blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Haas Fred de

Bolo ta di pueblo (1)

Fred de Haas over Frantz Fanon 
Curaçao is nog steeds gewikkeld in een voortgaand dekolonisatieproces, zo niet fysiek dan toch wat de geest betreft. Dat klinkt wat dramatisch, maar we zullen dit fenomeen met een opgewekte zin voor de realiteit bekijken. Het land Pais Kòrsou kan nog altijd met vrucht putten uit het gedachtegoed van de briljante, jonggestorven –  zwarte –  Martinikaanse schrijver Frantz Fanon die deze gedachten heeft neergelegd in zijn in vele talen vertaalde boeken Peau noire, masques blancs (Parijs, Editions du Seuil, 1952), Les damnés de la terre (Parijs, Maspero, 1961) en het postuum verschenen Pour la Révolution africaine (Parijs, Maspero, 1964).
Fred de Haas brengt het – vaak verkeerd begrepen –  gedachtegoed van Fanon in onderstaand artikel krachtig tot leven en nodigt u uit om de wijze en indringende lessen van de kleurling uit Martinique, voor zover dat binnen de Curaçaose context mogelijk is, toe te passen op het eiland dat sinds 1954 worstelt met zijn toekomst en nadenkt over een onafhankelijke status.
De auteur gaat op zoek naar de essentie van de ideeën die een groot en bijna vergeten politiek denker aan de wereld heeft nagelaten in boeken die de weg wezen naar de geestelijke vrijwording van de gekoloniseerde mens. Aan de orde komen o.a. thema’s als onderdrukking, racisme, vervreemding, bewustwording, tolerantie, intolerantie en onafhankelijkheid.
Frantz Fanon, schrijver, arts, psychiater en strijder voor de bevrijding van Algerije uit de koloniale greep van Frankrijk, stierf in 1961 op 36-jarige leeftijd aan leukemie.
door Fred de Haas
De blik van de Ander
Peau noire, masques blancs(Zwarte huid, witte maskers) is een essay waarin we tal van persoonlijk beleefde voorbeelden vinden van het racisme zoals dit tot uiting kwam in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw in Europa en de Europese koloniën. Zo vertelt Fanon op geestige wijze dat hij in een treincoupé in Frankrijk altijd het gevoel had dat ie voor drie telde omdat er naast hem altijd twee plaatsen open bleven…
In die tijd was er gewoonlijk nog sprake van een primitief en openlijk beleden racisme. Alle mensen die een donkere kleur hadden waren min of meer verdacht en alles wat afkeurenswaardig was werd belichaamd door de ‘Zwarte’, de ‘Neger’.
Maar laten we ons niet vergissen. In onze tijd steekt dit openlijk beleden racisme in het ‘beschaafde’ Europa vaak nog brutaal de kop op, hoewel onmiddellijk gezegd moet worden dat de Europese regeringen en landen (Rusland niet inbegrepen) die uitingen van racisme onmiddellijk de kop in proberen te drukken.
Hoewel in Frankrijk een racistische uiting zelfs een delict is waarvoor men vervolgd kan worden, trekt een aantal lieden zich daar heel weinig van aan, getuige wat er in november 2013 gebeurde in verband met de (zwarte) Franse Minister van Justitie Christiane Taubira, de intelligente politica uit Frans Guyana die al twee voortreffelijke wetten op haar naam heeft staan, waaronder de wet op het huwelijk dat in Frankrijk nu ook openstaat voor homoseksuelen. Christiane Taubira zal ongetwijfeld een glimlach van voldoening niet hebben kunnen onderdrukken toen die wet met moeite door het parlement was geloodst. En op die ‘glimlach’ viel een aardig woordspelletje te maken.
Het Franse blaadje Minuteplaatste na de aanvaarding van de Wet een grote foto op de cover met het opschrift: ‘Maligne comme un singe, Taubira retrouve la banane’ (die slimme aap van een Taubira vindt haar banaan / glimlach terug).
‘Avoir la banane’ is een gewone, volkse, Franse uitdrukking voor ‘breed glimlachen’, maar je kan het ook letterlijk vertalen en dan wordt het racistisch met een seksistische connotatie, vooral ook omdat Taubira met een banaan werd afgebeeld. Zelfs een groepje kinderen (!) scandeerde in Angers waar Taubira op bezoek was luidkeels: ‘la guenon, mange ta banane!’ (aap, eet je banaan op!). Een van die kinderen hield voor alle duidelijkheid een bananenschil omhoog. Frankrijk, 2013! Geen misverstand mogelijk.
Maar Minister Taubira was niet van plan zich er druk om te maken en zei: ‘Dat zijn uiterst gewelddadige woorden omdat ze ontkennen dat ik tot de menselijke soort behoor […] Ik kom er zelf wel overheen, maar voor mijn kinderen en mijn verwanten is het heftig, het is heftig voor iedereen die op mij lijkt’.
Een reactie waar Frantz Fanon trots op zou zijn geweest!
Christiane Taubira werd in diezelfde tijd ook nog geschoffeerd door een vrouw die op de lijst stond voor het Front National voor 2014 in Rethel, een gemeente in de Franse Ardennen. Deze vrouw had op haar Facebookpagina naast de foto van Taubira een aapje gezet dat Taubira moest voorstellen op de leeftijd van 18 maanden. Toen Radio France 2 haar om een toelichting vroeg zei mevrouw de kandidate over Taubira: ‘het is een wilde. Als ze over iets belangrijks spreekt op de TV dan glimlacht ze als een duivel […] Uiteindelijk zie ik haar liever tussen de takken van een boom hangen dan in de regering zitten’.
Zelfs het extreem rechtse Front National vond dit te gortig (ongetwijfeld omdat dit kiezers zou kosten) en haalde haar van de lijst.
Iets dergelijks overkwam de (zwarte) minister van Integratie in Italië, Cécile Kyenge Kashetu, van Congolese origine, die sinds 1983 als oogarts werkzaam was geweest in het Italiaanse Modena. In 2013 werd ze benoemd tot Minister van Integratie. Ze was de eerste zwarte Minister in Italië. En dát was kennelijk voldoende reden voor de vice-voorzitter van de Italiaanse Senaat, Roberto Calderoli, om op een feest van zijn (uiterst rechtse partij) de Lega Nord, de volgende uitspraak te doen in aanwezigheid van 1500 mensen: ‘Quando la vedo non posso non pensare a un orango’ (als ik haar zie kan ik niet nalaten om te denken aan een orang-oetang). Calderoli hoefde niet af te treden maar bood wel zijn excuses aan… Ja, ja.
Net als Christiane Taubira hield ook Kyenge de eer aan zichzelf: ‘Ik trek me de woorden van Calderoli niet persoonlijk aan, maar ik word er niet vrolijk van omdat ze zo’n slecht beeld van Italië geven’.
Een ander lid van de Lega Nord, Dolores Valandro, adviseuse van een district, schrijft in hoofdletters op Facebook zei naar aanleiding van een bericht dat een Afrikaan had geprobeerd een Italiaanse vrouw te verkrachten in Genua: “MA MAI NESSUNO CHE LA STUPRI, COSI’ TANTO PER CAPIRE COSA PUO’ PROVARE LA VITTIMA DI QUESTO EFFERATO REATO??????? VERGOGNA!” ( = ‘Waarom verkracht niemand haar (= Cécile Kyenge) eens een keertje, zodat ze begrijpt hoe een slachtoffer van zo’n misdaad zich voelt? Het is een schande!’
Italië 2013! Racisme tot in de ‘hoogste’ kringen.
[eerder verschenen in Amigoe Ñapa, 5 april 2014]
[wordt vervolgd]

Subliem Curaçaos cabaret

door Fred de Haas

Wie ervan overtuigd wil raken dat verhalen aan de oorsprong liggen van de Curaçaose literatuur moet eens kijken naar het Papiamentstalige televisieprogramma waarin drie Curaçaoënaars moeiteloos bijna twee uur vullen met informatie over het wel en wee van het eiland. De drie woordkunstenaars stellen op humoristische en toch serieuze wijze allerlei misstanden aan de kaak op een manier die de beste internationale cabaretiers niet zou misstaan.

read on…

La Princesa PdVSA

door Fred de Haas

Terwijl men op Curaçao in de startblokken staat om een delegatie van het Venezolaanse Staatsoliebedrijf PdVSA ‘met alle égards’ te ontvangen, in de hoop dat deze delegatie een vaag ‘Memorandum of Understanding’ ondertekent, kan het voor een beter begrip geen kwaad om onze blik op de situatie van PdVSA in de wereld en in Venezuela enigszins te verruimen.

Om maar meteen met het minder goede nieuws in huis te vallen: PdVSA werd in 2013 door PLATTS (de Global Energy Company Rankings) niet meer opgenomen in de eervolle top 250 van oliemaatschappijen in de wereld. Waarom niet? PdVSA is de melkkoe van de Venezolaanse regering die voor haar inkomsten bijna 100 procent afhankelijk is van de export van olie. Er worden miljarden dollars door de regering illegaal afgeroomd van de verdiensten van het genationaliseerde oliebedrijf. Die miljarden staan niet vermeld in de Venezolaanse rijksbegroting (daarom zijn ze illegaal) en worden onder andere gebruikt om vriendjespolitiek, cliëntelisme (politieke klantenbinding) en corruptie in stand te houden.
Door deze praktijken is PdVSA in grote financiële moeilijkheden geraakt en, in plaats dat de oliemaatschappij geld naar de Banco Central (Centrale Bank) overmaakt, schiet de Centrale Bank PdVSA te hulp en laat, bij gebrek aan deviezen, de geldpers onbekommerd draaien. Het gevolg hiervan is een gigantische inflatie.

Curaçao moet zich ervan bewust zijn dat PdVSA er in deze omstandigheden weinig of niets voor zal voelen om in de raffinaderij op het eiland te investeren. De maatschappij heeft ook geen geld om fatsoenlijk onderhoud aan de raffinaderij te bekostigen waardoor er onveiligheid en een lagere productiviteit ontstaan. Om nog maar te zwijgen over de uitstoot van giftige stoffen waarvan de Curaçaose bewoners die op de ‘verkeerde’ plek wonen de dupe zijn. Men schat het aantal Curaçaose doden ten gevolge hiervan op negen per jaar.

De Venezolaanse olie voor China en de bevriende landen van Petrocaribe (leden: Antigua en Barbuda, de Bahama’s, Belize, Cuba, Dominica, Grenada, Guatemala, Guyana, Haïti, Honduras, Jamaica, Nicaragua, de Dominicaanse Republiek, San Cristóbal en Nieves, San Vicente en Las Granadinas, Saint Lucia, Suriname en Venezuela zelf) is spotgoedkoop. Niettemin is er geen garantie dat die landen hun geldelijke verplichtingen jegens PdVSA nakomen.

De Venezolaanse gasproductie is drastisch verminderd, wat onder andere te maken heeft met het ontslag in 2003 van 18.000 arbeiders en leidinggevenden die in dienst waren van PdVSA. Venezuela moet gas uit Colombia importeren.

Omdat de benzine (die wordt geïmporteerd uit de Verenigde Staten) spotgoedkoop is voor de Venezolaanse automobilist (één cent per liter), kan deze dus bijna gratis tanken. Benzine wordt daarom ook als smokkelwaar voor veel geld aan naburige landen verkocht en genereert geen inkomsten voor de regering. Deze is huiverig om de benzine te gaan belasten omdat dit te veel stemmen zou gaan kosten. Maar vanwege die idioot goedkope benzine loopt de Venezolaanse regering zo’n 12 miljard dollar per jaar mis.
Orlando Ochoa, professor in de Economische wetenschappen aan de Universidad de los Andes heeft berekend dat Venezuela met inbegrip van de schuld van PdVSA (meer dan 150 miljard dollar) een totale schuld heeft van meer dan 230 miljard dollar.

De ontwrichtende bolívar
De Venezolaanse regering voert sinds 2003 een strenge ‘controle’ uit op de wisselkoers van de bolívar en de voorraad deviezen (dollars, euro’s etc.). De officiële koers van de bolívar is (ongeveer) 6 bolívar voor een dollar, maar op de vrije markt krijg je wel 60-80 bolívar voor een dollar. Deze onevenwichtigheid is een bron van speculatie, corruptie en zelfverrijking van de kringen die dichtbij de regering staan. Hoe werkt dit?

Om producten in te voeren heb je toestemming nodig van de regering om het voor de invoer van producten benodigde aantal dollars op te nemen. Wat gebeurt er nu? ‘Importeurs’ vragen toestemming om een grote hoeveelheid dollars bij de bank te kopen voor de invoer van een grote hoeveelheid producten. De Venezolaanse bank berekent de aanvrager 6 bolívar per dollar. Goedkoop voor de aanvrager. De truc is vervolgens om bijvoorbeeld maar de helft van de opgegeven hoeveelheid producten in te voeren. De ‘importeurs’ houden dus de helft van de gekochte dollars over die ze weer op de vrije markt verkopen voor een veelvoud van het bedrag waarvoor ze de dollars hebben gekocht. Zo worden ze vanzelf rijk.

Het is inmiddels duidelijk hoe het komt dat Venezuela vermeld staat als een van de meest corrupte landen van de wereld. Een land waarmee veel beleggers niets te maken wil hebben.
Venezuela staat nummer 160 op de ranglijst (die loopt van 1-175) van corrupte landen. Het land is nog corrupter dan Zimbabwe, Burundi, Paraguay en Oekraïne (Transparency International, 2013).

La Princesa PdVSA, die bijna alle inkomsten van Venezuela genereert, heeft geen kleren aan.
Het is te hopen dat Curaçao (dat medio 2013 nog een A-rating en genereuze beoordeling kreeg van Standard & Poor’s) snel een andere investeerder vindt. In het licht van onderstaande aantekening van Standard & Poor’s zou het van wijsheid getuigen om binnen het Koninkrijk der Nederlanden te blijven, indien nodig met acceptatie van de door sommigen verfoeide Consensus Rijkswetten: ,,Standard & Poor’s ratings on Curaçao are supported by its stable democratic parliamentary system and rule of law within the Kingdom of the Netherlands, its prosperous economy, high level of social development, and strong government balance sheet.” (New York, June 14, 2013, Standing and Poor’s Ratings Services).

[uit Antilliaans Dagblad, 5 maart 2014]

Venezuela in de vaart der volken

door Fred de Haas
Jaren geleden maakte ik kennis met de ambassadeur van Argentinië in Oekraïne. In Kiëv. Of all places.
We zaten met zijn allen aan de maaltijd en na een paar wijntjes leek het of we elkaar al jaren kenden. Zo gaat dat immers. Ik raakte in een geanimeerd gesprek met de ambassadeur en vroeg hem – met mijn gebruikelijke Hollandse botheid –  of hij geen vervelend gevoel had bij het idee dat hij ambassadeur was van een land dat politieke tegenstanders uit vliegtuigen in de Rio de La Plata had gegooid en hoe hij dat dan wel had kunnen uitleggen aan de mensen. De ambassadeur keek me glimlachend aan en zei: ‘Er valt altijd wel iets goeds van je land te vertellen’.
Proost!
Mijn aangeboren wantrouwen tegen diplomaten bleek weer eens bevestigd. Altijd een rotsmoes bij de hand. Ja, we gooien mensen uit vliegtuigen, maar in Buenos Aires dansen we lekker de tango en we hebben ook nog Eduardo Falú en zijn gitaar.
Folklore als Haarlemmerolie.
Vraag nooit aan een diplomaat of politicus wat ie ergens van denkt als je uit bent op betrouwbare informatie.
Enige maanden geleden hoorde ik een Curaçaose parlementariër iets uitleggen waarvan me de haren te berge rezen. De man was – en is nog steeds – zeer welbespraakt en een voortreffelijk acteur. Als hij in Amerika was geboren zou hij ongetwijfeld een briljante toneelcarrière hebben gehad. Maar hij was geboren in Curaçao en zat in het Parlement. Daar kunnen ze ook goede acteurs gebruiken. De parlementariër zat als spreker in een Papiamentstalig TV programma en werd ondersteund door een presentator die door iedereen sympathiek wordt gevonden alleen al omdat ie heel vaak ‘Correcto’ zegt, ook al moet hij de meest baarlijke nonsens aanhoren.
Het gesprek ging over Colombia en Venezuela. Dat waren toch buren waar je aansluiting bij moest zoeken, zei de parlementariër.
‘Correcto’, zei de presentator. ‘Maar neem nou Venezuela,’ zei hij wat aarzelend, ‘dat is toch een van de meest gewelddadige landen?’
‘Nou,’ zei de Curaçaose parlementariër, ‘dat wordt sterk overdreven. Ze zeggen dat er 2000 moorden per maand plaatsvinden in Venezuela, maar dat kan helemaal niet want dan zou de hele Curaçaose bevolking in 8 maanden tijd zijn uitgeroeid. Nou, dat kan dus niet.’
Ik zag paniek in de ogen van de presentator die onverhoeds werd geconfronteerd met de schoonheid van een bewijs uit het ongerijmde: je kon er niet meteen je vinger op leggen, maar je voelde dat je werd belazerd.
‘E, e’, zei ie. Dat betekende geen ja en geen nee.

 

Zo werkt de politiek in sommige landen. Met bewijzen uit het ongerijmde. Hoe bestrijden we extreme armoede? Dat doen we als volgt. We weten dat arme mensen geen kaviaar eten. Weet je wat? We gaan de prijs van kaviaar drastisch verlagen. Wat zien we? We zien dat arme mensen ineens allemaal kaviaar gaan eten! Maar omdat arme mensen geen kaviaar eten, kunnen het geen arme mensen zijn. Probleem opgelost.
Terug naar de werkelijkheid die vaak de fictie overtreft. Hoe kom je te weten wat er, bijvoorbeeld, in Venezuela de laatste jaren aan de hand is? Zoals ik al in een eerder bericht heb verteld heeft de voormalige President zeker goede bedoelingen gehad met Venezuela. Maar als je ziet dat die goede bedoelingen in de praktijk niet werken, moet je ook openstaan voor kritiek. Dat ligt wat moeilijker.
Een paar jaar geleden vroeg ik aan een Venezolaanse professor van de Universidad de los Andes of de – veelgeprezen –  Misiones (Sociale Projecten) van President Chávez wel werkten. Zijn antwoord luidde: ‘No funcionan’ (ze werken niet). Over Chávez wilde hij niets loslaten. Te link. ‘Ik doe alleen aan wetenschap’.
We tapten samen koffie aan hetzelfde koffieapparaat en hij zag aan mijn gezicht dat ik zijn stilzwijgen toch wel erg jammer vond. Hij stond wat bedremmeld met de koffie in zijn hand, keek wat schichtig om zich heen en fluisterde: ‘Lo controla todo’ (hij heeft alles onder controle). Ik wenste hem sterkte.
Bij de Sociale Projecten deed zich de gelegenheid voor dat elke aanhanger van Chávez (en dat was de ene helft van de bevolking waar de andere helft de pest aan had) zich kon inschrijven voor een of meer Sociale Projecten. Dat betekende dat elke ‘chavista’ daarvoor ook maandelijks een bedrag kreeg uitgekeerd. Als je dus bij meerdere projecten betrokken was, wilde dat wel eens lekker aantikken en zeker als de hele familie meedeed. Wat er zoal werd gedaan was wat onduidelijk. Het werkte niet erg.
Waarom Chávez dit bleef volhouden? Moeilijk te zeggen. Waarschijnlijk omdat ie zoveel van zijn mensen hield, maar vooral ook om aan de macht te kunnen blijven. Typisch een eigenschap van machthebbers. Een nadeel was wel dat het land op die manier langzaam failliet ging.
Als je in een of meer ‘Misiones’ zat viel je ook automatisch niet meer in de categorie ‘extreme armoede’. Op die manier werd de ‘extreme armoede’ dus effectief teruggedrongen.
Wie eenvoudig werk verrichtte in de ‘Misiones’ zoals meelopen in rode kleren in optochten (wie als ‘chavista’ niet meeliep zou als anti-revolutionair beschouwd kunnen worden en kon zijn baantje bij een van de Misiones kwijtraken) werd dus niet meer beschouwd als werkloos, ook al produceerde hij geen bolívar voor het land. Op deze wijze kon de regering comfortabel aankondigen dat de werkloosheid sterk was afgenomen. Het was ook niet ongewoon om in het kader van de werkgelegenheid 15 Venezolanen enkele tientallen meters straat te zien vegen waarbij er 10 op hun bezem leunden en de rest, nou, u raadt het al…
Hoeveel intellectuelen er nog in de Venezolaanse regering zitten? Volgens een andere professor niet zoveel. Misschien wel geen een. Bij elke wijziging van het kabinet zag je dezelfde mensen opduiken en van plaats verwisselen, zei de professor. Je zocht tevergeefs naar toespraken van enig niveau en wanneer er een parade werd afgenomen zag je vaak alleen maar het optreden van een generaal met veel ordetekens op zijn borst waarbij je je afvroeg in welke oorlog hij deze had verdiend.
Bij een parade van President Maduro kon je de volgende dialoog van niveau horen:
Generaal: Chávez vive! (Chávez leeft)
President: La lucha sigue! (de strijd gaat door)
Generaal: viviremos y venceremos! (we zullen leven en overwinnen).
Quod erat demonstrandum.

Venezuela volgens de consul van Curaçao

door Fred de Haas
De consul van Venezuela in Curaçao, Sonia Alvarado Rossel, moet haast wel in de veronderstelling verkeerd hebben dat het land Curaçao voornamelijk wordt bevolkt door idioten en politieke Neanderthalers. Die indruk bleef bij mij achter na het beluisteren van het interview dat haar grootmoedig werd toegestaan door de vermeende Neanderthalers van Telecuraçao op 17 februari jl. in het nieuwsbulletin Telenotisia.
De heer Alfredo Limongi, een van de Venezolaanse protestleiders van het Curaçaose Brionplein, is me nét voor geweest met zijn in de Amigoe afgedrukte en in het Spaans gestelde Open Brief aan de ‘Consul van Venezuela in Curaçao’. Zijn woorden in de Open Brief zijn volkomen juist en zouden het schaamrood op de kaken van mevrouw de consul moeten jagen.
Er is, zoals iedereen weet, sprake van ernstige sociale onrust in Venezuela. Er zijn massale demonstraties waarbij al meerdere doden en een aantal gewonden zijn gevallen. De Nationale Garde slaat en trapt er flink op los. We kunnen dit zien op talloze video-opnames. Maar volgens de consul beschérmt de Garde en de Politie juist de mensen. Misschien heeft ze niet gezien dat degenen die de demonstranten in elkaar sloegen op hun helmen GNB (Guardia Nacional Bolivariana) of PNB (Policía Nacional Bolivariana) hadden staan.
Ook zei de consul dat het geen studenten waren die demonstreerden. Heeft ze al die jonge gezichten niet gezien? Een heel groot deel van de circa drieduizend demonstranten in Caracas was student en maakte zichzelf ook als zodanig kenbaar.
Ze protesteerden en protesteren nog steeds tegen de grote onveiligheid, het gebrek aan voedsel en medicijnen, het gebrek aan andere basislevensbehoeften, tegen de duurte van het levensonderhoud en de politieke repressie. Ze geven hiervan de regering Maduro de schuld. Zij worden gesteund door o.a. de onlangs gearresteerde leider van de Voluntad Popular (Volkswil) Leopoldo López, de onafhankelijke gedeputeerde Maria Corina Machado en de burgemeester van Caracas, Antonio Ledezma.
De consul vindt dat studenten alleen maar moeten protesteren als er iets niet naar wens is op de Universiteit, b.v. het functioneren van de kantine, maar protesteren tegen de regering vindt ze niet ‘sana’, niet ‘gezond’. Nee, gebrek aan medicijnen en eten, dát is pas gezond!
Ook sprak mevrouw haar grote verontwaardiging uit over het beschadigen van het nationale erfgoed, zoals de openbare pleinen, het Ministerie van Justitie (dat volledig wordt beheerst door de regering) en de Centrale Bank (die de met 56% gekelderde bolívar koestert).
Ook de beelden die we te zien krijgen van al het geweld komen voor het overgrote deel niet uit Venezuela, volgens de consul.
Ook heerst er in Venezuela, aldus de consul, een grote persvrijheid. Je kan van alles zeggen over de President bij ons. In de VS zou je daar 30 jaar voor de bak in draaien, aldus de consul. Misschien is ze vergeten wat er is gebeurd met het TV station Globovisión en een flink aantal kranten. Ook de kranten sidderen voor de regering. De paar kranten waarmee je je kont (bij het nijpende gebrek aan wc-papier) niet moet willen afvegen zijn El Universal en El Nacional die nog betrouwbaar nieuws geven. Ook de Colombiaanse zender NTN24 werd uit de lucht gehaald in Venezuela omdat ze beelden uitzonden die akelig goed met de werkelijkheid overeenkwamen.
De Venezolaanse regering probeert de haar onwelvallige media te blokkeren waar ze kan. Een woordvoerder van Twitter heeft op 14 februari gezegd dat ze denken dat de Venezolaanse regering heeft geprobeerd beelden van de demonstraties te blokkeren. Maar Twitter heeft zich hiertegen met succes verzet door sms’jes te sturen.
Ja, het is een en al persvrijheid daar in Venezuela.
De demonstranten hebben niet alleen met de officiële ordediensten te maken maar ook met paramilitairen, de zogenaamde ‘colectivos armados’ (gewapende groepen) en met een gewelddadige militie die opereert onder de oude (Uruguayaanse) naam ‘Tupamaros’, een gemotoriseerde militie die gewoon zijn gang kan gaan onder het toeziend oog van de Nationale Garde en de Nationale Politie. Jonathan Bilancieri, de correspondent in Venezuela van de Colombiaanse (internationale) zender NTN24 beschrijft deze Tupamaros als volgt: ‘het zijn groepen paramilitairen, verdedigers van het Chavisme, die vrijelijk opereren onder het oog van de veiligheidstroepen en die de oppositie intimideren. Ze zijn zwaar bewapend en verplaatsen zich op de motor. Ze zaaien terreur in de straten. Elke keer als er studenten betogen op straat, komen de Tupamaros in actie. Ze zijn de gewapende arm van de repressie die wordt gecontroleerd door de regering’.
Welkom in Caracas! U kunt er rustig heenreizen, zei de consul nog. Wel even uitkijken natuurlijk.
Bolívar zou zich voor de zoveelste maal in zijn graf omdraaien.
En over de Venezolanen die op het Brionplein hadden geprotesteerd in Curaçao  wist de consul te melden dat ze al jaren niet in Venezuela waren geweest en dus niet op de hoogte waren van de vooruitgang die daar was geboekt. Ze had toen kennelijk nog niet de brief van de heer Limongi ontvangen die in november jl. nog in Valencia was waar zijn familie hem opwachtte terwijl zijn nicht werd overvallen op de drempel van haar huis.
Het is voor Sonia Alvarado Rossel te hopen dat Telecuraçao haar voortaan niet zoveel tijd geeft want ze had duidelijk moeite om al die minuten te vullen met haar gebazel.
Ze deed me denken aan die beroemde generaal uit de Golfoorlog van Saddam Hussein, de Minister van Inlichtingen Muhammed Saeed al-Sahaf die een lijst van onsterfelijke uitspraken op zijn naam heeft staan en op het laatst vertelde dat ‘alles onder controle was’ terwijl de Amerikanen om de hoek stonden. Toen ze hem later vroegen waarom hij dat eigenlijk had gezegd gaf hij het al even onsterfelijke antwoord: ‘De informatie was correct, maar de uitleg was verkeerd’.
De informatie van de consul was niet correct en haar uitleg evenmin. Dat wist ze zelf natuurlijk ook wel en daarom probeerde ze er op het laatst nog maar een guitige draai aan te geven door de Curaçaoënaars vooral uit te nodigen zich bezig te houden met wat op dit moment o zo belangrijk was: het Carnaval.
Mevrouw de consul is er helemaal klaar voor en ze heeft waarschijnlijk al druk geoefend op haar favoriete tumba ‘E sangura malunan ta pika bo mata’ (die gemene muggen steken je dood).
Inmiddels zijn de Venezolaanse consulaten op de drie eilanden gesloten.

Simón Bolívar heeft zich al zes keer in zijn graf omgedraaid

door Fred de Haas
Onlangs schreef de heer Da Silva in de Curaçaose krant Amigoe een warrig verhaaltje over Venezuela waarbij hij in één moeite door mij de raad gaf me liever druk te maken over de misstanden in Nederland in plaats van me te bemoeien met de situatie in Venezuela.
Na vergeefs te hebben gezocht naar enige samenhang in zijn stukje zou ik willen beginnen met hem te zeggen dat ik zelf wel uitmaak waarmee ik me bemoei.
Omdat het de heer Da Silva schijnt te ontbreken aan enige basale achtergrond waar het Venezuela betreft zou ik hem hierbij vrijblijvend wat informatie willen geven over de huidige situatie in Venezuela in de hoop dat hij sportief genoeg is zijn medestanders hierin te laten delen.
 
Daar gaan we dan.
De voormalige president van Venezuela, de heer Hugo Chávez, was mij, ondanks zijn voortdurende anti-Amerikaanse gebral, bepaald niet onsympathiek. Hij had misschien het goede met zijn land voor en heeft ook iets goeds tot stand gebracht. Dank zij Chávez kan elke werkende Venezolaan, bijvoorbeeld, uitzien naar een pensioen van de Seguro Sosial (Sociale Verzekering). Bovendien wordt dat pensioen elk jaar aangepast aan de inflatie. Niet voldoende, maar men doet zijn best. Iedereen is het erover eens dat dit een groot succes is van de voormalige president. Verder kan iedereen die ouder is dan 60 jaar gratis gebruik maken van het openbaar vervoer en is tevens vrijgesteld van het betalen van belasting. Me dunkt dat het volk Hugo Chávez voor dit alles dankbaar mag zijn.
Verder is men het er wel over eens dat Chávez zichzelf niet heeft verrijkt. Maar voor zijn familie in Barinas zou niemand zijn hand in het vuur durven steken. De familie bezit enorm grote fincas (boerderijen) zonder dat duidelijk is waar ze het geld vandaan hebben gehaald om deze te bekostigen. Het betreft zeker geen geld dat na een leven van opoffering en hard werken bij elkaar is gespaard. Verder woont er familie in een gebouwencomplex, de zogenaamde ‘Casona’, in de beste buurt van Caracas waar de officiële ambtswoning van de president staat. Nicolás Maduro zou er eigenlijk moeten wonen maar moet zich tevreden stellen met het minder luxueuze regeringspaleis in het lawaaiige centrum van Caracas.
Minder succesvol waren de sociale projecten die door Hugo Chávez werden opgestart onder de naam ‘Misiones’ (Missies).
Een van de eerste ‘misiones’ waren de medische posten in de barrios (wijken) die bezet werden door Cubaans personeel (‘artsen’ en verpleegsters). De mensen konden er worden geholpen als ze kleine medische problemen hadden of ook wel in noodgevallen. De laatste vier jaar zijn veel van die medische posten gesloten vanwege het grote aantal misdaden (ontvoeringen, moorden, etc) die in de wijken werden gepleegd en waarbij ook de Cubanen hun leven niet zeker waren.
Wie de kranten een beetje leest weet dat er een groot aantal Cubaanse ‘artsen’ in Venezuela zijn, ongetwijfeld in ruil voor voordelig geleverde olie aan Cuba. Natuurlijk zijn er Cubaanse artsen bij die hun vak verstaan, maar het merendeel valt meer in de categorie ‘verpleegkundigen’ of ‘hulpverplegers’ die vooral preventief werkzaam zijn en bij wie je liever niet te rade moet gaan als je écht iets hebt. Zo constateerde een Cubaanse ‘arts’ na het uitlezen van een cardiogram dat een goede Venezolaanse vriend van me een beetje versneld hartritme had. Niets om je ongerust over te maken, zei de Cubaanse ‘dokter’. Omdat mijn vriend het niet vertrouwde ging hij dezelfde dag nog naar een Venezolaanse arts die hem vanwege zijn bloeddruk en versneld hartritme met spoed in het ziekenhuis liet opnemen. Overigens heeft de officiële Raad van Venezolaanse artsen altijd gezegd dat de ‘artsen’ van Fidel Castro niet aan de wettelijke eisen voldoen om in Venezuela als arts te mogen werken.
De oude Venezolaanse artsen zijn overigens voortreffelijk opgeleid aan gerenommeerde universiteiten als de UCV (Universidad Central de Venezuela), de ULA (Universidad de los Andes) en de universiteiten van Carabobo, Barquisimeto en enkele andere. In deze goede universiteiten werken veel gepromoveerde buitenlanders.
Behalve goede universiteiten zijn er ook een aantal minder goede waar adolescenten met een laag IQ terecht kunnen. Jarenlang werden er om de haverklap Volksuniversiteiten uit de grond gestampt onder verhullende namen als ‘Institutos Universitarios’ en ‘Colegios Universitarios’ die al vele ‘afgestudeerden’ hebben opgeleverd, compleet met zwarte toga en baret. In enkele van die ‘universiteiten’ kan je, bijvoorbeeld, een driejarige opleiding als ‘arts’ volgen. Het is te hopen dat je niet in handen valt van zo’n medicus die, volgens de echte Venezolaanse artsen – die minstens zes jaar hebben gestudeerd – van de meest elementaire dingen heel weinig afweten. Dit soort zaken valt in de categorie ‘Volksverlakkerij’ en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er in Amerika ook van dat soort Mickey Mouse universiteiten zijn.
Het zijn vooral de intelligente studenten van de goede universiteiten die de recente protesten en demonstraties hebben aangevoerd. Hun politieke leider is Leopoldo López die heeft gestudeerd in Harvard.
Een andere ‘Misión’ is die van de Woningbouw (Vivienda). Hugo Chávez wilde liever geen gebruik maken van goede Venezolaanse bouwbedrijven omdat hij het natuurlijk niet had begrepen op private ondernemingen die voor bijna 100% ‘anti-chavista’ waren. Zo komt het dat al sinds enige jaren Russen, Wit-Russen en Chinezen druk aan het bouwen zijn waarbij ze hun eigen criteria in acht nemen. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat Venezuela een land is waar aardbevingen voorkomen. Er wordt soms gebouwd op stukken grond die volstrekt instabiel zijn zoals op aangestampt zand. Ook vergeet men soms voorzieningen voor water en elektriciteit aan te leggen. Van verschillende woonflats zijn hele muren naar beneden gekomen vanwege het toepassen van inferieur bouwmateriaal. Mensen die al jaren in wijken wonen waar maar wordt bijgebouwd moeten aanzien dat hun watervoorziening terugloopt door de daling van de druk vanwege dezelfde hoeveelheid water die door veel meer mensen moet worden gedeeld..
Er is een clandestiene stroom van levensmiddelen van Venezuela naar Colombia in de grensstaten met dit laatste land. Dat er voorraden opzettelijk worden achtergehouden om tekorten en prijsstijgingen te forceren is een loze bewering. De voornaamste oorzaak van die clandestiene stroom is het feit dat de ‘regering’ de prijzen van bijna alle producten vaststelt, vaak beneden de productiekosten of met een te geringe winstmarge. Geen wonder dat degenen die de levensmiddelen moeten produceren hier geen brood meer in zien.
 
Over het zogenaamde terugdringen van de extreme armoede in Venezuela valt ook het een en ander te zeggen. De regering beweert dat de extreme armoede wordt teruggedrongen, maar deze bewering wordt alleen maar ondersteund door het voortdurend bijstellen van de criteria voor extreme armoede. De armen hebben het nu slechter dan ooit met die inflatie van meer dan 56%. Iets meer dan 60% van de bevolking werkt in de informele economie. Ze werken, bijvoorbeeld, als ‘buhoneros’ (straatventers) die allerlei prullaria verkopen en tegenwoordig ook levensmiddelen. Hoe ze aan hun waar komen? Heel eenvoudig. Als bekend wordt dat er in een bepaalde supermarkt bakolie te krijgen is gaan ze met de hele familie bakolie kopen die ze dan weer op straat verkopen tegen een prijs die tien keer hoger kan liggen als in de supermarkt. Zo’n buhonero heeft natuurlijk geen sociale verzekering en bouwt geen pensioen op. (Er bestaat overigens een uitgebreid twittersysteem waarbij mensen elkaar waarschuwen als er in een bepaalde supermarkt de volgende dag een bepaald product te koop zal zijn.)
Betrouwbare informatievoorziening wordt nog maar door een paar kranten als El Nacionalen El Universal gegeven. Deze kranten hebben al herhaalde malen laten weten dat er grote papierschaarste is. Nicolás Maduro heeft op de TV verklaard dat het zonde van de dollars zou zijn om er papier voor de kranten voor te kopen. Die kranten drukten toch alleen maar ‘porquería’ (vuiligheid) tegen de regering…
Het TV Canal 8 (‘El Canal de todos los Venezolanos’) maakt 24 uur per dag propaganda voor de regering. Een typische praktijk van dat TV kanaal is om beelden uit andere landen te vertonen en net te doen of ze uit Venezuela komen. Positieve beelden natuurlijk…
Simón Bolívar heeft zich al zes keer in zijn graf omgedraaid.
[uit Knipselkrant Curaçao, 22 februari 2014]

Moriaantje zo zwart als roet…

door Fred de Haas

Het is weer bijna Sinterklaas en de Nederlandse kranten staan regelmatig bol van integere of minder integere woede over Zwarte Piet die, volgens sommige smaldenkers, uitdrukkelijk zou verwijzen naar het slavernijverleden.

Fout. Zwarte Piet is een archetype dat op veel plaatsen in de wereld bestaat. Gezichten worden zwart geschilderd om bepaalde (angst)gevoelens op te wekken. Dat doen ze ook in Afrika. Je zou zeggen dat het daar niet nodig was. Maar toch. read on…

In Memoriam ‘Julio Perrenal’

door Fred de Haas
Even heb ik geaarzeld om bovenstaande titel te hanteren voor de woorden die ik zou willen wijden aan het overlijden van de heer dr Jules de Palm die voor vele Antillianen op zoveel gebieden een lichtend voorbeeld is geweest. Van verschillende kanten heeft men de overledene terecht veel lof toegezwaaid. Mij rest nog de poging om in de marge van zoveel Antilliaanse lof iets toe te voegen aan de woorden die reeds aan Jules de Palm zijn gewijd.
Jules de Palm en het Onderwijs
Jules de Palm was op de eerste plaats iemand die zich al vroeg bezighield met de plaats van het Nederlands in het Antilliaanse onderwijs, het Nederlands dat voor menig Antilliaans kind een bijna onoverkomelijk struikelblok zou blijken.
Jules leefde mee met het arme Curaçaose kind dat op school onverhoeds werd ondergedompeld in een wezensvreemde taal die het binnen zou leiden in een volslagen onbekende, beangstigende wereld. Hij begreep de onzekerheid en gevoelens van minderwaardigheid die de vanzelfsprekendheid van het Nederlands als taal van instructie met zich meebracht, hij begreep de voortschrijdende vervreemding van de Antilliaanse psyche, de aanval op de geest van al die kinderen die door de koloniale geschiedenis werden gedwongen een strijd aan te gaan die ze wel móesten verliezen, geïsoleerd als ze waren van de voedende taalbron die de Nederlandse kinderen in hun vaderland altijd ter beschikking stond, gedoemd om altijd fouten te maken, al deden ze nóg zo hun best. Voeg daarbij de historisch lange afwezigheid van enige doordachte taalpolitiek en een, op zijn zachts gezegd, omstreden didactiek in het onderwijs en het rampzalig plaatje is compleet.
Maar Jules was er de man niet naar om zijn frustraties hierover op een onbeschaafde manier uit te dragen en het daarbij te laten. Velen op het eiland kunnen nog steeds een voorbeeld aan hem nemen! Hij besloot om verder te studeren en in een proefschrift (Groningen, 1969) te onderzoeken hoe het met dat onderwijs in het Nederlands op Curaçao gesteld was. Het is nog steeds leerzaam om de pagina’s die hij heeft gewijd aan de vele aspecten van het Nederlands en het onderwijs in het Nederlands op de Benedenwindse eilanden te lezen. Ze zijn nog altijd erg actueel.
Meer dan veertig jaar geleden maakte Jules een analyse van de fouten die kandidaat-bursalen zoal in het Nederlands plachten te maken. Op deze plaats moet ik volstaan met te zeggen dat de fouten die hij signaleerde meestal het gevolg waren van de invloed van de moedertaal: het Papiaments. De fouten betroffen het verkeerd gebruik van lidwoorden, persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, vervoegingen, woordvolgorde, voorzetsels, bijwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, spelling en nog enkele zaken.
Frustratie en gevoelens van minderwaardigheid waren het gevolg van dit voortdurend falen. En dit gevoel van permanente mislukking werd onbewust gecontinueerd door de in het onderwijs toegepaste en van Nederland gekopieerde didactiek die geen rekening hield met het feit dat Antilliaanse kinderen uit een totaal andere leef- en taalwereld kwamen. Men zag ze kennelijk – ook met de beste intenties –  als ‘minder taalvaardige Nederlandertjes’. Op school bereikte de frustratie een hoogtepunt omdat de kinderen hun moedertaal niet móchten spreken en de vreemde taal – het Nederlands –  niet kónden spreken.
Sindsdien is er veel gebeurd. Er heeft een grote kentering plaatsgevonden in het denken over de functie van het Papiaments in het onderwijs en de rol van het Nederlands binnen de Curaçaose samenleving. Veranderde inzichten hebben geleid tot het gebruik van de moedertaal in het onderwijs waarmee in 2002 officieel een begin werd gemaakt in het kleuter- en basisonderwijs.
Julio Perrenal
Maar wat heeft ‘Julio Perrenal’ met dit alles te maken?
Veel. Maar op zijn minst 1/3! Want in zijn jonge jaren maakte Jules de Palm deel uit van het pas veel later bekend geworden driemanschap ‘Julio Perrenal’.
‘Julio Perrenal’ was een naam die René de Rooy had gedistilleerd uit de letters van de namen Pierre (Lauffer), René (de Rooy) en Jules (de Palm). Colá Debrot, schrijver en oud-gouverneur van de toenmalige ‘Nederlandse Antillen’ heeft dit geheim ooit onthuld.
Pierre, Jules en René vonden dat er in de jaren veertig – de Tweede Wereldoorlog was in volle gang in Europa –  alle reden was om een tegenwicht te bieden aan de overheersende Zuid-Amerikaanse, Amerikaanse en Nederlandse liedcultuur door originele teksten te schrijven in het Papiaments en originele melodieën te creëren op Antilliaanse ritmes.
De drie jongens waren toen iets ouder dan 20 en enthousiaste liefhebbers van hun moedertaal.
Alle drie spraken ze voortreffelijk Nederlands – met dank aan de Hollandse fraters – en kenden vele verzen van Nederlandse dichters uit hun hoofd. Net als vele anderen zongen ze ook Nederlandse liederen als ‘De paden op, de lanen in’, liederen die nu eenmaal hoorden bij het cultureel Nederlands-Antilliaanse erfgoed van de jaren ’40. Zij spraken voortreffelijk Papiaments, hun moedertaal, en hadden notie van de Spaanse literatuur.
Het driemanschap moest wel wat moeilijkheden overwinnen om de taak die zij zichzelf hadden gesteld enigszins plausibel te kunnen uitvoeren. Een van de grootste obstakels op hun muzikale weg was dat zij de kunst van het muziekschrijven niet beheersten en de melodieën die ze verzonnen steeds weer moesten herhalen totdat zij ze uit hun hoofd kenden.
Maar zo maakten ze dan toch een aantal leuke liedjes, waarvan de versregels….. rijmden. Dat was een wens van Jules de Palm die vond dat rijm hielp om de liedjes beter te onthouden. Pierre Lauffer was geen voorstander van rijm. In het liedje ‘Nèshi di Maribomba’ (Wespennest) dat hij alleen heeft geschreven is het rijm dan ook afwezig. Maar Jules had natuurlijk wel gelijk. Liedjes op rijm zijn makkelijker te onthouden. Alleen was Pierre Lauffer zich er (onbewust) van bewust dat het Papiaments zich niet zo goed leende voor rijm. Het hoorde niet bij de taal. Het Papiaments moest het nu eenmaal hebben van melodie en ritme, de twee onmiskenbare steunpilaren van het Creoolse lied!
De Creoolse liedjes
In 1943 mocht ‘Julio Perrenal’ hun liedjes laten vertolken voor Radio Curom op Curaçao. Maar het trio dat de liedjes zou uitvoeren liet verstek gaan. In arren moede hebben Pierre, René en Jules toen zelf de liedjes maar gezongen met begeleiding van een gitarist die toevallig was op komen dagen. Die uitvoering is toen geen succes geworden en de liedjes raakten in de vergetelheid totdat ze werden herontdekt in de jaren ’70 en op notenschrift vastgelegd door de – inmiddels ook overleden –  Curaçaose musicus (bassist, gitarist) Julian Coco.
In 1979 verscheen bij uitgeverij De Bezige Bijtoen eindelijk het boekje ‘Julio Perrenal’, waarin Jules de Palm onderhoudend vertelt over de vriendschap tussen hem, Pierre Lauffer en René de Rooij.
Merengue Merikano
Een van de eerste liedjes die door het driemanschap werd gemaakt was de ‘Merengue Merikano’ op een ritme dat het midden houdt tussen een Venezolaanse merengue en een Antilliaanse tumba. Dit liedje is bekend geworden onder de naam ‘Shon Ca’ (= juffrouw Carmencita). In dat liedje wordt de Curaçaose meisjes verweten dat ze liever omgingen met de Amerikaanse militairen die na 1942 ter bescherming van de bevolking op Curaçao verbleven dan met de lokale jongens. Ze gaven de voorkeur aan ‘Bill’ boven ‘Colá’, maar vergaten dat na de oorlog Bill zou vertrekken en dat Colá zou blijven:
Merengue Merikano
M’a tira un tek na Punda
I topa ku Shon Ca
Ta kròs un Merikano
Un tersio bon zetá
Komo mi sa di djele
M’a keda babuká
Ta kiko Carmencita
B’a kibra ku Colá?
Gosa, gosa sin pensa otro kos
Sigui, sigui te baka kai na pos
Colá a subi warda
Ku kurason trankil
Sin pensa ni un momentu
Ku Carmen ta ku Bill
Ma guera ta bai kaba
Su chòmi ta bai kas
Shon Cá ku su fantochi
Gañá lo keda tras
Gosa, gosa sin pensa otro kos
Sigui, sigui te baka kai na pos
Julio Perrenal
Yankee Merengue
Ik wandelde naar Punda
en stootte op Shon Ca,
die pronkte met een Yankee
zo zat als een garnaal.
Omdat ik haar goed kende
wist ik niet wat ik zag:
is het dat Carmencita
Colá niet langer mag?
Feesten, feesten, dat kan toch geen gevaar!
Later, later, dan zijn de rapen gaar!
Colá die ging op wacht staan,
zo rustig en zo stil.
Hoe kon hij ook bedenken:
‘mijn Carmen is bij Bill’?
De oorlog gaat ook over,
haar vriendje gaat naar huis…
Shon Ca komt met haar ‘air’ van
een koude kermis thuis!
Feesten, feesten, dat kan toch geen gevaar!
Later, later, dan zijn de rapen gaar!
Vertaling: Fred de Haas
 
Skuridat
Een ander liedje dat ze met hun drieën maakten was ‘Skuridat’ (= Verduistering), een Curaçaose wals. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten ook op de Antillen de ramenworden verduisterd met zwarte houten schotten omdat de regering bang was voor nachtelijke vijandelijke aanvallen.  Dat belette echter niet dat de mensen ’s avonds gezellig voor hun donkere huisjes zaten te praten. De jongelui maakten ook graag gebruik van de duisternis om van de sociale controle af te zijn. Helaas sloegen ook straatrovers hun slag in het donker en de chauffeurs reden roekeloos omdat ze niet betrapt konden worden op verkeersovertredingen. In het laatste couplet worden Hitler, Mussolini en de Japanse keizer Hirohito verwenst.
Skuridat
Awor ku lus a disparsé
Kòrsou a bira trist’unbé
I hendenan ta kik fadá
Ku nan bentananan será
Si bo ke dal un keiru afó
Ai perkurá no bai bo so
Pasobra tin hende golos
Ku ke hòrta bo kos
I si bo dal un stap robes
Tin risk’i kibra bo kabes
Chofùrnan tur ta bon purá
I abo pober ta matá
Si bo ke pasa un ratu bon
Pasa den alameda, shon,
Pa gosa señoritanan
Ta namorá nan yònkuman
Mas hopi kos a sosodé
Awor ku lus no ta sendé
Ta ken lo por a pensa esei
Promé ku guera t’ei
Ai, mare Dòis por spat mañan
Benito hoga den laman
Hirohito haña ki ku ta
Pa nos por biba sosegá
Uit: Julio Perrenal
Verduistering
Nu al het licht verdwenen is
en iedereen vol ergernis,
lijkt Curaçao wel een gesticht
met alle ramen stevig dicht.
En wil je dan toch ergens heen,
ga dan maar liever niet alleen!
Ook boeven gaan er graag op uit,
beschouwen je als buit.
En als je struikelt, wee, o wee!
riskeer je er je leven mee,
want wegpiraten hebben haast:
het is de dood die op je aast!
En als je toch iets leuks wilt doen,
ga dan maar naar het Stadsplantsoen,
dan zie je meisjes ’s avonds laat
nog met hun vriendjes over straat.
En, o, wat is er veel geschied
– want al dat licht dat was er niet –
Wie zou dat ooit hebben gedacht
lang vóór die Oorlogsnacht!
O, Adolf, spring toch in de plee!
Verzuip, Benito, in de zee!
Hirohito, krijg het apezuur!
Dan keert de rust weer op den duur.
Vertaling: Fred de Haas
Beste Jules, je bent nu met je vrienden verenigd. Bai tira un tèk na Punda celeste!
Nederland
Oktober 2013

‘Caribisch Nederlands’

door Fred de Haas
Onlangs las ik in een Curaçaose krant dat het ‘Caribisch Nederlands’ in het Nederlandse Groene Boekje komt.
Kan iemand mij vertellen wat Caribisch Nederlands eigenlijk is? Ik heb jarenlang gedacht dat Caribisch Nederlands ‘fout’ Nederlands was en ik denk dit nog steeds. Ik maak een uitzondering voor het archaïserende Surinaamse Nederlands, maar Antilliaans Nederlands is gewoon fout Nederlands. Ik kan het ook niet helpen. Sidney Jouberten Jules de Palm zullen het ongetwijfeld met mij eens zijn.
Als merkwaardig voorbeeld van een Caribisch ‘Nederlands’ woord dat in aanmerking zou komen voor het Groene Boekje wordt ‘knoek’ genoemd (????). Een woord als ‘knoek’ is een verbastering van ‘kunuku’, dat weer een verbastering is van ‘conuco’, dat op zijn beurt een verspaanst woord is uit het Arowaks.
Het woord ‘knoek’ ben ik al zestig jaar nergens tegengekomen in courante Nederlandse boeken. ‘Knoek’ is geen fout woord, maar moet nodig in het Groene Boekje. Dat wel.
Het Groene Boekje is een vrij gekunsteld en inconsequent boekje dat door mensen met een redelijk verstand allang is vervangen door het Witte Boekje waar goed Nederlands schrijvende journalisten al jarenlang gebruik van maken. Je kan het Witte Boekje gewoon in de winkel kopen.
Ik las verder dat er een conferentie was over ‘Nederlands als vreemde taal in het Caribisch gebied’. Ja, daar moeten nodig ‘specialisten’ voor worden uitgenodigd.
Dames en Heren: ‘Nederlands als vreemde taal’ is overal ter wereld hetzelfde, dus ook in het Caribisch gebied.  In Nederland wordt al jaren ‘Nederlands als vreemde taal’ gegeven op, bijvoorbeeld, Internationale Scholen en cursussen voor asielzoekers met een verblijfsvergunning.
Niets nieuws onder de zon. Pure geldverspilling aan reizen en gewichtigdoenerij. Maar een goede reden kennelijk om weer eens de Oceaan over te vliegen. Kan geen kwaad zolang de
 ‘Antillen’ nog in het Koninkrijk zitten. Een lekker veilig onderwerp trouwens. Hoef je niks te doen aan een Curaçao dat rechtsstatelijk gesproken aan het verdwijnen is. Lekker Nederlands leren als vreemde taal. Wie kan daar nou een buil aan vallen?
Een paar maanden geleden ben ik op een avond geweest van de Antilliaanse Taalvereniging SPLIKA. Het vond plaats in het Curaçao Huis (Kas di Kòrsou) in Den Haag. Het bleek de bedoeling te zijn dat er een lijst zou worden aangelegd van Antilliaanse gebruiken ‘die men zou willen behouden’. Het Meertens Instituut deed ook mee. Lees Het Bureau van Voskuil en je weet meteen met wat voor Instituut je te maken hebt. Op die avond schreeuwde iedereen door elkaar. De krankzinnigste gebruiken zouden vooral behouden moeten blijven. De aanwezigen mochten allemaal wat zeggen. De stomste opmerking werd met applaus ontvangen. Iemand zei dat je vroeger een gele onderbroek moest dragen bij bepaalde gelegenheden. Een welkome bijdrage, constateerde ik.
Ik sla telkens weer achterover van de achterlijkheid van al dat soort ondernemingen. Maar het is weer een mooie gelegenheid om de Oceaan over te vliegen. En niet één keer, maar heel veel keren. Liefst in een gele onderbroek, natuurlijk.
Zoals Julian Coco zei:’agge maor leut het’ (= als je maar plezier hebt). N.B. Coco sprak Nederlands als niet-vreemde taal en bij tijd en wijle ook dialectisch Nederlands. All round. Net als zijn gitaarspel.
Overigens ben ik nog steeds van mening dat het Nederlands vervangen zou moeten worden door het Engels.

Trommelgeesten (12 en slot)

door Fred de Haas
 
Gebruik van medicinale en/of hallucinogene kruiden in de Curaçaose ‘magie’
Zolang als de mensheid bestaat heeft men kruiden gebruikt voor geneeskundige en ‘magische’ doeleinden. Zaden, wortels en extracten van planten en kruiden werden ook gebruikt voor minder fraaie, zelfs criminele doeleinden, zoals het vergiftigen van mensen. Vijgenbladeren vermengd met tabak zijn een roesmiddel. De eik en de tamarinde zijn heilige bomen, ook bij de oude Kelten en Germanen. De aloë is een talisman. Wierook is een probaat middel om de boze geesten van het Oudejaar uit huis te jagen onder het uitspreken van de woorden ‘saka fuk’i aña bieu’ (=  het ongeluk van het oude jaar weghalen). Mijn vroegere buurvrouw deed dit elk jaar.
A.M.G. Rutten heeft in zijn boek Magische kruiden in de Antilliaanse folklore verslag gedaan van een etnofarmacologisch onderzoek dat hij in West-Indië heeft verricht in 1956/57. In zijn boek vind je talloze voorbeelden van planten en kruiden die het bewustzijn kunnen vernauwen, verruimen, verdoven en veranderen. Zo zijn er op Curaçao wel meer dan dertig plantensoorten die een psychedelische (= de geest beïnvloedende) uitwerking kunnen hebben. Yerba di glas en Hilo di diabel bevatten LSD-achtige verbindingen, de Barba di Yonkuman bevat looizuur en giftige narcotica, wortels en zaden van cactussoorten kunnen zeer hallucinogeen (= zinsbegoochelend) zijn.
Het gegiste sap van de karakteristieke Curaçaose agave of Pita plant is roesverwekkend en het gebruik ervan niet van gevaar ontbloot. Rutten merkt op (p.122): ‘wie voor magische doeleinden zijn toevlucht zoekt tot de Antilliaanse flora loopt altijd kans op vergiftiging. Een aantal kruiden dat als medisch getinte ‘Golden Herbs’ (= gouden kruiden) wordt gepropageerd veroorzaakt reacties die ernstig zijn, maar waarbij de herkomst van de reactie niet wordt onderkend’. En: ‘Atropine en Hyoscine uit planten van de Nachtschadefamilie zijn bruikbare geneesmiddelen, maar ook beruchte hallucinogenen en criminele wapens’.
Er zijn ‘magische’ kruiden of plantenextracten die je na gebruik ervan de indruk kunnen geven dat je in een andere wereld terecht komt, contact krijgt met het ‘bovennatuurlijke’ of zelfs de suggestie kunnen geven dat je ‘vliegt’. In de slaventijd vertelde men verhalen over slaven die ‘terugvlogen’ naar Afrika. Ongetwijfeld kwamen die verhalen voort uit ervaringen van mensen die bepaalde kruiden hadden gebruikt waardoor ze zware hallucinaties kregen. Een kwestie van pure zinsbegoocheling. Ook de Caiquetíos, de Indianen die vroeger op de Benedenwindse eilanden woonden, waren bekend met het gebruik van allerlei kruiden. Hun rotstekeningen zouden kunnen wijzen op ‘vliegervaringen’, te oordelen naar sommige afbeeldingen die de suggestie wekken van iemand die ‘opstijgt’.
De Afrikanen uit Senegal, Angola, Ghana en Nigeria kenden het bestaan van hallucinogene planten en brachten hun kennis hiervan mee overzee. De kennis van kruiden die Haïtiaanse Vodou-priesters hebben is fabelachtig. Wie kent niet de verhalen van mensen die in Haïti tot levende doden zijn gemaakt – zombis –  door hen te vergiftigen en te verlammen met o.a. sap van Dieffenbachia en extracten van de manzaliña? Dat soort praktijken geldt in het Wetboek van Strafrecht van Haïti als moord.
Ook sterke drank kan een belangrijke rol spelen bij bepaalde ceremoniën. Van oudsher was rum altijd een geliefkoosde drank om een psychodynamische sfeer te creëren. Ook in Montamentu kan het gebruik van rum een functie hebben.
Het is niet moeilijk om je voor te stellen dat het gebruik van kruiden, drank, het uitspreken van bezwerende ‘religieuze’ formules, het spelen van ritmische muziek, een sfeer kan creëren die kan worden ervaren als ‘heilig’. Net als vele andere mensen is ook de Antilliaan zeer gevoelig voor dit soort zaken. Hun geest staat open voor invloeden van magische rituelen en de vraag is of er aanleiding is om hiermee rekening te houden in de reguliere gezondheidszorg.
Om deze vraag te beantwoorden neem ik u weer mee naar het artikel van Rose Mary Allen ‘Hende a hasi malu p’e’ (over volksgeloof in de Curaçaose cultuur).
Le malade imaginaire?
De vraag is in hoeverre de moderne geneeskunst rekening kan en/of moet houden met cultureel bepaalde denkbeelden omtrent de oorzaken van bepaalde geestelijke aandoeningen.
Ik citeer de openingsregels van het hierboven aangehaalde artikel van Allen:
‘De gedachte dat cultuur een steeds belangrijkere rol speelt in de geestelijke gezondheid krijgt steeds meer gedaante. In de psychiatrie worden culturele factoren steeds meer in acht genomen bij het diagnosticeren en behandelen van geestelijke aandoeningen. De bewustwording over de rol van cultuur in de psychiatrie ontstond toen westerse samenlevingen te maken kregen met een groeiend aantal migranten uit verschillende culturen. Psychiaters werden er zich meer van bewust dat bij het behandelen van geestelijke ziekten men ook niet-Westerse ideeën in acht diende te nemen’.
Deze positieve en op zich sympathieke gedachte vraagt wel om enig kritisch commentaar.
Er zijn nogal wat mensen die heilig geloven in het feit dat een boze geest er de oorzaak van kan zijn dat zij zich niet goed voelen. Dat geloof in magische zaken is al heel oud en laat zich niet zomaar wegredeneren. Als een moderne geneesheer goed contact wil hebben met zo’n patiënt kan het van belang zijn dat hij/zij rekening houdt met het magische denken van de patiënt. Als de patiënt merkt dat zijn denkbeelden niet worden weggewuifd als zijnde primitief dan kan er een vertrouwensband ontstaan tussen dokter en zieke, waardoor het mogelijk is dat de moderne geneesmethodes van de dokter effect krijgen en de zieke openstaat voor een ‘moderne’ behandeling.
Mijns inziens kan een moderne geneesheer dat alleen doen als hij, voor de effectiviteit van zijn behandeling, gebruik wil maken van de culturele achtergrond van zijn patiënt zonder zelf in die denkbeelden te geloven. Een moderne arts is geen montadó, mysteriewerker of medicijnman en zal nooit en te nimmer geneeswijzen toepassen op basis van een vermeende ‘Creoolse spiritualiteit’, een geloof in ‘boze geesten’, ‘magische’ krachten of ideeën die afkomstig zijn uit een ver Afrikaans of Indiaans verleden. Dat er mensen zijn die deze ideeën aanhangen is één ding, maar of je erin moet meegaan is een tweede. Als een patiënt zijn/haar ziekte verklaart uit het effect van ‘hekserij’ of ‘brua’ hoef je de integriteit van de patiënt zelf niet in twijfel te trekken, maar zijn/haar ideeën des te meer.
Het lijkt me geen goed idee om ‘Creoolse spiritualiteit’ (wat dat ook moge zijn) op een voetstuk te zetten en te beschouwen als een manier van denken die bewaard moet blijven als een soort permanent cultureel erfgoed. Als iemand denkt dat de heilige Barbara in staat is om boze geesten te verjagen moet ie dat zelf weten, maar een moderne arts kan zich zo’n opvatting niet veroorloven.
Nabeschouwing
Hoewel we slechts kort hebben kunnen ingaan op verschillende Afro-Caribische godsdiensten hoop ik dat de lezer zich een idee heeft kunnen vormen van de wijze waarop deze religies in de Nieuwe Wereld een verandering hebben ondergaan en zijn geïntegreerd in het denk- en belevingspatroon van grote delen van de bevolking. De vraag naar de reden van het hardnekkig voortbestaan van deze ‘zwarte’ godsdiensten is alleszins gewettigd. De reden hiervan is m.i. dezelfde als die welke geldt voor alle godsdiensten.
Het is een eigenschap van de mens om steun te zoeken bij iets machtigers, iets ‘hogers’ dan hijzelf. Op het wereldse gebied wordt de mens beschermd door sociale en politieke instellingen met aan het hoofd functionarissen die door de hele bevolking of door een deel van de bevolking zijn gekozen of gewoon benoemd (burgemeesters, ministers, wethouders, een koning, enzovoorts).
Voor het geestelijk welzijn van de meeste mensen blijkt de wereldse bescherming echter niet genoeg te zijn. In dat geval kunnen allerlei godsdiensten en magische praktijken uitkomst bieden. Hoe bevredigender de antwoorden zijn die een godsdienst op vragen van een mens heeft, hoe populairder deze is. En dan is het te hopen dat de ‘bedienaren’ van de godsdienst in kwestie geen misbruik maken van hun geestelijke macht en dat er evenmin gebruik wordt gemaakt van godsdienst voor politieke doeleinden. Een gevaar dat o zo reëel is en waar de kranten dagelijks vol mee staan.
In maatschappelijk opzicht kan religie voor mensen een heel belangrijke rol spelen. Godsdiensten kunnen mensen die een onopvallend leven leiden de mogelijkheid bieden om  ‘belangrijk’ te worden doordat hen een bepaalde functie wordt toegewezen. Bij Protestanten kan je ‘ouderling’ worden, bij Katholieken ‘pastor’, misdienaar, koster enz. Bij de Afro-Caribische religies is het niet veel anders. Vrouwen die in het maatschappelijk leven nederige arbeid verrichten kunnen ineens belangrijk worden in de ogen van de gemeenschap omdat ze ‘priesteres’of ‘medium’ zijn en mannen die in het gewone leven nauwelijks of niet opvallen kunnen ineens bekendheid krijgen en in aanzien stijgen omdat ze de ‘heilige’ trommels bespelen tijdens Vodou diensten.
Verder bieden godsdiensten ook de mogelijkheid om een latente nieuwsgierigheid naar het ‘bovenaardse’ te bevredigen en aan een brujo/a via het occulte om advies te vragen, een genezing te bewerkstelligen, een wraakoefening uit te voeren en wat je verder maar kan bedenken. We vinden dit in een milde vorm ook terug bij gevestigde godsdiensten als het katholicisme. Menigeen heeft wel eens een kaarsje opgestoken in de kerk om iemand te gedenken of in de hoop op een goed examenresultaat. En wat te zeggen van de zegen van de priesters, het vergeven van zonden, de transsubstantiatie (verandering van Brood en Wijn in het Lichaam van Christus. Overigens geen dogma), de Doop, het Heilig Oliesel, de ‘Zoon van God’, het door de straten dragen van beelden van Maria en andere heiligen… Zijn dat allemaal geen milde vormen van Brua? Wees eerlijk. De meesten van ons vinden al die zaken gewoon, omdat we eraan gewend zijn. Zo gewoon zijn ze toch niet? Toch geloven 1,2 biljoen mensen hier min of meer in. En wat te denken van de volgende uitspraak van een dominee van een Pinkstergemeente (‘Bida Nobo’) op Curaçao: ‘Christen worden is een proces. Eerst moet je je bekeren, daarna laat je je dopen met water en vervolgens word je gedoopt met de Heilige Geest wat spontaan of onder handoplegging kan gebeuren. Daarbij ontvang je gaven van de Geest zoals het spreken in tongen, het vertolken van tongen, profetie, het onderscheiden van goede en kwade geesten, het doen van wonderen of genezingen. […] Het spreken in tongen ‘wekt soms onbegrip bij buitenstanders op, omdat mensen die in tongentaal spreken emotioneel kunnen zijn en dat wordt wel eens verkeerd geïnterpreteerd. Het is bedoeld om de Heer te prijzen in een soort geheime gebedstaal’.
Is dat Brua of is dat geen Brua? De Pinkstergemeente voldoet in elk geval aan een diepgevoelde behoefte van een deel van de bevolking. Het is overigens de enige kerk op Curaçao die haar ledental zag verdubbelen van 3,5% in 2001 naar 6,6 % in 2011 (Central Bureau of Statistics Curaçao, Willemstad 2012).
Wat opvalt in de Afro-Caribische religies is dat ze allemaal bepaalde kenmerken met elkaar gemeen hebben. Er zijn veel rituelen met trance toestanden, er zijn mediums die – naar men gelooft –  met geesten kunnen communiceren, er is een Godsbegrip en een Opperwezen dat zich niet bemoeit met aardse zaken, er zijn godheden die tussen het Opperwezen en de mens in staan, er is een bepaalde structuur in de rituelen (al of geen Afrikaans gezang, het aanroepen van de goden, het brengen van offers, het dansen tijdens de dienst), er worden kruiden, tabak, drugs  en/of alcohol gebruikt, er is een dunne grens tussen religie en magie, religie en moraal zijn twee aparte zaken, je kan bovennatuurlijke krachten manipuleren, er is geen hiernamaals waarin je beloond of gestraft wordt, godheden hebben menselijke eigenschappen, meestal is er sprake van voorouderverering, men gelooft in reïncarnatie, het is mogelijk om zowel christelijk/katholiek te zijn en tegelijkertijd lid van een Afro-Caribische religieuze gemeenschap en bij haast al die erediensten is – vaak virtuoos – trommelspel onontbeerlijk.
De trommelgeesten kunnen de toekomst voorlopig nog met enig vertrouwen tegemoet zien.

Trommelgeesten (11)

door Fred de Haas

Katholicisme, taal, cultuur en onderwijs op Curaçao in de afgelopen eeuwen

Er is bij de huidige stand van wetenschappelijk onderzoek voldoende aanleiding om te veronderstellen dat Curaçao eeuwenlang nauwelijks een rol speelde op het gebied van Afro-Amerikaanse religies. Dat kan te wijten zijn aan het feit dat de grote aantallen Afrikanen die rond het midden van de 17e eeuw naar Curaçao kwamen (tussen 1667 en 1674 kwamen er 27.000 Afrikanen naar het eiland) afkomstig waren van Kaapverdië en de Westkust van Afrika, uit o.a. Gambia en Guinee-Bissau. Zij waren op de een of andere – waarschijnlijk zeer oppervlakkige –  manier gekerstend door Portugese missionarissen en spraken onder invloed van de Portugese kolonisten een taal die een geringe Afrikaanse basis had wat de syntaxis betrof en was afgeleid van het Portugees. Deze taal, ontstaan in Kaapverdië, was in de 16eeeuw al een volgroeide taal geworden. In die ontwikkelde vorm kwam de Portugees-Creoolse taal naar Curaçao waar het in de tweede helft van de 17e eeuw een Spaans taalbad kreeg waardoor de woordenschat grondig werd vernieuwd en langzamerhand ‘Papiaments’ werd, de taal waarin ook de katholieke priesters al snel gingen preken.

read on…

Trommelgeesten (10)

door Fred de Haas
 
Curaçao
Voor het schrijven van onderstaande aantekeningen over het bestaan van Afro-religieuze ceremonies op Curaçao heb ik mij voor aanvullende informatie gewend tot mevrouw dr. Rose Mary Allen, Curaçaose onderzoeker en gastdocente aan de mr. dr. Moises Frumencio da Costa Gómez Universiteit (de vroegere UNA), de heer Richenel Ansano, directeur van het Nationaal Archeologisch en Antropologisch Museum en de heer Bob Harms, hoofdredacteur van Telecuraçao, die mij uitgebreid in hun kennis over dit belangwekkende onderwerp hebben laten delen. Ik ben hun hiervoor zeer erkentelijk. Hun informatie was zeer waardevol en zal in dit artikel worden verwerkt. Ook heb ik onlangs nog gesproken met de rechtshistoricus Bastiaan van der Velden die van 2006-2009 werkzaam was als hoofdmedewerker aan de – toenmalige –  UNA te Willemstad, Curaçao. In zijn boek over de rechtsgeschiedenis van Curaçao (Ik lach met Grotius en alle die prullen van boeken, 2011 Carib Publishing, Uitgeverij SWP Amsterdam) schrijft hij in hoofdstuk 15 over Afro-Curaçaose rituelen en de normatieve rol van populaire geloofsopvattingen.
Wat mij opviel was hun voorzichtige en respectvolle benadering van dit toch gevoelige onderwerp. Als ik hun woorden citeer of samenvat zal ik, waar dit relevant is, hun namen erbij vermelden.
Allen, Ansano en Harms hebben getracht een antwoord te formuleren op onderstaande (hier in verkorte vorm weergegeven) vragen:
          Heeft er in vorige eeuwen op Curaçao in enige vorm een Afro-Caribische eredienst bestaan die te vergelijken is met, bijvoorbeeld, de Vodou in Haïti of de Santería in Cuba? Bedoeld wordt een eredienst (c.q. ceremonieel) die met de slaven is meegekomen in de 17eeeuw of later.
          Zo niet, wanneer hebben Vodou-achtige erediensten op Curaçao hun intrede gedaan onder invloed van, bijvoorbeeld, religieuze erediensten uit Haïti (Vodou) en Venezuela (María Lionza)?
          Wat is de invloed hiervan op de bevolking?
De antwoorden op de eerste vraag geven een verdeeld beeld te zien. De heer Ansano verwijst o.a. naar een verslag uit het Archief NWIC van 20 november 1788, waarin vermeld wordt dat een aantal Curaçaoënaars zich schuldig hebben gemaakt aan ‘toverij of geheime konsten’ en ‘giftmenging’, waarvoor zij door Justitie in 1788 worden veroordeeld en gestraft met geseling en verbanning van het eiland. Zij hadden hun praktijken volvoerd in ‘zeekere danshuyzen […] alwaar met singuliere gewaden als ook bellen, trommen en instrumenten gedanst en gespeeld wierd, mitsgaders beesten geslacht, het bloed gestort en met mais gekookt, om aan omstanders uyt te deelen en andere diergelyke vreemde dingen meer […]’ ( zie ook A.M.G. Rutten, Magische Kruiden in de Antilliaanse folklore, Erasmus Publishing, Rotterdam 2003, p. 91 t/m 93).
Het betrof hier duidelijk een bijeenkomst in een waarschijnlijk openbaar toegankelijk danshuis buiten de muren van de stad in Otrobanda. De hele gebeurtenis draagt een Vodou-achtig karakter. Er zullen ongetwijfeld meer van dat soort bijeenkomsten zijn geweest, maar duidelijkheid hierover is er niet. Het rechtvaardigt mijns inziens niet de conclusie dat er een gestructureerd en regulier soort Afro-Caribische godsdienst op het eiland zou hebben bestaan.Wellicht komen er nog eens andere documenten boven water die meer licht werpen op dit soort zaken.
De heer Harms vermeldt de ceremonie van het drinken van de ‘Awa di Huramentu’ aan het begin van de opstand van Tula in 1795, een plechtigheid die op een Afrikaanse oorsprong wijst. Iets dergelijks had in Haïti plaatsgevonden in 1791 toen de slaven in Haïti in opstand kwamen tegen het Franse gezag. Ik ben het met hem eens dat er in die tijd ‘tenminste de kennis aanwezig was van belangrijke elementen van rituelen en ceremonies’. Maar ook dat rechtvaardigt niet de conclusie van het bestaan van gestructureerde Afro-achtige erediensten. Zowel Ansano als Harms bevelen verder onderzoek aan.
Rose Mary Allen is het meest uitgesproken in haar opvatting dat er ‘voor zover de bestaande onderzoeken uitwijzen’ op Curaçao ‘vroeger geen gestructureerde godsdiensten in de vorm van Santería (Cuba), Vodou (Haïti en Santo Domingo) etc. bestonden. In haar proefschrift verwijst zij wel naar geïsoleerde gevallen van beschuldigingen van hekserij.
Brua / Brujería(= o.a. het verrichten van ‘magische’ handelingen)
Hoewel de term ‘Brua’ een veel voorkomende en haast niet te vermijden manier is om ‘goede of slechte magische handelingen’ uit te drukken, verdient het aanbeveling om voorzichtig met die term om te gaan. Rose Mary Allen schrijft in haar artikel ‘Hende a hasi malu p’e’ (mensen hebben iets slechts met hem/haar gedaan) over volksgeloof in de Curaçaose cultuur dat ze heeft aangeboden op het International Congress ‘Quality of Psychiatric Care in the Caribbean’ (oktober 2009) het volgende (niet helemaal letterlijk): ‘vanwege de negatieve lading die de term ‘brua’ in de samenleving heeft, gebruiken de beoefenaars een minder beladen term als ‘trabou di misterio’ (mysteriewerk) en de specialisten noemen zichzelf ‘trahadó di misterio’ (mysteriewerkers) en geen ‘hasidó di brua (brua-plegers)’.
Ansano vindt het een non-probleem, ziet geen verschil tussen ‘brua’ en het Curaçaose ‘montamentu’ (waarover meer hieronder), en Harms verbindt brua zijdelings aan religieuze ceremoniële bijeenkomsten.
Het is een wat verwarrende terminologie, maar laten we eerlijk zijn: een ‘milieuverzorgster’ blijft een werkster, een ‘milieumedewerker’ blijft een vuilnisophaler en een ‘arbeidsreservist’ blijft een werkloze. Laten we er niet al te moeilijk over doen.
Het onderwerp ‘Brua’ in de Amigoe di Curaçao
Het zou te ver voeren om alles wat er ooit aan rijp en groen over Brua is geschreven in de Amigoe in het kader van dit artikel te behandelen. Ik zal slechts enkele meningen naar voren halen uit kranten die verschenen zijn in de tweede helft van de 20e eeuw.
Degene die veelvuldig heeft geschreven over ‘Brua’ (en vele andere zaken die de Curaçaose volkskunde betreffen)  is Pater Paul Brenneker (1912-1996) met wie ik het voorrecht heb gehad kennis te maken in de jaren 60. Samen met Elis Juliana was Brenneker een van de grootste verzamelaars van oude Curaçaose verhalen en artefacten. Hun werk kan niet genoeg worden geprezen.
In de Amigoe van 17 december 1965 schrijft Brenneker dat de meeste opvoeders, geestelijken zowel als leken, de neiging hebben te doen alsof het fenomeen ‘Brua’ niet bestaat, terwijl het verschijnsel toch diep geworteld is in de beleving van de Curaçaose bevolking. De brua-makers zelf vinden dit uitstekend omdat ze liever niet in het centrum van de belangstelling staan. Dat zou hun ‘praktijken’ alleen maar schade toebrengen. En die praktijken bedreigen, aldus Brenneker, de geestelijke volksgezondheid. Brenneker pleit er overigens voor om de ‘Brua’ goed te bestuderen. Verbieden werkt, zo schrijft hij, alleen maar averechts.
Op 8 februari 1966 wijdt hij opnieuw een stuk in de krant over Brua. Het is de moeite waard hem hier even letterlijk te citeren:
‘Brua leeft meer in de stad en de omgeving van de stad dan op de knoek. Meer op Bandariba dan op Bandabao, en meer op Bonaire en Aruba dan op Curaçao. Er bestaat een lichte vorm van Brua: geluksmiddelen, voortekens en amuletten. Hieraan doet wel bijna iedereen zo min of meer. En het is de vraag of al deze praktijken volkomen onredelijk zijn. Sommige hebben enige grond van bestaan. Daarnaast bestaat de zware Brua. Deze wordt intens beleefd. Ze is overheersend in iemands levenshouding en er is grof geld mee gemoeid. Praktisch kan men wel zeggen dat Brua die veel geld kost, altijd oplichterij is. Een gunstige bodem voor Brua is de innerlijke onzekerheid die we toch wel als een volksmanco moeten erkennen voor de bewoners van deze eilanden. Brua belooft oplossing, belooft zekerheid en maakt de onzekeren onzekerder dan ooit. En zo blijft de vicieuze cirkel intact. En ook de bron van inkomsten voor de bruamakers. De waas die de Brua omgeeft is haar bescherming: hoe vreemder en raadselachtiger hoe beter. De bruaman geeft zijn geheimen niet prijs, anders gooit hij zijn eigen ruiten in; hij zou inboeten aan gezag. En wie brua ondergaat, is er niet spraakzaam over, uit angst voor de gevolgen, voor wraak’.
Tot zover Pater Brenneker die niet bang was om te zeggen wat hij ervan dacht. Laten we niet vergeten dat Pater Brenneker een priester was, die, hoewel controversieel in de ogen van zijn superieuren, toch deel uitmaakte van het hiërarchisch geordende katholieke systeem dat gewoon was alles te bestrijden wat buiten de grenzen van de door de katholieke kerk gestelde regels ging. En Brua viel natuurlijk heel duidelijk buiten die regels.
Wie een idee wil krijgen van de wijze waarop Pater Brenneker in het leven stond kan de Amigoe Kerstkrant van 23 december 1991 er eens op naslaan. Daarin staat ook dat Brenneker met toestemming van de brua-maker ‘montamentu’ ceremonies heeft bijgewoond. Het boeide hem, wat zijn bedenkingen ertegen ook waren, in hoge mate.
Op 9 juni 1973 staat er een stukje in de krant over Rhonnie Sillé en zijn toneelstuk Até, ata zoembie (= Kijk, daar heb je een zombi). Daarin zegt de auteur in een interview dat Tambú (Afrikaans geïnspireerde zang en dans. In Brennekers ‘Sambumbu’ no. 2 van 1970 kunt u op bladzij 494 een mooie tekening zien waarop Elis Juliana vier mensen heeft geschilderd die in trance zijn geraakt tijdens een tambú bijeenkomst) en Montamentu (‘bezetenheid’) onverbrekelijk zijn verbonden met de Curaçaose cultuur en dat deze fenomenen daarom alleen al respect verdienen. Sillé: ‘[…] ik heb voordat ik mijn stuk schreef zeer veel van deze Montamentu ceremoniën meegemaakt. En ik heb er keer op keer gezien hoe ongelooflijk veel kracht en een enorme troost een groot deel van onze bevolking hieruit kan putten’.
Maar, zo gaat hij verder, ‘er zijn natuurlijk altijd negatieve punten te vinden zoals de bewering dat gehaaide personen het geloof van de mensen in de Montamentu uitbuiten door ze af te zetten.
Sillé is dus genuanceerder in zijn opvattingen dan Brenneker. Overigens zegt Sillé wel heel eerlijk in hetzelfde stukje dat ook hij, gelovig als hij is, zijn twijfels heeft bij het verschijnsel Montamentu.

In 1988 schrijft Pablo Walter een stuk in de Kerstkrant (Kerstkrant, Bonaire, Katern D van 28-12-1988) over Brua. Hij schrijft voornamelijk over ziektes die door magische krachten als Brua zouden kunnen worden veroorzaakt (zwarte magie, dus). Ook hij dringt aan op nader onderzoek naar het doen en laten van traditionele genezers. Niet alles moet negatief worden geduid, aldus Walter. In het beste geval zijn de bonafide genezers een soort ‘volkspsychologen’ die nuttig werk kunnen verrichten bij het genezen van psychosomatische ziektes. Op deze opvatting zal ik aan het eind van dit artikel nog nader ingaan.

[wordt vervolgd]
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter