blog | werkgroep caraïbische letteren

Mea culpa (4)

Een zoektocht naar het geweten van het Rooms-Katholieke Spanje en Portugal in de eerste eeuwen na Columbus. Hij probeert het antwoord te vinden op de vraag hoe het Rooms-Katholicisme in het reine kon komen met wat ieder weldenkend mens, ook de mens van de 16e en 17e eeuw dus, moet hebben ervaren als een groot onrecht.

door Fred de Haas

Bartolomé Frías de Albornoz

Iemand die met gezag de door Rome goedgekeurde redenen om slavernij te bedrijven betwistte was Bartolomé Frías de Albornoz, professor in het Burgerlijk Recht aan de Universiteit van Mexico (Bartolomé Frías de Albornoz, Arte de los contractos, 1573, Valencia, Pedro de Huete):

‘Aristóteles dice que las cosas tomadas en la guerra son de los que las toman. Esto es muy diferente de hacer esclavos. […] pues qué diremos de niños y mujeres que no pudieron tener culpa ? ¿Y de los vendidos por hambre ? No hallo razón que me convenza a dudar de ello, cuánto más a aprobarlo’.

(vert. Aristoteles zegt dat de zaken die in oorlogen worden buitgemaakt toebehoren aan degenen die ze buitmaken. Dit is (echter) wat anders dan slaven maken. […] en wat te zeggen van kinderen en vrouwen die geen schuld treft? En van degenen die worden verkocht omdat de verkoper honger heeft? Ik kan geen reden bedenken die mij van mening zou kunnen doen veranderen, laat staan dat ik dat allemaal goed zou keuren).

Albornoz is cynisch ten aanzien van de autoriteiten die de slavenhandel goedkeuren. Ook de ‘geestelijken’ krijgen ervan langs:

‘[…] en el fuero interior y del ánima también debe de ser bueno, pues que se hace públicamente y no hay quien diga mal de ello ni religioso que lo contradiga (como había para cada indio cuatrocientos defensores que no se hiciesen de ellos esclavos), antes veo que se sirven de ellos y los compran y venden y contratan cómo todas las demás partes. También esto debe ser bueno, porque lo hace quien nos debe dar ejemplo’.

(vert. […] met hart en ziel moet je wel aannemen dat het allemaal goed zit met die slavenhandel ; het vindt immers openlijk plaats en niemand zegt er iets kwaads van en er is geen geestelijke die zich ertegen uitspreekt (zoals er voor elke Indiaan vierhonderd lieden waren die bezwoeren dat Indianen niet tot slaaf gemaakt mochten worden); ik zie veeleer dat ze zich van hen bedienen, ze kopen en verkopen en drijven handel zoals alle anderen).

We zien dat er ‘geestelijken’ genoeg waren die het slavernijspel meespeelden.

Iemand als fray Francisco García beriep zich zelfs op de 13e eeuwse Siete Partidas van Alfons de Wijzeen vond dat er niet mocht worden voorbijgegaan aan de voorschriften die daarin stonden. Hoewel García ook tegen het bezit van slaven was die op een onrechtmatige manier tot slaaf waren gemaakt heeft hij er toch behoefte aan om het geweten van de slavenhandelaren en dat van zichzelf te ontlasten. Nadat hij heeft gesteld dat velen dachten dat de zwarten uit Guinee (= Afrika) op een onrechtmatige wijze tot slaaf waren gemaakt, zegt hij nogal schijnheilig:

‘[…] pero puede ser en singular que deste o de aquel negro no haya tal fama en particular, y por esto pueda ser que lo compren con buena fe, creyendo que de derecho y con buen título aquél sea esclavo, sin sospechar lo contrario’. (Parte primera del tratado utilísimo y muy general de todos los contratos cuantos en los negocios humanos se suelen ofrecer, 1583, hoofdstuk 17, p. 478-480).

(vert. […] maar het kan best gebeuren dat er zwarten tussendoor lopen die helemaal niet onrechtmatig tot slaaf gemaakt zijn en dat het daarom best mogelijk is dat die te goeder trouw gekocht zijn en dat de kooplui in de mening verkeren dat deze of gene terecht en om een goede reden slaaf is en ze geen reden hebben om het tegendeel te geloven).

Jezuïeten

We zien dus dat er geestelijken zijn die toch de neiging hebben om de kooplui vrij te pleiten van schuld en zich daarbij van allerlei kronkelredeneringen bedienen. Maar laten we ook niet vergeten dat die geestelijke heren ook kinderen van hun tijd waren en vertrouwd met het instituut van de slavernij. Zelf hielden ze er óók ‘bedienden’ op na. In 1558 schrijft de provinciaal van Brazilië, Manuel da Nóbrega, uit Bahia:

Á melhor cousa que se podia dar a este Colégio seria duas dúzias de escravos de Guiné, machos e fêmeas, para fazerem mantimentos em abastança para casa, outros andariam em um barco pescando, e estes podiam vir de mistura com os que El-Rei mandasse para o Engenho, porque muitas vezes manda aquí navios carregados deles’ (Serafim Leite, Monumenta Brasiliae, Rome, 1956-1968).

(vert. Het beste dat men aan dit College zou kunnen geven zouden twee dozijn Afrikaanse slaven zijn, mannelijke en vrouwelijke, waarvan sommige het huishouden zouden kunnen bestieren en anderen ter visvangst zouden kunnen gaan; ze zouden hier dan in dezelfde tijd kunnen arriveren als de slaven die de koning zou sturen voor de suikerplantage, omdat hij hierheen vaak schepen met slaven stuurt).

Toen Nóbrega werd opgevolgd door Luis de Grã schafte deze wel de slaven af maar niet zozeer omdat hij tegen slavernij was, maar omdat hij vond dat de Jezuïeten een sober leven moesten leiden.

Al met al gingen de Jezuïeten gewoon door met het houden van slaven. Ook in Spaans-Amerika kochten ze zonder gewetensbezwaar landgoederen met slaven. Wie moeilijk begon te doen kon rekenen op maatregelen. Zo werden er twee Jezuïeten teruggestuurd naar Europa omdat ze te lastig waren en vonden dat slavernij zowel voor Indianen als voor Afrikanen onrechtvaardig was (S. Leite, Historia da Companhia de Jesús no Brasil, t. II, Lisboa Portugalia, 1938, p. 227-230).

Intussen gingen tegen het einde van de 16e eeuw theologen rustig door met het zoeken van rechtvaardigingen voor de slavenhandel. Ze kregen daarbij steun van leken als Francisco de Anuncibay, de magistraat van Quito (Ecuador), die een groot voorstander was van het te werk stellen van slaven in de goudmijnen (Informe sobre la población indígena de la gobernación de Popayány sobre la necesidad de importar negros para la explotación de sus minas, 1592, in Anuario Colombiano de Historia Social y de la Cultura, I, p. 197-208):

‘[…] los negros no recibían agravio, porque les era muy útil a los míseros sacarlos de Guinea, de aquel fuego y tiranía y barbarie y brutalidad, donde sin ley ni Dios vivían como brutos salvajes. […] conseguirían muchos bienes temporales y, lo que más estimaba, espirituales’

(vert. De zwarten hadden niets te lijden, omdat ze er alleen maar baat bij hadden dat ze werden weggehaald uit Guinee (= Afrika), uit die barbaarse, wrede hel waar ze als wilden leefden, zonder God of gebod. Ze zouden, daarentegen, veel tijdelijke goederen verkrijgen en wat hij, Anuncibay, het meest op prijs stelde, ook geestelijke goederen).

[voor afl. 5 – klik hier]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter