blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Mijn broeder de neger’ (2)

door Fred de Haas

Na de ontscheping en de veiling wachtte een lot dat elke beschrijving tart. Honderdduizenden ontheemden, beroofd van land en taal moesten maar zien hoe ze zich redden. Het is nog een wonder dat er uit die chaos een nieuwe – Creoolse – beschaving voortkwam die was samengesteld uit disparate Afrikaanse elementen vermengd met de dominante cultuur van de (ei)landen waar de mensen terechtkwamen.

Het zou te ver voeren om binnen het bestek van dit artikel al te diep in te gaan op de Afrikaanse invloeden in de Caribische en Zuid-Amerikaanse cultuur, maar we zullen volstaan met een heel bescheiden illustratie van woorden die uit Afrikaanse talen in de Caribische en Zuid-Amerikaanse leefwereld terecht zijn gekomen en die soms niet eens meer als Afrikaans worden herkend: samba (dans; uit het tchiluba ‘samba’ = van de ene plek naar de andere springen); cumbia (dans; uit het kikongo ‘nkumbi’ = trommel); chévere (leuk, tof; uit het shona ‘chebergwa’ = betovering); dengue (griep; uit het kikongo ‘ngdengo’ = ziekte die rillingen veroorzaakt); funchi (geel maïsmeel; uit het kimbundu ‘nfunji’ = maniokpap); furruco (muziekinstrument; uit het yoruba ‘ko’ = aanduiding van hol, droog geluid en uit het dyoula ‘furru’ = een trillend geluid); luango onverstaanbaar pratend; naam van een stam ten noorden van de Kongo rivier); marimba muziekinstrument; uit het Bantoegebied. ‘Marimba’ = duimpiano, een instrument met metalen tongen die met de duimen worden bespeeld). N.B. Op Curaçao en Bonaire kennen we de ‘marimbula’; tango (dans, uit het mandinga, ‘tango’ = ronddraaien); zombí (geest, levende dode; uit het kikongo nsumbi = de duivel); conga (muziekinstrument; uit het kikongo ‘nkunga’ = zang, dans, muziek), etc. etc.
(De meeste voorbeelden heb ik ontleend aan Alexandra Alvarez’ Africanismos léxicos en el castellano de Venezuela, Instituto de Filología Andrés Bello, Caracas, Universidad Central de Venezuela, ms. 1981).

De Papiamentstalige zal zich in een vertrouwde omgeving wanen bij het lezen van al die woorden. Laten we de draad weer opvatten bij het lot van de Afrikanen, een lot waarvan de kenmerken soms via de taal getraceerd kunnen worden.

Ladinos en bozales

Het is verrassend te constateren hoe gemakkelijk de ene cultuur bepaalde discriminerende gebruiken van de andere overneemt. Zo hadden de Romeinen de gewoonte om leden van onderworpen volken die zich aardig konden redden in het Latijn (de taal van de Romeinen) een ‘latinus’ (een van ons, dus) te noemen. Later hebben de Spanjaarden op dezelfde manier de Afrikanen die een mondje Spaans spraken ‘ladino’ genoemd, in navolging van het Romeinse voorbeeld. Dat maakt duidelijk waarom de verspaanste Afrikanen die in de koloniale gebieden werden ingevoerd uit Spanje of uit een andere Spaanse kolonie ‘negros ladinos’ werden genoemd. Ze spraken immers wat Spaans, zij het geen standaard Spaans. Dit in tegenstelling tot de Afrikanen die regelrecht uit Afrika kwamen. Deze mensen kregen de naam ‘bozales’. Dat woord komt al heel vroeg voor in het Spaans van het Iberisch schiereiland. Een ‘bozal’ is een halster of muilkorf dat om de kop van een (muil)ezel werd gedaan om hem in bedwang te kunnen houden. Bozal zou dus betrekking kunnen hebben op Afrikanen die nog ‘wild’ waren en in het gareel gebracht moesten worden. Het is ook mogelijk dat het woord ‘bozal’
refereert aan het Spaanse ‘bozo’ dat ‘donshaar op de bovenlip’ betekent. Iemand met donshaar is per definitie een onervaren persoon die nog van alles moet leren. In die betekenis komt het voor in de Spaanse literatuur van de 16e eeuw. Zo zegt iemand in de schelmenroman Guzmán de Alfarache uit eind 16e, begin 17e eeuw: ‘halléme bozal’, dat zoiets betekent als ‘ik voelde me onhandig’. Ook in het Papiaments kennen we het woord ‘busá’, dat de betekenis had van ‘direct uit Afrika afkomstige Afrikaan’ (zie ook Brenneker, Curaçaoensia, no. 736). De Hollanders noemden zo’n Afrikaan op hun doeltreffende, botte manier ook wel ‘zoutwaterneger’. Een aardige illustratie van bovenstaande terminologie (ladinos, bozales, Guinea) is een beschrijving van de Afrikaanse bevolking van de Ecuadoriaanse provincie Esmeraldas door een pater Jezuïet aan het eind van de 18e eeuw:

‘[…] los negros venidos de la Africa retienen la lengua de su Guinea. Esta hablan entre sí, con ella se entienden y de ella retienen sus cantinelas, y aunque se les procura imbuir el castellano, en que muchos con el tiempo se hacen muy ladinos, pero los más de ellos se mantienen muy bozales toda la vida, de manera que le pronuncian muy truncado y lleno de barbarismos’.

(Rafael Savoia,El negro en la historia: aportes para el conocimiento de las raíces en América Latina, Guayaquil, 1992, p. 19-20, Centro Cultural Afroecuatoriano).

(Vertaling: […] de negers die direct uit Afrika komen behouden de taal van hun Guinee (= West Afrika, FdH). Die spreken ze onderling, daarin begrijpen ze elkaar en daarin zingen zij hun liedjes; en ofschoon men probeert hen het Spaans bij te brengen, waarin velen zich in de loop van de tijd goed verstaanbaar kunnen maken, blijven de meesten hun hele leven erg Afrikaans, zodat hun Spaans verminkt wordt uitgesproken en vol vreemde woorden zit).

De Cimarrones of ‘Marrons’

Natuurlijk waren er veel Afrikanen die, zodra ze hiertoe de kans schoon zagen en als de plaatselijke geografische mogelijkheden om zich te verstoppen aanwezig waren, het binnenland in vluchtten waar zij in kleine of grote groepen een nieuwe samenleving konden opbouwen, zover mogelijk verwijderd van de blanke meesters, die aanvankelijk hun uiterste best deden om de vluchtelingen weer te pakken te krijgen. Die pogingen waren echter meestal tot mislukking gedoemd. Het was zelfs zo dat de blanke plantagehouders met deze zogenaamde ‘Cimarrones’ een deal moesten sluiten om te verhinderen dat deze hun plantages aanvielen en de arbeiders (en vrouwen) meenamen.

De Spaanse benaming ‘cimarrón’ is over de hele wereld bekend geworden. ‘Cimarrón’ betekent ‘wild’ in het Spaans (vergelijk ook het Papiaments: yerba shimaron = onkruid) en heeft betrekking op dieren en planten; ook op een dier dat was weggevlucht en nu in het wild leefde. Een onheuse, maar niettemin toepasselijke naam voor gevluchte slaven, een naam die de Fransen en de Engelsen zonder meer overnamen: Maroons en Marrons. De Nederlanders namen de naam weer over van de Fransen.

De Marrons van Suriname waren de mensen die vroeger ‘bosnegers’ werden genoemd en later taalkundig werden opgewaardeerd tot ‘Boslandcreolen’. Brenneker hoorde van zijn Curaçaose informanten dat er vroeger op Curaçao ook slavenvangers waren die ‘cohedó di shimarón’ (‘vangers van gevluchte slaven’, Curaçaoensia, no 748) werden genoemd. Velen vluchtten, als ze de kans kregen, naar ‘de overkant’, naar het Venezolaanse Coro of Falcón. De liedjes die zij daar in hun eigen taal – het Papiaments – bleven zingen zijn evenzoveel herinneringen aan die tijd (weergegeven in een oude spelling):

Saliendo di Corsou
bon, bon, bon di salú
yegando na Vela di Coro
sangura ta pica nos
guynchete ta pica nos

(Vertaling: Toen wij Curaçao in goede gezondheid verlieten en aankwamen in Vela de Coro werden we gebeten door de muggen en door de Winchester geweren (Geciteerd in: Luis Arturo Domínguez, Vivencia de un rito loango en el Tambú, Caracas, Talleres de Hijos de Ramiro Paz,1989 p. 13).

Een ander liedje uit die tijd:

Ata palu grandi yerba berdi
testigu ternu di nos amor
si mi taba sabi ku vo taba asina
min declarabu mi stimación

(Vertaling: Hier is een grote boom met groene bladeren, eeuwige getuige van onze liefde; als ik had geweten dat jij zo’n lelijk karakter had dan zou ik jou mijn liefde niet hebben verklaard Op.cit.p.14).

[Klik hier voor deel 1 van de serie.]
[Klik hier voor deel 3 van de serie.]

1 comment to “‘Mijn broeder de neger’ (2)”

  • Interessant stuk. Altijd interessant die Afrikaanse restanten, zoals woorden.
    Er zijn (uiteraard) nog wel meer voorbeelden te noemen.
    Wel is (in het aangehaalde boek?) de oorsprong van “Chévere” genoemd als uit Shona. Ergens anders vernam ik dat dit woord uit de Efik taal (Zuidoost Nigeria e.o.) kwam, betekenend “sterk” of “goed”, en eerst in Cuba voortleefde. Daar kwam een deel van de slaven uit het gebied rond Z.O. Nigeria en de stad Calabar.
    De gangbare, informele groet of aanspreekvorm “Asere” in Cuba schijnt ook een Efik oorsprong te hebben.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter