blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: creolen

De eerste neger

door A.IJ. van den Berg

Rembrandt maakte al een schilderij waarop twee donkere mannen stonden die duidelijk niet uit Nederland kwamen. Maar voor de jaren ’70, toen de massa-emigratie uit Suriname op gang kwam, was een zwarte huidskleur zeldzaam hier.

De auteur van het boek [De eerste neger van Rudie Kagie] kon zich nog herinneren wie de eerste neger was die zag; en daarmee wat dit deed. Ik nu juist niet, vanwege allerhande klasgenootjes die er altijd al waren.

Vrij Nederland-journalist Rudie Kagie tekende verhalen op van mannen die meestal voor de oorlog in Nederland belandden — al maakte hij ook een portret van de prostituee Zwarte Lola.

Het nadeel van die aanpak is dat de verhalen telkens overlappen. Veel manieren waren er niet om van Suriname of de Antillen naar Nederland te komen. Interessant is dan nog wel dat zo velen dit als verstekeling probeerden. En dat ze zich gauw lieten ontdekken, een eind op zee, opdat de kapitein ze maar zou gedogen; en aan het werk zou zetten als tijdelijk bemanningslid. Er stond nu eenmaal een boete op de aanwezigheid van blinde passagiers.

En eenmaal in Nederland viel de ontvangst niet tegen. Iedereen met een greintje muzikaal talent vond makkelijk werk in de in orkestjes en bandjes, in die dagen dat muziek in restaurants en uitgaansgelegenheden nog niet uit doosjes kwam.

Discriminatie was doorgaans iets van heel veel later.

Kagie schreef het voorwoord bij deze tweede versie van De eerste neger in 2006, op de dag dat het woord ‘Negerzoen’ van de verpakkingen verdween. Een grootbakker reageerde zo op de internationale trend dat het woord ‘neger’ bij velen negatieve connotaties had gekregen.

En Kagie tipt dit soort zaken nog net aan in dit boek, maar doet dit niet systematisch, laat staan uitputtend. Want, over een tijd zal neger wel weer een geuzennaam zijn. Dit alleen al maakt het makkelijker om kleurenblind te zijn.

Door dat er de geur van toeval aan het boek kleeft, blijft het allemaal wat journalistiek, en repetitief.

Rudie Kagie, De eerste neger
283 pagina’s
Mets en Schilt, 2006

[van Boeklog]

‘Mijn broeder de neger’ (3, slot)

door Fred de Haas

De nederzettingen waar de Marrons leefden hebben eeuwenlang standgehouden en het is duidelijk dat in die gemeenschappen veel van de oude Afrikaanse cultuur bewaard is gebleven.

read on…

Son ten na mi

Son ten na mi heet de DVD en de dichtbundel van Elfriede Josefiene Marie Baarn-Dijksteel. Met deze beeld- en woorddragers is het erfgoed van Elfriede Baarn-Dijksteel in zang, dans en voordracht vastgelegd. Het was Elfriede’s innige wens dat de Surinamers hun cultureel erfgoed omarmen en het gebruiken als middel om zelfvertrouwen en zelfstandigheid te creëren..

Elfriede Baarn-Dijksteel was schrijfster van gedichten, theaterstukken, organisator van Kotoshows en regisseur. Ze is decennialang actief geweest in het Surinaamse onderwijs, vervulde bestuursfuncties in verschillende maatschappelijke organisaties en beleidsfuncties bij de Surinaamse overheid. Ze was het meest bekend als voorzitter van de culturele organisatie NAKS. Op voordracht van diverse culturele en sociaal-maatschappelijke groepen werd Elfriede Baarn-Dijksteel in 1996 door de President van de Republiek Suriname gedecoreerd tot Ridder in de Ere-Orde van de Gouden Palm. In 2007 verkreeg zij de titel Grootmeester in de Ere-Orde van de Gele Ster.

Rond haar overlijden is een filmfragment verschenen over haar erfgoed. In dit fragment, geproduceerd door Dave Edhard van Fawaka Creations, vertellen verschillende mensen over het werk en de persoon Elfriede Baarn-Dijksteel.

‘Fri Man’, a poem of empowerment by Desmond Apai

Fri Man – Free Man
Performed by NAKS Wan Rutu
Poetry written by Desmond Apai
Production by Fawaka Creations

Why is it that African religions and philosophy endure so much intolerance?

Why is it that we are encouraged to denounce our roots, yet are rewarded for upholding the culture of others?

In this vibrant performance the youngsters of NAKS Wan Rutu challenge those who denounce the African heritage to free their mind. Through song, dance and poetry, this performance protests against the marginalization of African religions, showcasing the beauty and strength of Afro-Surinamese deities.

“Let me be, he who denounces his roots, for I am a free man”

The following dances are performed (in order of appearance)
Ingi (Indian)
Obia
Banya – Kabra (the Banya dance for the ancestors)
Jaw Kromanti

The poem ‘Fri Man’ was written by Desmond Apai, a young artist and chair of NAKS Wan Rutu.
NAKS Wan Rutu is a special department within the organisation for community work NAKS that specializes in documenting Afro-Surinamese dance. The department consists of circa 25 youngsters, each with the mandate to capture and share information on Afro-Surinamese culture. NAKS Wan Rutu initiates workshops, lectures and training for the general public.

Desmond Orpheo Apai was born on 02 april 1983 in Paramaribo, Suriname.
He passed away on 27 February 2011, at the age of 27, 6 weeks after these recordings were made. He lived and died as a free man, embracing his culture and heritage.

Copyrights: Cultural and Community Organization NAKS
Thomsonstraat 8
Tel. +597 499033 / +597 531968
E-mail: cultorgnaks@yahoo.com

‘Mijn broeder de neger’ (2)

door Fred de Haas

Na de ontscheping en de veiling wachtte een lot dat elke beschrijving tart. Honderdduizenden ontheemden, beroofd van land en taal moesten maar zien hoe ze zich redden. Het is nog een wonder dat er uit die chaos een nieuwe – Creoolse – beschaving voortkwam die was samengesteld uit disparate Afrikaanse elementen vermengd met de dominante cultuur van de (ei)landen waar de mensen terechtkwamen.

Het zou te ver voeren om binnen het bestek van dit artikel al te diep in te gaan op de Afrikaanse invloeden in de Caribische en Zuid-Amerikaanse cultuur, maar we zullen volstaan met een heel bescheiden illustratie van woorden die uit Afrikaanse talen in de Caribische en Zuid-Amerikaanse leefwereld terecht zijn gekomen en die soms niet eens meer als Afrikaans worden herkend: samba (dans; uit het tchiluba ‘samba’ = van de ene plek naar de andere springen); cumbia (dans; uit het kikongo ‘nkumbi’ = trommel); chévere (leuk, tof; uit het shona ‘chebergwa’ = betovering); dengue (griep; uit het kikongo ‘ngdengo’ = ziekte die rillingen veroorzaakt); funchi (geel maïsmeel; uit het kimbundu ‘nfunji’ = maniokpap); furruco (muziekinstrument; uit het yoruba ‘ko’ = aanduiding van hol, droog geluid en uit het dyoula ‘furru’ = een trillend geluid); luango onverstaanbaar pratend; naam van een stam ten noorden van de Kongo rivier); marimba muziekinstrument; uit het Bantoegebied. ‘Marimba’ = duimpiano, een instrument met metalen tongen die met de duimen worden bespeeld). N.B. Op Curaçao en Bonaire kennen we de ‘marimbula’; tango (dans, uit het mandinga, ‘tango’ = ronddraaien); zombí (geest, levende dode; uit het kikongo nsumbi = de duivel); conga (muziekinstrument; uit het kikongo ‘nkunga’ = zang, dans, muziek), etc. etc.
(De meeste voorbeelden heb ik ontleend aan Alexandra Alvarez’ Africanismos léxicos en el castellano de Venezuela, Instituto de Filología Andrés Bello, Caracas, Universidad Central de Venezuela, ms. 1981).

De Papiamentstalige zal zich in een vertrouwde omgeving wanen bij het lezen van al die woorden. Laten we de draad weer opvatten bij het lot van de Afrikanen, een lot waarvan de kenmerken soms via de taal getraceerd kunnen worden.

Ladinos en bozales

Het is verrassend te constateren hoe gemakkelijk de ene cultuur bepaalde discriminerende gebruiken van de andere overneemt. Zo hadden de Romeinen de gewoonte om leden van onderworpen volken die zich aardig konden redden in het Latijn (de taal van de Romeinen) een ‘latinus’ (een van ons, dus) te noemen. Later hebben de Spanjaarden op dezelfde manier de Afrikanen die een mondje Spaans spraken ‘ladino’ genoemd, in navolging van het Romeinse voorbeeld. Dat maakt duidelijk waarom de verspaanste Afrikanen die in de koloniale gebieden werden ingevoerd uit Spanje of uit een andere Spaanse kolonie ‘negros ladinos’ werden genoemd. Ze spraken immers wat Spaans, zij het geen standaard Spaans. Dit in tegenstelling tot de Afrikanen die regelrecht uit Afrika kwamen. Deze mensen kregen de naam ‘bozales’. Dat woord komt al heel vroeg voor in het Spaans van het Iberisch schiereiland. Een ‘bozal’ is een halster of muilkorf dat om de kop van een (muil)ezel werd gedaan om hem in bedwang te kunnen houden. Bozal zou dus betrekking kunnen hebben op Afrikanen die nog ‘wild’ waren en in het gareel gebracht moesten worden. Het is ook mogelijk dat het woord ‘bozal’
refereert aan het Spaanse ‘bozo’ dat ‘donshaar op de bovenlip’ betekent. Iemand met donshaar is per definitie een onervaren persoon die nog van alles moet leren. In die betekenis komt het voor in de Spaanse literatuur van de 16e eeuw. Zo zegt iemand in de schelmenroman Guzmán de Alfarache uit eind 16e, begin 17e eeuw: ‘halléme bozal’, dat zoiets betekent als ‘ik voelde me onhandig’. Ook in het Papiaments kennen we het woord ‘busá’, dat de betekenis had van ‘direct uit Afrika afkomstige Afrikaan’ (zie ook Brenneker, Curaçaoensia, no. 736). De Hollanders noemden zo’n Afrikaan op hun doeltreffende, botte manier ook wel ‘zoutwaterneger’. Een aardige illustratie van bovenstaande terminologie (ladinos, bozales, Guinea) is een beschrijving van de Afrikaanse bevolking van de Ecuadoriaanse provincie Esmeraldas door een pater Jezuïet aan het eind van de 18e eeuw:

‘[…] los negros venidos de la Africa retienen la lengua de su Guinea. Esta hablan entre sí, con ella se entienden y de ella retienen sus cantinelas, y aunque se les procura imbuir el castellano, en que muchos con el tiempo se hacen muy ladinos, pero los más de ellos se mantienen muy bozales toda la vida, de manera que le pronuncian muy truncado y lleno de barbarismos’.

(Rafael Savoia,El negro en la historia: aportes para el conocimiento de las raíces en América Latina, Guayaquil, 1992, p. 19-20, Centro Cultural Afroecuatoriano).

(Vertaling: […] de negers die direct uit Afrika komen behouden de taal van hun Guinee (= West Afrika, FdH). Die spreken ze onderling, daarin begrijpen ze elkaar en daarin zingen zij hun liedjes; en ofschoon men probeert hen het Spaans bij te brengen, waarin velen zich in de loop van de tijd goed verstaanbaar kunnen maken, blijven de meesten hun hele leven erg Afrikaans, zodat hun Spaans verminkt wordt uitgesproken en vol vreemde woorden zit).

De Cimarrones of ‘Marrons’

Natuurlijk waren er veel Afrikanen die, zodra ze hiertoe de kans schoon zagen en als de plaatselijke geografische mogelijkheden om zich te verstoppen aanwezig waren, het binnenland in vluchtten waar zij in kleine of grote groepen een nieuwe samenleving konden opbouwen, zover mogelijk verwijderd van de blanke meesters, die aanvankelijk hun uiterste best deden om de vluchtelingen weer te pakken te krijgen. Die pogingen waren echter meestal tot mislukking gedoemd. Het was zelfs zo dat de blanke plantagehouders met deze zogenaamde ‘Cimarrones’ een deal moesten sluiten om te verhinderen dat deze hun plantages aanvielen en de arbeiders (en vrouwen) meenamen.

De Spaanse benaming ‘cimarrón’ is over de hele wereld bekend geworden. ‘Cimarrón’ betekent ‘wild’ in het Spaans (vergelijk ook het Papiaments: yerba shimaron = onkruid) en heeft betrekking op dieren en planten; ook op een dier dat was weggevlucht en nu in het wild leefde. Een onheuse, maar niettemin toepasselijke naam voor gevluchte slaven, een naam die de Fransen en de Engelsen zonder meer overnamen: Maroons en Marrons. De Nederlanders namen de naam weer over van de Fransen.

De Marrons van Suriname waren de mensen die vroeger ‘bosnegers’ werden genoemd en later taalkundig werden opgewaardeerd tot ‘Boslandcreolen’. Brenneker hoorde van zijn Curaçaose informanten dat er vroeger op Curaçao ook slavenvangers waren die ‘cohedó di shimarón’ (‘vangers van gevluchte slaven’, Curaçaoensia, no 748) werden genoemd. Velen vluchtten, als ze de kans kregen, naar ‘de overkant’, naar het Venezolaanse Coro of Falcón. De liedjes die zij daar in hun eigen taal – het Papiaments – bleven zingen zijn evenzoveel herinneringen aan die tijd (weergegeven in een oude spelling):

Saliendo di Corsou
bon, bon, bon di salú
yegando na Vela di Coro
sangura ta pica nos
guynchete ta pica nos

(Vertaling: Toen wij Curaçao in goede gezondheid verlieten en aankwamen in Vela de Coro werden we gebeten door de muggen en door de Winchester geweren (Geciteerd in: Luis Arturo Domínguez, Vivencia de un rito loango en el Tambú, Caracas, Talleres de Hijos de Ramiro Paz,1989 p. 13).

Een ander liedje uit die tijd:

Ata palu grandi yerba berdi
testigu ternu di nos amor
si mi taba sabi ku vo taba asina
min declarabu mi stimación

(Vertaling: Hier is een grote boom met groene bladeren, eeuwige getuige van onze liefde; als ik had geweten dat jij zo’n lelijk karakter had dan zou ik jou mijn liefde niet hebben verklaard Op.cit.p.14).

[Klik hier voor deel 1 van de serie.]
[Klik hier voor deel 3 van de serie.]

Krioro Patu

De Surinaams-creoolse keuken kent een grote diversiteit aan verschillende gerechten die hun oorsprong van over de hele wereld hebben. Krioro Patu van dr. Otmar H. Buyne is een kookboek waarin u de ‘culinaire hoogstandjes uit de creoolse keuken’ leert maken.

read on…

‘Mijn broeder de neger’ (1)

door Fred de Haas

De Verenigde Naties heeft het jaar 2011 uitgeroepen tot ‘Internationaal jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst’, de Afrikaanse diaspora. Aandacht voor dit jaar zal er volgens de Curaçaose minister René Rosalia van Onderwijs en Cultuur dan ook beslist zijn op het eiland. In samenwerking met Unesco wordt op Curaçao een serie activiteiten ontplooid. Ook onze medewerker en taalvorser Fred de Haas doet een duit in het zakje. In drie afleveringen gaat hij in op het controversiële gebruik van onder meer het begrip ‘neger’.Boeli van Leeuwen vertelde me eens lachend dat Colá Debrot helemaal geen negerin als zuster had. Ik had al zo’n vermoeden. Maar ik neem graag Colá’s idee over als Leitmotiv voor deze serie van drie artikelen over de Afro-Caribische mens die ik in overdrachtelijke zin tot mijn broeder (en zuster) reken.

‘Neger’
Laat ik maar meteen zeggen dat dit een van de vreselijkste woorden is die ik ken. Ik zal niettemin die benaming enkele malen moeten gebruiken binnen de context van het onderwerp waarover ik schrijf. Heeft het woord ‘neger’ altijd wel zo verschrikkelijk geklonken? Ik betwijfel het. In Nederland gebruikte men – het wordt helaas nog steeds gebruikt, ook door ontwikkelde mensen – het woord ‘neger’ omdat men eenvoudig geen ander woord kende. In 1898 schreef A.H Pareau (Onze West, reisschetsen door A.H. Pareau, den Haag W.P. van Stockum en Zoon): ‘De opgewondenheid van de negers is eene extase, waarin zij gemakkelijk vervallen zonder een druppel alcohol gezien te hebben’. En: ‘Onder de negerinnen treft men meer zenuwlijderessen aan dan onder de Europeesche vrouwen’. Schrijvend over Koninginnedag in Paramaribo: ‘Voor opschik hebben de negerinnen vrij veel over. Op een feestdag is iedere vrouw of meisje als in een splinternieuw kleed uitgedost en met eene extra opzichtige hoofddoek getooid’. De goede frater Mauritius, een van de drie fraters die voor het eerst voet aan wal zetten op Curaçao, schreef in augustus 1887 het volgende aan Pater Superior in Nederland: ‘Zooals U uit de vorige brief weet, hebben we vier leerlingen. Toen ik den 19den Augustus van Welgelegen tehuis kwam, vond ik een nieuwen leerling, zoo groot als ik, Carlos Ramírez genaamd, oud 17 jaar, van de grenzen Venezuela en Colombia, met een neger die zijn koffer droeg, etc’ (zie: De Fraters van Zwijsen, Anton van Oirschot, de Walburg Pers, 1986, p.32). Tijdens de Tweede Wereldoorlog voelde koningin Wilhelmina zich in Londen (haar woorden): ‘…een stamhoofd zoo zonder parlement, iets als de negeropperhoofden in Suriname…’ (Fasseur, Wilhelmina, deel 2, p. 343).

De Dominicaner pater Paul Brenneker (1912-1996) die een leven lang op Curaçao heeft gewerkt, vertelt dat ‘in de oude tijd de zwarte mens zelf ook gewoon over ‘neger’ sprak (Curaçaoensia, 1960, no. 537). Wij geloven hem op zijn woord.

‘Neger’ is een benaming die werd gebruikt door mensen die er geen benul van hadden dat ook Afrikanen tot een land, stam of familie behoorden en die om die reden voor het gemak maar een woord kozen dat een oppervlakkige lading dekte: de kleur van de huid.
Het woord dat de Romeinen bezigden om een donkergekleurde Arabier (‘Moor’) of zwarte Afrikaan aan te duiden was onder meer ‘niger’ (Latijn voor ‘zwart’). Dat deze kleur discriminerend was kunnen we opmaken uit een opmerking van de Romeinse dichter Virgilius:

‘quamvis ille niger, quamvis
tu candidus esses,
o formose puer, nimium ne
crede colori’

(Vertaling: ‘al is hij zwart en jij blank, schone jongeling, hecht niet teveel waarde aan uiterlijk’; Virgilius Ecloga II, v. 15/16). Wijze woorden inderdaad, maar woorden die door de geschiedenis constant zouden worden gelogenstraft.

‘Negro’
Pas in de 15e eeuw zou het Spaans-Portugese woord ‘negro’ echt in zwang komen. Het was de tijd dat de Portugezen als eersten de westkust van Afrika exploreerden en zonder scrupules Afrikanen als dwangarbeiders meenamen naar het zuiden van het Iberisch schiereiland. Daar moesten deze zich zo goed en zo kwaad als het ging maar aanpassen aan de daar gesproken taal/talen en heersende gewoonten. Hun Afrikaanse talen hadden hun bruikbaarheid verloren en de Afrikanen moesten zo snel mogelijk zien over te gaan op het Portugees of het Spaans. Dat ze daar niet helemaal in slaagden moge duidelijk zijn. Vandaar dat men hun taal die doorspekt was met woorden uit hun Afrikaanse land van herkomst ‘habla de negro’ noemde, ‘negerpraat’, de taal die later Afro-Spaans of Afro-Portugees zou worden genoemd. Die ‘negerpraat’ had ook nog een andere naam: ‘guineo’, een naam die nogal voor de hand lag omdat de hele westkust van Afrika van Senegambia tot het huidige Angola ‘Guinea’ of ‘Guinee’ werd genoemd. Ook de Portugezen bezigden die term. ‘Falar (em) guené’ was dus zoiets als ‘dat negertaaltje spreken’. In het Papiaments kennen we ook de term ‘guene’ voor de taal/talen die door de Afrikanen vanuit hun thuislanden werd(en) meegenomen naar het Caribisch gebied (zie ook Brenneker, Curaçaoensia, nos 242 t/m 252).

Het woord ‘guené’ (dat op verschillende manieren wordt geschreven in de documenten) is waarschijnlijk afgeleid uit het Berbers ‘aguinaw’ (= zwart mens). ‘Guiné’ was de algemene term waarmee men indertijd de zwarte mensen van de Afrikaanse westkust aanduidde. Brenneker noemt als variant van het ‘Guene’ de uitdrukking ‘lenga di luango’ (luangotaal) en ‘macamba’, waarmee met ‘macamba’ dus heel duidelijk ‘Afrikaans’ wordt bedoeld. Dit komt overigens overeen met de betekenis van ‘macamba ’ in het volgende Afro-Spaanse document uit de Zuid -Amerikaanse Rio de la Plata regio:

‘Eso no lo sabe uté
Lo trato que hay en mi raza
De ché, de vó y de uté.
Neglo de uté respetoso
Se le dice al gramillero,
Neglo de ché, po ejemplo
Lo macamba escobero’.

(Vrij vertaald: ‘u weet niet hoe wij, zwarten, elkaar aanspreken, met ‘che’, met ‘vos’ of met ‘usted’. We gebruiken het respectvolle U tegen een zwarte die boer is en we zeggen, bijvoorbeeld, ‘che’ – beste vriend’ – tegen Afrikaanse bezembinders’). Dat de Papiamentstalige ABC-eilanders later het woord ‘Makamba’ zijn gaan gebruiken om Hollanders aan te duiden is de zoveelste wonderlijke verschuiving in betekenis die we in taal vaak tegenkomen.

Het Afro-Spaans in de literatuur
Vanzelfsprekend ging de ‘habla de negro’, de ‘negertaal’, niet ongemerkt voorbij aan de aandacht van de schrijvers in Spanje en de Spaanse koloniën. In de 16e eeuw voert Lope de Rueda in zijn komedie ‘Eufemia’ de negerin Eulalla op die een liedje zingt in haar gebroken Spaans en in de 17e eeuw laat de Mexicaanse schrijfster Sor Juana Inés de la Cruz in haar kerstliedjes ‘los negrillos’ (de ‘negertjes’) in hun eigen taal zingen (Obras completas, Editorial Porrúa, 1981, p. 211, Villancico VIII):

Sor Juana Ines de la Cruz
Cantemo, pilico,
Que se va la Reina,

Y dalemu turo
Una noche buena
Iguale yolale,
Flacico, de pena,
Que nos deja ascula
A turo la Negla.

(In grammaticaal correct Spaans: Cantemos, Perico, que se va la Reina y démosle todos una noche buena. Igual es llorar, Francisco, de pena, que a todos los Negros a oscuras nos deja = ‘Laten we zingen, Perico, want de Koningin gaat weg en laten we haar allen een goede nacht wensen. We kunnen ook huilen van verdriet, Francisco, want zij laat alle negers achter in het donker’). We zien in dit voorbeeld duidelijk op welke manier de Spaanse woorden worden verbasterd tot klanken die we ook tegenkomen in het Papiaments: llorar = yora, turo = tur. Het laatste zal ongetwijfeld een verrassing zijn voor degenen die zich ooit hebben afgevraagd waarom ‘alles’ in het Papiaments ‘tur’ is en geen ‘todo’. ‘Tur’ is een veel voorkomende klankwisseling waarbij de O vervangen wordt door een U en de R in de plaats komt van een D. ‘Tur’ bestond dus al in de 17e eeuwse literatuur van Latijns-Amerika. Hier is nog een voorbeeld uit een 17e eeuwse Afro-Colombiaanse tekst:

‘Turu lu neglo
Saltemo y bailemo
[…]
Turu lu neglo
De Santutumé’

(Vertaling: ‘Alle negers springen en dansen (…) alle negers uit São Tomé’). Maar genoeg over al die klanken. Laten we de draad weer oppakken bij al die Afrikanen die van de kusten van Afrika werden geroofd en de noodlottige oversteek moesten maken naar de ‘Nieuwe Wereld’, de naam waarmee de Amerika’s ten tijde van de ontdekkingsreizen werden aangeduid.

Piezas de Indias (stukgoederen)
Wat mij nog steeds treft is de brutale lading van de termen waarmee de mensenhandelaren de Afrikanen in vroeger eeuwen betitelden. De Afrikanen werden beschouwd als stukken koopwaar. Vandaar de naam ‘pieza’ ( = stuk) die men gebruikte om de menselijke ‘koopwaar’ aan te duiden. We weten dat onder een ‘Pieza de Indias’ (een ‘koloniestuk’) een Afrikaan werd verstaan die ongeveer 1.80 meter lang was, goed gezond en tussen de 15 en 35 jaar oud. Typerend in deze absurde context is ook
het feit dat drie ‘negerinnen’ van 15 tot 30 jaar telden voor één pieza en een oude ‘neger’ voor ¾ pieza. En ga zo maar door. De scheepsladingen Afrikanen werden in de handel aangeduid met de termen ‘paquetes’ (pakketten), ‘sacos de carbón’ (zakken kolen), ‘cargamento de ébano’ (lading ebbenhout) enz. De mensenhandelaren hadden het ook over vrachten ebbenhout (madera de ébano) of ‘levend ebben’ (ébano vivo). De Fransen zeiden ‘Bois d’ébène’ en de Engelsen ‘Ebony’, de Brazilianen ‘Peça de Guiné’ (een stuk uit Guinee) of een ‘Preto da Costa’ (een zwarte van de kust). De realiteit overtrof de fictie. Minachting en ontmenselijking waren troef. Soms blijkt de onverschilligheid ook uit de namen die men aan de Afrikanen gaf. Zo droeg een Afrikaan (‘eigendom’ van Anna Isabel Kock uit Curaçao), die aan het eind van de 18e eeuw naar Venezuela was gevlucht de naam ‘Amsterdam’ (zie prof. Ramón Aizpurúa, Boletín de la Academia Nacional de la Historia, ‘Los esclavos fugados de Curazao a Coro en el siglo XVIII’, p. 85).

[Klik hier voor deel 2]

[verschenen in Ñapa, de Weekendbijlage van dagblad Amigoe, zaterdag 12 februari 2011]

Singi tori’s van Darell Geldorp

Darell Geldorp, voorzitter van NAKS Ala Firi, is geruime tijd bezig geweest met het opschrijven van bestaande wintiliederen die hij hoorde op de radio en via uitgebrachte cd’s. “Ik heb een groot schrift vol met deze liederen. Op een gegeven moment begon ik de liederen te bestuderen en kwam erachter dat er 3 soorten wintiliederen zijn: liederen om de winti op te roepen, liederen voor zodra de winti aanwezig is en liederen waarbij de winti wordt bedankt en teruggestuurd naar de geesteswereld.

Sinds kort is hij gestart met het schrijven van verhalen over wintiliederen. “Ik zoek een onderwerp dat ik naar voren wil brengen en creëer dan een verhaal daarover met de bijbehorende liederen, net zoals men het vroeger deed bij de Anansi Tori’s, maar in dit geval worden wintiliederen gebruikt,” zegt hij. Zijn onderzoek leverde hem op dat er een onderscheid is tussen liederen die werden gezongen door de winti en liederen die mensen zingen over de winti. Over de kracht, de macht en de wijsheid van de winti. De meeste liederen bevatten boodschappen van de winti naar de mens toe, over hun gedrag en hun functie. Hij gaf twee liederen als voorbeeld. Een lied over de functie van de winti:

Mi na goron-wint’o, baka-gron Aisa he.
Mi na mama di e luku den krioro pikin.
Was’ m’ede gi mi meki fuka kaba
.

In dit lied vertelt de Bakagron Aisa over haar functie tegenover de mens. Haar functie is om te waken over kinderen. Hieruit kan je dan ook leren dat de Aisa een moederfiguur is.

Een lied over de taak van de winti:

Leba ho, yu na dyan-dyan 2x
Ogri doti yu sa wai en gwe
wisi seti yu sa sibi en gwe
Leba ho, yu na dyan-dyan
Ogri; wai en gwe
wisi; wai en gwe

In dit lied leer je over de taak van de Leba winti om de omgeving en het leven van de mens ten alle tijden veilig te houden tegen allerlei negatieve sferen. Dus in dit lied benadrukken ze zijn/haar taak, maar tegelijkertijd bedanken ze de Leba ook voor zijn/haar werk.

Geldorps verhalen zijn te vinden op www.culturu.com onder de topic Winti Singi met Luangu Masra. Daar heeft hij de meestgelezen verhalen neergezet. Hij is voornemens om de verhalen in boekvorm naar het grotere publiek te brengen.

[uit Naks Tori nr. 2, februari 2011]

What is the Black Atlantic? My Comparative Perspective

Paul Gilroy’s Black Atlantic (1994) is a difficult read but it’s a very influential book. An author who builds further on Gilroy’s work and who writes very accessible books about blackness is Livio Sansone (professor of anthropology at the University of Bahia, Brazil). His book Blackness Without Ethnicity (2003) was a very insightful read that I recommend to anyone interested in the subject. In this book he compares black Brazilian experience and cultural production with the African American experience (check this blog http://www.afrobrazilamerica.com/ on the difference between black US and black Brazil experiences). One of the chapters of the book even goes further and is based on his research among black youth in Amsterdam compared to black youth in Bahia and Rio. Generally Sansone has written interesting articles about balckness and Western Afro cultures (check this article). Below I will give my understandings and perspectives on the Black Atlantic, as an inherent part of the broad social and cultural entity called ‘The West’.

Lees hier verder

Filmportret Elfriede Baarn impuls voor aanpak dichtkunst

door Claudine Saaki

Paramaribo – Gisteren was het precies een jaar geleden dat Naks’ Elfriede Baarn-Dijksteel heenging. De organisatie voor Afrikaans-Surinaamse cultuur probeert op verschillende manieren de nalatenschap van de dichteres, schrijfster, regisseur en theatermaker te beschermen en te waarderen, omdat zij tot nu toe nog een culturele inspiratie bron is voor velen.
Zo werd vorig jaar aan de hand van haar gedichtenbundel het theaterstuk Son ten na mi gepresenteerd. De organisatie lanceerde gisteren in haar minitheater het filmportret Son ten na mi, over het leven en het werk van Elfriede Baarn. Dit begon met een cultureel zangoptreden van enkele Naks-leden. “Stop jouw eigen cultuur niet weg en wees niet bang om een Afro-Surinamer te zijn.” Die woorden, die ‘Friede’ vaker zei, drukte Naks-voorzitter Siegmien Staphorst, de aanwezigen nog eens op het hart.

Het sterke karakter van Elfriede Baarn komt duidelijk naar voren in het filmportret. Haar krachtige gedichten en odo’s werden door middel van zang en dans op een zeer creatieve wijze door Naks-leden tot uiting gebracht. Al vanaf het begin van het filmportret, wanneer de warme stem van de schrijver Gerrit Barron te horen is, wordt geleidelijk de aandacht van aanwezigen getrokken. Je kon een speld horen vallen. Na het filmportret kwamen de reacties.

Volgens Ismene Krishnadath, voorzitter van de Schrijversgroep ‘77, moet verplicht gesteld worden dat mensen die zich bezighouden met de dichtkunst, poëzie op dezelfde krachtige wijze naar voren brengen als in het filmportret. Dave Edhard, directeur van Fa Waka Creations, die voor de totstandkoming van de dvd heeft gezorgd, is het eens met Krishnadath.

Ook hij ziet graag dat de dichtkunst serieuzer en sterker moet worden aangepakt. De Naks-voorzitter onderstreepte deze belangrijke opmerkingen en zei er werk van te maken. De organisatie is trots dat zij Elfriede Baarn als voorbeeld heeft. De eerste dvd werd overhandigd aan de familie Baarn, in de persoon van Wilgo Baarn.

Na het overlijden van Elfriede Baarn-Dijksteel, is haar familie als een ondersteunende tak voor de organisatie Naks. Ook Stanley Dijksteel, Stanley Sidoel, Ismene Krishnadath en Gerrit Barron ontvingen een exemplaar.

Gisteren werd het twintig minuten durend filmportret van Elfriede Baarn via Apintie Televisie vertoond. De film zal ook op YouTube verschijnen.

[uit de Ware Tijd, 02/02/2011]

Zwarte uitvinders

Een inspirerende kijk op Afrikaans-Amerikaanse uitvinders

De roots van zwarte Amerikaanse uitvinders hebben een belangrijke rol gespeeld in hun werk als uitvinder. De succesfactoren van mensen uit de Afrikaanse diaspora worden vaak geassocieerd met de muziek, sport, film, media en politiek. Maar een groep prominenten die vaak vergeten wordt zijn de zwarte uitvinders en wetenschappers. Uitvindingen die in ons dagelijks leven erg belangrijk zijn, zoals het stoplicht, de schoenzoolbevestiger en de mixer, zijn uitgevonden door Afro-Amerikanen. Omdat de VN 2011 heeft uitgeroepen tot het Internationale jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst organiseert NiNsee een tentoonstelling over zwarte uitvinders. Daarin wordt uitgebreid stilgestaan bij mannen en vrouwen uit de Afrikaanse diaspora die een belangrijk steentje hebben bijgedragen aan de technologie in de Westerse samenleving. Met deze tentoonstelling hoopt NiNsee meer op bekendheid voor succesvolle uitvinders en wetenschappers van Afrikaanse afkomst. De expositie toont uitvindingen uit de 19e en 20e eeuw.

De gevolmachtigde minister van Curaçao, de heer mr. S.P. Osepa opent de tentoonstelling. De muzikale omlijsting wordt verzorgd door Africa 2000.
U bent van harte welkom op zaterdag 12 februari 2011 vanaf 15:30 uur
Linnaeusstraat 35f 1093 EE Amsterdam

Programma
15:30 uur Ontvangst – inloop
16:00 uur Introductie
16:05 uur dr. Artwell Cain, directeur NiNsee
16:10 uur drs. Joan Ferrier, directeur E-Quality
16:15 uur Opening door de heer mr S.P. Osepa, gevolmachtigde minister van Curaçao
16:30 uur Gelegenheid tot het bezichtigen van de expositie
16:30 uur Informeel samenzijn met muzikale omlijsting door Africa 2000
17:30 uur Sluiting

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mevrouw drs. Maria Reinders-Karg
(020) 568 2080 m.karg@ninsee.nl

Herdenking executie Kodjo, Mentor en Present

“Trowe watra nanga yu her’ ati”

door Claudine Saaki
Paramaribo – “Kodjo, Mentor en Present pren, na wan pren, fu trowe watra nanga yu her’ ati.” Met die woorden benadrukte Elly Purperhart gisteren de waarde van het plein, waarop door de Feydrasi fu Afrikan Srananman de executie van Kodjo, Mentor en Present werd herdacht.De drie slaven werden op 26 januari 1833 levend verbrand, omdat zij een grote stadsbrand zouden hebben veroorzaakt. De exacte lokatie van de executie kon pas vijftien jaar geleden na historisch onderzoek door de Feydrasi worden vastgelegd.

Op 26 januari 2000 werd op verzoek van de Feydrasi het busplein tussen de Heiligenweg en de Knuffelsgracht herdoopt tot Cojo Mentor Presentplein. Volgens Purperhart moet dit ‘pren’ als heilig worden beschouwd en mag de herdenkingsdag niet ongemerkt voorbij gaan, omdat de drie helden verzet pleegden tegen het juk van de slavernij.

“Bigi bruja de na mindri blaka buba, deng e strey psa deng srefi”, begon Purperhart haar vurige powema, waarin zij de zwarte bevolking aanraadt meer in eenheid met elkaar te leven.
Onderwijsminister Raymond Sapoen achtte de woorden van Purperhart zeer belangrijk. “Als de Feydrasi haar projecten succesvol wil afronden, moet zij samenwerken en ervoor zorgen dat onverschilligheid onder de zwarte bevolking ophoudt”, zei Sapoen. Voorzitter Iwan Wijngaarde is daarom blij met het thema van de viering van Blakaman Dey voor dit jaar: ‘Internationaal jaar van mensen van Afrikaanse afkomst’.

Voor de Feydrasi fu Afrikan Srananman was het een zeer speciaal moment, omdat het de vijfde keer is dat de executie van de drie slaven door hen wordt herdacht. Na alle toespraken werden de kransen op de monumenten gelegd door Wijngaarde, Johan Roozer van het Directoraat Cultuur en de heer Raymond Sapoen. Gezamenlijk werd afgesloten met het lied Wi kondre tru.

[uit De Ware Tijd, 27/01/2011]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter