blog | werkgroep caraïbische letteren

Eric de Brabander – Het wij-zij-denken, inclusie in ons Koninkrijk

Tekst van de 9de Cola Debrot-lezing

Hala afo cent fastidioso             Uit de weg vervelende cent,
Laga’i maha, keda ketu,             Stop dat gezeur, houd je mond,
Bo ta koper, sushi, pretu,           Je bent van koper, smerig, zwart,
Ami si ta plata puru,                   Ik, ik ben zuiver zilver,
Mi ta un heldu nobo, blanku,     Een nieuwe gulden, blank,
Mi ta lombra asina tantu,            Ik glim zo mooi,
Ku tur gusta mi kolo!                  Ieder houdt van mijn kleur.

Awel, e cent a kontestele:           Tja, antwoordde toen de cent,
Komo bo ta nobo, blanku,           Dat je nieuw bent, blank,
I nan tur gustabo tantu,               En men zoveel om je geeft,
Bo’n ta sali foi nan man.              Verlaat je nooit hun handen.
Sea pretu, sushi, koper,                Ik, ik ga vrij rond,
Mi ta bishita tur pober,                 Zwart, vies of koperkleurig,
I hiba kada un su pan.                  Bezoek ik alle armen,
                                                     En zorg ik voor hun brood.

Willem Hoyer, vertaling Aart Broek

De Yanomani-indianen in het Amazone regenwoud eten hun overledenen op zodat ze, letterlijk, deel van hen worden. In Pikin Slee, een animistisch dorp in het Surinaamse oerwoud, heb ik gezien hoe een overleden vrouw een boom in gehesen werd om opgegeten te worden door vogels, apen en andere beesten om op die manier weer onderdeel te worden van de natuur.

.

Deze beesten doken af en aan de hangmat in waarin het stoffelijk overschot lag om er met lichaamsonderdelen weer uit te komen. Voor westerse geesten kan het verontrustend lijken door een aap uitgekozen te worden als snack, maar voor degenen die deze rituelen koesteren, is het begraven van je moeder in de aarde om haar in

.

een houten kist te laten wegrotten even verontrustend.
Het zou zomaar kunnen dat in de verre toekomst de ethiek van de gemeenschap zich uitsluitend richt op de mogelijke gezondheidsgevolgen van het opeten van je buurman nadat die overleden is, als die er al zijn. Moraliteit is nu eenmaal een strijd tussen instinctief geborrel van je ingewanden en kille, harde logica. – Logica die gebaseerd is op overlevingsdrang van de groep.

.

Door de samenleving opgelegde deugden en gewoonten zijn tijdgebonden. En dan heb ik het niet over de in religieuze handleidingen vastgelegde moraliteitsregels als de Tien Geboden of de Zeven Hoofdzonden want dezen zijn basaal en universeel. Elke religie kent dit soort geboden. Zonder deze regels is menselijk samenleven niet mogelijk.

.

Moraal is een fenomeen, geboren uit zelfbehoud. Behoud van jezelf en van de groep. We eten varkensvlees omdat dat altijd de groep ten goede is gekomen. Stelt u zich voor dat het slachten van varkens verboden zou worden, immoreel verklaard en de vleesbeluste mens over zou gaan op het eten van chirurgisch hospitaalafval.

.

Met als summum van culinaire specialiteit het geaborteerde embryo. Dat er op de vleesafdeling van Albert Heijn verpakte embryo’s in de koeling liggen. Het zou zomaar kunnen. – In Nederland worden per jaar 35.000 zwangerschappen afgebroken, zo leerde een internetzoektocht mij. Met die ongeboren babies kan je heel wat schappen van de Albert Heijn vullen. Zodra jullie hier in dit land klaar zijn om jullie speklapje in te ruilen voor een portie chirurgisch afval kunnen de supermarkten hun vleesafdeling opnieuw inrichten.

Als je er over nadenkt is de enige conclusie dat je de eigen soort geen kwaad doet met het verorberen van menselijke resten, dus de moraal uit zelfbehoud van de groep hoeft niet geschonden te zijn. Regels die gaan over het omgaan met de mensen en dieren om je heen, gaan over zelfbehoud. Of het beestachtig behandelen van slachtvee moreel acceptabel is in onze westerse samenleving, dat is iets waar nu al anders over gedacht wordt dan een vijftigtal jaren geleden. Varkensvlees kan misschien in de toekomst niet meer. Dus een alternatief is geboden. Zo schreef Bertolt Brecht (1898-1956) in 1928: Zuerst kommt das fressen, und dann die moral. Und das fressen, daar hebben jullie in dit land nog steeds genoeg van.

Zijn jullie wakker? Geschokt misschien? Dan ga ik nu uitleggen wat dit gedoe over kannibalisme te maken heeft met de rest van mijn verhaal. Een verhaal over de tijdgebondenheid, de

.

lokatiegebondenheid en de vergankelijkheid van ethische principes. Ethiek is als een modetrend: wat vandaag ‘hot’ is, is misschien morgen ‘not’.
Een verhaal over racisme en intolerantie, de evergreens van onze samenleving, want als we al de energie die we steken in het haten van anderen omzetten in iets positiefs dan hadden we allang een vliegende auto uitgevonden.  En een verhaal over de innige relatie tussen identiteit en de geldende gewoontes en deugden die moraliteit definiëren. Want die gewoontes en deugden dienen de lokale samenleving, de groepsidentiteit. Zodra ze dat niet meer doen, dan veranderen ze. Identiteit en moraliteit, een ingewikkelde dans. Soms staan ze op elkaars tenen, soms maken ze de perfecte pas. We vierendelen geen misdadigers meer, we zorgen voor pensioenen, we zorgen voor de zieken en minderbedeelden.

.

Vandaag de dag is een verschuiving van moraliteit zeer zichtbaar. De acceptatie van de gelijkwaardigheid van de andersgekleurde medemens is nog niet gecompleteerd, maar het besef dat het niet anders kan wel! Het is niet enkel een verschuiving van moraliteit, het is het zich realiseren dat de leefregels en rechten van de witte mens van dit land ook gelden voor de mensen uit de voormalige koloniën. Eeuwenlang was dit niet mogelijk omdat uit zelfbehoud deze medemens onderdrukt, uitgebuit diende te worden. En nu, als gevolg daarvan, loopt deze polder aan de Noordzee vol met voormalig uitgebuitenen uit de wingewesten, nazaten van slaven of, zo u dit wenst, slaafgemaakten, en gastarbeiders uit leeggezogen landen. Het gaat over ‘wij’. En ‘zij’. Groepen die hetzelfde willen maar elkaar in de weg staan. Dat roept conflicten op, polarisatie, bewust of onbewust. Joden. Palestijnen. Uit idealisme of domweg uit schaarste van de dingen die we allemaal willen. Zoals huisvesting, scholing voor de kinderen. Polarisatie gedijt goed in het politieke klimaat van dit land. Het is als een wedstrijdje ‘wie kan het hardst schreeuwen’, maar dan zonder winnaars. Je kan beter een time-out nemen en wat yoga gaan doen in plaats van Facebook, Instagram en Twitter te gebruiken om te polariseren.
Nederland, het land van tulpen, molens en politieke polarisatie is langzaam maar zeker een multiculturele samenleving aan het worden. Wij zijn hiér omdat jullie dáár waren, zou de allochtoon kunnen zeggen.
De nieuwe cultuur van import-Nederlanders legt haar zeden op aan de in haar voegen krakende traditionele Nederlandse cultuur, een cultuur die nog steeds gekoesterd wordt, die haar eigen ouderwetse zeden kent. Dat wordt niet overal zonder afkeer ontvangen. Mensen houden niet van verandering.

Wie is er nou bezopen,
Die zwarte Sinterklaas

Die met helm op de
Feestzaal vol kinderen

Binnentreedt, of die witte Piet
Die misschien wel wat meer

Acceptatie geniet omdat hij
Koste wat kost problemen

Voorkomen wil –

In ieder geval zijn de kinderen
Zoals verwacht de dupe,

Want de pepernoten die ze
Uiteindelijk krijgen aangeboden

Zijn in de ultieme onverdraagzaamheid
In dit natte kikkerland verzopen

Bert Weggemans

De ‘woke’ beweging, de bewustwording van feiten en toestanden, daar had Nederland de klok op gelijk kunnen zetten. Want dit land is geen werkzame samenleving als niet elke inwoner ongeacht ras, stand of seksuele geaardheid, gelijkwaardig is en gerespecteerd wordt. Aan dat laatste ontbreekt het. En dat is de rede dat de term woke een beschuldigende en politieke betekenis heeft gekregen.
Respect! Ik noemde zojuist respect. Op mijn eiland Curaçao betekent het woordje respect iets anders dan in Nederland. Betekent respect in dit land iets dat je moet verdienen, op Curaçao is respect het recht dat er naar je geluisterd wordt. De Papiamentse betekenis stamt uit de tijd dat de gekleurde of zo u wilt, de zwarte medemens, als minderwaardig gezien werd, als iemand wiens mening er niet toe deed.

.

Wat multiculturaliteit betreft kan Nederland een lesje leren van ons eiland in de Caribische zee dat al toen de Hollanders er in 1634 voet aan wal kregen een multiculturele samenleving was. Of van Suriname, waar de moskee en de synagoge in Paramaribo broederlijk naast elkaar staan, niet ver van de Arya Dewaker Hoofdmandir en de Kathedrale basiliek. Religieuze incidenten komen in Suriname net zo min als op de Caribische eilanden voor. Men kan spreken van grote sociale en raciale tolerantie, van respect in de tropische betekenis. Verschijnselen die niet altijd zo zijn geweest in koloniale tijden. Het kan dus!

.

Het eerste wat de nieuwkomer opvalt aan het eiland waarop ik leef, is de diversiteit van de bevolking, opgebouwd uit immigranten uit alle windstreken: Afrikaanse, Joodse, Portugese, Nederlandse, Dominicaanse, Venezolaanse, Aziatische, Hindoestaanse en Indiaanse afstammelingen en al hun mengvormen. Het eiland is niet zwart zoals in Nederland vaak gedacht wordt. Het eiland is een regenboog van kleuren. De bewoners hebben uit hun oorspronkelijke leefgebieden hun eigen cultuur meegebracht. Wat tegelijkertijd opvalt is dat die mensen en hun culturen zich in meer of mindere mate hebben vermengd op religieus, wereldbeschouwelijk en taalkundig gebied. Onze huidige hybride Curaçaose cultuurvorm is dat wat er van al die importcultuur overgebleven is na ruim driehonderd jaar kolonialisme en slavernij. Het is een mengcultuur waarin de Afrikaanse domineert. Die is te proeven, te ruiken, te horen op de marche bieuw, de oude markt in de binnenstad van Willemstad. Een orgastische kakafonie van geluiden, geen feest zonder herrie. In de late ochtend wordt er gekookt en gebakken. Aan schots en scheef door elkaar geparkeerde tafeltjes wachten zwarte winkelbediendes, winkeleigenaren van Hindoestaanse afkomst, wat toeristen en een enkele in een perfect gestreken witte guayabera gehulde heer op hun lunch. Vanuit de potten en pannen waarachter stevige kokkinnen, stijgen de geuren op van knoflook, kerrie, koriander. Ingrediënten uit alle windstreken liggen her en der op lange tafels verspreid. Geiten- en varkensvlees, bakbanaan, komkommer, tropische vissoorten, kip, papaja en bonen zijn de hoofdbestanddelen. Voor een luttel bedrag kan je je bord volscheppen terwijl de drugsverslaafden, chólers genaamd, net zo uitgemergeld als de honden die met stenen weggejaagd worden, van de zijlijn hongerig toekijken.
Curaçao maakt deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Ik leef dus in een koninkrijk, een samenstelling van landen. Er is nogal verschil in levensomstandigheden tussen die landen. Armoede, veiligheid, klimaatfactoren, kwaliteit van onderwijs, beschikbaarheid van moderne communicatiemiddelen, factoren die nogal uiteenlopen. Curaçao is door Nederlanders, met Nederlandse moraliteit, religie, Nederlandse waarden en gebruiken, opgebouwd. Dat is op elke hoek van de straat te zien. Over die Nederlandse aspecten van de architectuur van onze samenleving hobbel ik dagelijks. Dat doet elke eilandbewoner. De Nederlandse norm is tot op de dag van vandaag de belangrijkste norm. Er gaat een superioriteit vanuit die al driehonderdvijftig jaar onlosmakelijk met ons eiland verbonden is, die geaccepteerd lijkt, die voor ergernissen zorgt, die voor de Curaçaoënaars hindernissen opwerpt die niet eenvoudig weg te denken zijn. Daarom danst de Curaçaoënaar er lichtvoetig omheen, de obstakels elegant ontwijkend daar waar mogelijk. Jörgen Raymann verwoordde het schitterend. ‘Ik heb meer identiteiten dan jij vooroordelen,’ zei hij ooit tegen een Hollander. De journalist Kees Broere gebruikte deze zin als slotzin in zijn boek Kloppen voor de lift waarin hij verslag doet van 40 jaar buitenlandjournalistiek waarin hij van al die mensen, al die verschillende identiteiten, van al die prachtculturen, de verschillen en vooral de overeenkomsten beschrijft.
De historisch socioloog en letterkundige Aart Broek gooide zijn gedachten in de ring in zijn dit jaar verschenen essaybundel Je wordt niet zelf wit door anderen zwart te maken en maakte zich druk over hoe het bewustwordingsproces over het slavernijverleden vormgegeven wordt. De titel Je wordt niet zelf wit door anderen zwart te maken klonk mij in eerste instantie, als het begin van een slechte grap op een verkeerd feestje. Maar Aart Broek, dapper als altijd, durfde het aan tegen de stroom in te roeien. Terecht, want politieke correctheid is te vaak een obstakel. Excuses, een miljoenen kostend slavernijmuseum en zelfs selectiecriteria voor diegenen die de boodschap aan de Nederlandse bevolking moeten overdragen. Ik vraag me af welke test je moet doorstaan om een officiële ’emancipatoire heilsprofeet’ te worden. Behalve dan dat het belangrijkste criterium het ‘van kleur’ zijn is. Want, laten we eerlijk zijn, wie kan zich beter inleven in het perspectief van zwarte slaven dan zwarte mensen? Moeilijk, want zuiver zwarte mensen zijn op ons eiland nauwelijks meer te vinden. Alles is gemengd. Koffie met een klein beetje melk, met meer melk, met veel melk. Vrijwel iedereen is afstammeling van zowel slaaf als slavenhouder, of geïmporteerd van buitenaf. ‘Het zijn de heilsprofeten die met een door tientallen miljoenen euro’s gestutte campagne de witte  bewoners achter de duinen bewust maken van datgene waaraan zijzelf en hun voorvaderen zich in de koloniën hebben schuldig gemaakt en zich nog steeds schuldig maken,‘ zo schrijft Broek. ‘Zo wordt de geschiedenis afgeschaafd, tot slechts de gefolterde zwarte slaaf resteert.’ Ik moet hem gelijk geven. Leed-concurrentie, noemde de schrijver Rudy Kousbroek het, al had hij het over Nederlands Indië en niet over de koloniën in de West.

.

Zwart en wit. Overbodige woke-terminologie die inclusie in de weg staat. Wij en zij. Alle kleuren daartussenin gemakzuchtig weggeveegd.
Stanley Brown – voor diegenen die de naam niet kennen: hij was een van de aanstichters van de opstand van 30 mei 1969 op Curaçao – werpt zijn eigen schaduw op deze kwestie in zijn autobiografie die naar ik hoop volgend jaar uitkomt. ‘Onder het motto van “hoe meer trauma’s hoe meer geld” (ook wel “herstelbetalingen” genoemd), wordt hedendaags negatief gedrag van zwarte mensen door Afrikacentristische wetenschappers verklaard als veroorzaakt door sociaal-cultureel doorgegeven trauma’s, die hun oorsprong hebben in het slavernijverleden. Eurocentristische wetenschappers gebruiken hetzelfde verleden om hun hegemonie te beschermen’, slachtofferschap is in, stelt Brown. Het verovert de wereld. Ik zie het voor me, Afrikacentristische en Eurocentristische wetenschappers, allebei vechtend om het slavernijverleden te gebruiken voor hun eigen agenda. Als een academische versie van the Game of Thrones. Met meer voetnoten en minder draken.
Ik denk dat Brown in zijn autobiografie wilde zeggen dat pogingen om het slachtofferschap te ontzenuwen, te bagatelliseren, alleen maar woede oproept. Daar kwets je mensen diep mee omdat hun lijden niet wordt erkend.
Daartegenover staat dat, ik citeer een onderzoek, iemand van kleur in Parijs gemiddeld zeven maal per dag om zijn identiteitsbewijs wordt gevraagd.

.

De raciale puist die zich heeft gevormd over de eeuwen in de voormalige Nederlandse koloniën! Het lijkt erop dat we eindelijk de etter eruit aan het drukken zijn. Eerst een flinke knal, een hoop pus, dan hopelijk genezing. Dit proces is niet begonnen met de excuses van Rutte en Willem Alexander. Emancipatie begon met de fraters van Tilburg en de broeders van Dongen die op Curaçao al in de 19de eeuw het onderwijs voor de zwarte bevolking op poten zetten.
Ik ben van oorsprong Europeaan, dat kunnen jullie zien. Mijn bleke huid verraadt me. Er zullen vanavond hier aanwezigen zijn die me al in een hokje hebben geplaatst. Mijn moeder geboren onder de Dom van Utrecht, mijn vader een ingewikkelder verhaal al zou de naam de Brabander moeten verraden dat er ergens een voorvader uit België kwam. Mijn grootvader, een bollenboer, kreeg na de Tweede Wereldoorlog zakelijke belangen in Colombia, waar hij tulpen liet verbouwen, die in Scandinavië waar mijn grootmoeder vandaan kwam, werden verkocht. Het vervolg is het smeuïge soapverhaal van zovele landverhuizers, emigranten die elders hun geluk zochten, ook mijn familie. Ik groeide op op Curaçao en heb verreweg het grootste deel van mijn leven daar gewoond.
In 1972 vertrok ik voor studie naar Nederland. Daar zat ik dan, op mijn studentenflat in Groningen. Zachtjes tikt de regen tegen het zolderraam. Het afdelingshoofd kon de geur van de exotische gerechten die ik met enkele andere Curaçaose en Surinaamse studenten bereidde niet echt waarderen. 

.

Waarom ik met die gasten at? Dat vreemde eten. En waarom dat rare taaltje? Ik was toch gewoon een Hollander, net als hijzelf? Ik probeerde uit te leggen dat identiteit is als een buffet, soms moet je proeven, openstaan, een beetje avontuur op je bord.
Het was zinloos. Ik realiseerde me dat identiteit iets is dat anderen je aanmeten, dat het nutteloos is je daartegen te verzetten. Toch waagde ik nog een poging. Op een avond, komende van een practicum (ik studeerde tandheelkunde), reed ik met mijn brommertje per ongeluk een egel dood.  Ik stopte het beestje in mijn rugzak. Thuisgekomen nodigde ik mijn Antilliaanse vrienden die op dezelfde studentenflat woonden uit voor de avondmaaltijd.

.

De egel kwakte ik in de pan. Het afdelingshoofd, door ons Kachet’i Mango (mangokaak) genoemd om zijn als een centenbak vooruitstekende Habsburgse onderkaak, schreeuwde: ben je nu alweer aan het klootzakken met die stinkkruiden en knoflook? Hij trok het deksel van de pan, zag het dode beestje pruttelen in de saus en begon te vloeken. Alli Abdala, een Libanese Curaçaoënaar en student medicijnen, beriep zich lachend op het recht Caribische maaltijden te bereiden, ook als die bestond uit gebraden egel met ui in ketchupsaus. Het liep niet goed af. Het afdelingshoofd smeet de egel in de vuilnisbak. Alli rukte de lege koekenpan uit de handen van Kachet’i Mango en verkocht hem ermee een klap op zijn hoofd. Wat volgde was een ‘studentenflat-tribunaal’ onder leiding van de gekozen student-voorzitter van de studentenflat. We kwamen er allemaal zonder kleerscheuren vanaf en er werden geen schuldigen aangewezen voor de buil op de kop van Kachet’i Mango. Ziedaar het jaren ’70-dilemma, het ogenschijnlijk onoplosbare gedoe om identiteit, de gewoonte mensen naar kleur, geloof, politieke overtuiging, in te schalen, in een hokje te stoppen. Begrijpelijk. De verzuiling was begin jaren zeventig niet geheel afgeschaft. Je was links, rechts, protestant, katholiek of ongelovig. Voor andere identiteiten was vooralsnog geen ruimte.

Vanaf die dag besloot ik, als er door onbekenden naar mijn afkomst gevraagd werd, te antwoorden: ‘Ik kom uit Haarlem.’ Dat werkte perfect. Nooit meer onhandig gedoe met het uitleggen hoe dat nou precies zat met die witte jongen uit de tropen. Er bestond in die tijd nog geen LGBTQIA-gemeenschap, anders had ik me toentertijd afgevraagd of er niet nog een N bij hoorde, witte mannen die vanbinnen zwart waren. Of andersom.

GEDICHT

Een volk dat voor tirannen zwicht
Dat vreest racisme in gedicht
Ik heb mijn snor niet laten staan
Vanwege Adolf H
Maar wel omdat ik er met mijn rechterarm
Zo goed mee op de foto sta
Ik heb niets tegen negers
En ook niets tegen joden
Maar de toegang is wat mij betreft
Wel voor hen verboden

We zijn inmiddels vijftig jaar verder en behoorlijk gevorderd met een einde maken aan sociale, raciale, en afkomstongelijkheid. Dat dit proces mondiaal is en ongelofelijk moeizaam verloopt bleek mij voor de zoveelste maal uit het volgende:

.

Twintig jaar geleden schreef ik de roman Het hiernamaals van Doña Lisa. Een boek over een tandarts en twee vissers die direct na de Curaçaose revolte van 30 mei 1969 met een vissersboot vertrokken naar Venezuela, het zwartgeblakerde en afgebrande Willemstad achter zich latend. Doel van de reis was een Venezolaanse vissersboot te kopen. Nevendoel was de vlucht van een eiland waar alles in het honderd liep. Het boek speelde zich af in een voor Curaçao turbulente tijd en had als kapstok de verhouding tussen de drie vrienden die qua sociale achtergrond nogal verschilden, en het zich voltrekkende drama in het Venezuela van de jaren ’60, net los uit jaren dictatoriaal bewind en ten prooi aan brute corruptie. De Engelse vertalers van het boek boden het manuscript aan aan een grote New Yorkse uitgever. De uitgever liet in eerste instantie weten dat ze liever een zwarte vrouwelijke schrijver hadden gehad als het over het Caribisch gebied ging. Het commentaar van de reviewer voor de publishers in New York die literatuur doceert aan de Georgetown University in Washington luidde als volgt:

I have issues with de Brabander’s novel because I feel that he largely avoids talking about Curaçao’s most important moment of decolonization in the 20th century and that there is a larger commentary to be made here…. What did it mean for working classes? What did it mean for ongoing relationships with the Netherlands? With multinational companies like Shell? What did it mean for Afro-Curaçaoans? These are questions that need to be addressed in an introduction. Having said that, the novel is interesting. I will however, always push the publisher to bring in more women’s voices and black voices when possible, but that doesn’t change the fact that this book is a strong offering from Curaçaoan literature.

Mijn hemel. Deze literatuurprofessor wil mijn boek herschrijven, brave en goedbedoelende woker dat hij is. Hij had liever gehad dat ik een zwarte vrouw was geweest, in zijn streven om deze in het verleden kansloze groep vrouwen een gezicht te geven. Dat begrijp ik. Het hiernamaals van Doña Lisa gaat echter niet over sociale, racistische en economische misstanden op Curaçao. Dat boek moet een ander maar schrijven. De roman speelt zich af in het jaar van de opstand op Curaçao, 30 met 1969 en raakt uiteraard een aantal in die tijd spelende sentimenten. De opstand van 30 mei 1969 op Curaçao is het kader, de kapstok van het boek en niets meer dan dat!

Toch begrijp ik heel goed waar de literatuurprofessor mee bezig was en ik bewonder zijn zoektocht naar literatuur waar de grote thema’s, dekolonisatie, racisme, ongelijkheid, woke een gezicht krijgen. Wat me echter stoort is de omgekeerde discriminatie hoewel ik heel goed begrijp waar die vandaan komt. Klaarblijkelijk moet de slinger die eerst naar links hing naar rechts doorslaan om uiteindelijk in het midden te eindigen. Het hiernamaals van Doña Lisa ligt overigens dit jaar nog in Engelse vertaling in de schappen van de Amerikaanse boekhandel.

.

Standbeelden, die roestige herinneringen aan vervlogen tijden. In Hoorn staat Jan Pieterszoon Coen stevig in zijn bronzen schoenen, terwijl op Curaçao Peter Stuyvesant spoorloos verdwenen is.

 GEDICHT – Fred Meijlaers

Hij stond fier als een brok graniet
Een stoere sterke vent
In ’t park net naast de vliet
Dat beeld heb ik daar altijd gekend

Vandaag is ’t beeld echter verdwenen
Alsof ‘t in lucht is opgegaan
’t Betekende nochtans iets voor diegenen
Die er zo dikwijls aan zijn voorbij gegaan

’t Maakte deel uit van hun geschiedenis en leven
Al wisten ze niet waarom het precies daar stond
Ach was het daar maar gebleven
Op dat nu braakliggend stukje grond

Dan konden ze ’t misschien eens vragen
Waarom het daar ooit werd neergeplant
En waarom het na zoveel jaren en dagen
Plots verdween naar niemandsland

Inmiddels is het wel algemeen bekend wat voor koloniale misdaden Jan Pieterszoon Coen op zijn geweten had. Enkele jaren geleden is gepoogd het standbeeld om te trekken en te vernielen.

.

Op Curaçao is dit gelukt met een beeld van Peter Stuyvesant. Dat bronzen beeld is spoorloos verdwenen, waarschijnlijk in stukken gezaagd en omgesmolten. In Hoorn is het beeld van Coen gespaard gebleven, echter voorzien van een onderschrift waar ‘s mans wandaden breed worden uitgemeten. Dat is mooi, want geschiedenis, hoe lelijk ook, kan je niet wegwissen als een tikfout in een Word-document. Nee, je moet haar herschrijven en herinterpreteren. Ik meen dat de mensen die de beelden van Coen en Stuyvesant als moderne geschiedenishelden omver trokken niet veel anders poogden dan die goedbedoelende literatuurprofessor van de Georgetown University in Washington die probeerde mijn boek een draai te geven waar zelfs een achtbaan jaloers op zou zijn. Omdat dat hem en zijn gedachtengoed beter uitkwam.

.

Onze hersenen worden aan zoveel impulsen blootgesteld en sommigen daarvan hechten zich muurvast en onlosmakelijk aan onze grijze cellen. Als de inhoud van je schedel een computer zou zijn geweest dan zou een computerreparateur hoogstwaarschijnlijk zeggen: ‘Ach meneer, er zitten zoveel virussen op, daar zou zelfs een IT-wizard hoofdpijn van krijgen.’
In de psychologie noemen ze die virussen cognitieve dissonantie. En die cognitieve starheid is het probleem met veranderende volksmoraliteit. De onmogelijkheid om een vastgeroest begrip, een virus, uit de hersenen van ons mensen te verwijderen om plaats te maken voor een nieuw begrip, een begrip dat wordt gedragen door nieuwe inzichten. Die virussen plakken vast als kauwgom aan een schoenzool, onlosmakelijk en vastberaden. Mensen stellen hun lusten, hun eer veilig, als de openbaarmaking van dit nieuwe begrip in strijd is met dat eergevoel of hun gevoel van veiligheid. Hier zit hem de kneep met veranderende moraal: de kauwgom moet van de hersenen afgeschraapt.
Mensen houden krampachtig vast aan hun oude overtuigingen, zelfs als de nieuwe inzichten op de deur kloppen als een opdringerige verkoper. Verandering is echter als een stoomtrein zonder remmen. Uiteindelijk wint de woede van de minima het van de vastgeroeste ideeën.
Ik zal een voorbeeld geven van een moreel proces dat jarenlang geduurd heeft en vandaag de dag nog steeds voortduurt.

.

De recente veroordeling van Desi Bouterse heeft Suriname in een rollercoaster van emoties gestort. Deze gebeurtenis roept tal van vragen op over recht, gerechtigheid en de impact ervan op de Surinaamse samenleving. Hij werd veroordeeld in verband met zijn rol bij de Decembermoorden van 1982, waarbij vijftien politieke tegenstanders om het leven werden gebracht. Zijn veroordeling markeert een keerpunt in de langdurige zoektocht naar gerechtigheid voor de slachtoffers en hun families. De rechtszaak tegen Bouterse heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond van complexe juridische overwegingen. Maar vooral tegen de achtergrond van de cognitieve dissonantie van een groot deel van de Surinaamse bevolking die verkoos weg te kijken van de overtuigende bewijzen voor de schuld van Desi Bouterse en hem twintig jaar lang als democratisch gekozen leider van de Surinaamse republiek hebben getolereerd. Het leek wel een politieke thriller, compleet met plotwendingen en onverwachte ontknopingen. De vraag die nu rijst is hoe het met Suriname verder moet na de veroordeling van Bouterse. Hoe navigeert het land door deze nieuwe realiteit terwijl het streeft naar nationale verzoening en rechtvaardigheid?  Het vonnis kan niet onder het vloerkleed geschoven worden en moet in zijn totaliteit als een goedaardig virus geïnjecteerd worden in de hersenen van de gehele Surinaamse bevolking, want de cognitieve dissonantie moet eruit.  Ik ben ervan overtuigd dat dit zal gebeuren. Uiteindelijk wint de woede van de minima het van de heersende moraliteit, en wordt die moraliteit gedwongen te veranderen. Net zoals Nederland worstelt met haar koloniaal verleden en het besef groeit dat er in Nederlands-Indië grove misdaden gepleegd zijn, dat de treinkaping door Molukkers in de jaren ’70 in dit licht gezien dient te worden.

.

Heersende moraliteit loopt parallel aan nieuwsgierigheid, geschooldheid en begrip. De Amerikaanse professor Engelse literatuur David Foster Wallace maakte dit zijn studenten met de volgende parabel duidelijk. Twee jonge vissen zwemmen door de zee. Ze komen een oudere vis tegen die de tegengestelde richting opzwemt. Deze vraagt in het voorbijgaan vriendelijk: ‘Hoe is het water?’ Een honderd meter verder vraagt de ene jonge vis aan de andere: ‘Waar had die man het over? Wat is water?’ Een gebrek aan nieuwsgierigheid is een Alzheimer-achtige aandoening waarvoor we de jeugd dienen te vaccineren.

.

Bij een aantal afgelopen Cola Debrot-lezingen werd identiteit besproken als een puzzel die niemand echt leek op te lossen. Ik liep enige tijd geleden over het strand van Mambo Beach, niet ver van mijn huis op Curaçao en verbaasde me over de hoeveelheid tattoos op de havermoutpap-kleurige lijven van de Hollandse toeristen. Ik vroeg me af of het aanmeten van een tattoo vaak gepaard ging met het aanmeten van een identiteit. Zouden mensen niet beseffen dat het de ander is die je een identiteit aanmeet? Eentje die je niet wilt hebben maar toch opgedrongen krijgt? Dat het hebben van een kleurtje, een accent, voor een ander al voldoende kan zijn je in een hokje te stoppen? Nou is de tattoo als identiteitsbadge misschien een beetje kort door de bocht. Kleding, haardracht, make-up hebben ook alles met identiteit te maken. Het zou saai zijn als iedereen er hetzelfde uit zou zien.  De auto waarin je rijdt, je vakantiebestemming, het merk schoenen dat je draagt, het zijn geen kwesties van smaak maar het is een manier om aan te geven tot welke groep je behoort.                                                

.

Ik vind dat identiteitsgedoe maar moeilijk. Het leidt nergens toe. Zeker niet met een radicaal rechtse regering die het land wil ‘omvolken’ tot een brij van gelijkgekleurden met een polderidentiteit. Kijk naar ons nationaal voetbalelftal. We draaien allemaal rond op een blauwe bol, dobberend in een kosmische zee van sterrenstof, we kunnen onze verschillen maar beter omarmen en er het beste van maken. Een tattoo van een eenhoorn met vleugels op je bil doet daar weinig aan af, al verdien je absoluut een prijs voor originaliteit.

GEDICHT

Op de huid, kunstzinnig ingeënt,
Het symbool van wie je bent,
Of wie je het liefst wilt zijn,
De naalden in de huid geprikt doen pijn.

Onze kleding, onze smaak,
Met schoonheidszin niet veel van doen,
Het is de groep waar we toe behoren,
Die ons die spijkerbroek doet bekoren.

Of het bijzonder gekapte haar,
Een buitenstaander ziet het gelijk,
Die behoort tot een ander rijk,
Met dat soort mensen is hij klaar.

Ik hoop dat er zodadelijk, als u op weg naar huis gaat, meer van deze lezing blijft hangen dan een witte man uit Curaçao, die een zonnesteek lijkt te hebben opgelopen, ongeboren baby’s wil gaan barbecuen of zijn dode buurman wil oppeuzelen.

Ik wil dat jullie mijn boodschap over de vergankelijkheid van moraal en ethiek mee naar huis nemen, dit aan jullie vrienden, buren, collega’s uitleggen. In Zuid-Korea is onlangs een wet aangenomen die het eten van honden verbiedt. Ik hoop dat jullie zich realiseren dat we leven in een snel veranderende wereld, in een wereld waar uiteindelijk elk mens gelijkwaardig is, ongeacht kleur, ras, religie, stand, seksuele geaardheid, ongeacht of je je hond aanbidt als je huisdier, of als je volgende maaltijd.

Ik dank jullie voor jullie geduld.


De grafische afbeeldingen zijn ontworpen door Ernst Nijsten, minimalistische plaatjesmaker. Vijfenveertig jaar geleden ontwierp hij het logo voor de tandartspraktijk van Eric de Brabander.

De pianobegeleiding van de lezing was in handen van Alexander Kraft van Ermel, pianist, filosoof, kleinzoon van onze helaas overleden vriend Wim Statius Muller, de bekendste Curaçaose componist van de afgelopen en deze eeuw.


Klik hier voor een foto-impressie van de 9de Cola Debrot-lezing.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter