blog | werkgroep caraïbische letteren

Vreemdelingen in het paradijs (19 en slot)

door Willem van Lit

Deze week de laatste aflevering van hoofdstuk 4. Het is een synthese, een samenvatting van de belangrijkste krachten die in het Caribische gebied de pathetische omhelzing in stand houden maar met een optimistisch slot. We nemen nu een aantal weken pauze. Hoofdstuk 5 – een verhaal over composities van een uitgesteld (Caribisch) leven – is bijna gereed voor presentatie.

Synthese: niemand kent ons, iedereen weet, niemand spreekt
De socioloog Goudsblom (en ook anderen) zeggen dat schaamte sociale pijn is. Dat is in hoofdstuk drie uitvoerig besproken. Sociale pijn betekent dat het effect van schaamte voor de gemeenschap of een groep heel ingrijpend kan zijn en dat het de onderlinge verhoudingen ingrijpend beïnvloedt. Het kan leiden tot halve of hele ontwrichting en het kan die gemeenschap compleet lam leggen.

In dit hoofdstuk heb ik getracht een analyse te geven van de verschijnselen van voortdurende beschaming op de Nederlands Caribische eilanden en dan voornamelijk met de focus op Curaçao. Ik ben dit hoofdstuk begonnen met het geven van een directe indruk van deze beschaming zoals die op internet te vinden is. In dit geval was dat via de site van RNW; in hoofdstuk 1 heb ik ook voorbeelden gegeven uit de krant Amigoe en van Facebook. Ik heb ook enkele verwijzingen naar LinkedIn.

Het patroon is duidelijk. Men gaat elkaar verbaal te lijf. De taal is schofferend, kleinerend, dreigend en intimiderend. Er zijn tal van voorbeelden die de ontkende schaamte zichtbaar maken. De beschuldigden blijven doorgaans stil en ietwat bedeesd op de achtergrond. Voor sommigen is het duidelijk dat er een “goede discussie moet komen tussen de bevolkingsgroepen”, zoals iemand dat zegt. Maar op een toon waarop anderen de discussie voeren en die veel weg heeft van nihilisme, inktzwarte ironie en cynisme zou dat wel eens uiterst moeilijk kunnen zijn. De gloeiende woede loopt als een lavastroom van de flanken van het maatschappelijk gemoed. Probeer in een dergelijke atmosfeer maar eens een goede discussie te voeren. Het is onmogelijk in deze woelingen een goed sociaal debat te voeren, dat “kleurloos” is of zou blijven.

De meeste mensen die de Caribische eilanden leren kennen, ontwikkelen een merkwaardige fascinatie alsof ze door de omgeving zijn bevangen. Het lijkt moeilijk te zijn het unieke wezen van het gebied te doorgronden. Mensen zijn verrukt over de wellicht hypnotiserende schoonheid en ze lijken er moeilijk los van te komen. Dit guichelspel is door onderzoekers (o.a Oostindie) en literatoren meer dan eens beschreven. Het gebied heeft een merkwaardig mythische aantrekkingskracht. De meesten weten dat dit bedrog is, maar men laat zich graag verleiden. De schrijvers gebruiken uiteenlopende metaforen om de passie te beschrijven. We komen bijvoorbeeld het beeld tegen van de navelstreng die op vreemde stranden is begraven (Rutgers). Dit duidt op een mysterieus nomadisch karakter van de mensen die er wonen; zij horen er eigenlijk niet, zijn contant onderweg en blijven er toch aan verbonden. Mensen uit het Caribische gebied zijn ook dikwijls migranten. Zowel in het verleden als heden ten dage moeten velen nog tijdelijk of voorgoed de eilanden verlaten voor werk, studie of om de armoede te ontlopen. Dit leidt tot een grotere vervlechting van families en relaties met veelal Nederland, maar ook met andere gebieden. De achterblijvers merken dat de vertrekkers veranderen (o.a. vernederlandsen). Soms wordt gezegd dat ze “hun bloed verloochenen” en anderen worden “makamba pretoe” (zwarte blanke). Uit dit gevoel van ontheemding en vervreemding komen ook mythen voort: men is steeds onderweg in de vluchtigheid van het bestaan. Men lijkt niet in staat te zijn de kern van de eigen identiteit te leren kennen: men kan zichzelf niet begrijpen. En als men het over de eilanden heeft, dan ontstaat het gevoel dat men aan het raaskallen is door overdrijving (o.a. Van Leeuwen). Het is een mechaniek van zelfbedrog; de meesten realiseren zich dit ook, maar men laat zich graag leiden door de hallucinante sprankeling. Men gaat voortdurend op zoek naar de mystieke rand van het verstand.

Een ander beeld dat ontstaat nadat je de fascinatie hebt leren kennen, komt mee met het constante gevoel van gemis (zeker als je je leven oppakt buiten het gebied): het is het beeld van de gids en de gunst. Ook in de literatuur komt dit thema terug, waarbij de schrijvers dikwijls de functie aannemen van gids: zij willen en moeten de lezer langs de scènes van het Caribische leven voeren, de lezers inwijden terwijl men weet dat het eigenlijk onmogelijk is het wezen te doorgronden. Dit laatste versterkt nogmaals het gemis. De buitenstaander moet echter niet denken dat hij de kern van de Afro-Caribische cultuur kan doorgronden. De gids verleent de buitenstaander de gunst mee te kijken, maar de gegidste ontbreekt nu eenmaal het vermogen het getoonde eigen te maken (Van Kempen); hij zal en kán het nooit begrijpen. Het is het raadsel van de vreemde cultuur gepakt in hermetische beslotenheid: u zult ons nooit kunnen snappen! Dat betekent ook dat de vreemde nooit met een kritische blik iets zou kunnen zeggen over de Afro-Caribische werkelijkheid: hij kan niet doordringen en kritiek is dus uit den boze.

Als passant blijf je hangen in de mysterieuze fascinatie en bewondering, ook al kom je van de eilanden zelf. Je bent en blijft migrant in een mythisch waanbeeld van ontheemding, bevangen tussen de ijle muren van de merkwaardige werkelijkheid. Het is een spel van zelfbedrog, betoverend en teleurstellend tegelijkertijd en “ú, ú-buitenstaander heeft dat maar te pikken, anders rot je maar op”. Di nos é ta. Het is het guichelspel van bedrog, zinsbegoocheling en dat kan zo tot een subtiele mechaniek van beschaming en zelfbeschaming uitgroeien.

Niemand kent ons

Hierbij speelt mee wat De Tocqueville de tragiek van Amerika heeft genoemd en de fataliteit van het ras, waar de patstelling van de politieke correctheid mee samenhangt. De huidskleur maakt de herinnering aan een schandelijk verleden steeds zichtbaar: het zwarte ras is van zijn waardigheid beroofd en de belofte vrij te zijn, wordt niet ingelost. De schuldigen lopen kans elk moment gebrandmerkt te worden met de R van racist; het is de omkering van het kenmerk als gebrandmerkte slaaf in vroegere tijden.

In deze context is er dan ook veel aandacht voor geschiedenis. Men zoekt naar de betekenis van historische ontwikkelingen voor het heden en de toekomst: wat van jezelf is uit het verleden ontstaan? Hoe heeft zich dat verinnerlijk in wat je nu bent en wat zal betekenen voor je toekomst? Men zoekt naar effecten van indringende gebeurtenissen, de eigen afkomst en historische geestesgesteldheden. Wat is de erfenis van dat geheel en hoe draag je dat mee? Wat zit er in de genen? Of misschien toch niet? Want trots, geest van verzet en grootsheid – dat wel, maar hoe zit het met andere “genetische” eigenschappen dan? Wat drijft ons? Geschiedenis wordt serieus genomen als basis van het ontstaan. Mensen moeten zich bewust worden van hun verleden en dat zou tot een meer zelfverzekerde bevolking leiden. Het is een opvatting die leeft bij Curaçaose onderzoekers en publicisten (Allen, Paula).

Men speurt naar oorzaken van ontworteling, problemen met identiteit en hechting. Uit de geschiedenis worden verhalen, feiten en veronderstellingen gehaald. Men interpreteert de figuren, gebeurtenissen en beschrijvingen; men selecteert en abstraheert het verleden vanuit vrees van verlies van identiteit en zelfbewustzijn. Het zijn bases voor de nationalistische geest. Angst, woede en verzet met strijd zijn veel terugkerende thema’s. Ramdas heeft dit voor het Afro-Caribische bevolkingsdeel getypeerd als nostomanie: de geobsedeerde verwijzing naar Afrika en de (gevolgen van) slavernij, het heimwee naar de afkomst. Het is – zoals ook voor de grondslag van het denken van de sociologie en antropologie is ontwikkeld – de verwijzing naar een verleden waarin de samenleving een veel hechtere en ook meer gesloten cultuur zou hebben gekend waarin zorg en betrokkenheid voor elkaar substantieel groot was: de sociologie van de nostalgie. In de Afro-Caribische context ziet men dit terug als de verwijzing naar samenhang in de geest van verzet, strijd en weerbaarheid of afkomst van een (trots) Afrikaans volk of geestesgesteldheid (Allen, Paula, Marcha en Verweel). Eigenwaarde wordt verbonden met woede, strijd en voortdurende rebellie. Het wordt gebruikt om onder andere nationalisme en patriottisme aan te wakkeren; “uw lot is strijd, uw leven is voortdurende weerbarstigheid”.

Deze geest van verzet kent verschillende vormen: (verbaal) geweld, weerbarstige stilte, opportunisme of sluwheid. De geest van verzet balt samen in aanhoudende onderlinge krenkingen, misleiding en soms vage troebelheid van suggesties. Men houdt de mythe van bijzondere ondoorzichtigheid van de eigen cultuur in stand. Anderen kúnnen ons niet doorgronden. Men ontwikkelt de dynamiek van het ongrijpbare. Sommigen zien dit als bron voor vitaliteit omdat het mensen ongenaakbaar zou maken. Woede en beschaming kunnen zo omslaan naar trots en zelfbewustzijn, de positieve energie van de thymos (Marcha en Verweel). Het is een poging om mensen uit hun staat van lethargie te tillen (o.a. Sluis). Maar de onverzettelijkheid die begeesterd is door zwijgen, kan nooit een basis vormen voor het voeren van een goed maatschappelijk debat tussen bevolkingsgroepen, een debat dat zou moeten gaan over de problemen van de sociale pijn, die schaamte is. Zwijgen om de waardigheid overeind te houden, is gewoon zwijgen en dit leidt niet tot dialoog. Onaantastbaar willen worden en onaanraakbaar willen zijn, is eveneens een vorm van zelfbedrog.

Niemand spreekt

Bij deze anarchie door opportunisme en onaanraakbaarheid speelt ironie ook een rol. Van Leeuwen gebruikt hierbij de voorbeelden van het betrapt worden bij een foute daad. Niet de foute daad is het waar het om draait – want dat is hoe dan ook een daad van verzet waarbij men afstand neemt van de gevestigde moraal – het gaat erom niet gepakt te worden. Men moet slim en sluw manoeuvreren, overeind blijven en overleven. Daarin zit de kern van de geniale anarchie: “úw moraal is niet de onze”. Dat gaat gepaard met schamperheid, verontwaardiging en spot en soms is dit inktzwart gekleurd. Men neemt dan op bijna nihilistische wijze afstand. De schampere lach die over de hete vlakte waait.

Naast dit veeltonige complex van woede en schaamte staat de politieke correctheid van de tolerantie, waar de sloopkogel van beschuldiging van racisme als een voortdurende dreiging omheen slingert. Het is tekenend dat de politiek tolerante groepen die in Nederland toch decennialang de boventoon voeren, nooit een antwoord hebben gevonden op de cultuur van beschaming, angst en ongrijpbaarheid van rebellie op de Antillen. Sterker nog: zelfs de meest correcte en grootste voorbeelden van (culturele) tolerantie worden naar de schandpaal verwezen. Het gaat dan onder andere om Roger van Boxtel, Ank Bijleveld en Paul Rosenmüller. Zij bleven in het vuur van de diepste krenking – Rosenmüller is o.a. weggezet door iemand als nazi – muisstil zitten. Ze roerden zich niet. Er werden pogingen gedaan hen te bezoedelen met de R. (Maar je mag niet proberen dat te begrijpen, want dan krijg je hoofdschuddend te horen dat je dit nooit zal kunnen snappen). Stil blijven als signaal: “Ik sta hier boven”, wil men zeggen. Zo lijkt het. Maar het ís ook zwijgen. Zó ver gaat het gedogen, terwijl hen toegefluisterd wordt: “hier … het touw waarmee u zich kan verhangen” (zoals uit een citaat in het begin van dit hoofdstuk blijkt). Het is dan beter maar te zwijgen … tegenover het weerbarstige zwijgen van de beschaming.

Iedereen wéét,

zoals Finkielkraut ook Philip Roth parafraseert. Je ontkomt niet aan de effecten van de menselijke smet in deze Caribische tragiek. De zelfbeschaming door stil te blijven (of de poging zelfs kleurloos te willen worden) is geen garantie voor het laten verdwijnen van de geest van het racisme. Sterker nog: het lijkt de tragiek alleen nog maar te vergroten.

Niemand kent ons, iedereen wéét en niemand spreekt

Daarin zit de ziekelijke fataliteit van de onwrikbare stelling: de pathetische omhelzing.

Het politiek correcte denken en de praktijk daarvan hadden nog een andere kant en hierbij wordt ook weer duidelijk hoe het komt dat men nooit een antwoord heeft kunnen vinden op de cultuur van de beschaming. Het “dossier” Antillen heeft nooit (in eeuwen zelfs) prestige gehad in Nederland. Het bleef qua nieuws altijd in de verste marge en ook in de politiek bleef de portefeuilles een kleine bijzaak (Sluis, Broek e.a.). De meesten halen en haalden hun schouders op als het hierom ging. Het is alsof er continu een vacuüm van onverschilligheid heerst. Daarnaast werd er in formele context ook voortdurend volgehouden dat door het Statuut er binnen het koninkrijk sprake is van gelijke partners en dat ieder zich op eigen kracht kan ontwikkelen. Daarbij waren er het streven en de gedachte van een spoedige onafhankelijkheid. Maar de situatie bestendigde en de gelijkheid was en is fictie. De banden werden – door feitelijke en materiële afhankelijkheid van de eilanden van Nederland – steeds meer knellend (Oostindie). Deze afhankelijk veranderde in gunstverlening (Broek) door onder andere voortdurende financiële ondersteuning. En deze gunstverlening bestendigde ook de verhouding van meester – knecht (kolonialisme).

Deze merkwaardige combinatie van gunstverlening met klaarblijkelijke onverschilligheid, stugge continuering van afzijdigheid, schuldige stilte, leerredes van onvoorwaardelijke tolerantie voor eigen blank publiek geven in elk geval de schijn van hypocrisie die de gloed van beschaming op temperatuur houdt. En dat wordt in sterke mate gevoeld. Een dergelijke combinatie wordt nooit begrepen; het schept onduidelijkheid en het straalt op zijn minst dubbelhartigheid uit, een kenmerk van het verfoeide kolonialisme. Dit is wat Paula bedoelt als hij zegt dat Nederland de perfecte kolonisator is.

In het kielzog van deze onderlinge narrigheid doet men aan Caribische kant gewag van het zogeheten post-slavernij trauma, dat door sommigen tot hét stigma van de mensheid wordt verklaard. Het blijft echter moeizaam te praten over een transgenerationeel, eenduidig, collectief en universeel psychotrauma op dit gebied en – ondanks de menselijke smet die het overduidelijk heeft veroorzaakt – blijven verwijzingen ernaar speculatief, is er geen eenduidige nawerking voor ieder individu (alleen al niet voor het gehele Caribische gebied), hebben de afgevoerde Afrikanen relatief veel van hun cultuur (in nieuwe en vernieuwde mengvormen) bewaard en overgeleverd en is het de vraag of dit soort traumata over generaties heen ook zo simpel lineair overdraagbaar zijn (Oostindie).

In dit uiterst moeilijk complex van factoren, humeuren en hoedanigheden hangen we als uitgeputte boksers in een merkwaardige omhelzing aan elkaar: schreeuwend, obstinaat, verstomd, cholerisch, verwijtend, onverzettelijk nors, onverschillig, huiverend in afschuw, kleinzerig, onaantastbaar, met heimwee, gefascineerd, mysterieus bevangen, onthutst, bewonderend, betrokken, tolerant, begunstigd, ontdaan, bevoogd en bevoogdend, teleurgesteld, cynisch, lachwekkend, beschaamd, dubbelhartig, getergd, lethargisch, begrijpend, onbegrepen, besmet en schuldig. Het zijn stuk voor stuk adjectieven die in de beschrijving van de ziekmakende verhoudingen voorbij komen. En daarom:

Niemand kent ons.
Iederéén weet.
Niemand spreekt.

Het is moeilijk te zeggen hoe we hier uit kunnen komen. “Interetnische acceptatie is een sine qua non voor een menswaardiger bestaan”, zegt Phillips. Het zal moéten als we verder willen komen. Een oplossing ligt niet voor de hand. Zolang de onverschilligheid van tolerantie blijft hangen in de verlammende positie tegenover de “militant-narratieve strategie” (Oostindie) van een deel van de Afro-Caribische bevolking, blijft de patstelling bestaan.

Toch zijn er veranderingen te bespeuren. Er zijn aanknopingspunten. Deze zijn te vinden in het Caribische gebied zelf, zoals Broek zegt. Ik denk zelf ook dat de omslag moet komen uit het Caribische gebied. De verlamming wordt daar het meest drukkend ervaren; Nederland zelf zal weinig doen dan schouderophalend tolerant rond lopen en zeggen dat men dáár dan maar onafhankelijk moet worden. Broek speurt in de Caribische literatuur. Dat is toch het medium waarin men op zoek gaat naar het onbehagen dóór de grenzen van de clichés heen. Hij overloopt de geschriften uit de Engels-, Frans- en Spaanstalige gebieden en hij ziet mogelijkheden bij schrijvers die bezig zijn zich los te maken van de traditioneel ééndimensionale identiteit: blank of zwart, dader of slachtoffer. Hij ziet het ook bij een aantal Papiaments- en Nederlandstalig schrijvers. De achtergronden en “wortels” van Caribische mensen zijn dikwijls ingewikkeld, onontwarbaar, veelvoudig en soms weinig verheffend. Afkomst, klasse, sociale posities, generaties en geschiedenissen zijn in álle kleuren van huid of ras dikwijls op een verrassende manier met elkaar verweven, zonder dat men daar bijzonder trots of teleurgesteld over zou moeten zijn (o.a. Condé). De “gesloten culturele systemen” waar men de ander slechts een glimp van zegt te kunnen meegeven, zijn niet ondoordringbaar of onbegrijpelijk. In de ontdekking van de enorme diversiteit, die niet echt glorieus of heldhaftig is, groeit een ander bewustzijn. Het is dikwijls genoeg heel eenvoudig en rechttoe rechtaan. En er is geen reden om beschaamd of obstinaat te zwijgen als een blok ongenoegen of hautain de schouders op te halen.

Pas als we de mysterieuze mythen, de begoochelende fascinatie, de gemaakte stilte van beschaming of arrogantie, de kunstmatige geheimzinnigheid van ondoorzichtigheid van de “vreemde” cultuur, het heimwee naar een verzetsverleden en glorieuze afkomst (geslacht, kleur, vreemde stranden, enz.) kunnen achterlaten, dan zal het mogelijk zijn acceptatie te krijgen voor een menswaardiger samenleving. Laat elkaar eens mentaal los en dan ontstaat er ruimte, waarbij iedereen ons gelukkig wel kent, iedereen iets anders weet en iedereen ook gewoon weer spreekt.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter