Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Eric de Brabander – Het wij-zij-denken, inclusie in ons Koninkrijk
Tekst van de 9de Cola Debrot-lezing
Hoe Black Power het zwarte bewustzijn aanwakkerde op de Antillen, Suriname en Nederland
door Vincent Bongers
Via de Antillen en Suriname bereikte de Amerikaanse Black Power-beweging in de jaren zestig ook Nederland. De missie van zelfbeschikking, zelfbescherming en trots leek eenduidig, maar gaandeweg groeiden de verschillen. ‘Sommigen wilden meteen revolutie.’
read on…Herinneringen aan Stanley Brown
door Orlando Meulens
Stanley Brown heb ik op verschillende manieren leren kennen. Allereerst als leerling aan de lagere school ‘St Joris College’ te Santa Maria waar Stanley als onderwijzer was begonnen. Ik stond daar op de speelplaats met rooie oortjes te luisteren naar de verhalen van de kinderen uit zijn klas (klas 3).
read on…Antilliaans erfgoed (5) : beeldmateriaal
Het behoud van slavenarbeid
door Aart G. Broek
De slaven hebben flink wat materieel erfgoed achtergelaten om tot op de dag van vandaag te bewonderen. De plantagehuizen, de restanten van waterbeheer en forten, woningen in oude stadsdelen vormen tastbare getuigen van arbeid van slaven. Heel veel van dergelijk erfgoed is inmiddels verloren gegaan. Aan wat nog rest aan tastbare slavenarbeid zouden we wel wat meer waardering mogen toekennen, ook al hangt er geen naamkaartje bij de constructies. Die anonimiteit is spijtig, maar we hoeven de makers niet te kennen om het behoud mogelijk te maken; als we maar beeldmateriaal hebben: foto’s, dia’s, films, kaarten, schilderijen, (archeologische fundamenten ten behoeve van) bouwtekeningen.
Seksueel misbruik massaal door de vingers gezien (1)
door Mineke de Vries
Toen journalist Robert Chesal het seksueel misbruik in de katholieke kerk op grote schaal onthulde in 2010, kwamen vele meldingen binnen van mensen die waren misbruikt in Nederland, maar per direct waren er ook meldingen uit Curaçao. Een golf van publiciteit was het gevolg. In Nederland welteverstaan, niét op Curaçao. In zijn recent verschenen boek Een verzwegen leven doet Chesal verslag van de gruwelijkheden, ook op Curaçao. Maar wie denkt dat het misbruik is gestopt, heeft het mis: met financiële vergoedingen en in die zin afhankelijkheid van de kerk worden momenteel veelal arme gezinnen het zwijgen opgelegd.
read on…‘Bisdom Curaçao betaalde vluchtroute pastoors na misbruik’
Willemstad – Het bisdom van Curaçao heeft in de jaren zeventig diverse keren een vliegticket betaald voor pastoors die een kind hadden misbruikt. Terwijl de recherche onderweg was, zaten de daders al in het vliegtuig. Dit stelt politicus Stanley Brown tegenover de Wereldomroep.
read on…Verdraagzaamheid, een programma voor vrijheid (10)
door Willem van Lit
In dit deel een beschrijving van de ontwikkeling op het gebied van civilisatie en menselijke betrekkingen op de Frans Caribische eilanden en enige parallellen met Curaçao.
read on…De Hemelvaart van Erich Zielinski
door Fred de Haas
Bellen was niet nodig. De deur van het Leidse appartement van Erich Zielinski stond wagenwijd open. ‘Drentabo’ klonk een hartelijke stem. Ik zag een rijzige gestalte in mijn richting komen.
September 2010. De tijd van de Slotverklaring. De tijd van 10-10-10. Erich was adviseur voor Curaçao, samen met de gentleman-politicus Don Martina.
Ik kende Erich Zielinski uit de tijd van het Curaçaose tijdschrift Vitó, waarvan hij de oprichter was. Hij liep zich in de zestiger jaren van de vorige eeuw het vuur uit de sloffen om dat deel van de Curaçaose bevolking dat Nederlands las op de hoogte te stellen van de (wan) toestanden op het eiland.
– Waarom ben je eigenlijk plotseling met Vitó opgehouden? Erich zweeg even.
– Ja, weet je, ik ging toen weer studeren… en mijn vrouw vond het ook niet zo leuk…
– Ben je onder druk gezet?
Ik drong niet verder aan. We gingen over naar de actualiteit.
– Ze zouden het Engels als onderwijstaal op de scholen willen invoeren, zei hij.
– Wie?
– Pueblo Soberano. Ze hebben dat stuk van je in de Amigoe gelezen en ze willen dat als uitgangspunt nemen.
– Je kent Wiels goed?
– Ja, en ik probeer hem een beetje in toom te houden. Erich maakte een dempend gebaar met zijn armen.
– Is dat nodig? We lachten allebei wat ongemakkelijk.
– Weet je dat ik er bijna geweest was? Man, ik heb in het ziekenhuis gelegen en ben geopereerd door een arts in Venezuela.
– Ben je nu weer de oude?
– Ik hoop het…
– Was je bang om dood te gaan?
– Helemaal niet. Erich haalde zijn schouders op.
– Heb je mijn laatste boek gelezen? vroeg ie.
– Ja
– Is je iets opgevallen?
– Niet direct.
– Nou dan heb je het niet gelezen. Ik voer daar een tango in. Dat had je op moeten vallen. Jij, als muzikant.
– Ja, dat herinner ik me, maar ik vind een tango nogal gewoon. Dat viel me niet op.
Erich keek me ongelovig aan. Ik had zijn boek écht gelezen en begon over de homoseksuele zoon van de hoofdfiguur. Maar Erich bleef toch vinden dat ik het niet had gelezen. Dat zag ik aan zijn gezicht. We spraken over van alles en nog wat. Maar het was vooral het samenzijn dat van belang was. Na zoveel jaar…
– Ik heb nog wat voor je meegenomen. Erich pakte iets uit zijn tas. In een mapje zaten een paar blaadjes.
– Dat zijn gedichten die je indertijd voor Vitó had geschreven. Ik heb ze al die tijd bewaard.
Er viel even een stilte.
– Wist je dat ze zelfs bij het KITLV (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde) in Leiden een paar afleveringen van Vitó hebben? zei ik.
We stonden op om naar buiten te gaan. Hij zette een pet op zijn hoofd. Ik lachte.
– Je lijkt net op een Zeeuwse boer.
– Een Duitse boer, zei Erich.
– Wat spraken jullie eigenlijk thuis voor een taal in je jonge jaren?
– Een rommeltje van Duits en Papiaments.
– Dan heb je je aardig bekwaamd in het Nederlands in de loop der jaren.
– Ja, de fraters, hè. Die waren goed. Daar leerde je wat van. En later in Nijmegen, de onderwijzersopleiding. Ze hadden me goed ingeprent dat ik met Papiaments niks kon. Die lui wisten hoe ze je een minderwaardigheidscomplex moesten aanpraten. Ik had de hele tijd het gevoel dat ik niks kon en dat mijn taal niet deugde. Ik zag dat Erich emotioneel werd. Hij bleef opvallend stil tijdens de rit.
Na een kwartiertje rijden waren we bij me thuis. Ik nam hem mee naar mijn studeerkamer.
– Ga even in mijn stoel zitten. Kijken hoe dat voelt.
Erich lachte.
– Dan ben ik echt bij je, hè?
Wéér hadden we het over van alles en nog wat. Vooral over het Vitó van de periode waarin Stanley Brown het hoofdredacteurschap van Vitó had overgenomen. Het ging er toen niet zachtzinnig aan toe.
In Vitó werd de aanval op de toen regerende DP (Democratische Partij) scherp ingezet. In hun artikelen en in een Open Brief aan de DP werden de grieven breed uitgemeten: de DP hersenspoelde de bevolking via hun kranten (Beurs, La Prensa, Democraat, Antorcha), ze censureerden en blokkeerden de toegang tot radio en TV, ze kochten mensen om, ze deden niets aan het feit dat er Curaçaoënaars in huizen zonder licht, water etc. woonden, de banken wilden geen geld lenen aan niet-DP-ers, er waren geen goede ziektekostenverzekeringen, er was alleen een minimumloon voor bepaalde groepen, met Justitie was het slecht gesteld (klassejustitie). Ricardo Isebia: ‘Resultado di e Gobernacion di Gobierno Democraat (despues di 12 aña) ta mas o menos 15.000 hende sin trabow, i cu Hamber i Miseria ta reina riba nos isla’ (het resultaat van de DP regering, na 12 jaar, was dat er 15.000 mensen zonder werk zaten en dat er honger en ellende op ons eiland heersen), enzovoorts.
De revolutie van idealisten tegen opportunisten was begonnen!, zo luidde het in de ‘Karta abierta pa Partido Democraat’ die als vlugschrift uit de stencilmachine van de hoofdredactie was gerold.
De toenmalige minister-president Efrain -‘Fein’ – Jonckheer verdedigde zijn DP (hij was de oprichter) met hand en tand. Volgens hem had nog nooit iemand op de Antillen honger geleden. Anders hadden de mensen toch niet op de DP gestemd?
– Ja, zo kon je het óók zien.
Jonckheer had overigens ook de pest aan Nederland en daarom weigerde hij, bijvoorbeeld, voor de actie Bon Bini (een grote actie ter bevordering van het toerisme) bloembakken te laten plaatsen in de stad. Bloemen deden teveel denken aan die verdomde Hollanders: ‘Zijn de Antillen onafhankelijk? Vormen zij nog een wingewest (!) van Nederland? Is de Koningin gouverneur van de Nederlandse Antillen of is de gouverneur van de Nederlandse Antillen staatshoofd van Nederland? Welke bevoegdheden heeft de Antilliaanse premier?’ Deze retorische, lichtelijk idiote vragen van Jonckheer aan een zekere mevrouw Kooy van Bon Bini, lagen ten grondslag aan de beslissing om geen bloembakken te plaatsen (zie Jaargang III No. 4 van Vitó). ‘Fein’ wilde wel cactussen laten planten om het typisch Curaçaose karakter te accentueren.
– Ja, dat was zo ongeveer het niveau van de politiek in die tijd!
– Niet veel verschil met nu, vond Erich.
– Lijkt me nu nog erger.
– Is ’t ook.
Ook was Vitó niks te beroerd om te ventileren wat het van de Kerk vond:
‘Keer op keer als we de grote mooie kerken zien die Curaçao bezit, vragen we ons af welke God daar aanbeden wordt. De God van de werkeloze neger uit een krot op Wishi of de God van de Shell-employé op Julianadorp. God is dood. Zijn kerk is één grote trustmaatschappij geworden. […] Vitó houdt de kerk verantwoordelijk voor de armoede, de wanhopige toestand waarin Curaçao verkeert, omdat ze niet mee heeft gewerkt om de oorzaken te verwijderen. De armoede van vandaag is een gevolg van onbeperkte kinderproduktie, niet adequate, verouderde schoolopleidingen die door zijn Nederlandse, katholieke oriëntatie 70% van de bevolking een minderwaardigheidscomplex bezorgt. […] Onze geestelijken hadden in plaats van zich druk te maken over de gouden hemel, de eeuwigdurende zaligheid, het moderniseren van hun kleding, hun kerkliturgie, zich druk moeten maken over het onrecht dat hun parochianen geschiedt’. […] ‘Nu is het te laat. De Curaçaose jongere staat niet alleen onverschillig tegenover de kerk, nee, hij spreekt er zelfs met minachting over. Hij weet dat hij op eigen benen moet staan, dat hij zijn problemen zelf moet oplossen en geen donder te verwachten heeft van pastoors die er geen moer van begrijpen’.
– Dat was in 1967, Erich.
– Hm…je bedoelt..
– Ja, dat bedoel ik.
We bladerden verder in Vitó. Advertenties van S.E.L. Maduro, Interconti, Lam Yuan, Cordia, La Ganga, Esperanza, El Louvre…
– Weet je nog hoe Jaap Kion van de Beurs- en Nieuwsberichten waar jij nog hoofdredacteur van bent geweest die arme Bongers, die toen rector van Maria Immaculata was, onder druk heeft gezet omdat ie had toegestaan dat er op de uitnodigingen van een reünistengroepje een advertentie van Vitó had gestaan?
– Die arme Bongers moest toen in een zoekertje verklaren dat de school niets te maken had met Vitó.
– Toen was ie al Prins Carnaval…
We lachten als een Duitse boer met kiespijn en bladerden verder door de oude jaargang.
Vitó omschreef venijnig en met goed analytisch vermogen de Curaçaose regering uit de zestiger jaren van de vorige eeuw: een klein groepje bestuurders (meestal blanke Protestanten, Joden, Vrijmetselaars en vertegenwoordigers van de katholieke kerk) hield de rest van het eiland (lees: de zwarte Curaçaoënaars) gegijzeld: ‘Nan ta e kolonisadornan moderno ku a bula tuma tur kos ofer ora Ulanda a disidí di duna su kolonianan autonomía. Y al fin al kabo nan a resultá mas teribel, mas fanatiko, mas sinberguensa, mas haragan ainda ke kolonisadornan makamba mes’ (Zij zijn de moderne kolonisators die als de weerlicht de hele zaak hebben overgenomen toen Nederland had besloten zijn kolonies autonomie te verlenen. En uiteindelijk zijn ze nog verschrikkelijker, fanatieker, schofteriger, hebberiger gebleken dan de Hollanders. Vitó, Jaargang III, no 4).
– Het liep toen tegen de verkiezingen en de ene politicus had nog mooiere plannen dan de andere.
– Ze waren allemaal tegen de dictatuur van de DP.
Papy Jesurun wilde met z’n U.R.A. (Union Reformista Antiyano) een structurele wijziging van de maatschappij bewerkstelligen.
– Alle werklozen inzetten in de soevenirindustrie, lokale artiesten en de folklore stimuleren
– Ja, georganiseerde werkverschaffing invoeren.
– Weg met de dictators. De voorzitter van z’n partij mocht niet herkiesbaar zijn!
– Sociale rechtvaardigheid.
– Papy kreeg trouwens flink op z’n donder in Vitó. Herinner je je die open brief aan de U.R.A. nog?
We lazen nog één keer bladzij 12 van Jaargang III no 1:
‘ […] Vanaf het begin deugde de U.R.A. eigenlijk niet. Hij is nog steeds een met tin en plastic opgevuld N.V.P. wrak, dat elke maand gerubbingcompound wordt om de vlekjes en krassen weg te werken. Als U.R.A. werkelijk de boel wil veranderen, een politieke partij van jongeren zijn, moeten ze ophouden met O.H.-en en doelloos vergaderen. […] Sodemieter die al te democratische, ruggegraatloze Papy Jesurun van de lijst. Die nietszeggende, ambtelijke toeristengids die op zijn borst klopt en zegt: Ik ken de jongeren. Ik ken de arbeider. En dan weer vooraan staat bij Bon Bini-acties en van de U.R.A. een kammetjes en ballpoints uitdelende Dale Carnegie club maakt. […] Als de leden van U.R.A. maar 10% konden opbrengen van de toewijding die de DP-leden hebben zou je hier iets kunnen beleven. Maar de DP-leden hebben iets om in te geloven: geld. De U.R.A-leden hebben geen flikker om in te geloven, geen idealen, geen conceptie. Ze lopen rond en kloppen op hun borst: ‘Wij durven’.
– Papy is later nog gevolmachtigd minister geworden in Nederland
We praten nog wat over een paar andere politici. Juancho Evertsz wilde geen vaste brug over de Annabaai. Was voorlopig niet nodig, vond ie. Hij wilde industrialiseren, de eerste levensbehoeften lokaal laten produceren.
– Juancho had overigens wel goed begrepen dat het Papiaments moest worden gepromoot.
– Ja, alle wetten moesten in het Papiaments worden vertaald, alle vergaderingen in het Papiaments worden gehouden, elke ambtenaar moest Papiaments kunnen spreken, omdat de Nederlandse taal niet goed werd begrepen.
– Hij vond dat de lesmethoden moesten worden aangepast aan de Antilliaanse denkwereld.
– En goede onderwijzers in de eerste klassen die het Papiaments beheersten.
– En ook geen benoemingen in het buitenland van vriendjes, maar alleen van mensen die bekwaam waren.
Weet je nog… die Nederlandse onderwijzer… Pietje van der Hoeven? Typische Hollander: steil en, in zijn geval, betrouwbaar. Pietje was ook tegen de DP. Hij vond dat de Autonomie ten goede moest komen aan de hele bevolking, ongeacht kleur, ras of geloof.
– Hij wilde meer contact met Nederland om de zaken soepeler te laten verlopen.
– En hij wilde ook een eind maken aan die wilde woekering van ambtenaren.
– Ja, maar dat duurde nog 30 jaar voor het zover was.
– Omdat hij onderwijzer was wist hij wat goed was voor de kinderen. Hij wilde o.a. schoolvoeding omdat een kind dat honger heeft niet kan leren.
– Ja, en studiezalen bouwen om de kinderen de gelegenheid te geven te studeren als ze dat thuis wegens ruimtegebrek niet konden.
– Echt een man die verandering wilde brengen in de slechte sociale omstandigheden op het eiland.
– Nihil novi sub sole…
Wat had Jonckheer de pest aan Vitó! Hij noemde het een blad van vernieling en afbraak.
– En toen kwam Papa Godett
– De rest is geschiedenis…
– We zullen zien wat de huidige regering ervan bakt. Het ziet er niet geweldig uit. Overvallen en geweld. Nauwelijks in de hand te houden misdadigheid. Het onderwijs gaat snel bergafwaarts.
– Machteloze ingezonden stukken in de kranten
– De huidige regeerders hebben nu de kans om er iets van te maken. Als ze die kans niet grijpen dan…
We reden zwijgend terug naar zijn appartement aan de Leidse Morssingel. Rechts van ons het Museum van Volkenkunde, achter ons het Belastingkantoor. We mochten de singel ver genoeg oprijden om bij zijn flat te komen.
– Misschien kan je ooit nog eens wat over Vitó schrijven… het waren toch jongens die durfden…
Ik keek hem aan. Hij had een trieste uitdrukking op zijn gezicht.
– Dat beloof ik.
Erich glimlachte, zette zijn boerenpet op en gaf me een hand.
– Ben je, behalve met de politiek, nog met iets anders bezig? vroeg ik
– Ja, met een nogal ingewikkelde roman. Over een jaar zal ie wel af zijn. Ik speel er zelf een rol in.
– Heb je al een titel?
– De Hemelvaart van Erich Zielinski.
Erich stierf ruim een jaar later. Op 15 februari 2012.
Ik heb mijn belofte aan hem ingelost.
30 mei en de Nederlanders
door Guus Kokx
30 mei is het weer zover. Dan sta ik stil en herdenk het verzet van de arbeiders op Curaçao wat op 30 di mei 1969 plaats vond. Destijds woonde ik op Curaçao. Het historisch proces rond 30 di mei 1969, heb ik als 14-jarige scholier goed meegekregen. Enkele directe en indirecte facetten, en gevolgen daarvan worden op willekeurige volgorde door mij aangeraakt:
De directe aanleiding voor dit arbeidersverzet was het arbeidsconflict bij Wescar/Shell Curaçao. De Shell ontsloeg de mensen en dezelfde mensen daarna door Wescar in dienst genomen voor de helft van het salaris dat ze bij Shell tot dan toe hadden verdiend. Dit raakte heel veel Curaçaoënaars, omdat destijds de economie van Curaçao vooral op de olieraffinage draaide. Het werd door de Curaçaoënaars als zeer onrechtvaardig ervaren dat ze veel minder betaald werden voor hetzelfde werk dan de de Nederlanders. Ook mochten ze niet van dezelfde toiletten en voorzieningen gebruik maken als de Nederlandse Shell-employés. Er werd dus gediscrimineerd en er werden koloniale methodieken gehanteerd.
In 1956 kwam ons gezin (vader, moeder en ik) op Curaçao wonen. Ik was toen 1 ½ jaar. Mijn vader was onderwijzer op de Hendriksschool op Punda (daar stond ook eerst het beeld van de ‘welbekende’ Peter Stuyvesant. Het beeld staat nu in de tuin van het Stuyvesant-college, vlak bij de Caprilles-kliniek, psychiatrisch ziekenhuis; de Hendriksschool en Wilhelminaschool zijn al langer afgebroken…). Later werd mijn vader Hoofd van de Aloysiusschool op Scharloo.
Mijn broers en zus zijn op Curaçao geboren, en hebben net als ik het onderwijs op het eiland gevolgd, met een onderbreking begin jaren zestig toen we op verlof gingen naar Nederland. Ik had geschiedenisles van Rufus Mc William op het Radulphuscollege.
Als kind werd ik geconfronteerd met het slavenverleden en het koloniale verleden op Curaçao. Daar hoefde je geen moeite voor te doen om dat te zien. Overal zag je wel wat: De forten waaruit de macht van de kolonisator moest blijken. De landhuizen, met de slavenbellen, waarmee de slaven opgedragen werd aan het werk te gaan, en de slavenhuisjes. De muurtjes van opgestapelde koraalstenen, door slaven gemaakt, over grote delen van het eiland.
Als kind zag ik ook het grote verschil in levensstandaard. Schokkend om te zien. Een kind kon al zien dat dit niet klopte, en toch werd destijds vanuit de machthebbers (= gouverneur , = Nederland) gedaan alsof dit normaal was. Zo woonden vele Curaçaoënaars in kleine eenkamerhuisjes, gebouwd van afvalhout, en betimmerd met platgeslagen blikken van de Nutriciamelk en Olijfolie. In zo’n huisje woonde een moeder met 4, 5, 6 kinderen. Vader(s) ontbrak/ontbraken heel vaak (dit is ook een gevolg van de koloniale aanpak van de Nederlanders: als de o.a. vanuit Ghana aangevoerde slaven op Curaçao aankwamen, werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden.)
In de eenkamerhuisjes stonden geen bedden. Iedereen sliep op een matje op de vloer. Servies bestond voornamelijk uit blikjes en glazen potjes. Bij deze mensen ben ik in huis geweest.
Ook kwamen wij bij de ‘machthebbers’ thuis, die in grote villa’s woonden, met een weekendhuis en meerdere boten, auto’s en die ook alles konden kopen wat ze maar wilden. Deze groep leefde in een onvoorstelbare overdaad.
De situatie waarin we ons als gezin rond 30 mei 1969 bevonden was alles behalve sluimerend: het lag er dik bovenop dat er wat zou gebeuren. 30 di mei 1969 was het dan zover: De mensen die onrechtvaardig behandeld werden verzetten zich krachtig tegen deze behandeling. Repressie volgde: er kwam een vliegtuig met mariniers, om orde op zaken te stellen. De ene dag was je nog ergens aan het winkelen, en de volgende dag was die winkel afgebrand.
Het was een keerpunt: voor de Curaçaoënaars kwam het proces van verantillianisering op gang: het Papiamentu werd de voertaal in plaats van het Nederlands. Vele Nederlanders (waaronder ons gezin) vertrokken naar Nederland. Mijn vader moest eerst zijn contract afmaken, en mijn moeder heeft toen ˗ zonder steun van wat voor overheid dan ook ˗ zelf voor huisvesting, een baan voor mijn vader, en school voor de kinderen gezorgd. De opvang door de Nederlanders in Nederland, van de Nederlanders uit Curaçao was in geen enkel opzicht geregeld. Het ging nog een paar stappen verder: als wij in Nederland (de plaats waar wij woonden) vertelden wat er was gebeurd, werd er schouderophalend gereageerd. Empathie ontbrak. Er werd nog net niet bijgezegd dat het een cowboyverhaal was. Mijn moeder ging op zoek naar een school voor de kinderen: van een aantal scholen kwam de reactie, dat ze geen leerlingen uit Curaçao aannamen. We hebben dat als discriminatie ervaren, maar wat moet je? Uiteindelijk is mijn moeder er wel in geslaagd alles te regelen (werk voor mijn vader, huis, school, enz.).
In 2007, 2008 en 2009 zijn mijn moeder en ik naar Curaçao geweest voor vakantie. We wilden alles weer zien, proeven en ruiken, waar we voorheen tot oktober 1969 geleefd hadden. Met de gewone mensen contact hebben, op straat en in de Plasa Bieu. Ik spreek helaas gebrekkig Papiamentu (maar versta het wel) en werd met mijn uitleg/standpunt door de Yu di Korsou goed begrepen. Ik heb geen belemmeringen ervaren om met gewone Curaçaoënaars te praten. Je moet open zijn en eerlijk: dan heb je een goed gesprek.
In 2008 legden we contact met Stanley Brown, en zijn diverse keren zeer gastvrij bij hem thuis ontvangen.
In 2009 gingen we speciaal naar Curaçao om de 40-jarige herdenking van 30 di mei bij te wonen. Stanley had een plaatsje voor ons gereserveerd, bij een officiële bijeenkomst (naast het NAAM-gebouw, de vroegere bibliotheek, waar ik vroeger als kind kwam), waar onder meer door Anthony Godett en Stanley Brown toespraken werden gehouden. Ik was de enige makamba in het publiek, wat voor mij opnieuw een signaal was/is hoe deze gebeurtenis (30 di mei) onder de Nederlanders leeft. Ik heb nog ergens een Amigoe (krant liggen) waar een foto van die bijeenkomst is, waar ik nog net op sta.
Na een kort gesprekje met Anthony Godett en Mirna Godett, nodigde hun secretaris mij uit om de Sede di FOL te bezoeken op de Winston Churchillweg te bezoeken. Dat heb ik gedaan, en ik was bij hun vergadering en het bijna familiale samenzijn na de vergadering. Ik ben trots op het FOL-shirt wat ik daar gekregen heb.
Terug in het ressort waar ik verbleef, zei een gast tegen mij dat hij het op Curaçao wel gezien had. Wat moet je toch allemaal bekijken, was zijn vraag. Ik heb hem daar uitgebreid antwoord op gegeven, maar wat hij daarvan meegekregen heeft is voor mij de vraag, en deed me ook sterk denken aan de reactie die we als gezin kregen toen we in oktober 1969 in Nederland terug kwamen. Ik kreeg de indruk dat deze goede man niet echt geïnteresseerd was in het land Curaçao en zijn mensen, en de geschiedenis daarvan. Bijvoorbeeld van de strijd om vrij mens te zijn (ogv Franse Revolutie 1789 en de strijd op Haïti enz) door Tula en Carpata en zijn volgelingen in 1795 had deze vriendelijke Nederlandse toerist nooit gehoord. Ook niet van de wijze waarop hij en anderen op gruwelijke wijze op het Rif gemarteld werden, en hun hoofd op een paal gespiest werd. Ik heb hem (en anderen) aangeraden het Museum Kura Hollanda te bezoeken en Landhuis Knepa te bezoeken. (waar tevens voorwerpen tentoongesteld staan die door Paul Brenneker en Elis Juliana geconserveerd zijn). En tevens het Parke di Lucha pa Libertat te bezoeken.
Helaas maakte mijn moeder op de 1e vakantiedag van 2009 op Curaçao een ongelukkige val, waardoor ze met een meervoudige bekkenfractuur in het SEHOS werd opgenomen. Dus ik kreeg ook nog het SEHOS elke dag 3 keer te zien. Nou, daar mag best wel wat aan opgeknapt worden! Het verplegend team was heel lief en goed voor mijn moeder, en na drie weken kon ze liggend in het vliegtuig, naar een verpleeghuis in Nederland. Voor de vakantie hadden we ons voorgenomen om bij diverse Curaçaose mensen op bezoek te gaan. Nu kwamen deze vrienden bij mijn moeder in het SEHOS op bezoek. Zoals Stanley Brown, en nog enkele bekende en bijzondere Curaçaoënaars.
Dat we als Nederlanders weinig van de geschiedenis geleerd hebben vind ik schokkend: in de media en op straat en in gesprek met mijn omgeving hoor ik nog steeds vooroordelen over Antillianen, Curaçaoënaars en andere minderheden die door de Nederlanders heel vaak op een niet-correcte wijze zijn behandeld. Nederlanders zijn ook regelmatig hun afspraken niet na gekomen. Ik vind het schokkend en beschamend om te horen met welk gemak (een soort arrogantie bijna, of domheid), deze vooroordelen stellig worden verdedigd, zonder van de juiste achtergronden op de hoogte te zijn. Gelukkig wordt er in diverse literatuur door huidige wetenschapppers wel correct aandacht besteed aan wat er heeft plaats gevonden, en is er een voortdurende intentie dit verder te onderzoeken. Mijn mening is dat deze kennis moet wordt doorgegeven aan de Nederlandse bevolking, die uit steeds meer groepen gaat bestaan met diverse culturele achtergrond. Een open communicatieve maatschappij zonder vooroordelen, met respect voor elkaar en individu, met menselijke waarden en normen is een must. We hebben elkaar hard nodig in een wereld waar we steeds zuiniger op moeten zijn, en duurzamer mee om behoren te gaan.
Mijn conclusie is dat er nog veel werk te verzetten is, om de onderlinge verdraagzaamheid en het wederzijdse respect in de Nederlandse bevolking te vergroten. Een middel hierbij is om de Nederlander te confronteren met het gedrag van zijn voorvaderen, in de koloniale tijd. De opmerking: daar heb ik niets mee te maken. Of: ik was er niet bij, dus ik heb er geen schuld aan. Of: die tijd is voorbij, behoort m.i. geen geen opgeld te doen.