blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Rutgers Wim

Frida Domacassé: Arubaanse migrantenliteratuur

door Wim Rutgers

“Wat zou er van mij geworden zijn als ik niet naar het Noorden was vertrokken? (…) Die vraag houdt me bezig. Meer dan ooit, nu ik bijna vijftig jaar hier woon.”

In het verleden heb ik onderscheid gemaakt tussen Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur. De Caribisch-Nederlandse literatuur is de Nederlandstalige literatuur die door Nederlandse of Vlaamse – Europese – auteurs geschreven is over het Caribische gebied; de Nederlands-Caribische literatuur is dan omgekeerd onderdeel van de veeltalige Caribische literatuur, in casu dus de in het Nederlands geschreven en gepubliceerde literatuur door Caribische auteurs. Uitgaande van een auteurscriterium onderscheiden we dus Nederlandse auteurs en Caribische auteurs. We onderscheiden bovendien Nederlandse auteurs in Nederland en Nederlandse auteurs in het Caribische gebied (Nederlandse passanten).

De vraag die ik hier wil stellen is of het mogelijk is deze criteria omkeerbaar te maken voor Arubaanse auteurs die korter, langer of definitief in Nederland wonen, schrijven en publiceren? Kunnen en moeten we zo ook onderscheid maken tussen Caribische auteurs in het Caribische gebied (de geboren en getogen blijvers) en Caribische auteurs in Nederland, die dus als Caribische ‘passanten’ of zelfs als Caribische ‘kolonisten’ – auteurs die zich blijvend gevestigd hebben – beschouwd kunnen worden? Is de duur van het verblijf in Nederland van invloed op hun werk? Is het met de toenemende migratie van intussen ongeveer 20.000 Arubanen zinvol om de Arubaanse literatuur op te splitsen in een literatuur van blijvers en een literatuur van migranten. Is er ter motivatie van deze opsplitsing sprake van andere posities tussen auteurs en lezers, tussen tekst en context?

De vraag is dus of die Europees-Arubaanse literatuur van Arubaanse auteurs die in Nederland wonen, schrijven en publiceren nog wel bij Aruba hoort of intussen zo vernederlandst is dat ze onderdeel is geworden van de Nederlandse literatuur en zo Arubaans-Nederlandse literatuur geworden is?

Als voorbeeld wil ik het werk van Frida Domacassé nemen. Ze publiceerde onder meer de dichtbundels Dans (2006), Kurason kibrá Kurason hinté / Heel mijn gebroken hart (2007) en Voetstappen op de rots (2011) en de verhalenbundel Fontein en andere verhalen (2009). Van haar zijn ook bijdragen verschenen in diverse verzamelbundels als Caribbean Waves of Words (2003), Klaas de Groot (red.): Vaar naar de vuurtoren (2010), de recente bundel van Simia Literario in Nederland: Ta ken mi ta / Wie ik ben (2011) en andere (zie daarvoor haar website). Door haar migratie naar Nederland is ze op Aruba veel te onbekend gebleven.

Vier criteria
Frida Domacassé- werd in 1938 in San Nicolas op Aruba geboren. Haar ouders waren van Bonaire afkomstig. Ze woont al nagenoeg zestig jaar, vanaf haar zestiende jaar, in Nederland, waar ze een opleiding tot onderwijzeres volgde. Volgens het auteurscriterium hoort ze intussen dus tot de Arubaanse ‘kolonisten’ in het moederland – auteurs die Nederland als permanente verblijfplaats hebben gekozen.

Migratie schept afstand, maar afstand kan ook zorgen voor een meer onbevangen heldere visie. Daarom is het vanuit het tweede criterium de vraag of die definitieve migratie van invloed is op haar literaire werk, waarbij ik de aspecten taal en thematiek wil onderscheiden.

Frida Domacassé debuteerde in 2006 met de Nederlandstalige bundel Dans, maar in de bundel zelf wordt ook de Papiamentstalige titel ‘Mi tribu’ [Mijn volkstam] gebruikt. De bundel bevat 22 gedichten over diverse Caribische dansen. “Mi Tribu is een ode aan de dansen uit het Caraïbisch gebied en uit de Latijnsamerikaanse landen,” aldus het ‘Woord vooraf’. Hier zien we dus dat de Nederlandse taal gebruikt wordt voor een Caribische en Latijns-Amerikaanse inhoud. Ze dwingt op deze wijze het Nederlands in een Caribisch en Latijns ritme.

Tambú

ijzer slaat op ijzer
handen klappen klappen
hoor verboden trommels
als de zon zakt komt ze
beide handen in de zij
verjaag de geesten
roep de maan
kandela in haar heupen
verjaag de geesten
roep de maan
bliksem uit haar voeten
verjaag de geesten
roep de maan
ijzer slaat ijzer
hoor verboden trommels
verjaag de geesten
roep de maan
verjaag de geesten
roep de maan

Een helder voorbeeld daarvan is het gedicht Tambú met zijn strakke ritme, zijn herhalingen, zijn klankrijkdom van klinkers en allitererende medeklinkers. Let eens op het begin van het gedicht met de klinkervariaties van ij, a en o: “ijzer slaat op ijzer / handen klappen klappen / hoor verboden trommels”, gevolgd door het allitererende “als de zon zakt komt ze”, waarna “verjaag de geesten / roep de maan” vijfvoudig herhaald wordt, met een herhalende onderbreking van een variatie op de beginverzen “ijzer slaat ijzer / hoor verboden trommels”. Tussendoor schept de auteur een visueel beeld van de dans, dat als climax wordt uitgewerkt: “beide handen in de zij; kandela in haar heupen; bliksem uit haar voeten”.
Zo’n voorbeeld bewijst dwingend dichterlijk vakmanschap. De dans wordt in de bundel metafoor voor de creolisering, de creatieve vermenging van diverse cultuursferen, zoals in het gedicht Cumbia: “drie rassen mengen zich / Afrika in haar heupen / Amazone in haar schouders / Iberia in haar armen”. Of zoals in de Mazurka: “Chopin in haar oor / ingetogen kleine pasjes / de sneeuw allang vergeten / vermengt ze de klanken van Polen / met het ritme van Congo // de noordoostpassaat / waait de maat”.

Nederlands – Papiaments

De inhoudelijke en thematische betrokkenheid op het geboorte-eiland zal in haar werk aanwezig blijven en wordt in de tweede bundel nog versterkt door daarin ook het Papiamento te gebruiken.
‘Kurason kibrá / Kurason hinté’ (2007) werd in het Nederlands vertaald door Fred de Haas als ‘Heel mijn gebroken hart’. Ondanks de taalkeuze van het Papiamento zie je de afstand tussen land van herkomst en land van toekomst ten opzichte van de vorige bundel groter worden naar inhoud en thematiek. Naast het eiland Aruba speelt ook het leven en wonen in Nederland nu een belangrijke rol. Er ontstaat afstand in tijd en ruimte van de inmiddels 69-jarige auteur: ‘Tin dia mi ta habri mapa di pasado’ [Soms vouw ik de kaart van het verleden open] en ‘Tur dia mi ta pèrdè / Tur dia un tiki mas’ [Elke dag verlies ik, Elke dag een beetje meer]. Dat verlies betreft het land van geboorte dat steeds verder achter de horizon verdwijnt.
Deze gedichten zijn zo een voorbeeld van migrantenpoëzie met zijn geografische afstand van huidige woonplaats naar de zo ver weg gesitueerde geboorteplaats, maar ook met een nostalgie van iemand die onafwendbaar ouder wordt naar een voorgoed verloren jeugd. Dat houdt ook een zich wenden naar de taal van de jeugd, het Papiamento, in, waarmee het contact in het verre Nederland onderhouden wordt door de dichters Pierre Lauffer, Gibi Bacilio en Nydia Ecury te lezen.: “Lesa Lauffer / Lesa Gibi / Lesa Nydia // Lesa tur // Hala kas aserka” [Lauffer lezen/ Gibi lezen / Nydia lezen // Ik lees ze allemaal // Om maar dicht bij huis te zijn’.

Tur dia mi ta pèrdè
Tur dia un tiki mas
Holó dje kas
Kaminda m’a gatia
Lanta para na bentana
Mira nubia kambia
Bira ber
Baka brabu rabu largu
Mira mansa kambia
Bira pan kayente
Panlefi
Driguidèk
Tur dia mi ta pèrdè
Tur dia un pida mas
Kaminda frañá
Pa skol misa i trabou
Mira bida kambia
Bira mosa
Adulto
Pensionado
Tur dia mi ta pèrdè
Tur dia un pida mas

Het gedicht ‘Tur dia’ [Elke dag] verwoordt die voorgoed voorbije jeugd op het geboorte-eiland indringend door de dwingende drievoudige herhaling van “Tur dia mi ta pèrdè / Tur dia un tiki mas” [Elke dag verlies ik, / Elke dag een beetje meer] in het begin, midden en einde. De tijd verstrijkt en het leven volstrekt zich onafwendbaar in de op elkaar opvolgende levensfasen: “Mira bida kambia / Bira mosa / Adulto / Pensionado” [Ik kijk hoe het leven mij veranderde / In jongedame en / Volwassen vrouw, / Gepensioneerde]
De structuur van de bundel in zijn totaliteit versterkt dit thema nog. Na en naast de herinneringen aan Aruba en Bonaire worden persoonlijke jeugdervaringen van thuis met de ouders, over verloren contact, over ‘liefde angst en eenzaamheid’, ‘haat, trots en kracht’ in herinnering aan de slavernij beschreven, maar dan komt daarna toch de nostalgie naar een verloren tropische jeugd weer boven drijven in de vorm van allerlei dagelijkse details aan het ouderlijk huis en kinderspelletjes.
Suggereert de titel door zijn volgorde ‘Kurason kibrá / Kurason hinté’ nog een positief saldo, in de bundel zelf wordt deze titel in het gedicht ‘Ta kon bo ke bisa b’a biba’ [Hoe kan je zeggen dat je hebt geleefd] met een variant herhaald als “Kurason kibrá t’e úniko kurason hinté” [Slechts een gebroken hart is heel]. Fred de Haas heeft de titel van deze bundel in dit verband door het gebruik van het tweeduidige woord ‘heel’ creatief vertaald als ‘Heel mijn gebroken hart’.

“Mijn Droste-heimwee droomt de schoolbel”
De prozabundel wijkt af van de poëzie. Fontein en andere verhalen (2009) waaiert alle kanten op, van Portugal naar Nederland en naar Aruba, van realisme naar suspense, van verleden naar heden. Verhalen beginnen met zinnen als: “De eerste keer dat ik haar zag…”, “Ik herinner me nog dat…”, “Ik zag haar weer na twintig jaar…” of met een exacte datering als “Het is vrijdag 4 november 2005’ of “Het is zaterdag 10 mei 2003…” Het proza heeft een heel ander karakter dan de poëzie. Verhaalpersonages worden met dat verleden geconfronteerd door opgerakelde, lang vergeten brieven, dozen met documenten op een stoffige zolder en dergelijke. Als motto zou ik de hoofdpersoon uit het verhaal ‘De drie gratiën’ willen citeren: “Wat zou er van mij geworden zijn als ik niet naar het Noorden was vertrokken? (…) Die vraag houdt me bezig. Meer dan ooit, nu ik bijna vijftig jaar hier woon.” Definitief verloren jeugd en herinnering zijn de bouwstoffen voor een nostalgie die in deze verhalen bedwongen of zelfs opgeheven wordt door geheimzinnige raadselachtigheid, die door de opdracht van de bundel verklaard wordt: Voor Lineke, die altijd vraagt: ‘Heb je nog een verhaaltje?’ Zo wordt deze bundel ook en vooral door vertelplezier gedomineerd.
In het titelverhaal ‘Fontein’ wisselen Nederland en Aruba, het heden en het verleden elkaar af: Van het heden: Ruby staat voor de spiegel…. Naar het verleden: In de tijd dat ze op de lagere school zat… Ze herinnert zich wat haar grootmoeder vertelde … Ook herinnert ze zich de brief die ze bij het opruimen gevonden had. Een brief met een bizar verhaal… En weer terug naar het heden: Er wordt op de deur van het toilet geklopt…. Daarna volgt het verhaal van oma over een picknick bij Grapefield op Aruba, gevolgd door herinneringen van de hoofdpersoon aan een brief van haar vriendin waarin het verhaal van oma gespiegeld wordt. Het verhaal van verleden en heden wordt nog ingewikkelder door onverklaarbare voorbeelden van gelijktijdigheid. Zo schrijft Frida Domacassé knap gestructureerde verhalen op het grensgebied van realiteit en aan die werkelijkheid ontstegen bovennatuurlijke coïncidenties.

De derde dichtbundelbundel, Voetstappen op de rots (2011) is opnieuw Nederlandstalig en is helemaal aan het geboorte-eiland Aruba gewijd in woord en beeld, door het samengaan van elf gedichten met even zovele door Lineke Roseboom gemaakte foto’s.
De bundel betekent een laatste, misschien wel definitieve stap, op het pad van de migratie: de terugkeer naar het geboorte-eiland lijkt slechts tijdelijk. Elf gedichten beschrijven een kennelijk bezoek aan het eiland in allerlei facetten van zee, zon en zand. Ze suggereren dientengevolge eerder een vakantiebezoek aan het eiland dan een daadwerkelijke terugkeer. Ik lees de bundel als een definitief afscheid aan wat eens dierbaar was.
Het gedicht ‘Voet op de rots’ beschrijft de sfeer van het bezoek: “Ik ga staan waar alle golven tieren, / verzin opnieuw mijn kindertijd”. Maar dat betekent een niet betreurd definitief afstand doen van het verleden – en een impliciet zich richten op de toekomst. In een uitdrukking als ‘Mijn Droste-heimwee droomt de schoolbel’ proef ik ironische distantie van het verleden. ‘Je eigen weg’ te gaan betekent ‘voetstappen op de rots’ of ‘voetstappen op het strand’. De eerste blijven onzichtbaar op de harde ondergrond, de laatste worden door de golven uitgewist: neem afstand en afscheid.

“Blijf in mijn schaduw,
totdat je de hitte verdraagt.
Totdat je weet van het ijs
en de wakken.
Geef me je hand totdat
je los kan lopen,
je kastelen door
de zee zijn meegenomen
je speelgoed op zolder is beland.”

Frida Domacassé schrijft overwegend in het Nederlands en richt zich daarmee allereerst op Nederlandstalige lezers – het derde criterium. Daardoor is ze waarschijnlijk op haar geboorte-eiland weinig bekend. Het vierde criterium, dat van de context, versterkt dit in feite nog. Met uitzondering van haar tweede bundel die bij In de Knipscheer verscheen met vertalingen van haar gedichten in het Nederlands door Fred de Haas, wordt haar werk in Nederland in eigen beheer gepubliceerd. Daarmee is het aangewezen op een distributiesysteem dat buiten de officiële kanalen omloopt. Door dit uitgeven in eigen beheer is ze naar mijn mening veel te weinig bekend gebleven. Haar werk verdient op basis van haar talent een veel wijdere verspreiding dan door publicatie in eigen beheer mogelijk is.

Tot slot
Aruba en Nederland, verleden en heden, jeugd en volwassenheid: “Wat zou er van mij geworden zijn als ik niet naar het Noorden was vertrokken? (…) Die vraag houdt me bezig. Meer dan ooit, nu ik bijna vijftig jaar hier woon.” Migratie, acceptatie en geaccepteerd worden, land van herkomst en land van aankomst, al dan niet integreren, groep en individu zijn thema’s die de migrant meer en eerder aangaan dan de blijver, die daarom ook als thematiek de blijvers en de trekkers van elkaar onderscheiden.
Frida Domacassé combineert in haar literaire werk twee werelden waar de banden met de jeugd en het eiland van geboorte gedurende de ontwikkeling van haar werk minder hecht worden. Jezelf uitspreken als individu is van meer belang dan een veilige plaats in een besloten groep. Ter illustratie daarvan keer ik nog even terug naar de afsluiting van de debuutbundel Dans uit 2006:

“tweëntwintig keer zwart
Keer wit
De dans
Diva zonder weerga

Dans indiaan
Dans zwarte
Dans blanke
Mijn trom spreekt!

Frida Domacassé : Dans (2006), Kurason kibrá Kurason hinté / Heel mijn gebroken hart (2007), Fontein en andere verhalen (2009), Voetstappen op de rots (2011)

[Uit: Antilliaans Dagblad, 12 jauari 2013]

Rosabelle Illes: Een enfant terrible in dichtersland? (2 en slot)

door Quito Nicolaas

Dichter Rosabelle Illes trad op jonge leeftijd op verschillende podia en op Curaçao alsook Bonaire is ze evenmin onbekend. Samen met de Gerrit Rietveldstudente (Fine Arts) Robin de Vogel heeft ze aan verschillende projecten gewerkt. De vermenging en invloed van de verschillende kunstdisciplines merk je meteen in de bundel Spiel di mi Alma. De gedichten kregen een kleur, een andere diepgang en veranderen met de jaargetijden. Het streven moet nu zijn gericht op omvangrijke publicaties, waarmee de lezer weken zo niet maanden in de wolken kan verblijven. De nieuwe generatie dichter kijkt met een ander oog naar de realiteit en weet dit goed te vertalen voor het publiek. Wat drijft een dichter haar gevoelswereld, observatie en kritiek op de maatschappij aan het papier toe te vertrouwen?

Welke emoties komen in jouw gedichten voor en hoe belangrijk is dit? Geef een voorbeeld.
Ik denk dat mijn emoties veel sarcasme en cynisme uitstralen, terwijl ze aan de andere kant uiteindelijk toch ook hoopvol klinken. In “The Ladies” (De Dames) beweer ik met Lady Liberty te hebben gesproken en dat ze me vertelde “I lay liberty on an island / the land is the man’s responsibility / it’s just a shame it’s on it’s way over here by the pretty ferry”

Of het gedicht “Influencia” (Invloed) beschrijft de onmogelijkheid van optimisme tussen  mensen “Cuanto mas uno por enfatisa e fenomeno di positivismo? / ay esta tristo e esfuerso hinca pa combati locual semper lo existi / AMI” Toch eindigen de gedichten vaak hoopvol met uitingen van momenten, gevoelens en daden die wij in staat zijn te bereiken. Ik geloof dat het aanduiden van alle frustratie, boosheid, ironie, twijfel en verwarring, en dan pas het vieren van hoop, vreugde en bemoediging een mooie manier is om mijn gedichten verbonden te houden met de werkelijkheid. Tevens ben ik wel een realist…“I am a realist, simply because I do believe people can fly, mainly because I will not prove it to you” (vanuit het gedicht “Ask, Believe, Receive”).

Staat een dichter alleen in het vertolken van zijn boodschap?
We zien momenteel een mooie verandering in de kunstwereld, waar steeds meer kunstenaars gaan samenwerken in gezamenlijke projecten. Deze samenwerking veronderstelt dat zij zich met hun filosofieën waarschijnlijk op eenzelfde niveau bevinden. Wanneer ik de keus heb tussen samenwerking of individueel werken kies ik altijd voor de samenwerking. Het is gewoon leuker en heel waardevol. Natuurlijk zijn er werken die je zelf zal moeten uitvoeren door omstandigheden, maar ik denk dat dichters niet alleen zijn in het uitdragen van een boodschap.

In een ongepubliceerd werk heb ik geschreven: “Doesn’t it make you tingle inside? / When you read a thought by your own line?” Dit verwijst naar het moment wanneer ik iets hoor; een gedachte, een gedicht, een lied, of wanneer ik de gedachte achter een kunstwerk ontdek en de treffende gelijkenis zie in mijn eigen werk. Men zou zich voor kunnen stellen dat dit een negatief gevoel bij mij zou opwekken; dat er twijfel ontstaat over mijn gevoel voor originaliteit. Dit ervaar ik heel anders. Sterker nog, het bevestigt juist mijn gevoel van creativiteit.

De eenzaamheid in het gedicht “Progress” (Vooruitgang) koppelt zich meer aan onze ongezonde verbondenheid met elkaar. Wat ik bedoel is bijvoorbeeld, wanneer men in een relatie elkaars bezit wordt, of wanneer iemand zijn eigenwaarde baseert op vergelijking met anderen. Deze ongezonde maar schijnbaar onvermijdelijke gewoonten, remmen ons in het proces waarover in het gedicht gesproken wordt. Om deze reden, wordt een gezonde eenzaamheid in dit gedicht juist aanbevolen; doelend op zelfinzicht, stilte en het luisteren. Dit is geen gemakkelijk en tevens geen permanente opgave. Ik geloof dat herhaalde momenten van groei, het hoogst is waar men tot nu toe naar zou kunnen streven.Wat is tegenwoordig de rol van een dichter in de maatschappij?

Om deze vraag te beantwoorden, zou ik graag mijn lerares Engelse literatuur, Dr. Mavis Donner, willen citeren. Zij gaf ons regelmatig deze opmerking: “Poets make meaning out of chaos” (Dichters scheppen orde in de chaos). Dit geeft goed weer wat de opdracht is van een dichter. De dichter geeft betekenis, door heel kritisch tegenover betekenissen te staan. Wanneer we tijd nemen en open staan om ons gedrag te bestuderen en vraagtekens te zetten bij bepaalde ingesleten gedragingen, ontwikkelen we misschien de behoefte om onszelf beter te leren adapteren, innoveren en evolueren.
Welke plannen heb je voor de toekomst?
Momenteel werk ik aan een gezamenlijk project met een zeer getalenteerde musicus uit Curaçao, Levi Silvanie. We hopen dit project volgend jaar te kunnen presenteren, dus heb ik mijn volle aandacht erop om dit te realiseren. Daarnaast ben ik bezig aan een collectie korte verhalen, waar ik geen deadline aan heb verbonden en kan bekijken hoe het zich verder zal ontwikkelen.Wat is je allergrootste droom?

Ik moet zeggen dat ik dit tot nu toe de lastigste vraag vind die me in interviews gesteld wordt. Wanneer ik over die vraag nadenk krijg ik diverse ideeën over artistieke projecten en betreffende financiële onafhankelijkheid, maar ik ben mij er van bewust dat die sterk afhangen van mijn eigen inspanning en motivatie. Met andere woorden, deze dromen zijn te realiseren. Mijn broer zei me ooit: “Wat als dromen werkelijkheid zijn en de werkelijkheid dromen zijn?” Ik zou graag antwoorden op ‘alles’ willen krijgen. Het woord ‘alles’ kan ik niet echt definiëren, omdat ik daar eigenlijk alleen maar speculaties over heb. Ik zou eigenlijk mijn veronderstellingen en aannames willen kwijtraken, door een kijkje te mogen nemen in het ‘systeem.’

Kinderen in slavernij

door Maggie Schmeitz

De prachtig verzorgde bundel in kleur Kind aan de Ketting; Opgroeien in slavernij toen en nu. is onderdeel van een groter project Kind aan de Ketting met een website, een reizende tentoonstelling en een educatief pakket voor het voortgezet onderwijs.

read on…

Verhalenbundel van Elodie Heloise: Woestijnzand

Verslag van een leesproces

door Wim Rutgers

Negentien verhalen, negen korte tot heel korte en tien langere verhalen, voorafgegaan door een proloog en besloten met een epiloog in een bundel van 192 pagina’s: de eerste verhalenbundel Woestijnzand van Elodie Heloise. Ik las eerst de korte verhalen en was daar niet bijster van onder de indruk omdat ik er eerder schrijfprobeersels dan voldragen verhalen in zag. Aardig, zeker, maar niet meer dan dat. Ook met de rest had ik aanvankelijk problemen. De proloog is volgens mij een non-onderwerp met zijn ‘discussie’ over het al-dan-niet discriminerende van de woorden ‘makamba’ en ‘neger’. Maar ik vond wel een auteur die kennelijk niet terugdeinst om hete hangijzers te durven benoemen.

read on…

Pierre Lauffer: nationaal auteur

Morgen wordt de biografie van Pierre Lauffer gepresenteerd (klik hier voor meer informatie). Wim Rutgers blikt vooruit.

door Wim Rutgers

Pierre A. Lauffer (1920-1981) behaalde in 1936 zijn diplo­ma van de Sint-Thomas Muloschool, waar hij les kreeg van onder meer frater F. van Dieten en F. Linnartz (G. Gorris), die hem stimuleerden tot lezen. Hij was een veelle­zer, die las wat toegestaan en wat verboden (de index met bijvoorbeeld Zola en Boccaccio) was.

read on…

Curaçao door de ogen van Pierre Lauffer

Uitgeverij In de Knipscheer en Fundashon Pierre Lauffer nodigen u van harte uit aanwezig te zijn op zondagmiddag 16 september 2012, 15.00 uur bij de feestelijke boekpresentatie van Pierre Lauffer. Het bewogen leven van een bevlogen dichter Biografie door Bernadette Heiligers alsmede van Na final di kaminda speciale bundel met de laatste acht gedichten van Pierre Lauffer in 5 talen door verschillende vertalers, onder wie August Willemsen (†).

Tevens worden gepresenteerdWoestijnzand, het prozadebuut van Elodie Heloïse en Terug tot Tovar, de nieuwe novelle van Hans Vaders m.m.v. de auteurs Bernadette Heiligers, Elodie Heloïse, de vertalers Lucille Berry-Haseth, Fred de Haas en met Robin Akkerman, Sidney Joubert, Franc Knipscheer, Wim Rutgers, Peter de Rijk.

Muziek van Alma Latina [o.a. 3 liedjes van Pierre Lauffer!]

Na afloop signeren de auteurs voor belangstellenden hun boeken.

Podium Mozaïek Bos en Lommerweg 191 1055 DT Amsterdam.
Klik: Route & bereikbaarheid
Datum: zondag 16 september 2012, zaal open 14.30 uur; programma 15.00 tot 17.00 uur signeren en napraat in de foyer
Toegang gratis, reserveren noodzakelijk: http://www.podiummozaiek.nl/ 020-580 0381 [++ 3120 580 0381] of via e-mail aan indeknipscheer@planet.nl De kaarten liggen dan voor u klaar op de dag van de voorstelling vanaf 14.00 uur bij Podium Mozaïek. Op zondag is het in de directe omgeving van Podium Mozaïek gratis parkeren.

Eenzaam tussen twee vaderlanden

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over de integrale Romans en verhalen van J. van de Walle, verschenen in 1993, dertig jaar nadat Van de Walle’s werk uitkwam.

door  Wim Rutgers

De Nederlandse journalist-auteur Johan van de Walle (geboren Den Haag 1912) was van 1934 tot 1942 (hoofd)redacteur van het Curaçaose dagblad Beurs- en Nieuwsberichten, waarna hij naar Suriname vertrok waar hij hoofd van de Gouvernements Persdienst werd. Nadat hij na de oorlogsjaren repatrieerde werd hij chef van de Caraïbische afdeling van Radio Nederland Wereld Omroep, een functie die hij tot aan zijn pensionering zou bekleden. Hoewel fysiek van de Caraïben gescheiden, was hij er mentaal voortdurend mee bezig – niet alleen beroepsmatig maar met zijn gehele wezen dat een gevoel van heimwee naar de tropen nooit meer kwijtraakte. Van de Walle noemt zichzelf dan ook bij voorkeur een gecreoliseerd mens.

Tien jaar na zijn terugkeer uit Suriname publiceerde Van de Walle zijn eerste ‘tropenroman’ De slavenopstand (1956), die de daarop volgende jaren gevolgd werd door een serie andere, zoals Achter de spiegel (1958), Wachtend op de dag van morgen (1959), De muggen van San Antonio (1961), de verhalenbundel De overtocht (1962) en de grote Surinaamse slavenroman Een vlek op de rug (1963). De Nederlandse kritiek reageerde positief op dit werk, maar Van de Walles inspiratie leek opgedroogd. Het werd stil rond de auteur Van de Walle, tot hij na een pauze van tien jaar nog zijn herinneringen aan Curaçao in Beneden de wind (1974) en aan Suriname in Een oog hoven Paramaribo (1975) aan het papier toevertrouwde. In 1990 ten slotte verscheen zijn uit het begin van de jaren zeventig daterende nostalgische briefwisseling met de op Curaçao wonende Nederlandse arts Chris Engels, onder de titel Klein Venetië; Curaçao in vroeger dagen.

In oktober 1993 verscheen bij Aldus Uitgevers/De Prom de verzamelbundel Romans en verhalen waarin de zes romans en de ene verhalenbundel in een mooi gebonden boek met stofomslag samen werden gepubliceerd. In het nawoord op deze bundeling: ‘J. van de Walle: verteller tussen de grenzen’ – karakteriseerde Michiel van Kempen de auteur op buitengewoon heldere wijze in amper zes bladzijden. Johan van de Walle neemt in de twee historische slavenromans Achter de spiegel, gesitueerd op een fictief Caraïbisch land met kenmerken van Suriname en Curaçao, en Een vlek op de rug, dat in Suriname speelt, zijn lezers mee naar het verleden, waar hij laat zien hoe er verschillende vormen van slavernij waren die zich niet met elkaar verdroegen. In het eerste werk loopt het uit op een grote opstand, in het tweede wordt de emancipatie eindelijk afgekondigd. De personages bevinden zich op cruciale momenten, die polair staan voor traditie en vernieuwing.

Dat is ook het geval in de in Zuid-Amerika spelende De muggen van San Antonio en Achter de spiegel, dat de periode van Curaçao zonder en met de grote raffinaderij beschrijft. Omdat de Curaçaose verhalenbundel De overtocht tijdens de Tweede Wereldoorlog speelt, wordt het ons mogelijk Johan van de Walles visie op ongeveer honderd jaar Antilliaans-Caraïbische geschiedenis te volgen. Hij kiest daarvoor nogal eens het perspectief van de toeschouwer die alles meebeleeft maar die niet partijdig is. Zo kiest de pater in De slavenopstand niet voor de traditie of de vernieuwing maar beperkt hij zich tot het verkondigen van het Woord van God. Impliciet geeft Van de Walle zijn romans een dieper idee mee: godsdienst en politiek horen gescheiden te zijn. De priester verkondigt het woord en helpt de noden lenigen waar nodig is, maar hij bemoeit zich niet met de politieke issues van de dag. De priester in Een vlek op de rug woont ver teruggetrokken en diep verborgen in een melaatsenkolonie aan de mond van de rivier in het oerwoud.

In het meest autobiografische Wachten op de dag van morgen draagt de hoofdpersoon Van de Walles standpunt uit: ‘Het is wel vreemd dat mensen zoals ik, geboren in Europa, maar werkzaam onder de tropenzon, twee vaderlanden hebben, die ze om beurten verzaken en toch niet missen kunnen. Je voelt je nergens thuis. In Europa niet. In de tropen niet. Overal draag je je eigen eenzaamheid met je mee.’

Hoewel Johan van de Walle vergeefs gezocht wordt in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen, lazen de leerlingen van de middelbare scholen op de Antillen en in Suriname zijn boeken gretig – al raakte hij ook daar de laatste jaren enigszins op de achtergrond. Ik maakte kennis met zijn werk toen ik in het begin van de jaren zeventig in Suriname leraar Nederlands werd. Ik las zijn werk met plezier, want het is journalistiek vaardig geschreven en met een helder oog voor het sprekende detail zet het de personages haarscherp voor ogen. Toen ik naar Aruba verhuisde, merkte ik dat ook daar de havo-vwo-leerlingen Van de Walles werk veelvuldig voor hun eindexamenlijsten kozen. Ik kon de romans met dichte ogen uiteindelijk dromen. Johan van de Walle raakte op de achtergrond toen ik zijn werken wegens een andere functie in Nederland niet meer behandelde.

Nu ik na vijf jaar Europa op Aruba terug ben, intrigeerde me de vraag of Van de Walles werk bestand zou zijn tegen herlezing – nadat ik er zovele keren tijdens de literatuurlessen mee geconfronteerd werd in het verleden. Met die vraag heb ik de zes romans en de verhalenbundel achter elkaar herlezen en ziedaar: de tijd viel weg en Van de Walle slaagde er opnieuw in mij geheel mee te slepen met zijn problematiek en stijl.

Johan van de Walle, Romans en Verhalen, Aldus Uitgevers/De Prom, ‘s-Hertogenbosch/Baarn, 1993, 574 p.

[verschenen in Ons Erfdeel, jaargang 37]

Curaçao door de ogen van Pierre Lauffer

Op 16 september 2012 vindt een middagvullend programma van Uitgeverij In de Knipscheer plaats in Podium Mozaïek, Amsterdam, met een lezing, interview, voordracht, film en muziek rond de Curaçaose dichter Pierre Lauffer. De middag wordt georganiseerd naar aanleiding van de te presenteren biografie Het bewogen leven van een bevlogen dichter door Bernadette Heiligers. Pierre Lauffer (1920-1981) behoort tot de belangrijkste dichters van Curaçao. Hij is de man die de tijdgeest trotseerde om literatuur te scheppen in zijn geliefde Papiaments, de taal die toen, onder invloed van het koloniale denken, door velen als lelijk en onvolwaardig werd bestempeld. Via zijn poëzie leert de lezer de samenleving kennen waarin hij opgroeide. En zijn in het Nederlands geschreven verhalen laten ook de Nederlandse lezer zien hoeveel moois zijn land te bieden had en heeft.

M.m.v. o.a. biograaf Bernadette Heiligers, prof. dr. Wim Rutgers (verbonden als hoogleraar aan de UNA op Aruba en Curaçao), vertalers Lucille Berry-Haseth en Fred de Haas en beeldend kunstenaar Robin Akkerman
Toegangskaarten gratis. Reserveren verplicht.
Datum: zondag 16 september 2012 Aanvang 15.00 uur. Zaal open 14.30 uur.
Kaarten bestellen klik hier

Een averechtse Oedipus

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over de debuutroman van René van Nie.

door Wim Rutgers

Waarom zou de debuutroman van René van Nie, De maagden van Santa Mariageen literatuur zijn? Mankeert er wat aan de exotische titel, is de inhoud triviaal of de stijl cliché? De schoolboeken in het voortgezet onderwijs weten er meestal wel raad mee en kunnen massalectuur en literatuur met behulp van een aantal distinctieve kenmerken in theorie feilloos onderscheiden. Maar in de praktijk? De onwaarde van lectuur en de meerwaarde van literatuur valt niet zo gemakkelijk en zonder meer vast te stellen. Van dit soort academische kwesties zal René van Nie trouwens niet wakker liggen, want hij heeft na zeven populaire verhalenbundels nu een roman geschreven met een intrige waar de lezer plezier aan kan beleven.

Inhoud

Na zeven vaak hilarische verhalenbundels met de altijd aanwezige kritiek op Nederlanders in de tropen graaft René van Nie met De maagden van Santa Mariadieper. Dat blijkt al direct in het begin van het verhaal, waar de toonzetting serieus is en duidelijk wordt dat de inzet dit keer hoger is dan in het voorafgaande werk van de kortere adem.

Het verhaal ontwikkelt zich als een klassiek drama rond een man en de vrouwen Rosa, Inge en Maria. De veertigjarige blonde Nederlander Roel is financieel binnen, heeft zijn vrouw na acht jaar huwelijk verlaten en gaat op vakantie naar het fictieve eiland Boncubàr dat veel weg heeft van de Benedenwinden en wel speciaal Aruba, om daar na bijna twintig jaar een jeugdliefde in de persoon van de beeldschone Venezolaanse Rosa op te sporen. Dat lukt natuurlijk niet, maar dat blijkt niet het einde van het verhaal. Want er is ook nog de mooie Maria Gomez, de achttienjarige Venezolaanse prostituee, dochter van een Venezolaanse moeder en een Nederlandse vader. Rijke Roel en Maria maken een deal om zeven avonden samen te zijn, gedurende welke tijd Roel van klant tot geliefde wordt. Intussen ontmoet hij ook nog de Nederlandse Inge die hem verleidt tot zaaddonor. De twee grootste problemen van Roel zijn drank en vrouwen. Aan beide is hij verslaafd en allebei brengen ze hem na het genot in moeilijkheden. Hij weet geen maat te houden.
De ruim vijfenzestigjarige vriend Raffie, die niet alleen barkeeper en restauranthouder is, maar ook bordelen beheert, weet meer van Rosa, maar houdt zijn mond stijf dicht. Hij wil Roel via de waarzegster Monga waarschuwen, maar Roel begrijpt het niet. Roel krijgt een amulet dat hij steeds moet dragen, maar dat onvoldoende bescherming zal blijken te bieden. Monga’s voorspelling dat hij vader zal worden, loopt heel anders af dan hij na de twee nachtelijke ontmoetingen met Inge vermoedt.

Structuur

De maagden van Santa Maria is een verhaal vol onverwachte wendingen, maar René van Nie houdt de verhaaldraden stevig in de hand. De structuur is een sterk punt van het verhaal. Op twee keer na, als Van Nie over een vispartij voor de Venezolaanse kust vertelt en als hij de persoon van ene Henry opvoert die er verder helemaal niet toe doet.
De geschiedenis van twintig jaar geleden lijkt zich te herhalen. Toen raakte de relatie met Rosa uit omdat de jonge Roel onverwachts naar Nederland moest voor zijn zieke moeder. Nu moet ook Maria plotseling naar huis. Maria is op Boncubàr als dure hotelprostituee om zoveel mogelijk geld te verdienen om haar zieke moeder te kunnen verplegen. Deze sterft echter, net als Roels moeder indertijd.

Romantische motieven

De roman heeft wel wat weg van een romantische historie met een geheimzinnige waarzegster in de afgelegen mondi, een bescherming biedende amulet dat op het fatale moment vergeten wordt, een herkenningsteken in de vorm van een sigarettenaansteker, een vader die geen vader blijkt te zijn, een geheimzinnige koffer aan het slot met een foto en een brief die de uiteindelijke waarheid onthullen. Van Nie werkt met parallellen en tegenstellingen, waarbij motieven zich herhalen, zoals twee nagenoeg identieke foto’s, de twee zieke moeders en de dubbele plotselinge verdwijning. Roel en Maria tonen zielverwantschap die ten slotte bloedverwantschap blijkt te zijn. In tegenstelling tot Roel indertijd komt Maria wel snel terug, maar ze is daarbij de brenger van een fatale boodschap.
Al deze verteltechnische snufjes hangt René van Nie op aan de drank en seks als verhaalconstanten. Aanvankelijk heb ik nog geprobeerd het aantal lege drankflessen te tellen maar dat heb ik al gauw opgegeven. Door het leven van Roel danst ‘een bonte stoet van kanjers’, ook wel als ‘roomsoezen’ aangeduid, die ‘wel zijn bed vulden maar niet zijn hart’. De vertelstijl zaagt van dik hout ruwe planken. Dat is enerzijds wel amusant maar diskwalificeert het verhaal anderzijds als serieus te nemen literatuur. Het verhaal verliest aan waarde door overdaad. In de ogen van macho Roel dienen vrouwen maar voor één ding.

Oedipus

Bevindt razende Roeltje zich met zijn veertig jaren in een midlifecrisis of is hij een overjarige puber? Zijn gedrag en vooral zijn denkwereld doet het laatste vermoeden. Maar hij is ook tragisch als het noodlot zich langzaam maar onafwendbaar voltrekt, inclusief de ongelukkige afloop voor de held. In feite beschrijft René van Nie een variant van het aloude Oedipus-thema, waarbij de klassieke moeder-zoon-relatie wordt vervangen door een vader-dochter-relatie. Maar beide blijken even noodlottig. Hier had ik graag een uitdieping van dat thema gezien. Dat zou de roman naar een ander niveau getild hebben. René van Nie beperkt zich te veel tot de beschrijving van de uiterlijke handeling en houdt zich te weinig bezig met de vraag naar het waarom en de achtergrond daarvan.

René van Nie’s uitvoerige beschrijvingen van seks doen me sterk denken aan de jaren zestig met de twee Jannen Wolkers en Cremer. Maar toen viel er nog een preutsheidstaboe te doorbreken. De Frans-Caribische schrijver Dany Laferrière gebruikt veel seks in zijn boeken zoals in Comment faire l’amour avec un nègre sans se fatiguer. Maar dan is het om racistische vooroordelen bloot te leggen. De jonge Guyanese auteur Oonya Kempadoo beschrijft een seksbeladen ambiente in haar romandebuut Buxton Spice, maar dat is om de ontluikende tienerseksualiteit te kenschetsen. Wat is de functie van alle drank en seks bij René van Nie anders dan sappige leesstof? Roel is zowel dader als slachtoffer omdat hij zijn lusten niet kan bedwingen, al beweert hij wel die in de hand te hebben nu hij de middelbare leeftijd heeft bereikt. Van Nie had dat aspect meer kunnen uitwerken. Ik leg hierbij een parallel met Anna Bridié, Caribische winter, waarin een soortgelijke ervaring als die van Roel voorkomt, maar beschreven vanuit een jonge vrouw en haar relatie met een oudere man die de ex-minnaar van haar moeder blijkt te zijn.

Sfeer

René van Nie is op zijn best in zijn sfeerbeschrijvingen, zoals in de beginpagina’s van de roman, of de beschrijving van de knoek en de sfeer van Carácas, maar vooral ook aan het einde van het verhaal als hij de ruwe noordkant van het eiland beschrijft. Deze gave kenden we al van de fotoboeken met bijschrift. Ik heb René van Nie, De maagden van Santa Maria  langs een literaire meetlat gelegd, die de schrijver zelf waarschijnlijk niet eens ambieert. De auteur wil geen ‘literatuur’ schrijven, maar een goed gestructureerd verhaal brengen dat de lezer boeit. En daar is hij volledig in geslaagd. Als leerlingen op school daarom vragen of ze René van Nie, De maagden van Santa Maria voor de examenlijst mogen lezen, dan zullen ze zeker argumenten ter verdediging van hun keuze naar voren kunnen brengen en zal de docent stevig in de schoenen moeten staan om te kunnen weigeren. De grens tussen lectuur en literatuur is vager en breder dan veel schoolboeken willen doen geloven. Wie de middelbare school en de lijstebrij al lang achter zich heeft, kan zich met De maagden van Santa Maria natuurlijk eveneens een aantal onderhoudende leesuren verschaffen.
René van Nie, De Maagden van Santa Maria

Amar nv
2005
164 pagina’s
www.renevannieart.info

Hubert Booi en de literatura indianista

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor literatuur die langer geleden is verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Vandaag: Hubert Booi. De Arubaanse criticus Henry Habibe rangschikte Hubert Boois werk bij de literatura indianista omdat hij er een diep gevoeld nationalisme en persoonlijke identificatie met de Indiaan in aantreft. In literaire overzichten wordt Hubert Booi algemeen genoemd, maar zijn werk werd tot nu toe nog maar heel weinig bestudeerd en geanalyseerd.

door Wim Rutgers

Op 29 maart 1955 voltooide Hubert Booi (*Bonaire 1919) de musical E perla di Caribe. Behalve de datum schreef hij onder zijn manuscript: Mihó mi n’ por (Beter kan ik het niet). Die voltooiing lijkt niets te vroeg als we bedenken dat De Trupialen al op 3 juni – dus na niet meer dan twee maanden repeteren – de première in het De Veer theater verzorgden.

E perla di Caribe telt vier bedrijven. Het is een musical, bestaande uit toneeldialogen die afgewisseld worden met liederen, zang en dans. De namen van de personages zijn ontleend aan Aruba’s geografie: Arashi, Bubali, Jukuri, Butucu, Buguruy, Basiruti, Macuarima – wat in de ‘literatura indianista’ gebruikelijk zou worden. Ook Ernesto Rosenstand deed dat, zowel in diens verhalen als in zijn toneelstukken.

Inhoud

Het Indiaanse jongetje Butucu vist uit de zee een vreemde carco op, die warm wordt en dan gaat praten. De carco zegt dat hij de vader van het eiland is, omdat hij op bevel van de Grote Geest een parel voortbracht die tot een klein eiland uitgroeide: e perla di Caribe! De carco is nu gekomen om het eilandje te beschermen tegen dreigende gevaren. Piraten in een grote boot met witte zeilen zijn voor de kust van Savaneta geland. Bij Boca Mahos vieren de Indianen hun oogstfeest. De Grote Geest heeft dit jaar overvloedig regen geschonken en de oogst is goed. Sjamaan Bushiribana vertelt tijdens dit feest het verhaal van de Grote Geest, de carco en diens parel die tot het eilandje Ora-Oubao uitgroeide.

Cacique Balashi wil het verhaal alleen geloven als de karko het hem zelf vertelt. Zodra de cacique dit gezegd heeft, komen de kinderen de carco brengen, die voor de tweede keer warm wordt en zijn waarschuwing nu voor de volwassenen herhaalt. De Caraïben bereiden zich door een oorlogsdans en door met rode verf gevechtstekeningen op het gezicht te schilderen voor op de mogelijke strijd: “Caribenan ta lucha duru / Ta pone diabel core bai / Cu nos Balashi, nos tin curashi / Y Aruba nunco lo no cai”

Het toneel verplaatst zich naar de tegenspelers. De Spaanse piraten zijn geland en begraven hun schatten in een grot aan het strand. Felipe, Antonio, Enrique en Juan zijn bang voor mogelijke Indianen en hun pijlen, want de kapitein heeft een Indiaan gevangen genomen en meegenomen naar het schip. Wowo di Warawara eist zijn gevangen broeder terug. Het lijkt even op vechten uit te draaien, maar de dappere Indianen doen de Spanjaarden terugdeinzen en in hun boot afdruipen. Nu kan het oogstfeest bij Boca Mahos eindelijk doorgaan. De vijand is weg, op twee piraten na die in Bushiribana’s grot drongen, maar door de tovenaar verblind werden zodat ze eeuwig zullen moeten ronddolen. De in de grot opgeborgen carco wordt te voorschijn gehaald. Hij wordt (voor de derde keer) warm en zegt dat het gevaar voorbij is.

Het feest wordt ingezet met ‘Ora-oubao’ – een lied dat de geschiedenis van Aruba in miniatuur verwoordt: “Indiannan Caribe / Audaz y famoso / A laga un herencia / Di balor tan costoso. / Un historia di un perla / Drumi den laman / Cu a bira un Isla / Aruba stimá.” Vervolgens brengt de jongste – Butucu – die de karko gevangen heeft, deze ook weer naar zee terug.

Dichtung und Wahrheit

Hubert Booi beschrijft de beroemde voorvaderen op ‘vleugels van de fantasie’, zoals hij zelf in zijn proloog schrijft. Het historische aspect moet inderdaad met een flinke korrel zout genomen worden, want Booi neemt er een humoristisch loopje mee. Zo laat Bushiribana in ‘shorthand’, vergezeld van zijn handtekening in de vorm van een grottekening, het nageslacht weten dat er in zijn grot twee blinde piraten voor eeuwig ronddwalen. Booi maakt van de priester Bushiribana een bovenaards personage, met zijn geitenbotten en een staf met een geitenkop erop. Hij praat met lugubere stem allerlei onverstaanbare taal en doet vreemde ceremoniële dingen. De hitte van de carco zou volgens een Indiaan mogelijk door kortsluiting ontstaan. Zo maakt hij er spel van met verzinsel en waarheid – in die volgorde. Er verschenen lovende recensies in Amigoe, Beurs- en Nieuwsberichten en de Arubaanse courant, waarin dit aspect eveneens benadrukt werd. Je weet niet hoe de Indianen leefden, maar toch …

Literatura indianista

Hubert Boois E perla di Caribe rekenen we tegenwoordig tot de ‘literatura indianista’, een term die we ontlenen aan Henry Habibe’s bespreking van Hubert Boois ‘E ultimo Caribe’, dat volgens Habibe “pa su tema, ta pertenesé na un konhunto di literatura indianista ku ta eksisti na henter Amérika latina, fo’i Argentina te Méxiko. Nos por bisa, trankil, ku e ta e úniko den su genero na nos idioma, o más konkretamente na Aruba, ja ku na Korsow no ta existi e género ei (indianismo) Den su afán romántiko Booi a buska un nota original pa Aruba (kolor lokal) i asina el a jega na identifiká su mes ku un indján: ‘e último Karibe’. I pa expresá asina su ‘nashonalismo’ e poeta a hasi uso di un rekurso masha frekwente den ‘Romantismo’ na Latino-Amérika: identifikashón ku un indjan.” (Watapana II-8, maart 1970: 4-7)

E ultimo Caribe Het bekende gedicht ‘E ultimo Caribe’ verscheen in het Arubaanse nummer van Simadan (1961) en in de verzamelbundel Muchila (1969). Hubert Booi wijst in dit gedicht op het historische gegeven dat de oorspronkelijke bewoners van Aruba in 1515 door Diego Salazar, op bevel van Diego Colón, werden weggevoerd naar Hispaniola, omdat daar een tekort aan werkkrachten was. Hubert Booi geeft aan dat zelfs de krijgszuchtige Caraïben [guereronan famoso] voor de wrede Europeaan moesten buigen en werden uitgeroeid of in slavernij gebracht. Het gedicht bevat een fel protest tegen de deportatie en uitroeiing van de Indianen door Europese kolonisators, de Spanjaarden. Daarbij laat Booi ‘de laatste Indiaan’ zelf aan het woord, in krachtige taal vol zelfbewustzijn en verzet. De Caraïbiër gaat liever dood dan dat hij in slavernij zal moeten buigen. Het gedicht begint met de ‘ik’ die spreekt, maar gaat aan het einde over in ‘wij’ – een veralgemening en vereenzelviging van de dichter met zijn hoofdpersonage. Het hoofdpersonage is geen eenling, maar spreekt namens een heel volk. Qua vorm sluit dit gedicht nog geheel aan bij een Europese literaire traditie, in zijn regelmaat van zes kwatrijnen, het consequent volgehouden gekruiste rijmschema en de alexandrijnen. Ritmisch blijken juist de meest betekenisvolle verzen zich te verzetten tegen dit regelmatige jambische metrum, waarmee het verzet van de Caraïbiër ook vormelijk gestalte krijgt. “Historia sí ta conta di un lamá gloryoso Nos gran lamá CARIBE, bao cielo tropical, Henrencia inborabel di guereronan famoso, Cu a larga pa recuerdo, nan nomber inmortal.”

Drie golven

Het thema van een romantisch-nationalistische identificatie met de Indiaan komt in de literatuurgeschiedenis van Aruba in drie golven voor en wel in alle drie genres. Voor het eerst treedt het vanaf de jaren vijftig op met een stuk als van Hubert Booi: E perla di Caribe (1955), met verhalen van Ernesto Rosenstand: Cuentanan Rubiano (1961) en bijvoorbeeld in het hiervoor al genoemde gedicht van Hubert Booi: ‘E ultimo Caribe’ [Simadan 1961]. Hier kan eveneens de naam van Robert Henriquez genoemd worden die in juli 1958 E prinses di Guadirikiri – een musical in vier bedrijven schreef, die echter nooit gepubliceerd werd. Het poëtische stuk, dat speelt in een paleis in de grotten van Guadirikiri, past helemaal in de sfeer van de ‘literatura indianista’ met zijn romantisering van het Indiaanse verleden.

Aan het einde van de jaren zestig en het begin jaren zeventig zien we het genre opnieuw in Hubert Booi: Amor di Kibaima (1969) en diens verhalen ‘E sombra den baranca (A re-ko)‘ (1971) en ‘Ken tabata Kibaima?’ (1972), en in de toneelstukken van Ernesto Rosenstand: Macuarima (1972) en Wadirikiri (1975).

Een derde golfbeweginkje ontstaat er nog na de status aparte als Tochi Kock: Aruba – e leyenda di su nomber (1986) en Philomena Wong: Na caminda pa independencia (1986) publiceren. Maar in het laatste werk is het al nauwelijks meer dan een motief en behoort het in zijn eigenlijke vorm al geheel tot het verleden. Vergelijkenderwijs meld ik hier ook nog even de studies van R.H. Nooijen: Het volk van de grote Manaure (1979) en Jossy Mansur: E Indiannan Caquetio (1981).

Caribe of cobarde

Het Indiaanse verleden speelt een grote rol in het bewustzijn. Of ze nu als historisch betrouwbaar of ontsproten aan de fantasie ten tonele worden gevoerd, de beroemde Indianen van Aruba’s verleden kennen slechts positieve eigenschappen. Het zijn goede kanobouwers en -vaarders, vissers en jagers, die een leven in tevredenheid leiden, voorafgaande aan de komst van de kolonisators die deze vreedzame harmonie wreed zullen verstoren. Maar als het eiland bedreigd wordt, ontwaakt de fiere strijder die zich tot het laatste verzet en die het woord ‘angst’ niet kent! E perla di Karibe drukt een romantisch gevoel zonder echt onderzoek naar het werkelijke leven van de Indianen uit. Het is minder zich een echt verdiepen in het verleden dan een romantisering daarvan en een nostalgische fantasie.

In Booi’s korte verhaal ‘E sombra den baranca (A re-ko)’ komt nog een ander thema naar voren: het boek der natuur, het sprekend verleden. De hoofdpersoon begeeft zich naar de rotsen van de Arikok om er zich één te voelen met de natuur en het verleden van de Indianen. Een oude Indiaan van de Overwal leert de moderne ‘ik’ dat de mens vroeger zes zintuigen had, maar dat de kolonisatoren de mens van het ‘innerlijk gevoel’ [sinti] hebben beroofd. Zo laten zich twee belangrijke motieven onderscheiden: de wijsheid van de echte Indianen van de Overwal, en een bezield één zijn en één voelen met de natuur.

Hubert Booi (*Bonaire 1919), “die het Papiamento beoefent in het vloeiende adagio-ritme dat wij reeds kennen van Juan de Castellanos uit de zestiende eeuw”, zoals Cola Debrot hem karakteriseerde, woont sinds 1937 op Aruba. Aanvankelijk werd hij door de fraters voorbereid om priester te worden. Hij leerde Latijn bij Pater Roghmans op Noord, maar het zou anders lopen. Hubert Booi is nu bekend als dichter en als kenner van het Papiamento. Hij werd waarnemend Hoofd van het Toeristenbureau en van de Arubaanse Voorlichtingsdienst (naast N.A. Piña). Vanaf 1963 werd hij Hoofd van het Bureau Cultuur en Opvoeding en vanaf 1978 tot aan zijn pensionering Hoofd van het Instituto di Cultura. Hubert Booi is een belangrijk promotor van het culturele leven als mede-oprichter van de Arubaanse Kunstkring en bestuurslid van de Sociedad Bolivariana. Hij schreef en speelde toneel, is autodidactisch kenner van talen, waaronder Russisch, en autodidactisch schilder. Als Papiamentstalig dichter schreef hij onder meer liederenteksten voor Padu Lampe en de tekst van het Bonaireaanse volkslied. Er is nog veel ongepubliceerd werk van hem in de Collectie Ito Tromp in de biblioteca Nacional, waaronder veel (gelegenheids)poëzie en liederen, en twee vertalingen: Un soño riba bispu di Pasku (Christmas Carroll) en een beginfragment van Romeo y Julieta (Romeo and Juliet). Zijn ‘Golgotha’ verscheen in de Antilliaanse cahiers; in 1969 publiceerde hij Muchila. Hij is vooral bekend wegens zijn musicals E perla di Karibe (1955) en Amor di Kibaima (1969).

Brotherhood of the spurs

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Brotherhood of the spurs van Lasana M. Sekou.

door Wim Rutgers

Behalve acht dichtbundels, waarvan de eerste al twintig jaar geleden verscheen, publiceerde de op Aruba geboren maar geheel op Sint-Maarten opgegroeide Harold H. Lake, onder zijn schrijversnaam Lasana M. Sekou in 1989 een verhalenbundel met vijf korte verhalen onder de titel Love Songs make you cry. Deze bundel heeft na bijna tien jaar – in 1997 – een vervolg gekregen met een nieuwe verzameling van vier langere verhalen, Brotherhood of the spurs.

Lasana M. Sekou publiceert in standaard-Engels, maar gebruikt voor de dialogen van zijn personages veelal een sterk gecreoliseerd Engels. In zijn taalgebruik is de erfenis van twintig jaar dichterschap duidelijk aanwezig. De vier chronologisch geordende verhalen spelen alle op het eiland Sint-Maarten en voeren de lezer van Afrika en de middle passage, Sint Maartens verleden van slavernij dus, naar het Sint-Maarten van de eerste helft van de twintigste eeuw, en van het heden naar een toekomstfantasie als het eiland ooit onafhankelijk zou worden. In alle verhalen blijkt Sekou zich nauw verbonden te voelen met zijn eiland en de mensen daarop. In deze bundel kiest Lasana M. Sekou motieven als de wreedheden en de vernederingen van slavenhandel en slavernij, een traditionele dodenwake, de tijd van de grote wereldcrisis en de Caraïbische arbeidsmigratie, enkele traditioneel door het gouvernement verboden hanengevechten en een blik in de toekomst van politieke onafhankelijkheid van het eiland, confederatie en de consequenties van de moderne technologie. Zo haken deze vier verhalen zowel in op internationale als insulaire gegevens en krijgen ze een enigszins hybride karakter omdat ze een mixture vormen van zowel universaliteit als de streekgebondenheid van een dorpsvertelling met exotische trekken.

Maar ten diepste verwoorden alle verhalen een ‘sense of belonging’, de verbondenheid met Sint-Maarten vormt de ondertoon van al de vier verhalen. Het eerste verhaal ‘A salting’ verplaatst ons naar het Afrikaanse gezin van een rechter-bestuurder die vier vrouwen en niet minder dan 37 kinderen heeft. Een daarvan, een meisje dat op het punt staat volwassen te worden, gaat een grote reis ondernemen met Nana Mandisa. Het verhaal begint met de beschrijving van een aan het wereldlijk en religieus gezag onderworpen gelukkig volk, een verheerlijking van het onbedorven leven van de Afrikaanse mens vóór de komst van de wrede kolonisator en slavenhandelaar. Van de harige blanken, die ruiken naar bedorven vlees, met hun felle ogen, hun huid die niet tegen de zon kan, met hun monden zonder lippen, hun vreemde kleren en schoenen, en hun vuurwapens wordt niets dan slechts gezegd. Deze slavenhalers overvallen de stoet van Nana Mandisa en roven het meisje, waarna de ‘passage through the middle of an underworld’ met al zijn horror, van Afrika naar Sint-Maarten volgt. Dit verhaal is dus nogal traditioneel, maar van belang is de omkering van het gegeven dat er niet van Sint-Maarten teruggekeken en -verlangd wordt naar Afrika, een ‘back to Africa-beweging’, maar dat het verhaal uiteindelijk vanuit Afrika naar het Caraïbische gebied, naar het nieuwe eiland van inwoning, Sint Maarten, leidt omdat dáár de toekomst ligt.

Had het eerste verhaal de wijde scoop van de geschiedenis van een gehele bevolkingsgroep, in het tweede staat een twintigste eeuwse Sint-Maartense familie centraal die weliswaar door de geschiedenis onvrijwillig op het eiland gebracht is, maar die inmiddels allang en bewust voor het eiland gekozen heeft, omdat alleen dáár de eigen identiteit beleefd wordt. Dit tweede verhaal, ‘The wake’, is niet alleen het langste verhaal van de bundel maar ook verreweg het beste. Wat mij betreft had Lasana Sekou de bundel de titel van dit verhaal en niet die van het derde verhaal kunnen meegeven. Maar ik begrijp ook wel dat een titel als ‘Brotherhood of the spurs’ meer intrigeert dan het korte ‘The wake’. Het verhaal over de nachtwake voert ons naar de jaren twintig tot zestig van onze eeuw en vertelt de familiegeschiedenis van soldaat Adamus, die in Frankrijk heeft gevochten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Bij zijn overlijden in 1963 vertelt de familie Adamus’ geschiedenis als een pars pro toto voor de inwoners van het eiland in het algemeen. Na de Eerste Wereldoorlog heerste er armoede op Sint-Maarten, een eiland dat men soms zelfs als een gevangenis beschouwde omdat het de mogelijkheden van mensen zo belemmerde dat arbeidsmigratie noodzakelijk was. De mens Adamus trekt achtereenvolgens naar Cuba om suiker te kappen, naar de Verenigde staten waar hij een technische opleiding krijgt, maar dan komt de grote crisis van 1929. Adamus vindt werk op Aruba bij de Lago, in zijn vrije tijd bouwt hij huizen, hij trouwt op Aruba, maar een nooit ophoudend heimwee voert hem na zijn pensionering in de late jaren vijftig terug naar Sint-Maarten, waar hij een goed huis bouwt. Hij heeft zich ontwikkeld tot een familiepatriarch met talrijk kroost, van wie de kleinkinderen inmiddels in het buitenland studeren. Zo heeft de familie de weg afgelegd van slavernij tot relatieve welstand op het eiland en daarbuiten – met name de jongste generatie, een weg van traditie naar moderniteit. De nachtwake met zijn verhalen fungeert als een reinigingsritueel om de zware last van het verleden af te wassen.

Vergeleken met dit verhaal is het derde, dat het titelverhaal van de bundel is, niet meer dan een dorpsvertelling. Het beschrijft wat er allemaal om de traditionele hanengevechten heen gebeurt en vooral wat daar bij gevoeld wordt, zoals bij het gokken, zonder dat aan de hanengevechten zelf veel woorden worden vuilgemaakt. Het verhaal hoort tot de beschrijvingskunst des dagelijksen levens, met zijn staaltjes van koopvrouwen op de markt, hun conversatie, hun volksleven en volkswijsheid – alle dialogen in gecreoliseerd Engels. De vechthaankampioen van Sint Maarten moet het opnemen tegen die van Guadeloupe. Dat wordt een hele grote wedstrijd waarbij ‘Tout Saint Martin’ en vertegenwoordigers van het zustereiland aanwezig zijn en verbroederen in de ‘sport’. Ook dit gevecht wordt nauwelijks beschreven; de haan van Sint-Maarten wint. Even lijkt het in het verhaal erop dat de hanengevechten verteltechnisch gebruikt worden als metafoor voor de ‘struggling for life’ om er bovenop te komen. De grote Franse voorvechter van de emancipatie, Schoelcher en de aan hem gewijde dag worden genoemd, maar dat motiefje blijft in de lucht hangen omdat het thema vrijheid niet met de hanengevechten in verband gebracht wordt.

Het vierde en laatste verhaal tenslotte, speelt in de verre toekomst van St. Martin als twee wensen gerealiseerd zijn of direct dienen te worden: de politieke onafhankelijkheid èn de opheffing van de politieke tweedeling van het eiland: one St. Martin now! Voorts is er een confederatie van buurteilanden gepland. Mevrouw Akillah Lakshmih is de democratisch gekozen president en Philipsburg heet nu Sualouiga. Technische uitvindingen op electronisch communicatiegebied hebben het eiland zozeer een enorme materiële voorspoed gebracht, dat het eiland door middel van de moderne electronica als hèt centrum van een global village fungeert. Rond dit gegeven waaiert het verhaal allerlei kanten uit, van verre herinneringen aan de onmenselijke historische slavernij tot drugsbaronnen en terroristen die dreigen Parijs af te branden. Het verhaal blijft vaag, er zijn geen karakters, er is geen samenhangend plot met een climax en de min of meer geheime – in elk geval geheimzinnige – terreurorganisatie komt niet boven matige sf uit. Daarenboven is Sint-Maarten als technologisch wereldcentrum natuurlijk een nonsensfantasie.

Lasana M. Sekou is bij mijn weten momenteel niet alleen de meest productieve Engels-Antilliaanse auteur maar ook verreweg de beste. Dat bewijst hij met zijn tweede verhaal in deze bundel opnieuw glansrijk. Ondanks het zwakke derde en ronduit slechte vierde verhaal, heb ik het eerste met instemming gelezen en bewerkt het tweede onmiddellijk dat ik mijn jarenlange fanschap van zijn werk voortzet. Als je over alle superlatieven heenleest heeft de Canadese Joanna W.A. Rummens een heel instructief voorwoord bij de verhalen geschreven.

Brotherhood of the spurs is uitgegeven in klein pocketformaat. Het intrigerende en prachtige kaft is van Virgilio Mendez en Suzette Moses. Blijft het probleem hoe dit boek te kopen. Ik heb het tot nu toe nog in geen enkele boekhandel gezien. Lasana M. Sekou: Brotherhood of the spurs.St. Martin: House of Nehesi 1997 171 pagina’s ISBN 0 913441 22 8

Tera di silencio

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Tera di silencio (2004) van Quito Nicolaas. 

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter