blog | werkgroep caraïbische letteren

Onjuiste beweringen over de Stoep in proefschrift over Greshoff

door Jeroen Heuvel

 

Felicitaties voor Janneke Wilhelmina Recourt die eind september de graad van doctor heeft verkregen voor haar academisch proefschrift over Jan Greshoff, met de titel Moralist van de ontrouw. Jan Greshoff heeft tijdens een korte periode gedurende de Tweede Wereldoorlog Chris Engels in Curaçao aan kopij geholpen voor het mede door Engels opgerichte periodiek de Stoep. Begrijpelijkerwijs is een evenredig summier deel van het proefschrift gewijd aan deze tijdspanne, twee van de 700 bladzijden en een halve regel in de samenvatting. Mijn opmerkingen gaan alleen over dit minuscuul onderdeel.

Recourt noemt de Stoep een “cultureel tijdschrift” (p 498); deze benoeming is niet per se onjuist, maar is nooit eerder door letterkundigen voor de Stoep gebruikt en doet geen recht aan het ook door Recourt aangehaalde beginsel van de Stoep (“een podium bieden aan Nederlandse schrijvers”), de hoeveelheid literatuur die in het blad verschijnt en de verwaarloosbare bijdragen over andere cultuuruitingen.
In de samenvatting noemt ze de Stoep “een weekblad”. Pardon? Even in de Engelse samenvatting kijken. Ja, ook daar staat “a weekly magazine”, het is helaas geen slip of the tongue. Ik kan me niet voorstellen dat er in Nederland een literair tijdschrift bestaat, met telkens ongeveer 50 bladzijden tekst, dat wekelijks uitkomt, laat staan tijdens de oorlog, in Curaçao.
En wat staat daar nog in het Engels? Recourt vertaalt de Stoep als “The Pavement”, maar in de beginselverklaring en de illustraties staat dat de Stoep niet een berm of trottoir is, maar een opstap, een drempel naar een huis, dus in het Engels een “Step” of “doorstep” of “steps”.

De Stoep, in het Engels bij voorkeur ‘The Step’

Veel onjuiste beweringen over een minuscuul onderdeel. Zoveel dat ik aan de betrouwbaarheid van het hele proefschrift twijfel. Het staat een promovenda vrij om het onderzoeksgebied af te perken in materiaal en tijd, maar Greshoff had veel meer bemoeienissen met de Stoep dan Recourt aanstipt. Dat is allereerst een heuristisch probleem. Het is een omissie dat zij niet het boek van Jan de Heer over het tijdschrift de Stoep heeft geraadpleegd waarin Greshoff op zowat elke pagina voorkomt. Maar ook niet Wim Rutgers’ proefschrift, noch het artikel dat Willem Bant in Werkwinkel heeft gewijd aan Jan Greshoff en de Stoep. Dan had ze bijvoorbeeld ook de tweeslachtige reactie van Greshoff op de publicatie in de Stoep van zijn aforismenbundel in haar proefschrift kunnen opnemen. “Gisteren ontving ik het eerste exemplaar van mijn boekje “Bitterzoet” uitgegeven te Willemstad. Het ziet er uit als een catalogus van een zaadhandelaar uit Epe in de jaren 1905-1910. Het is ten eerste zeer leelijk, ten tweede zeer provinciaal,” tekent Greshoff op op 8 maart 1944 in zijn dagboek. Eén dag tevoren uit hij een tegengestelde mening; op 7 maart schrijft de ontrouwe Greshoff in een brief aan Chris Engels: “Waarde Heer Engels, Zoo juist Bitterzoet ontvangen! Hartelijk, HARTELIJK, H A R T E L I J K dank! Ik ben erg blij dat het gedrukt is, dank zij uw geestdrift en generositeit.”

 

 

7 comments to “Onjuiste beweringen over de Stoep in proefschrift over Greshoff”

  • Geachte heer Heuvel, beste Jeroen,

    Ik vind het prima dat u mijn proefschrift/boek recenseert, maar dan graag wel feitelijk: de zaadhandelaar uit Epe komt wel degelijk voor, namelijk op pagina 534 (van de publiekseditie bij Van Oorschot) en op pagina 540 van het proefschrift. Het prachtige boek van Jan de Heer verscheen pas nádat de Greshoff-biografie naar de drukker was.
    Veel onjuiste beweringen in een minuscuul stukkie – benieuwd welke conclusies u dáárover trekt?
    Blijkbaar heeft u mijn (achteraf snel in elkaar geflanste, want nou eenmaal verplichte) samenvatting beter gelezen dan de Greshoff-biografie zelf.

    Vriendelijke groet,
    Annemiek Recourt

    • Wat een eer, Annemiek, dat je deze site hebt bezocht en dat je reageert op mijn opmerkingen, ook al heb je ze niet goed gelezen: een recensie van je boek heb ik niet geschreven. Dank je wel voor de verwijzing naar het dagboekfragment van Greshoff met zijn denigrerende teleurstelling over de publicatie van zijn aforismenbundel ‘Bitterzoet’ in de Stoep. Ik had deze pagina inderdaad niet gelezen. Op welke pagina in je proefschrift heb je zijn brief van 7 maart 1944 naar Chris Engels genoemd, waarin hij zo totaal anders reageert op deze publicatie?
      Wat maakt het uit of ik je samenvatting beter heb gelezen? En waarom heb je die achteraf snel in elkaar geflanst, alsof je niet weet dat het een noodzakelijk onderdeel van een proefschrift is? Het gaat mij alleen om het gedeelte over Greshoff en de Stoep.
      Je noemt het boek van De Heer, dat in 2018 is verschenen en dat je niet meer hebt kunnen verwerken. Hiervoor heb ik alle begrip. Maar het artikel van Willem Bant dan, en bijvoorbeeld het proefschrift van Wim Rutgers dat meer dan twintig jaar geleden is verschenen?
      Waarom reageer je niet op de andere opmerkingen?
      Je hebt een vlotte pen, maar blijf wel bij de feiten, por fabor.

      Met vreugdevolle groet,
      jeroen heuvel

      • Beste Jeroen,



        We tutoyeren, akkoord. Ik weet niet zo goed waarop je nog meer een reactie zou willen? Het lijkt me niet kies als auteur in debat te gaan over meningen over mijn boek, iedereen mag er immers van vinden wat hij/zij wil. Ik heb alleen een fout recht willen zetten. Over de andere fout die je aanstipt – een domme verschrijving, inderdaad: De Stoep was geen weekblad, zoals ik in mijn proefschrift ook nergens beweer voor zover ik weet – lijkt me weinig discussie mogelijk, daar heb je volledig gelijk in. En die vertaling: ach ja. Niet sterk misschien. Maar hoe sterk is het een boek te bespreken op basis van een paar pagina’s samenvatting in plaats van het boek zelf – en dan de schrijver een gebrek aan grondigheid te verwijten?



        De rest van je opmerkingen betreffen keuzes. Ik heb nu eenmaal geen monografie geschreven, maar een biografie, en heb er daarom voor gekozen niet al te veel aandacht aan De Stoep te schenken, omdat er in Greshoffs leven talloze tijdschriften en tijdschriftjes voorbijkomen, de een belangrijker dan de ander, en het nu eenmaal onmogelijk is als biograaf uitputtend te zijn. Ik wilde bovendien voorkomen voortdurend een vergelijkbaar verhaal te vertellen. Greshoffs betrokkenheid bij De Fakkel was bijvoorbeeld veel groter, en bovendien vergelijkbaar in motivatie (iets willen betekenen in oorlogstijd) en die heb ik wel uitgebreid aan bod laten komen. Bants artikel en Rutgers’ proefschrift heb ik dus wel gelezen, maar uiteindelijk niet gebruikt – zoals wel meer niet. Ik had ook nog veel meer kunnen vertellen over Greshoff en Forum, over Greshoff en De Witte Mier, over Greshoff en The Knickerbocker, over Greshoff en Het Hollandsche Weekblad, over Greshoff en Groot Nederland, over Greshoff en Standpunte en ga zo maar door. Zo’n zelfde lijstje valt te maken over bepaalde personen, bepaalde historische gebeurtenissen, (de ontvangst van) bepaalde boeken, bepaalde ruzies, enzovoort.

        
Ook Greshoffs tegenstrijdige beweringen komen aanhoudend in het verhaal voorbij: ze zijn zelfs deels de inzet van de biografie, zie introductie. Maar het beleefde briefje aan Engels op 7 maart ’44 is daar niet de sterkste illustratie van, nergens beweert Greshoff immers Bitterzoet zo’n prachtig boekje te vinden. Als ik elk briefje wat ik ben tegengekomen had moeten citeren, dan zat de lezer nu opgescheept met een omgevallen archiefkast in plaats van met een biografie. Ik begrijp dat die keuzes je niet bevallen en dat is uitstekend. Gelukkig komt de relatie Greshoff-De Stoep bij Jan de Heer uitgebreid aan bod en komen geïnteresseerden in De Stoep toch nog aan hun trekken. 

Voor ieder wat wils.

        vriendelijke groet,

        Annemiek Recourt

  • Iemand op een aantal details in een boek dat meer dan 800 pagina’s telt af gaan zitten zeiken. Wat een leven heb je dan.

  • @ Rob Groenewegen / blijf op de bal spelen (AGB, vanwege de webredactie)

    • Ik heb me in hoge mate gestoord aan de pedante toon die het betweterige stukje van dhr. Heuvel ademt. Dat is alles, en daar laat ik het ook bij.

  • We zijn het eens: de titel van het tijdschrift De Stoep verwijst naar een ‘opstapje’ en niet naar een ‘trottoir’. Maar wat wel interessant zou zijn is om het ‘trottoir-idee’ mee te nemen bij het bekijken van de Antilliaanse bijdragen aan De Stoep. In hoeverre waren Marugg, Blinder en Corsen ‘veilig’ in het tijdschrift? In hoeverre stelden ze zich kwetsbaar op door te publiceren? In hoeverre maakten ze zich tot doelwit van spot en uitlacherij (we weten dat er vaak heel negatief werd gereageerd op bepaalde bijdragen in De Stoep). Met andere woorden: een ‘opstapje’ was De Stoep zeker, maar was het ook een veilig ‘trottoir’ voor met name jonge Antilliaanse schrijvers? Hadden ze lef nodig om te publiceren in het blad?
    Iets anders: Annemiek Recourt is bepaald kritisch over Greshoffs activiteiten in Indië en zijn bemoeienissen met De Fakkel. In hoeverre geldt wat zij over dat onderwerp zegt ook voor Greshoffs bemoeienissen met De Stoep?
    Interessante vragen, lijkt mij, voor degene die onderzoek doet naar de geschiedenis van De Stoep en de receptie van het tijdschrift op en buiten Curaçao.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter