blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Tweede Wereldoorlog

Indië-Lezing van 4/5 mei Comité

De Indië-Lezing, georganiseerd door het 4/5 mei Comité Amsterdam Zuidoost, vindt op donderdag 8 maart, van 14.00 uur tot 17.00 uur plaats in het Theater van ‘t Woord van de centrale Openbare Bibliotheek Amsterdam, Oosterdokskade 143, 1011 DL Amsterdam en is toegankelijk voor iedereen en in ‘t bijzonder voor degenen die zich -vooraf- hebben aangemeld.
De Indië-Lezing wordt in 2012 voor ‘t eerst georganiseerd en staat in het teken van het thema: ‘Wie kan ik nog vertrouwen ‘en bestaat uit twee inleidingen, die afgewisseld worden door muziek- en zangoptreden.

De eerste inleider, mevrouw dr. A.M. de Pijper plaatst 8 maart 1942 in een historisch kader en de tweede inleider, mevrouw drs. M. Bruinvels spreekt over het leven van vrouwen en meisjes tijdens WO II in Zuidoost-Azië en tijdens de Bersiapperiode in Indonesië. Het geheel wordt door Young Released muzikaal omlijst. De presentatie van de middag wordt verzorgd door mevrouw Conchita Willems.

De doelstelling van stichting 4/5 mei Comité Amsterdam Zuidoost is het bewerkstelligen van een blijvende verbinding van de 4 en 5meidagen met de 14 en 15 augustusdagen. Het ging en gaat om de herdenking van de Tweede Wereldoorlog en de nasleep, de barre periode van onvrijheid en onmenselijkheid, tegelijkertijd wordt met de viering van vrijheid op 5 mei en15 augustus, het huidige Nederlandse Koninkrijk aan herinnerd dat oorlog en andere vergelijkbare misdaden tegen de mensheid ons bestaansrecht aantast en nooit meer zou mogen. Het 4/5 mei comité Zuidoost schenkt daarom aandacht aan de Dag van de Rechten van de Mens op 10 december. Het ging en gaat bij de eerdergenoemde gebeurtenissen met name om deze mensenrechten die in het geding zijn.

Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa

door Guno Jones

Surinaamse rug, Joodse buik is een zeer aangrijpend verhaal over de lotgevallen van de auteur en zijn familie tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. In dit werk verbindt Wim Egger zijn (Creools-Joods-) Surinaams-Nederlandse achtergrond met zijn (Joods-) Nederlandse genealogie en erfenis in een familiegeschiedenis over de Tweede Wereldoorlog. Zijn herinneringen onderstrepen de verbondenheid van de geschiedenis van (nazaten van) burgers uit de Nederlandse kolonies met Nederlandse geschiedenis. Die verwevenheid kan, zo getuigt Surinaamse rug, Joodse buik, niet afgedaan worden als een ‘postmoderne’ kunstgreep, maar is stevig gegrond in concrete ervaringen van aanwijsbare mensen. Eggers verhaal biedt de mogelijkheid de meer gangbare historiografie, waarin Nederlandse geschiedenis (in dit geval de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog) en de geschiedenis van het kolonialisme en haar menselijke erfenissen nagenoeg geïsoleerd van elkaar geanalyseerd worden, tegen een kritisch licht te houden: hoeveel Wim Eggers zijn hierdoor onbeschreven gebleven of definitief aan ons zicht onttrokken?

Wim Egger (foto rechts) karakteriseert zijn familiegeschiedenis als, zoals de ondertitel luidt, ‘emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa’. Daarmee situeert hij zijn levensverhaal op het snijpunt van twee beladen Nederlandse geschiedenissen en neemt hij stelling tegen het quasi neutrale karakter dat volgens hem eigen is aan de professionele geschiedschrijving:

‘Ik geef geen afstandelijke analyse zoals historici doen tot de emotionele en persoonlijke herinneringen juist verdwijnen of ontheiligd raken, maar ik ben betrokken bij de verwevenheid van lotgevallen: van het brandmerken van slaven overzee, via de brandstapels van de Spaanse Inquisitie, tot de crematoria van de vernietigingskampen’ (p. 14).

Die betrokkenheid leidt tot een apodictische kritiek op de lijdzame en actieve medeplichtigheid van niet-vervolgde Nederlanders tijdens de oorlog en hun onbegrip voor oorlogsleed in de periode daarna. Zoals de auteur het formuleert: ‘Ik ben nog voor altijd ontzettend woedend over de gulle en massale medewerking die de Duitse bezetters in Nederland ondervonden bij de uitvoering van hun gruwelijke nazi-plannen’ (p. 29). Egger staaft deze stelling met talloze voorbeelden zoals de actieve medewerking, far beyond duty, van het Nederlandse ambtenarenapparaat en de politie, de passieve houding van ‘nabije en vrije Nederlanders’ tijdens de arrestatie van Joodse Nederlanders (p. 43), de toe-eigening van achtergelaten Joodse eigendommen en het anonieme verraad van Joodse Nederlanders en verzetsmensen door niet-vervolgde Nederlanders. Tegen de achtergrond van de Sjoa is het voor Egger moeilijk te verteren dat ‘de meeste Nederlanders gewoon door konden gaan met hun leven, hun werk, hun alledaagse bezigheden, ja, zelfs met bioscoopbezoek’ (p. 53).

Voor Eggers aanklacht bestaat gezien de gruwelijke lotgevallen van hem en zijn Joods-Hollandse familietak alle aanleiding. Egger geeft de slachtoffers van de Jodenvervolging een gezicht en interpreteert de Sjoa (in navolging van de beroemde these van Zygmunt Baumann in Modernity and Holocaust (1989) dat de Sjoa geen ‘barbaars’ historisch incident is maar onderdeel uitmaakt van het moderne Europa) als een vorm van ‘moderne vernietiging’ (p. 72). De auteur schetst in feite hoe het staatsburgerschap, een hoedanigheid die volgens de theorie van het moderne burgerschap minimale rechtsbescherming zou garanderen, volledig overschaduwd wordt door Nazistische rassenwaan, vervolging en genocide. Aan het zorgeloze leven van de toen zevenjarige Wim Egger kwam op 7 januari 1943 een abrupt einde ‘toen de Nederlandse handlangers van de bezettende Duitsers’ (p. 19) zijn ouderlijk huis binnenvielen. Het verzetswerk van zijn vader, die een aanzienlijk aantal Joodse Nederlanders aan een onderduikadres heeft geholpen en in eigen huis een schuilkelder voor zijn Joodse schoonfamilie heeft gebouwd, bleek verraden. Tijdens de inval worden ‘met een uitbarsting van angstaanjagend geweld’ (p. 17) zijn moeder, zusje en hijzelf gearresteerd. Ook zijn Joodse oma en een tante, die bij het gezin Egger ondergedoken waren, worden bij die razzia opgepakt. Eggers vader, die op dat moment niet thuis was, wordt niet lang daarna gearresteerd. Hij bezwijkt niet onder de martelingen van de autoriteiten en wordt in juni 1944 vrijgelaten na zijn straf te hebben uitgezeten in kamp Vught. Egger senior kreeg ‘slechts’ straf voor verzetsdaden en bleef buiten het concentratiekamp omdat hij ‘niet geregistreerd [stond] als Joods’: ‘de Surinaams-Joodse afstammingslijn met de Afrikaans-Joodse roots van mijn vader was de Duitsers […] te machtig. […] de gemeentearchieven uit Paramaribo bleven onbereikbaar’ (p. 114). ‘[…]als Surinamer werd je toen niet vervolgd.’(p. 152.).
Zijn Joodse moeder wacht een ander lot: ondanks het feit dat de Duitse rassenwetten Joodse vrouwen die getrouwd zijn met niet-Joodse mannen (en de kinderen uit deze relaties) als niet-Joods classificeren en formeel uitzonderen van vervolging, komt ze in concentratiekamp Auschwitz-Birkenau terecht (pp. 175-177). Op het nippertje weet ze, in ruil voor haar gouden trouwring, te voorkomen dat hij en zijn zusje ook naar een Duits concentratiekamp worden afgevoerd: ze wijst de bewakers van de verzamelplaats voor Joodse Hagenaren (Het Joodse Tehuis) erop dat ze ‘met een Surinamer getrouwd was en dat ze haar kinderen niet mee wilde nemen’ (p. 125). Ze slaagt in haar opzet: Egger en zijn zusje worden vrijgelaten en mogen gaan wonen bij hun ‘Surinaamse tante Hélène’ en hun ‘oer-Hollandse oom Frits’. Egger: ‘Ik [was] ineens ‘Surinaams’ geworden met de volle nadruk op alleen die ene kant van mijn complexe Joods-Amsterdams-Surinaamse roots.’ (p. 152). Zijn moeder (die oom Frits nog naroept ‘ik ben verloren, zorg goed voor de kinderen’, p. 175) en al zijn Joodse familieleden (de familie Jas) worden echter op transport naar de Duitse concentratiekampen gezet. Egger zou zijn ‘hele verdere leven last ondervinden’ (p. 125) van deze gang zaken: ‘waarom was ik alleen met mijn zusje ontsnapt? […] Buiten mijn zusje en ik zaten zij allemaal nog in de val’ (pp. 150-151.) De jonge Egger sloot zich in reactie daarop ‘af van de wereld, een afsluiting die nog jaren zou duren’ (p. 151). Praktisch zijn gehele Joodse familietak wordt in de Duitse concentratiekampen vermoord. Het gezin Egger wordt na de oorlog herenigd, maar heeft daarmee niet de oorlog achter zich gelaten. Eggers moeder is zowel fysiek als psychisch voor het leven getekend als gevolg van de medische experimenten en ontberingen die ze in het concentratiekamp heeft ondergaan. Ze komt haar oorlogstrauma niet meer te boven. Wim Egger weet door zijn, aldus de auteur, ‘sterke Surinaamse rug’, de rem op zijn persoonlijke ontwikkeling als gevolg van de oorlog uiteindelijk te boven komen: hij maakt carrière in de uitgeverswereld en haalt op latere leeftijd alsnog, cum laude, zijn meestertitel. Maar na zestig jaar slaat de oorlog alsnog toe en krijgt zijn ‘gevoelige Joodse buik’ de overhand: Egger ontwikkelt klachten die bekend staan als de posttraumatische stresstoornis en heeft jaren van therapie nodig om zijn evenwicht enigszins te hervinden.

Toch zijn deze ‘emoties’ niet enkel als ‘oorlogsverwerking’ op te vatten. Voor Egger is Surinaamse rug, Joodse buik ook onderdeel van een ‘levensopdracht’ om ‘de herinnering aan mijn Familie Jas en alle anderen in de context van de Europese Choerban’ levend te houden: ‘ik moet de stem zijn van mijn vermoorde familie’ (p. 284). Zo geeft de auteur zoveel mogelijk profiel aan zijn vermoorde familieleden en neemt hij de namen van de omgebrachte families Jas (waaronder zijn familie), Bergen en Metzelaar (deze laatste twee zijn door hulp van het gezin Egger ondergedoken maar verraden) integraal in zijn boek op (pp. 73-76). Surinaamse rug, Joodse buik kan daarom ook gelezen worden als een lieu de mémoire. Een plaats van herinnering met een blik op de toekomst: Egger neemt krachtig stelling tegen hedendaagse varianten van zowel Europees als niet-Europees antisemitisme en kiest vanwege deze in zijn ogen alomtegenwoordige context (pp. 307-335) bijvoorbeeld duidelijk partij in het Palestijns-Israëlische conflict (voor Israël, tegen de Palestijnen). In die zin is Surinaamse rug, Joodse buik literaire non-fictie met een politieke boodschap. Deze ‘politieke’ passages doen vermoeden dat er een intieme relatie bestaat tussen de geschiedenis van de Sjoa en de Israëlische opstelling ten opzichte van de Palestijnen, wat de totstandkoming van een vergelijk niet eenvoudig maakt.
Gezien de vernietigende kracht van het antisemitisme dat Egger, zijn Joodse familie, en miljoenen Joodse Europeanen tijdens de Tweede Wereldoorlog getroffen heeft, is het begrijpelijk dat de auteur dit fenomeen zeer serieus neemt. Maar door de enigszins totaliserende nadruk op de duurzame structuur van het omnipotente antisemitisme zijn de variaties in de ‘Joodse ervaring’ naar tijd en context wat onderbelicht gebleven. Naast de ‘religieuze’, rituele en sociale dimensies (de auteur ‘laat’ op latere leeftijd ‘het Joodse toe’) is ‘Joods zijn’ voor Egger vooral een positie van permanente dreiging en grote kwetsbaarheid. Egger ontleent hier een perspectief op identiteit aan, dat door zijn hele betoog heenloopt: aan het Creools-Surinaamse deel van ‘de Surinaamse rug’ schrijft hij een vermogen toe om, hardgemaakt door ontworsteling aan de slavernij van de voorouders, rampspoed te boven te komen, terwijl hij in zijn ‘Joodse aspect’ het kwetsbare deel van zichzelf ziet. Dit bipolaire perspectief op zijn identiteit is een kader waarmee hij zijn ‘krachtige momenten’ en ‘zwaktes’ verklaart: ‘[…] nu zit het verzameld in één lijf,[…], in mij, maar sterker dan die samenloop zijn er de verschillen: terwijl het de zwarten, kleurlingen of Creolen beter gaat en sommigen nauwelijks weet hebben van het slavenverleden, lijkt de Joodse afkomst een eeuwigdurende beklemming en belasting te geven die leiden tot een tweede natuur van alert zijn.’ ‘Creolen […] zijn sterk, ze hebben een sterke rug gekregen. Ook ik voel een sterke rug, mijn Surinaamse rug. Maar redden de voormalige Egyptische slaven zich?’ (p. 278-279).

Hoewel dit perspectief op identiteit door Eggers persoonlijke ervaringen met vervolging begrijpelijk is, kunnen juist op basis van zijn biografie ook kanttekeningen geplaatst worden bij het denken in termen van groepkenmerken. Eggers eigen beschrijvingen illustreren bijvoorbeeld hoe zijn Joodse moeder tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘kracht’ toont door onder afschuwelijke kampomstandigheden de moed erin te houden en te overleven. Identiteitsvertogen over ‘groepskenmerken’ kunnen weliswaar geborgenheid verschaffen maar ook veel onheil brengen, vooral als ze van buiten af worden toegeschreven. De tragiek is dat een essentialistisch perspectief op identiteit juist ‘onontkoombaar’ kan zijn voor diegenen die de vernietigende kracht van raciale classificaties hebben meegemaakt en uiteindelijk wellicht meer gebaat zijn bij een krachtige ethiek van individualiteit en een praktijk van gelijkberechtiging van burgers op basis daarvan.

Dit dilemma neemt niet weg dat Surinaamse rug, Joodse buik boeiende handvatten biedt om de blinde vlekken in de dominante historiografie over de Tweede Wereldoorlog weg te werken. Het boek is wat dit betreft onderdeel van een bredere trend van boeken en films zoals Sonny Boy, Tante Bettina vertelt, De kleurling, Mayday in the West en De vergeten strijders van Oranje die de rol van kolonies of burgers uit de kolonies in de Nederlandse geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog illustreren. Niettemin is de verwevenheid van de geschiedenis van burgers uit de kolonies met de Nederlandse oorlogsgeschiedenis geen gemeengoed. Zo bleek de beststeller Sonny Boy onbekend bij MA-studenten die in december 2010 aan de Vrije Universiteit het vak percepties van het verleden volgden. Toen tijdens dit vak het lot van de vermoorde Joods-Surinaamse Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog aan de orde kwam vroeg een studente vol verbazing: ‘Waren er dan Surinaamse Joden in Nederland’? Daarnaast is er maatschappelijke weerstand tegen een breder verhaal over de Tweede Wereldoorlog. Zo werden een expositie over het aandeel van ‘de West’ in de Tweede Wereldoorlog in 2008 (in het kader van Bevrijdingsdag) afgeblazen na protest van enkele bewoners van het wooncentrum in Amsterdam waarin deze zou plaatsvinden. De strekking van de bezwaren was dat ‘bevrijding Nederlandse geschiedenis’ is die ‘Surinamers’ en ‘Antillianen’ zich niet mogen toe-eigenen. Sommigen kunnen maar moeilijk overweg met oorlogserfenissen van Nederlanders uit de kolonies en hun nazaten, die ex post facto geclassificeerd worden als ‘allochtonen’. Maar ook in de officiële historiografie over de Tweede Wereldoorlog zijn nog maar weinig publicaties gewijd aan de impact van de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse burgers uit de voormalige kolonies en hun kinderen in Nederland. Boeken zoals Surinaamse rug, Joodse buik maken duidelijk dat dit onderwerp tot het domein van het onderzoekbare (en financierbare) dient te worden toegelaten.

Wim Egger, Surinaamse rug, Joodse buik; Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa. Voorburg: Libertador, 2009. 336 p., ISBN 978 90 6170 002 9, prijs € 24,90.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Het Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog

Op 8 mei j.l. vond bij de vereniging Ons Suriname in Amsterdam een avond plaats over de overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk gedurende de Tweede Wereldoorlog, naar aanleiding van het verschijnen van het boek van Esther Captain en Guno Jones, Oorlogserfgoed overzee. Op de foto van links naar rechts Dorna van Rouveroy, Guno Jones, Esther Captain en interviewer Jules Rijssen. Foto @ Frank Consen.

Boy Ecury, een vergeten verzetsheld

De Nationale Herdenking op 4 mei en de Viering van de Bevrijding op 5 mei zijn voor gevolmachtigd minister van Aruba Edwin Abath reden om aandacht te vragen voor wat hij noemt ‘een stukje vergeten geschiedenis’. Hij doelt daarbij op Boy Ecury, een jonge student uit Aruba die actief is geweest in het Nederlandse verzet.

Deze moed heeft Ecury moeten bekopen met zijn leven. De jongeman werd op 6 november 1944 in de duinen bij Scheveningen door de Duitsers gefusilleerd, na te zijn verraden. Abath zegt dat niemand het hem kwalijk zou hebben genomen als hij bij het uitbreken van de oorlog was teruggekeerd naar zijn familie op Aruba.

Carrière
Een jongeman, in de bloei van zijn leven, die naar het verre Nederland was gekomen om de basis te leggen voor een glanzende carrière, die thuis op de eilanden voor hem in het verschiet lag. Hij heeft geen moment geaarzeld om zich aan te sluiten bij het verzet en was bereid zich op te offeren voor Nederland. ”Niet eens zijn vaderland, maar zoals wij dat noemen moederland”, aldus de minister.

Ecury was Arubaan, trots op zijn afkomst. Maar hij voelde zich ook burger van het Koninkrijk en koos er in volle overtuiging voor zijn mede Koninkrijksburgers te helpen om zich te bevrijden van de bezetters. ”Dat zegt iets over hoe de mensen op Aruba en de andere eilanden zich verbonden voelden met Nederland en dat ook vandaag de dag nog doen. Je deelt tenslotte niet voor niets één koninkrijk met één koningin” zegt Abath.

Luchtmacht
Die betrokkenheid uitte zich ook op een ander vlak: De raffinaderijen op Aruba waren samen met die van Curaçao de belangrijkste leverancier van brandstof voor de geallieerde luchtmacht. Abath merkt op dat het Koninkrijksgevoel in Nederland kennelijk anders wordt beleefd.

Er is weliswaar terecht veel aandacht voor de oorlog van 1940-1945, zegt Abath, maar de heldendaden van Boy Ecury en de steun vanuit het Caribische deel van het Koninkrijk blijven onderbelicht. Hij zegt dat ‘dat de reden is waarom wij hebben besloten om op verschillende manieren aandacht te vragen voor dit stukje vergeten geschiedenis’.

Monument
Tijdens de herdenking, woensdag 4 mei, legden zo’n twintig Arubaanse studenten namens de regering en bevolking van Aruba een krans bij het monument op de Waalsdorpervlakte bij Scheveningen, vlakbij de plaats waar Boy Ecury werd gefusilleerd. Vrijdag 6 mei wordt in De Balie in Amsterdam in samenwerking met de Vereniging Antilliaans Netwerk en het Genootschap Vrienden van Aruba de film Boy Ecury vertoond. Voorafgaand daaraan zullen korte inleidingen worden gehouden door gevolmachtigd minister Abath en schrijfster Giselle Ecury.

”Wij willen met deze activiteiten een stap maken, van de student Boy Ecury naar de jongeren van nu”, vervolgt Abath. ”Die groeien op in een maatschappij die steeds verder verruwt, waar tolerantie en solidariteit onder druk staan. Die trend moeten wij als Koninkrijk een halt toeroepen, door jongeren in Nederland te vertellen over Boy Ecury. Wij willen daarvoor een lespakket ontwikkelen.”

Jonge generaties
Wat de minister betreft zou het goed zijn als de jongere generaties – zowel op Aruba als in Nederland – Boy Ecury beter leren kennen en gaan nadenken wat het Koninkrijk ‘voor ons allen kan betekenen. Daarvoor is het nodig dat we ons meer richten op wat ons verenigt dan op wat ons scheidt. Voor Boy Ecury was dat een vanzelfsprekendheid. Hij was een voorbeeld-Koninkrijksburger, en dat is hij nog steeds’, aldus de gevolmachtigd minister.

[van RNW, 4 mei 2011]

Koninkrijk in Wereldoorlog

Op 8 mei worden twee filmdocumentaires vertoond bij de Vereniging Ons Suriname over de West in de Tweede Wereldoorlog.

Koninkrijk in Wereldoorlog is een documentaire van Dorna van Rouveroy over de omstreden geschiedenis van de interneringskampen die Nederland had ingericht in de Tweede Wereldoorlog in het enige nog vrije stukje Nederland, n.l. Suriname en de Antillen. In deze kampen werden gevluchte Duitse Joden, Zuid-Afrikaanse dienstweigeraars, Duitsers, en anti-kolonialisten gevangen gehouden. Ook werd vanuit Nederlands-Indië 146 man aangevoerd die de Onverzoenlijken werden genoemd. De groep was een mengeling van NSBers en in het wilde weg opgepakte en opgesloten mannen. Twee van hen werden tijdens de gevangenschap in Suriname vermoord door hun Nederlandse bewakers, maar de schuldigen werden ondanks parlementaire enquêtes na de oorlog, niet berecht. De film maakt een zoektocht langs monumenten uit die tijd en mensen worden geinterviewd die betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen en die periode van de Tweede Wereldoorlog, die ook een einde maakte aan het immense rijk dat Nederland toen was.

In Suriname waren er interneringskampen op de Copieweg en op Joden Savanna. Bekende progressieve Surinamers die daar ook geïnterneerd werden waren onder andere: Otto Huiswoud, Wim Bos Verschuur en Eddy Bruma. De verwijdering van Bos Verschuur uit de samenleveing was het gesprek van de dag. De grond voor zijn opsluiting was het feit dat hij ageerde tegen het Nederlandse beheer van Suriname en dat hij tegen de gouverneur (Kielstra) was. Eddy Bruma had een anti-koloniaal pamflet geschreven en Otto Huiswoud werd gevreesd om zijn reputatie in de internationale progressieve beweging.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn in Suriname 48 vliegtuigen neergestort. In 2008 ondernam de Surinaamse regisseur Dave Edhard expedities naar twee van deze neergestorte toestellen. Samen met expeditieleider Rob van Petten en militairen van het Surinaams Nationaal Leger werd gezocht naar restanten van de vliegtuigen in de Coroniezwampen en in de buurt van de Warapakreek in het district Commewijne. In eerste instantie dacht Edhard deze expedities vooral voor eigen gebruik vast te leggen, maar toen hij dieper in het verhaal achter de crashes dook en de expedities groter werden, besloot hij er een documentaire over te maken. Tijdens intensief onderzoek in archieven en documenten ontdekte Edhard tot nu toe onbekend gebleven informatie over de rol van Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog. In gesprekken met nabestaanden ontdekte hij dat er rondom het in 1943 neergestorte vliegtuig bij de Warapakreek nog altijd een groot mysterie hangt. Het gebruikte archiefbeeldmateriaal verschaft een duidelijk beeld van het leven in Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Programma

Welkom
Vertoning Koninkrijk in Wereldoorlog
Jules Rijssen interviewt Dorna van Rouveroy, Esther Captain en Guno Jones, auteurs van Oorlogserfgoed overzee
Discussie

Pauze

Vertoning Mayday in the West

Op 8 mei worden twee filmdocumentaires vertoond bij de Vereniging Ons Suriname over de West in de Tweede Wereldoorlog.

Koninkrijk in Wereldoorlog is een documentaire van Dorna van Rouveroy over de omstreden geschiedenis van de interneringskampen die Nederland had ingericht in de Tweede Wereldoorlog in het enige nog vrije stukje Nederland, n.l. Suriname en de Antillen. In deze kampen werden gevluchte Duitse Joden, Zuid-Afrikaanse dienstweigeraars, Duitsers, en anti-kolonialisten gevangen gehouden. Ook werd vanuit Nederlands-Indië 146 man aangevoerd die de Onverzoenlijken werden genoemd. De groep was een mengeling van NSBers en in het wilde weg opgepakte en opgesloten mannen. Twee van hen werden tijdens de gevangenschap in Suriname vermoord door hun Nederlandse bewakers, maar de schuldigen werden ondanks parlementaire enquêtes na de oorlog, niet berecht. De film maakt een zoektocht langs monumenten uit die tijd en mensen worden geinterviewd die betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen en die periode van de Tweede Wereldoorlog, die ook een einde maakte aan het immense rijk dat Nederland toen was.

In Suriname waren er interneringskampen op de Copieweg en op Joden Savanna. Bekende progressieve Surinamers die daar ook geïnterneerd werden waren onder andere: Otto Huiswoud, Wim Bos Verschuur en Eddy Bruma. De verwijdering van Bos Verschuur uit de samenleveing was het gesprek van de dag. De grond voor zijn opsluiting was het feit dat hij ageerde tegen het Nederlandse beheer van Suriname en dat hij tegen de gouverneur (Kielstra) was. Eddy Bruma had een anti-koloniaal pamflet geschreven en Otto Huiswoud werd gevreesd om zijn reputatie in de internationale progressieve beweging.

Mayday in the West is een filmdocumentaire van Dave Edhard, een productie van Fawaka Creations.

Datum: zondag 8 mei 2011, aanvang 15.00 uur
Plaats:Vereniging Ons Suriname
Zeeburgerdijk 19-a
1093 SK Amsterdam
Tel: 020 – 693 50 57
Email: info@veronsur.org
Toegang: 5 euro

WO II en Boy Ecury

Op vrijdag 6 mei 2011 organiseert het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Aruba in samenwerking met de Vereniging Antilliaans Netwerk een bijeenkomst over de Arubaanse verzetsheld Segundo Jorge Aldelberto (Boy) Ecury. Tijdens deze bijeenkomst zal de Gevolmachtigde Minister van Aruba de heer Edwin B. Abath een inleiding geven over het oorlogsverleden van Aruba; de rol van de Arubaanse militie hierin en de betekenis van Boy Ecury in het Nederlands verzet in de oorlogsjaren.

Mevrouw Giselle Ecury zal een inleiding geven over de verzetsheld Boy Ecury gezien vanuit de familie Ecury.

Hierna wordt de film Boy Ecury (2002) van regisseur Franz Weisz vertoond. De film is geïnspireerd op het boek Boy, een Antilliaanse jongen in het Nederlands verzet van Ted Schouten.

Na afloop van het officiële gedeelte volgt een informeel gedeelte onder het genot van een drankje.

Locatie: De Balie (Leidse Plein)
Adres: Kleine Gartmanplantsoen 10, 1017 RR Amsterdam
Aanvang: 19:30 uur. Inloop vanaf 19:00 uur
Entree: € 10,- p.p. studenten € 5,- (op vertoon van collegekaart.)
U kunt zich uitsluitend aanmelden via:
: http://www.antilliaansnetwerk.nl/aanmelding-bijeenkomst

Julio Perrenal: liefde voor het Papiamentu

door Tim de Wolf

In de oorlogsjaren zongen op Curaçao drie musici in de eigen taal, het Papiamentu. Hun ideaal was de liefde en waardering van de bevolking voor de eigen taal op te wekken. Mede door het veranderde klimaat tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurde dit ook, Papiamentu werd populair onder brede lagen van de bevolking.

Achter de naam Julio Perrenal ging het drietal Pierre Lauffer sr., Jules de Palm en René de Rooy schuil. Met Julio Perrenal wilden ze vooral de liefde voor de eigen cultuur opwekken, en daarmee voor het Papiamentu. Het toegenomen zelfbewustzijn in de Tweede Wereldoorlog droeg eraan bij dat die waardering er ook daadwerkelijk kwam.

Jules de Palm (Curaçao, 1922)
Julius Philip de Palm was onderwijzer in de oorlogsjaren. Eerst op Curaçao, en vanaf het schooljaar 1943 op Aruba. Tussen 1959 en 1982 werkte De Palm in Nederland als hoofd van het Centraal Bureau Toezicht Curaçaose Bursalen [Bursalen waren Antilliaanse studenten die met een studiebeurs in Nederland kwamen studeren]). In het contact met hen zag De Palm waar de Antilliaanse en Nederlandse cultuur botsten, hij schrijft hierover in Lekker warm, lekker bruin – vallen en opstaan in twee culturen. De Palm studeerde Nederlands en promoveerde in 1969. Hij schrijft daarna diverse boeken over taal en cultuur.

René de Rooy (Suriname 1917–Mexico, 1974)
René André de Rooy bracht het grootste deel van zijn leven door op Curaçao. Daar werkte hij mee aan diverse literaire tijdschriften in het Nederlands als het Papiamentu. In 1954 ontving hij een literaire prijs van het Cultureel Centrum Curaçao voor een tragikomedie op rijm, Juancho Picaflor.

Pierre Lauffer sr. (Curaçao, 1920–1981)
Pierre Lauffer sr. werkte in de oorlogsjaren als politieagent op Curaçao. Het gaf hem een betere maatschappelijke positie dan de verplichte schutterij. Na de oorlog ontpopte Lauffer zich als schrijver en dichter in het Papiamentu. Ook richtte hij zich op de studie van het Papiamentu en de ontwikkeling van jeugdliteratuur hierin.

Met Julio Perrenal componeerde het drietal tijdens de oorlog tien liedjes in het Papiamentu en stelden hiermee een liederenbundel samen. Vier hiervan gingen over de oorlog, waaronder:

Gasolin (Benzine) is een pittige wandelmars. De boodschap: de benzine kan schaars zijn, we missen het niet! We gaan lopen!
Menegue Merikano (Amerikaanse Merengue) gaat over de nadelen van de stationering van Amerikaanse soldaten op Curaçao. Zo ziet Cola hoe zijn meisje Carmencita met een Yankee aan de zwier gaat. De Merengue Merikano wordt na de oorlog aangepast aan de nieuwe omstandigheden. In plaats van ontrouw te zijn met de Amerikaanse soldaat Bill bedriegt Carmencita haar vriend Cola dan met de macamba (Europese Nederlander) Wim. De titel van het lied is dan Shon Ka.
Situashón (Toestand) over de droefheid en schaarste die met de oorlog gepaard gaat. [tekst volgt]
Skuridad (Duisternis) bezingt de ongemakken van de verduistering. “Ach, zo besluit het lied, “ging Doys [Adolf Hitler] maar de pijp uit, verdronk Benito [Mussolini] maar in zee, kreeg Hirohito maar het een of ander, opdat we rustig kunnen leven”.

Dat het Papiamentu nog niet helemaal was ingeburgerd bleek uit de commotie rond de uitzending van de liedjes door ‘Curom’, de Curaçaose Radio Omroep op 7 juli 1943. Vlak voor de uitzending kwamen de musici die de liedjes zouden spelen en zingen niet opdagen. Ze weigerden in hun eigen taal te zingen. Uiteindelijk stond het drietal zelf voor de microfoon.

In het begin maakte Jules de Palm Papiamentse teksten op bestaande melodieën. Voor de soldaten bijvoorbeeld is geïnspireerd op de melodie van de hit Roll Out The Barrel. Voor de soldaten wilde mensen opwekken om op de fancy fair veel geld uit te geven voor de soldaten. Roll Out The Barrel werd in 1927 gecomponeerd door de Tsjech Jaromir Vejvoda, enkele jaren later werd er een Engelstalige versie van het liedje gemaakt. In de mobilisatietijd (1939) werd de melodie zowel bij de soldaten aan geallieerde zijde als bij de Asmogendheden populair. Bij de Duitsers als Rosamunde, bij de Italianen als Rosamunda. Tekstschrijver Ferry van Delden maakt in het neutrale Nederland de versie Rats, kuch en bonen.

Een andere inspiratiebron was het lied dat het karige wekelijkse schutterssoldij van fl. 4,20 bespot. Het toen fl. 4,20 werd gemaakt op een bestaande melodie. In het lied wijst een moeder een schutter, die de hand van haar dochter vraagt, de deur. “Vier twintig…daar kun je geen jurk voor kopen!”.

Ook van het Columbiaanse Caimán se va is in oorlogstijd een bewerking in het Papiamentu gemaakt. Daarin werd verwezen naar de Amerikaanse soldaten die op Curaçao zijn gestationeerd: Het meisje heeft het haar ontkroesd, heeft zich van gouden tanden voorzien, is op het Brionplein gaan staan, om een Amerikaan aan de haak te slaan.”

De Palm maakte ook nog een Papiamentse tekst op het op Curaçao populaire Let’s remember Pearl Harbor. Het lied gaat over het jaarlijkse bezoek van de voortrekkers (padvinders) aan het melaatsengesticht Zaquitó. In het liedje komt de schaarste aan autobanden en benzine voorbij.

[overgenomen van De Tweede Wereldoorlog in muziek]

Maria Peters: de film Sonny Boy gaat over de levens van mensen

Vandaag gaat in het Circustheater de film Sonny Boy in première. Oerdigitaalvrouwenblad publiceerde in zijn laatste nummer een interview met regisseuse Maria Peters:

Onder regie van Maria Peters vond een verfilming plaats van de biografische roman Sonny Boy, geschreven door Annejet van der Zijl. Sonny Boy vertelt het verhaal van een liefde die ontstaat voor de Tweede Wereldoorlog tussen de Nederlandse vrouw Rika van der Lans en een zwarte Surinamer, Waldemar Nods. Het leven van Rika raakt hierdoor verscheurd omdat het contact met de kinderen uit haar eerste huwelijk haar onmogelijk wordt gemaakt. Die strijd van Rika om toegang tot haar kinderen en de inzet van haar en Waldemar tegen het onrecht van de oorlog staan centraal in de roman.

U heeft al eerder boeken verfilmd. Vanwaar de liefde voor boekverfilmingen?
Het is heel fijn om een boek als uitgangspunt te gebruiken voor het schrijven van een scenario. Zeker als het een heel beeldend beschreven boek is. Het geeft houvast. Maar je kan niet zomaar alles gebruiken, want film werkt anders dan een boek.

Lees verder op: http://www.oerdigitaalvrouwenblad.com/

Het graf van Karel Raedt van Oldenbarnevelt

door Hijn BijnenTwan van den Brand, een Nederlandse journalist van het Brabants Dagblad, was bezig met het schrijven van een boek over de strafkolonie in Jodensavanne, waar tijdens de tweede wereldoorlog 146 mensen geïnterneerd waren die in 1940 in Nederlands Indië waren opgepakt, verdacht van NSB-sympathieën. Hij nam contact met mij op met de vraag of ik de grafstenen van twee geliquideerde gevangen zou kunnen vinden. Ik ben op zoek gegaan, maar voor ik succes had was Twan zijn boek klaar. Ik heb hier de medewerking gevraagd van iemand die hier begraafplaatsen liep te onderzoeken. Op een gegeven moment kreeg ik te horen dat de heren Karel Raedt van Oldenbarnevelt en Lo van Poelje begraven moesten liggen op Mariusrust. Navraag bij begrafenisondernemer Henri Hennep leverde op dat hij de graven had moeten ruimen voor de bouw van een crematorium daar. Uiteindelijk was de grond daar niet voor nodig, zodat hij er maar zoete patatten had geplant. ik ben verder op zoek gegaan naar de grafstenen en vond er een, zwaar gehavend liggend onder een boom waarvan geprobeerd was om die in brand te steken. Het was de steen van Raedt van Oldenbarnevelt. De letters waren er op bevestigd in metaal, zoals gebruikelijk zou zijn geweest bij gedetineerden. En de zoete patatten, mijnheer Hennep? Die hadden verrukkelijk gesmaakt, verzekerde hij me.

Oorlogserfgoed overzee

De erfenis van de Tweede Wereldoorlog in Aruba, Curaçao, Indonesië en Suriname

Zijn er nog sporen van de Tweede Wereldoorlog te vinden in het huidige, onafhankelijke Indonesië en Suriname? Hoe is de situatie momenteel op Aruba en Curaçao, nog steeds onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden? En welke vorm heeft de herinnering aan de oorlog in deze voormalige kolonies gekregen?

In Oorlogserfgoed overzee van Esther Captain en Guno Jones staat centraal welke materiële sporen van de oorlog in de huidige Nederlandse Antillen, Indonesië en Suriname zijn terug te vinden en hoe diverse belanghebbenden hier door de jaren heen betekenis aan hebben gegeven. Maar ook het teloorgaan van oorlogserfgoed krijgt aandacht, zoals het afbreken van defensiewerken, het verdwijnen van historische gebouwen en de verwaarlozing van monumenten. Ook is er aandacht voor de rituelen, herdenkingen en pelgrimsreizen die in de loop der tijd zijn ontstaan en voor erfgoedtoerisme.

Dr. Esther Captain is historica. Ze is onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) te Amsterdam en programmaleider aan het Centre for the Humanities van de Universiteit Utrecht.

Dr. Guno Jones is antropoloog. Hij is als postdoc-onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep ‘Inclusive Thinking: the policy and practice of diversity in the Netherlands in a historical context’ van de Universiteit van Amsterdam.

Uitvoering: paperback, ca. 436 pagina’s
Prijs: ca. € 24,95
ISBN: 978 90 351 3584 0
Amsterdam: Uitgeverij Prometheus/Bert Bakker

Boy Ecury: een monument

Boy Ecury, meer dan een foto in een album, een monument

door Giselle Ecury

Nederland viert op 5 mei haar Bevrijdingsdag. Voor ons land kwam 65 jaar geleden aan de Tweede Wereldoorlog een einde. De dag ervoor vindt in tal van plaatsen op ingetogen wijze de Dodenherdenking plaats.
Telkens weer is de hoeveelheid mensen die meeloopt in de te houden stille tochten verrassend groot, terwijl er steeds minder werkelijke ooggetuigen van dit drama zijn. De oorlog kent slachtoffers in de eerste, tweede en wellicht zelfs in de daarop volgende generatie. Kinderen van de destijds nog jonge meisjes en jongens worden ook ouder en realiseren zich wat hun vader en moeder, hun grootouders doorgemaakt moeten hebben in en na die periode. Daardoor hebben ook zij vanuit hun perspectief elk hun eigen oorlogservaringen om te overpeinzen.
Zo denk ik altijd aan mijn oom, Boy Ecury.
Diep onder de indruk was ik van het fotoalbum, dat mijn grootmoeder vrijwel direct uit haar oude kamferkist pakte, toen ik haar voor het eerst weer opzocht op Aruba. Ik was 18 en had wat onwennig plaats genomen op een schommelstoel in haar huis. De pijn was nog af te lezen van haar gezicht, terwijl ik haast devoot keek naar de afbeeldingen van de aankomst van Boy’s lichaam en de teraardebestelling met militaire eer. Het verlies van een kind kom je nooit te boven.
Ik heb in Den Haag gewoond, vlakbij Het Oranjehotel (de gevangenis in Scheveningen) en de Waalsdorpervlakte, waar Boy respectievelijk gevangen gezeten had en op 6 november 1944 gefusilleerd werd.

Boy opereerde onder de naam Max Ernst. Hij heeft in de loop van zijn verzetstijd geweten, dat het hem heet onder de voeten zou worden. Op 25 september 1944 bracht hij zijn zussen Mimi en Baby in Voorburg een afscheidsbrief voor hun ouders. De meisjes hebben geprobeerd hun broer om te praten.
“Wie doet het dan wel? Niemand is afhankelijk van me, ik kan het doen,” was zijn antwoord.
Op 27 september schreef hij een laatste wilsbeschikking. Twee weken later probeerde Mimi nogmaals haar broer ervan te weerhouden door te gaan met zijn verzetswerk. In Rotterdam werd hij echter als lid van een knokploeg extra opgeleid om zijn gevaarlijke werk te kunnen doen.
Boy en zijn medeverzetsstrijders werkten onder grote druk. Regelmatig moesten ze onderduiken, maakten ze mee dat vrienden van hen gevangen werden genomen. Boy bleek meelevend voor de direct betrokken achterblijvers.
Op 5 november 1944 bezocht hij samen met een Nederlandse verzetsvriend de hoogmis in de katholieke kerk aan de Mathenesserlaan, dicht bij hun onderduikadres. Toen ze langs het hoofdkwartier van de SD liepen, werd Boy (alias Max) waarschijnlijk herkend. De jongens werden bestormd en meegenomen, zonder dat Boy het pistool dat hij op zak had, heeft kunnen gebruiken.
De metgezel (die het overleefde) vertelde later, dat Boy bereid was alles onder ogen te zien. Men wist teveel van hem af. Hij heeft de vijand toegegeven “hen te blijven bevechten”. Ze werden met zijn vieren in een cel opgesloten. Het werd avond. Een vijfde figuur werd tijdelijk aan dit groepje toegevoegd. Iemand die eveneens verzetsstrijder leek te zijn. In vertrouwen is erg veel uitgewisseld. Achteraf gezien te veel. De man werd weggeleid. Boy had sterk het gevoel, dat het nu dus af zou lopen – zijn leven. Hij had achter zijn daden gestaan, want tijdens deze oorlog had zich het grootste onrecht voltrokken dat hij zich kon indenken, doelend op de Jodendeportaties, een uiterste vorm van discriminatie. Hij had het gedaan voor Aruba, “want Aruba is toch Nederlands”. Die nacht zei hij “te zullen sterven met een glimlach op de lippen”.
De volgende morgen werden de jongens in staat van beschuldiging gesteld. Twee van hen kregen nog het voordeel van de twijfel. “Max” en de vierde man zeiden dat er niets in te brengen was tegen de beschuldigingen. Ze werden ter dood veroordeeld en op de Waalsdorpervlakte omgebracht.
In Nederland staat men er meestal niet bij stil, hoe het er vroeger aan toeging binnen het Koninkrijk, waartoe de Nederlandse Antillen en Aruba samen met Nederland behoren. Ik vermoed dat veel mensen zelfs niet beseffen dat de in het Caribisch Gebied liggende eilanden ooit zelfstandig waren. Ik zal daar nu niet over uitwijden. Dit artikel gaat immers over Boy en over de wijze waarop hij voor ons vaderland en onze vrijheid heeft gestreden ten tijde van oorlog. Wat hem bewoog en de tragiek die dit alles teweeg bracht.
In 1863 werd de slavernij afgeschaft. Slechts 59 jaar na dato werd Segundo Jorge Adelberto geboren, het zevende kind binnen het gezin Ecury: a Boy!
Ik noem dit getal 59 expliciet, omdat het niet veel afwijkt van de periode tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en nu. Er zijn altijd nog mensen die een ooggetuigenverslag kunnen geven over de oorlog en de bevrijding. Ongetwijfeld gold dat eveneens voor degenen die leefden in het tijdperk na de afschaffing van de slavernij. Er waren ook toen nog mensen die het aan den lijve hadden ondervonden. Die het uit overlevering konden navertellen.
Mijn vader Doe, die in 1911 geboren werd als het eerste kind van Dundun Ecury en Anna Ecury-Ernst vertelde me, dat hij opgevoed is met de wetenschap, dat alles wat “het moederland bracht” goed was. Hij genoot aanvankelijk onderwijs bij de Rooms-katholieke fraters en de nonnen die een strenge discipline aan de dag legden en die trots waren op het hoge niveau waarop zij lesgaven. Hem werd verzekerd, dat dit een voorrecht was en dat hij scherp moest opletten op school om de Nederlandse taal perfect te leren spreken en de grammatica onder de knie te krijgen. Alleen dat bood nieuwe kansen, een mooie toekomst en vooruitgang. Ook de gewoonten van de Nederlanders zou je moeten overnemen. Zoiets straalde klasse uit en ontwikkeling. Men geloofde er oprecht in, dat Nederland het goed voorhad met de Antillen en er was geen reden om het tegendeel aan te nemen. Zo gebeurde het, dat de kinderen Ecury van deze generatie allemaal de kans kregen een goede vervolgopleiding te genieten in het verre Nederland.
Met tegenzin vertrok Boy in juli 1937 per schip met zijn broer Nicky en zus Mimi onder begeleiding van mijn vader (hun broer Doe) naar Nederland voor verdere studie. Later volgde zusje Elvia (Baby). Zo vertrouwd als zij waren met het fenomeen huidskleur, zo onbekend was de Nederlander daarmee. Op zich begrijpelijk, want van televisie of ander veelvoorkomend beeldmateriaal was nog geen sprake. Veel mensen waren nooit verder gekomen dan de grenzen van de plaats waar zij woonden. Het overkwam deze Antilliaanse jongeren regelmatig, dat zij werden aangegaapt, dat er werd gelachen om hun wat vreemde uitspraak van het Nederlands en dat ze zelfs werden uitgemaakt voor ‘neger’.
Met het thuisfront hadden ze alleen contact via de post. Dit werkte traag. De oorlogsdreiging werd onderschat, de kinderen konden niet meer terug naar Aruba. Boy Ecury vond alles wat de bezetter ons land en de mensen aandeed onrechtvaardig. Het maakte hem oprecht woedend en hij was opgelucht dat hij zijn machteloosheid kon omzetten in daadkracht. In koelbloedigheid was hij bereid te vechten voor de vrijheid, de vrijheid van anderen, van alle Nederlanders.

Ik vind het wrang ermee geconfronteerd te worden, dat er tegenwoordig door verschillende Nederlandse politici over de Antillen zo negatief gedacht en gesproken wordt, waarbij geld het meest belangrijke lijkt. We vormen met elkaar één Koninkrijk en moeten met elkaar de gerezen problemen respectvol oplossen, onze verantwoording nemen. Toen na de oorlog het lichaam van Boy gevonden en geïdentificeerd was, werd hij in de Chapelle Ardente in een barak van het voormalige concentratiekamp te Amersfoort opgebaard in een kist die bedekt was met de Nederlandse vlag onder een portret van Koningin Wilhelmina. Gestorven voor ons aller vaderland net als vele anderen. Het is goed om op 4 mei zelfs na 65 jaar te blijven herdenken dat er ook op de Antillen direct betrokkenen waren bij de Tweede Wereldoorlog, om stil te staan bij die eenheid van onze volkeren en het positieve dat daarvan uitging. Ik ben dat in elk geval verplicht omwille van de vrijheidsstrijd die mijn oom Boy heeft geleverd tegen zo een hoge prijs. Voor iedereen die na zijn dood werd geboren.

Voor dit artikel heb ik geraadpleegd:

Boy. Een Antilliaanse jongen in het Nederlands verzet
Ted Schouten, 1985
Charuba/Oranjestad
Leopold/Den Haag
Boy Ecury. Een Antilliaanse jongen in het verzet
Ted Schouten 2003
Walburg Pers

Op basis van dit boek heeft de Nederlandse auteur Arthur Japin een scenario geschreven voor de film Boy Ecury onder regie van Frans Weisz. In 2003 kwam deze film uit. Hij heeft diverse prijzen gewonnen.

Vergeten strijders van Oranje

Op dinsdagavond 4 mei toon het Sarnami Instituut Nederland in Den Haag de filmspecial De vergeten strijders van Oranje. 4 mei en 5 mei herdenken Nederlanders de Tweede Wereldoorlog. Veel mensen realiseren zich niet dat ook Suriname ernstig geleden heeft in de Tweede Wereldoorlog. De niet eerder op televisie vertoonde film ‘De Vergeten Strijders van Oranje’ toont de bijdrage die Surinamers hebben geleverd aan de bevrijding van Nederland.

Het wrak van het Duitse koopvaardijschip Goslar in de Surinamerivier is nog steeds een stille getuige van WO II. Er was een directe dreiging voor het land door aanvallen op de bauxietmijnen, het eten was er op de bon en zeker vijfduizend Surinamers hebben meegevochten onder Nederlandse vlag om in Suriname doelwitten te beschermen. Suriname voorzag indertijd in ruim zestig procent van de bauxietproductie in de wereld en was daarmee van groot strategisch belang voor de Verenigde Staten. Voor de bouw van Amerikaanse vliegtuigen werd bauxiet uit Suriname gebruikt.

Regisseur Ramdjan Abdoelrahman filmde getuigenissen van oud-strijders, afgewisseld met het relaas van mensen die de oorlog op een andere manier hebben meegemaakt, plaatsen die historisch een speciale betekenis hebben en archiefbeelden. Het Sarnámihuis herdenkt deze vergeten strijders van Oranje en de Tweede Wereldoorlog met een bijzondere filmavond. (tekstbron: www.filmfestival.nl)

Programma

19.00 – 19.15 Inloop
19.15 – 20.00 Interview met Ramjan Abdoelrahman & Surinaamse oud-schutter
20.00 – 20.02 Twee minuten stilte
20.03 – 21.30 Film ‘de vergeten strijders van oranje’
21.30 – 22.00 Nabeschouwing & slot

Aanmelden via lezing@sarnamihuis.nl
Entree: gratis (inclusief een kleine versnapering)

Visie van de regisseur
“De vergeten strijders van Oranje – elke dag valt er een blad van de boom”
(speelduur 85 min.)

In november 2006 zat ik op een bankje aan de oever van de Surinamerivier, achter Fort Zeelandia en staarde ik naar het wrak van het Duits koopvaardijschip de Goslar. Toen mijn blik afdwaalde naar het verweerde standbeeld van Koningin Wilhelmina, weggezet naar een onopvallende plek, leek het me alsof ze van daar uit wakend naar de Goslar kijkt. Eenzaam op die verlaten plek en met een trieste, maar o zo fiere blik kijkt zij in de richting van de Goslar, die daar nog altijd ligt in de vaargeul van de Surinamerivier. Een koud en bizar gevoel ging door me heen; dit zijn de laatste twee verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog hier in de West, daar het scheepswrak, moedwillig door zijn kapitein tot zinken gebracht in mei 1940 en hier de trieste blik van de koningin, symbool van het koninkrijk, haar koloniën en hun onderlinge verbondenheid.
En ik dacht terug aan mijn jonge kinderjaren en mijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Ik heb als peuter van vier op – om precies te zijn – 10 mei 1940 dit schip zien zinken. Ik heb, weliswaar met kinderogen, voor een groot deel gezien hoe het Suriname is vergaan tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Later, toen Koningin Wilhelmina de troon overdroeg aan haar dochter Juliana en toen dit standbeeld nog glorieus op het Oranjeplein stond, in het kloppend hart van het land, heb ik daar samen met duizenden anderen in de regen gestaan en uit volle borst het Nederlands volkslied meegezongen.

Op dat moment, in november 2006, voelde ik een zekere drang om als documentairemaker dit geschiedkundig verhaal verder uit te diepen en vast te leggen. Ik kreeg daarbij ook een gevoel van ‘nu of nooit’, want nu leven er nog Surinamers die deze periode met oudere ogen dan kinderogen hebben meegemaakt, mensen aan wier leven plotseling een soms zeer ingrijpende wending is gegeven, omdat zij geheel onverwacht onder de wapenen werden geroepen om te dienen in de Schutterij. Zij werden met spoed getraind om de kust te bewaken en de grenzen te beschermen en met name de grens met Frans-Guyana, alsmede de beauxiet-winplaatsen tegen Duitse invallen, tevens werden zij ingezet om geïnterneerden (veelal Duitsers, soms ook Nazi-sympathisanten) achter de hekken van hun kamp te houden.

Als filmer heb je wel vaker zo’n aanvechting. Soms loopt die vanzelf ook weer weg, maar deze bleef bij mij, ook toen ik allang weer terug was in Nederland. Ik ontdekte dat de mensen in Nederland denken dat de Tweede Wereldoorlog ongemerkt voorbij is gegaan aan Suriname en ik ontmoette veel verbazing wanneer ik hen met de feiten confronteerde. Uit peilingen is gebleken dat zowel Nederlanders als Surinamers (jongere generaties) weinig tot niets afweten hieromtrent.
Ik startte een zoektocht naar nog levende veteranen en hun getuigenverhalen, naar hetgeen zij zouden kunnen vertellen.

Tijdens verdere research werd het mij steeds duidelijker dat vooral in Nederland, maar ook in Suriname, de betrokkenheid van Suriname tijdens de Tweede Wereldoorlog in vergetelheid is geraakt. Suriname is tijdens deze periode van groot strategisch belang geweest vanwege de export van bauxiet ten behoeve van de strijd van de geallieerden. Ruim zestig procent van de vervaardigde vliegtuigen tijdens deze oorlog, is gemaakt van aluminium uit Surinaams bauxiet. De Duitsers waren zeer alert en probeerden deze bauxietexporten te verhinderen. Duitse duikboten waren daarom zeer actief in de Caraïbische wateren en hebben een aantal van deze transportschepen tot zinken gebracht. Op hun beurt was de Amerikanen er alles aan gelegen de aanvoer hiervan veilig te stellen. Deze kwestie vooropgesteld heeft President Roosevelt zich in een persoonlijk schrijven gericht aan Koningin Wilhelmina en heeft haar onder grote druk gezet om Amerikaanse troepen toe te laten op Surinaamse bodem.
Gouverneur Kielstra heeft er, binnen zijn mogelijkheden, alles aan gedaan om het aantal Amerikanen te beperken om hun aanwezigheid zo onzichtbaar mogelijk te maken als hij maar kon.
Een belangrijk middel om zijn doelen te bereiken was uitbreiding van de reeds bestaande Surinaamse troepenmacht door het instellen van de Schutterijplicht. Mede door de invoering van deze dienstplicht en de economische groei tijdens de Amerikaanse aanwezigheid ontstond er een landbouwcrisis toen de jonge mannen van de akkers wegtrokken.

De hele geschiedenis en haar verloop begon mij, tijdens voorgesprekken met de persoonlijke verhalen en belevenissen van het aantal overgebleven hoogbejaarde oorlogsveteranen – met diverse etnische achtergronden – in Suriname en in Nederland, steeds meer te intrigeren. Van sommigen kreeg ik zeer indrukwekkende en ontroerende ervaringen te horen. Van Surinaamse dienstplichtigen en vrijwilligers (schutters, militairen, mariniers, zeelieden, burgerwachten) die voor het koninkrijk en moederland hun plichten zijn nagekomen en hun strijd hebben geleverd tegen de onderdrukkers in Suriname, Nederland, Australië, Nieuw Guinea, voormalig Nederlands-Indië en Korea voor vrijheid in de wereld. Helaas zijn er ook velen gesneuveld.

Zo groeide een nog vage en betrekkelijk losse gedachte uit tot een steeds ambitieuzer plan. Het roestige wrak van de Goslar en het gepatineerde brons van Koningin Wilhelmina zijn, hoe je het ook wendt of keert “dode monumenten”. Met het vastleggen van de geschiedenis van Suriname aan de hand van hen die het allemaal aan den lijve hebben ondervonden wil ik – nu het nog kan – met hun herinneringen en ervaringen een levend monument samenstellen.

Ramdjan Abdoelrahman
Producent/regisseur
Rahman Films International

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter