blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: kolonialisme

Colonial ghosts haunt Belgium as Africa museum eyes change

by John O’Donnell

 (Reuters) – At the entrance to Belgium’s Museum for Central Africa stands a giant golden statue of a European missionary with an African boy clutching his robes, along with a plaque that reads: “Belgium brings civilisation to Congo”.
The statue and some of the exhibits inside anger many visitors for the way they portray African people and Belgium’s brutal colonial past.
Now Belgium wants to change that, at least a little. It is spending 66 million euro to modernise the museum, set in rolling gardens outside Brussels, and put a new face on the colonial experience.
Klik hier voor het hele artikel.
[van Reuters, 24 februari 2014]

Zijderoute in Hermitage Amsterdam

De tentoonstelling Expeditie Zijderoute. Schatten uit de Hermitage vanaf 27 februari geeft een breed overzicht van ’s werelds beroemdste handelsroute en haar rijke culturele erfenis.

In 1877 introduceerde de Duitse geograaf Ferdinand von Richthofen de naam ‘Grote zijderoute’ voor een keten van eeuwenoude handelsroutes via Centraal-Azië, tussen het Verre Oosten en het Westen. Ruim zeventien eeuwen was de Zijderoute het grootste handelsnetwerk ter wereld. Karavanen van soms wel duizend kamelen, paarden, ossen en ezels vervoerden goederen, kunstvoorwerpen en ideeën van oost naar west en van west naar oost, door woestijnen en over hooggebergtes.
Aan het eind van de negentiende eeuw werden de eerste opgravingen georganiseerd, vooral door Russische expedities. Er werden verdwenen steden, kloostergrotten en begraafplaatsen blootgelegd in Mongolië, West-China, de Centraal-Aziatische republieken, tot in de Kaukasus. Vele schatten, daterend van ver voor Christus tot de middeleeuwen, verschenen vanonder het zand. Muurschilderingen, zilver, goud, beschilderd zijde, beelden en sieraden, allemaal van hoge artistieke kwaliteit en getuigend van een betoverende culturele en religieuze uitwisseling. Verloren steden kregen weer glans: Khara-Khoto, Panjakent, Varakhsha. Oude, soms vergeten rijken keerden terug op de kaart: Sogdië, Parthië, Ustrushana.
Wat de Zijderoute aan de Russische onderzoekers prijsgaf is vanaf 1 maart, aan de hand van ruim 250 schatten uit de Hermitage St.-Petersburg, aan de Amstel te ontdekken. De 250 objecten van zeldzame schoonheid worden tot en met 5 september 2014 getoond.
Neelie Kroes opent op donderdagavond 27 februari aanstaande de tentoonstelling. Neelie Kroes is een VVD-bitch, Vice-President van de Europese Commissie en Commissaris Digitale Agenda.

Vrouwen met een reputatie

Brieven boven water

Deze aflevering staat in het teken van beruchte vrouwen. We ontdekten dat in de mannenwereld van vroeger, vrouwen als de standvastige kapiteinsvrouw Catelijntje of de Surinaamse Susanna du Plessis een uitzondering waren.

read on…

Geschiedenis van een handelsmaatschappij

door Jerry Egger

De West-Indische Compagnie (WIC) heeft een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van Suriname. Ze was mede-eigenaar van het gebied en heeft ook de aanvoer van slaven vanuit Afrika gedurende lange tijd gedomineerd. Een algemene geschiedenis van deze maatschappij is dan ook relevant om zo meer te weten te komen over de vroege geschiedenis van de Europese aanwezighied op de zogenoemde ‘Wilde Kust’. De Nederlandse historicus verbonden aan de Leidse universiteit, Henk den Heijer, wordt beschouwd als een deskundige en zijn boek Geschiedenis van de WIC is al vele malen herzien en herdrukt. In 2013 verscheen de vierde druk, die voor het eerst in 1994 uitkwam. De Walburg Pers heeft er een prachtige uitgave van gemaakt met zeer fraaie illustraties van de hoofdrolspelers bij de WIC die door verschillende bekende schilders van die tijd zijn geportretteerd. Er zijn ook tekeningen van gebouwen opgenomen – vooral in Amsterdam – die een rol hebben gespeeld bij de WIC, en enkele forten op de westkust van Afrika. Verder zijn er tekeningen van Benoit en Stedman die in Suriname zeker herkend zullen worden omdat die vaker in boeken zijn gepubliceerd.

In zijn inleiding geeft Den Heijer aan dat heel wat archiefmateriaal van de WIC verloren is gegaan. Het is tekenend dat een maatschappij die veel heeft bijgedragen aan de Nederlandse aanwezigheid in Amerika op onbenullige wijze is behandeld door officiële instanties aldaar. In 1821 gaf het departement van Koloniën de opdracht om een deel van het waardevol WIC-materiaal aan een lompenhandelaar te verkopen, en in 1844 verbrandde een ander deel dat was ondergebracht bij het departement van Marine. Heel wat verspreid liggend materiaal moest worden geraadpleegd om de geschiedenis van de WIC te vertellen. Aan de andere kant geeft het boek ook weer hoe werd gedacht over de WIC. Het mocht dan wel een belangrijke onderneming zijn, maar veel heeft zij niet echt opgeleverd voor de schatkist van diverse aandeelhouders. Dit in tegenstelling tot de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) die geroemd wordt in de Nederlandse geschiedenis.

De WIC moest de tegenhanger worden van de VOC, die de handel op Azië monopoliseerde. Amerika was ook lucratief gelet op de hoeveelheden goud en zilver die Europa bereikten via Spanje. Dit idee circuleerde onder mensen in de verschillende provincies die later Nederland zouden worden. Uiteindelijk lukte het in 1621 de WIC op te richten. Den Heijer geeft een interessante beschrijving van de manier waarop de verschillende gebieden in Nederland betrokken raakten bij de Atlantische wereld. Een logisch gevolg was de poging een maatschappij op te richten die een handelsmonopolie zou krijgen op alle activiteiten die zouden worden ontplooid op de continenten rond de Atlantische Oceaan. En zo geschiedde. Het werd een combinatie van kaapvaart en handel drijven. Het meest bekende ‘succes’ was Piet Heyn die de Spaanse vloot vol zilver wist te kapen.

Den Heijer beschrijft uitgebreid het reilen en zeilen binnen de WIC. Dat maakt het boek tot een geschiedenis van een maatschappij, zonder dat de lezer veel te weten komt over de zeelieden, over het personeel in Afrika en Amerika en hoe die dachten en tegen de WIC aankeken. Af en toe is er een glimp die een beetje licht doet schijnen op de werkers, maar veel is dat niet. Het is een typische geschiedenis van bovenaf. Er wordt heel weinig van onderaf – bottom up – naar de WIC gekeken. Dat zou een ander verhaal opleveren dan in dit boek vastgelegd. De slavernij komt wel aan bod, maar dan voornamelijk vanuit de visie van de leiding. Den Heijer laat zien dat in eerste instantie de Nederlanders twijfelden of het tot slaaf maken van Afrikanen moreel wel kon. Dat liet men al heel snel varen toen de WIC delen van het noordoosten van Brazilië veroverde en inzag dat slavernij noodzakelijk was om bij het verbouwen, oogsten en verwerken van suikerriet deze vorm van arbeid op grote schaal toe te passen. Kortom, alle morele overwegingen liet men voor wat ze waren en Nederland begon zich steeds meer bezig te houden met het verhandelen van Afrikaanse gevangenen. Curaçao bleek een geschikte diepzeehaven te hebben. Gevangen genomen Afrikanen konden van daaruit verder worden verhandeld. Ook Suriname werd vooral in de achttiende eeuw – op het hoogtepunt van de plantagelandbouw – voorzien van tot slaaf gemaakte Afrikanen. Dat leidde onder andere tot de ramp met de ‘Leusden’ in 1738 toen slaven vanuit West-Afrika naar Suriname werden getransporteerd. Het schip zonk voor de monding van de Marowijnerivier, maar het ruim werd dichtgespijkerd zodat de Afrikaanse gevangenen niet konden ontsnappen en verdronken. Den Heijer spreekt van een misdaad, die overigens nauwelijks punt van discussie was binnen de WIC. Waar wel over werd gesproken, was de geleden schade.

Zo laat de schrijver zien waar het bij de WIC om ging, om winsten zonder moeilijke morele vragen te stellen. De auteur laat zo genoeg ruimte om een ander verhaal te vertellen over de WIC, waarbij gebeurtenissen als die met de ‘Leusden’ meer naar de voorgrond worden gehaald.

Henk den Heijer: Geschiedenis van de WIC. Opkomst, bloei en ondergang, vierde herziene druk. Zutphen: Walburg Pers, 2013. ISBN 90-5730-891-6

Jansen van Galen: niet-moralistisch, weinig comparatief

door Rosemarijn Hoefte
.
John Jansen van Galen heeft een kwartet boeiende Surinameboeken op zijn conto staan: Kapotte plantage, Hetenachtsdroom, Het Suriname-syndroom en Laatste gouverneur, eerste president. Nu is er dan de pil getiteld Afscheid van de koloniën, waarin de auteur het Nederlands dekolonisatiebeleid onder de loep neemt. ‘Waarom had Nederland in de Oost een geleidelijke dekolonisatie nagestreefd en moest de West een kwarteeuw later zo spoedig mogelijk onafhankelijk worden? Waarom wilde het Indonesië achterlaten als een federale staat en wees het voor de Antillen de federale staatsvorm af? Waarom maakte het zich, tot op de rand van oorlog toe, sterk voor het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s maar ontzegde het dit lang aan de Arubanen? Waarom ijverde het voor een volksstemming over de onafhankelijkheid over de toekomt van Nieuw-Guinea, maar wees het een referendum over de onafhankelijkheid van Suriname van de hand?’ (p. 18). De kernvraag is: deed Nederland het inderdaad zo beroerd als vaak wordt beweerd?
Om deze vraag te beantwoorden, heeft Jansen van Galen een wel erg lange aanloop nodig over kolonisatie en dekolonisatie in Azië en de Caraïben. Over de laat-koloniale periode merkt hij op dat het Nederlandse kolonialisme vanouds eerder gekenmerkt wordt door paternalisme, ‘waarbij men van bovenaf in detail de zaken voor de inlanders wilde regelen … dan door verstokt kolonialisme’ (p. 570). Het lijkt mij dat paternalisme (the white man’s burden) een onlosmakelijk deel is van het kolonialisme en geen separaat verschijnsel. In deze hoofdstukken buitelen de gebeurtenissen soms over elkaar heen, vooral in de wat vlakke en traditionele delen over Indonesië; in de stukken over de Antillen en met name Suriname voelt de auteur zich zichtbaar beter thuis en heeft zijn beeldende schrijfstijl de overhand. Helaas maakt hij geen verbindingen tussen de ervaringen en het koloniale beleid in Oost en West, terwijl er toch wel aanknopingspunten zijn. Zo schrijft Jansen van Galen over de ‘ethische intentie’ van gouverneur Lely’s goudspoorlijn (p. 146), zonder een duidelijke lijn te trekken naar de ethische politiek die begin twintigste eeuw opgang deed in Nederlands Indië. En in hoeverre is het beleid van gouverneur Johannes Kielstra beïnvloed door zijn ervaringen in Indië?
Na 516 bladzijden zijn we beland bij de ‘onbetaalde rekeningen’ van het Nederlandse dekolonisatiebeleid, zoals zwarte piet, de TV serie over de slavernij, de kwestie-Rawagede, de levering van Nederlandse tanks aan Indonesië, en het officiële Nederlandse beleid jegens  president Bouterse. De auteur somt allerlei episodes tot eind 2012 op, maar komt uiteindelijk niet veel verder dan te constateren dat dit de naweeën zijn van een onvoltooide dekolonisatie. Het zou interessant zijn dit soort incidenten en processen in een internationaler perspectief te plaatsen: wat zijn de Britse, Franse, Belgische, Spaanse en Portugese ervaringen op dit terrein?
De kernvraag die de auteur in de inleiding stelt − was het Nederlandse dekolonisatiebeleid zo slecht als vaak wordt beweerd − wordt beantwoord in het laatste hoofdstuk ‘Slotsom’ (pp. 556-577). Jansen van Galen begint met de herinnering aan een interview met voormalig premier Willem Drees in 1980. Drees wees op de ervaringen van Groot-Brittannië in India/Pakistan, België in Congo en Frankrijk in Algerije en Indochina om te constateren dat Nederland het zo gek nog niet had gedaan. Jansen van Galen is het met hem eens. Met zijn verfrissende, niet-moralistische kijk benadrukt hij de onderlinge tegenstellingen en strijdigheden van het Haagse beleid. Hij verklaart fundamentele discrepanties in het beleid door te wijzen op Nederlands pragmatisme, gericht op eigen belang op korte termijn waarbij principes of algemene richtinggevende uitgangspunten geen rol speelden, ‘al werd het beleid tegenover de buitenwacht doorgaans verdedigd met een stellig beroep op beginselen’ zoals democratie, rechtszekerheid en het waarborgen van mensenrechten (pp. 564-565). Het beleid werd geschraagd door financiële afwegingen en het behoud van prestige en machtspositie. Maar in hoeverre week /wijkt dit beleid dan af van andere West-Europese koloniale machten? Ik had ook graag een diepere analyse gelezen over hoe de ervaringen met de Indonesische dekolonisatie wel of geen een rol hebben gespeeld in Suriname of in hoeverre Surinaamse ontwikkelingen de constitutionele verhoudingen tussen Nederland en de Antillen hebben beïnvloed. Van mij had het slotakkoord uitgebreider en comparatiever mogen zijn, eventueel ten koste van de voorgaande hoofdstukken.
 
Afscheid van de koloniën is oorspronkelijk geschreven als proefschrift, de auteur heeft er echter voor gekozen zijn promotie niet door te zetten. In deze publieksvriendelijke versie ontbreken noten en verwijzingen, maar op p. 18 wordt vermeld dat de ‘wetenschappelijke academische versie’ inclusief noten online beschikbaar is. Merkwaardig genoeg leverde de genoemde link geen hit op.
 John Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën; Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942-2012. Amsterdam: Atlas Contact, 2013. 608 p., ISBN 978 90 254 3530 1, prijs € 44,95.
[uit Oso 2013, nr. 2]

‘donjuan’ in Suriname

door Joop Vernooij

In het Nationaal Archief in Den Haag-Nederland is enige tijd geleden het verslag van Pieter Groen van zijn reis naar de West-Indies, inclusief Suriname en Paramaribo, gevonden. Zijn tekst van 2.300 woorden is niet lang, maar wel interessant, niet zozeer om welke landen hij aandeed, maar om wat er in die tijd te beleven was. We lezen over leefwijze en cultuur van die tijd in onze regio, met name over het plantageleven. Het verhaal is interessant omdat het van een jongeman van negentien jaar is.
Jacco Hogeweg van het Nationaal Archief heeft de uitgave verzorgd, maar ook zijn eigen uitgebreid verhaal ter verduidelijking toegevoegd. Zijn verhaal geeft een prima inleiding en aan het eind behandelt hij ook het verdere verloop van het leven van Pieter Groen, een koopmanszoon uit Amsterdam. De schriften van Pieter Groen hebben eigenlijk als titel Journaal van een reis naar de West-Indien, van 1792 tot 1794, genummerd 1, 2 et cetera, tot 7. Jacco Hogeweg heeft het geheel de titel Een donjuan in de Westgegeven, daarmee Pieter Groen tekenend naar aanleiding van zijn relationele leven ten aanzien van vrouwen.
Pieter Groen ging jong op reis. Hij moest aanleren hoe zaken te doen in die koloniale tijd. Juist aan het begin van zijn reis overleed zijn vader. De familie bleek genoeg geld te hebben om Pieter te veld te sturen en hij keek dan ook als een beginnende zakenman. Hij was niet van alles op de hoogte maar vond in de West-Indies toch wel het een en ander. Hij had genoeg geld bij zich om twee jaar onderweg te zijn. Het eerste deeltje heeft als titel Journaal van een reis naar West-Indiëen het tweede Journaal van een reis door West-Indië. Het derde deeltje heet Journaal door het Hollandse West-Indië. Daar komt Paramaribo aan bod, evenals de plantage Courtvligt, plantage Halle en Saxen (in 1863 met 98 slaven, eigenaar Wilhelm Rühmann), plantage Cuylenborg (in 1863 9 slaven, eigenaar W. Rühmann), en dan gaat hij naar Guyana. Hij vervolgt met het 4de Journaal over de kolonies en rivieren Essequibo en Pommeroon, de Arabisker Kust en Orinoco en de levenswijze van de indianen. Groen is geen rasechte antropoloog of socioloog en schrijft voor zich uit met de nodige vooroordelen zoals toen gebruikelijk. En het is ook helemaal niet zijn bedoeling volledig te zijn. Niettemin is hij een van de eersten die iets over de oorspronkelijke bevolking meldt, zoals over hun ‘huizen’ (kampen), over hun wijze van planten en oogsten, over hun huwelijk en visvangst. Het 5de deel heeft de titel Journaal van een reis van Demerara naar Berbice en mijn verblijf in de kolonie. Deze kolonies waren Nederlands, evenals Essequibo en Pommeroon, maar vormden later in 1830 het grootste deel van het huidige Guyana. Het 6de deel bericht ons over de terugreis, Journaal van een reis naar Rotterdam met het schip The Non Pareil van kapitein Edward Barker. Ik denk dat menigeen, zoals ikzelf, vanuit Suriname de Atlantische reis heeft gemaakt. Toen was het vooral bij gelegenheid van het West-Indisch verlof en tegenwoordig heet het de Caribbean Cruise.
Voor Jacco Hogeweg is het 7de deeltje het basisboek door de eigenaardige titel. Het heet Een apart journaal over Engels en Hollands West-Indië, 1792-1794. Opmerkingen te vinden in het samengevatte journaal van mijn reizen in Europa en door de West. Hierin gaat Groen min of meer uitgebreid in op zijn amoureuze activiteiten met vrouwen in de West, wel of geen slavin, wel of niet wit. Hij is openhartig en wil als jongeman wat opscheppen over zijn relaties, kort of lang, vrij of met dwang en als het allemaal lukt, gebruikt hij de uitdrukking ‘Constantinopol werd belegerd’. Hoe hij daarop komt, is een raadsel. Verbazend dat hij in die tijd erover praat en het aan vrienden en familie bekendmaakt. In het algemeen is het een geseculariseerd verhaal. God wordt niet overal bij gehaald. Groen, die katholiek schijnt te zijn, heeft het niet over kerken, predikanten en priesters en is wat geloof betreft, uiterst sober. Misschien een relict van de Verlichting en de Franse Revolutie. Pieter Groen had eerst in het klad over zijn belevenissen geschreven en heeft in 1794 alles in het net uitgewerkt.
Zoals gezegd was het niet de bedoeling een verhandeling over slavernij, plantage-economie of Europese expansie te schrijven. Het is een reisjournaal, inbegrepen de windrichting (en windstilte), de graden en minuten van de scheepvaart. Dus historisch of literair niet zo interessant.
Maar toch: het is een tijdsbeeld en een logistieke verkenning. Dit boek is wel interessant vanwege de illustraties. Hogeweg heeft kaarten en plattegronden gevonden, die min of meer origineel zijn en ons verder brengen wat de West-Indies betreft. De kaart van pagina 6-7 geeft een aantal plantagenamen van Essequibo-Demerara, van Berbice en van Suriname. Zeer verhelderend. De uitgave bevat ook een lijstje woorden van het Berbice-Nederlands die Groen heeft opgetekend en wellicht heeft gebruikt (pp. 128-129).
Hogeweg geeft ook het verdere verhaal van Pieter Groen, die in 1830 in Beverwijk is overleden. Hij voegt er een stamboom van Groen aan toe. Met een literatuurlijst en een effectieve index. Er zijn wel moeilijke of vreemde woorden zoals bezaar, bramstagen en bramra’s.
Deze publicatie is informatief vanwege de in- en uitleiding van Jacco Hogeweg en geeft een beeld van een zwierbol, een pierewaaier of op z’n Sranan, een boroman.
Jacco Hogeweg: Een donjuan in de West. Het reisverslag (1792-1794) van koopmanszoon Pieter Groen, 175 pp. met illustraties. Uitgeverij Balans, 2013

Buitgemaakt en teruggevonden

Nederlandse brieven en scheepspapieren in een Engels archief

Op 19 november 2013 verschijnt een nieuw deel in de reeks Sailing Letters met de titel Buitgemaakt en teruggevonden. Nederlandse brieven en scheepspapieren in een Engels archief. In dit dubbeldikke vijfde en laatste deel komt een veelheid aan verloren gewaande brieven en scheepspapieren aan bod. Zo is er een verslag van het vertrek van de Hollanders uit Nieuw-Amsterdam, een relaas van de opstand aan boord van een Zeeuws slavenschip, uniek drukwerk van het Bataviaas Genootschap en een onbekend gedicht uit Suriname, de beschrijving van de vracht van het laatste porseleinschip uit China en de perikelen rondom een saluutincident op de Antillen, alles buitgemaakt en teruggevonden in een Engels archief.Nederland en Engeland hebben nogal wat zeeslagen met elkaar uitgevochten. Over en weer werden schepen tot zinken gebracht of veroverd. Scheepsladingen werden, samen met de aanwezige post, tot ‘prijs’ verklaard. De Engelsen maakten keurige beschrijvingen van de Nederlandse buit en de bemanningen van de gekaapte schepen werden uitvoerig verhoord. De verslagen daarvan werden – samen met honderdduizenden in beslag genomen papieren – eeuwenlang bewaard, aanvankelijk in de donkere kelders en tochtige zolders van de Tower of London en later in The National Archives. Niemand keek ooit om naar deze unieke verzameling, die meer dan 38.000 zakelijke en persoonlijke brieven bevat van en aan Nederlandse zeelieden, kooplieden en hun familie. Veel van deze brieven bereikten nooit hun bestemming. Sommige zijn tot op de dag van vandaag niet eens geopend. Pas in 1980 werden deze Prize Papers door een Nederlandse onderzoeker ontdekt. De omvang van het materiaal is indrukwekkend en uniek en de brieven zelf geven een goed beeld van het alledaagse leven in de 17de en 18de eeuw.

Het project Sailing Letters is een initiatief van de Koninklijke Bibliotheek in samenwerking met het Nationaal Archief, de Universiteit Leiden en de Samenwerkende Maritieme Fondsen. Ieder Sailing Letters Journaal bevat transcripties van opmerkelijke brieven en documenten met afbeeldingen op de bijbehorende dvd. Erik van der Doe (1957), Perry Moree (1960) en Dirk J. Tang (1947) zijn allen maritiem-historici.

Erik van der Doe, Perry Moree & Dirk J. Tang (red.) m.m.v. Peter de Bode,
Buitgemaakt en teruggevonden. Nederlandse brieven en scheepspapieren in een Engels archief,
Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, ISBN 978.90.5730.918.2, prijs € 24,95 – 352 pagina’s.

Michiel de Ruyter: Zeeheld of piraat?!?

door Marcel van der Voort
Vlissingen – Raar eigenlijk dat de Vlissingse zeeheld Michiel de Ruyter steeds vaker als een piraat wordt bestempeld. Komt dat door de populaire piratenfilms die er in de bioscoop en op de televisie zijn te zien? Of wordt De Ruyter veelvuldiger in verband gebracht met toenmalige slavenhandel en raken zijn heldendaden daardoor op de achtergrond?
De Ruyter is hoe dan ook nog steeds één van de bekendste zeehelden in de Nederlandse geschiedenis. Hij wordt algemeen beschouwd als de grootste admiraal. In de eerste drie Engels-Nederlandse Oorlogen speelde de Vlissinger een belangrijke rol. Daarnaast nam de Ruyter deel aan diverse oorlogen in de Oostzee en tegen piraterij in de Middellandse Zee.
De Ruyter was in dienst van de staat en van reders. En was ook nog een periode als zelfstandig ondernemer werkzaam in de walvisvaart. Volgens een historicus komt de zelf aangenomen naam De Ruyter waarschijnlijk uit de kaapvaart en is zij ontleend aan het “ruiten” oftewel roven door zijn kaperschip. Kapers wilden nog wel eens piraterij begaan en de Engelsen verdachten De Ruyter hiervan. De Ruyters schip is daarom, terwijl hijzelf de Franse stad Calais bezocht, met bemanning in beslag genomen en naar de marinebasis Sandwich in Engeland gebracht. Michiel zou zijn schip en bemanning achterna zijn gereisd om te protesteren.
[van zeeland.blog.nl, 24 oktober 2013]

Een donjuan in de West

Het nieuwe Lees het NA magazine dat vanaf 21 augustus in de winkel ligt, opent met de reiservaringen van de Amsterdammer Pieter Groen (1773-1830). Als jongeman leidt Pieter Groen een spannend leven. Hij maakt een lange reis naar West-Indië, waar hij onder andere veel minnaressen heeft. Na zijn terugkeer in Nederland kan hij maar moeilijk zijn draai vinden. Het Nationaal Archief bewaart een serie reisverslagen van deze jonge Amsterdammer. Die zijn vanaf 16 oktober te zien op de tentoonstelling Het geheugenpaleis – met je hoofd in de archieven.
Het Journaal
Het reisverslag van Pieter Groen, dat hij zelf Journaal noemt, bestaat uit 7 chronologisch geordende schriftjes en bestrijkt de jaren 1792-1794. In het 1e deel beschrijft Groen zijn heenreis vanuit de Nederlandse Republiek naar West-Indië. De volgende 4 schriftjes van het Journaal verhalen over zijn ervaringen in West-Indië. Pieter geeft een uitgebreide beschrijving van de plantages die hij bezoekt en van zijn wandelingen door koloniale nederzettingen.
De binnenlanden in
Ook doet hij verslag van een aantal meerdaagse tochten door de binnenlanden die hij onderneemt. Groen verbaast zich voortdurend over de zeden en gewoonten van de inheemse indianen waarmee hij op zijn verkenningstochten in aanraking komt. In het 6e deel van zijn reisverslag legt Pieter Groen minutieus de terugreis naar Nederland in 1794 vast.
Amoureuze belevenissen
Daarmee is het feitelijke reisverhaal tot het einde verteld. Maar Pieter kan het niet laten om nog een extra schriftje toe te voegen. Daarin beschrijft hij onverbloemd de seksuele avonturen die hij tijdens zijn bezoek aan West-Indië heeft beleefd.
Het doel van de reis?
Waarom Pieter precies op reis gaat naar het andere eind van de wereld, blijft in nevelen gehuld. Hijzelf geeft daar in zijn Journaal geen heldere verklaring voor. Misschien moest hij zich op de West-Indische plantages voorbereiden op een toekomstig bestaan als koopman. Zelf lijkt hij zijn reis vooral als een initiatie voor het volwassen leven te beschouwen. Zijn omzwervingen en amoureuze escapades wekken in ieder geval de indruk dat Groen vooral zichzelf en de wereld wil ontdekken.
Dit nieuwsitem is gebaseerd op een artikel van Jacoo Hogeweg uit het nieuwe nummer van het Lees het NA magazineLees het NA magazine 6/2013 is vanaf 21 augustus 2013 te koop in de boekhandel. Het Lees het NA magazine is een uitgave van Het Genootschap voor het Nationaal Archief.
Meer weten over Pieter Groen?
De geschiedenis van Pieter Groen is een van de 11 verhalen die worden gepresenteerd op de tentoonstelling Het geheugenpaleis – met je hoofd in de archieven, die vanaf 16 oktober 2013 tot en met 29 juni 2014 in de nieuwe publieks– en tentoonstellingsruimte van het Nationaal Archief is te zien. Lees meer over Het geheugenpaleis of bekijk het persbericht.Jacco Hogeweg heeft een hertaling gemaakt van het reisverslag van Pieter Groen. Die publicatie, Een donjuan in de West. Het reisverslag van koopmanszoon Pieter Groen (1792-1794) verschijnt op 5 september 2013 bij Uitgeverij Balans. Het boek is te bestellen via de webwinkel.

Een stap terug in de geschiedschrijving van de koloniën

door Angelie Sens  

Het kloeke boek Rijk aan de rand van de wereld; De geschiedenis van Nederland overzee 1600-1800  oogt in eerste instantie veelbelovend. De titel lijkt een regelrechte vondst. We kunnen het eerste woord namelijk op twee manieren opvatten: rijk als in imperium en rijk als in vermogend of kapitaalkrachtig. Waarschijnlijk zijn hier beide betekenissen bedoeld. Het vervolg van de titel – ‘aan de rand van wereld’ – is minder gelukkig gekozen. Immers, daarmee wordt Nederland op het eerste oog in het centrum van de wereld geplaatst; een uitgangspunt dat door veel historici niet (meer) als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Maar ook voor Nederland geldt, aldus de auteurs, dat het zich aan de rand van, in dit geval, continentaal Europa bevond en dat het ‘vroegmoderne Nederlandse koloniale rijk een mondiaal randverschijnsel was’ (p. 11). Rijk aan de rand van de wereld hanteert onmiskenbaar een Nederland-centrisch perspectief.

Uw recensent is een groot voorstander van een integrale benadering die Nederland (en in breder verband Europa), Amerika, het Caraïbisch gebied, Afrika en Azië in samenhang en wisselwerking met elkaar behandelt zonder de diverse perspectieven te veronachtzamen. Dat is op zich een lastige klus en het vergt een grote kennis en souplesse van auteurs die een dergelijk ondernemen tot een goed einde willen brengen. Zelf zeggen Emmer (die de West voor zijn rekening neemt) en Gommans (die de delen over de Oost beschrijft) hierover dat ze getwijfeld hebben over het slagen van het in één boek bijeenbrengen van ‘de Nederlandse expansie in Oost en West’. Ze hebben het er toch maar op gewaagd (p. 7).  

Je zou verwachten dat de auteurs – de een oud-hoogleraar in de Geschiedenis van de Europese Expansie aan de Universiteit Leiden (Emmer) en de ander hoogleraar Koloniale Geschiedenis en Wereldgeschiedenis (Gommans) aan diezelfde universiteit – de bedoeling hebben gehad om een soortement synthese te schrijven van de geschiedenis van Nederland en de overzeese bezittingen in Oost en West in die belangrijke twee eeuwen tussen 1600 en 1800. Die verwachting komt helaas niet uit. Het boek is veeleer een aaneenrijging van – overigens vaak zeer informatieve – hoofdstukken en paragrafen.  

De indeling van Rijk aan de rand van de wereld laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Het volgt allereerst een drieledig geografisch patroon en daarbinnen wordt een regionale en lokale onderverdeling gehanteerd. Eerst komt het perspectief van de Republiek aan bod en de wederwaardigheden van de Nederlandse VOC en WIC. In dit eerste deel worden ook culturele aspecten voor het voetlicht gehaald in een poging ‘het stemgeluid van de niet-Nederlandse “ander” dus steeds luider [te] doen klinken’ (p. 70). De aandacht gaat hier uit naar cartografie, schilderkunst en wetenschap – uitingen van High Culture dus – die kennelijk alleen in de betrekkingen tot Azië gevonden kunnen worden, zo klinkt de boodschap van de auteurs door. Vervolgens wordt de blik gericht op ‘De Atlantische wereld’ en de Nederlandse activiteiten in het Caraïbisch gebied, in Brazilië, in Noord-Amerika, in West-Afrika en in Zuid-Afrika. De Kaapkolonie viel trouwens onder het gezag van de VOC en hoorde formeel dus niet bij de West-Indische bezittingen.    

Het derde deel tenslotte, behandelt ‘Moesson-Azië’. Vele handelssteunpunten en koloniale nederzettingen passeren hier de revue: de Indonesische Archipel, Ceylon (Sri Lanka), de Indiase kustplaatsen en -stroken Malabar, Coromandel, Surat, Bengalen, en verder China, Taiwan, Japan en het vasteland van Zuidoost-Azië.   Aan de hand van ‘terugblikken’ aan het eind van elk der drie delen pogen de auteurs de veelal op zichzelf staande hoofdstukjes nog een zekere samenhang te verschaffen. Ondanks de korte vrijages met ‘cultuur’ en ‘mensen’ gaat Rijk aan de rand van de wereldhoofdzakelijk over economische, politieke, militaire en bestuurlijk-administratieve aspecten van de aanwezigheid van Nederlanders buiten Europa. Tegen die achtergrond moeten we dan ook één van de conclusies van de auteurs plaatsen: het is vanaf 1645 alleen maar geleidelijk bergafwaarts gegaan met de Nederlandse expansie en de positie en status van Nederland als koloniale mogendheid. Immers, in 1640-1645 was het Nederlandse koloniale rijk qua omvang op zijn hoogtepunt met de (kortstondige) veroveringen van Brazilië, gebieden in het Caraïbisch gebied, waaronder Suriname, en op de westkust van Afrika.

Laten we inzoomen op ‘de Atlantische wereld’. In ruim 130 pagina’s beschrijft Emmer twee eeuwen expansie in de beide Amerika’s en uiteraard het Caraïbisch gebied, met vanaf einde zeventiende eeuw Suriname en de Antillen als belangrijkste koloniën. Allereerst betoogt hij dat deze laatstgenoemde West-Indische vestigingen onvergelijkbaar zijn met die aan de andere kant van de wereld. Kort gezegd, aldus Emmer: het was grotendeels ‘leeg land’, en op die plaatsen waar mensen – ‘indianen’ – van oudsher woonden, was vrijwel geen sprake van landgebruik vergelijkbaar met dat in Europa of in Azië bijvoorbeeld. Daar komt bij dat het grootste deel van de bevolking in het Caraïbisch gebied in rap tempo uitgeroeid of gedecimeerd werd. De oorzaak van deze menselijke ramp zoekt Emmer vooral in de ziektes die Europeanen en later ook Afrikanen meebrachten naar de ‘Nieuwe Wereld’. In het gebied ontstond een voor Europeanen nieuw soort economie: de plantagelandbouw, hoofdzakelijk gericht op de export en de wereldmarkt. Deze kon alleen maar draaien op slavenarbeid, zo vervolgt de auteur zijn relaas.   Vervolgens gaat Emmer in op de demografische kwestie onder de titel ‘Het Caribisch raadsel’, op ‘De wereld die de slaven maakten’ en op hun ‘Verzet’ (pp. 173-189). De samenlevingen onder de plantagelandbouw kenden hoge sterftecijfers en lage geboortecijfers; er was nauwelijks sprake van ‘natuurlijke aanwas’. Emmer beweert dat hiernaar, ondanks de belangstelling voor dit fenomeen, nog onvoldoende (vergelijkend) onderzoek gepleegd is en dat de argumenten voor het ‘demografisch tekort’, zoals slechte voeding, de slechte behandeling en de rondwarende ziektes, slechts op hypotheses berusten. Immers, de plantage-eigenaren zorgden voor voedsel en slaven hadden daarnaast de beschikking over eigen tuinen, waarvan de opbrengsten zo overvloedig waren dat wat niet voor eigen gebruik nodig was op de markt verkocht werd. Over de behandeling merkt hij op dat het niet zoveel uitmaakte of slaven slecht, beter of goed behandeld werden, omdat zelfs een goede behandeling niet tot een verhoging van het geboortecijfer leidde. ‘Vooral zwangere slavinnen profiteerden van deze “lotsverbeteringspolitiek”. Zij kregen minder zwaar werk toegewezen, en zowel voor als na de zwangerschap werden ze van alle plantagewerk vrijgesteld. Bleef de baby in leven, dan ontving de moeder soms een premie in de vorm van extra kleding. Grote plantages schakelden artsen in om over de gezondheid van hun slaven te waken’, aldus Emmer (p. 175). Dit citaat is representatief voor de wijze waarop Emmer over dit en verwante onderwerpen schrijft.    

Er is op zich niets mis mee dat Emmer zijn eigen stokpaardjes berijdt. Kwalijker is het dat hij veel, vooral recentere, literatuur grotendeels links laat liggen. In een overzichtswerk, want die pretentie heeft Rijk aan de rand van de wereld, mogen mijns inziens de standpunten in het huidige academische debat en de daarbij horende literatuur niet ontbreken. Als Emmer het heeft over de these van Eric Williams (1944) dat er een direct verband zou bestaan tussen de winsten van de slavenhandel en slavernij enerzijds en de (vroege) industrialisatie van Engeland anderzijds of over de lange(re) termijn consequenties van slavenhandel en slavernij voor Afrika en Zuid-Amerika, merkt hij op: ‘Het is hier niet de plaats om al deze veronderstellingen te toetsen aan de resultaten van het recente historische onderzoek, want voor Nederland lijkt deze discussie nauwelijks van belang. Nederlands was een kleine speler in het Atlantisch gebied en de winsten uit slavenhandel en slavernij kunnen in ons land niet in verband gebracht worden met de industrialisatie.’(pp. 155-156)   Een laatste punt dat ik wil aansnijden is: voor wie is dit boek bedoeld? Welke doelgroepen hebben de auteurs voor ogen? Mij is dat niet duidelijk geworden. Zijn het (eerstejaars) studenten of wellicht de meer algemeen geïnteresseerde lezers, of toch ook de historische gemeenschap?    

Kortom, Rijk aan de rand van de wereld is verre van geslaagd als synthetiserend overzichtswerk. Daarnaast is het een onevenwichtig boek, waarin zelfs de op p. 7 geambieerde ‘polyfonie’ (gelijkwaardige meerstemmigheid) verre van waargemaakt wordt. Het is niet te hopen dat hoogleraren en universitair (hoofd)docenten het als handboek voor hun (eerstejaars) studenten zullen voorschrijven. Dat zou een stap terug betekenen.  

Piet Emmer & Jos Gommans, Rijk aan de rand van de wereld; De geschiedenis van Nederland overzee 1600-1800. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012. 542 p., ISBN 978 90 351 3345 7, prijs € 29,95.  

[uit Oso 2013.1]

Massamoord Mariënburg 111 jaar geleden

door Benjamin Mitrasingh

Het is vandaag, 30 juli, precies 111 jaar geleden dat de massamoord op Mariënburg plaatsvond. Over de aard en het aantal van de slachtoffers zijn er wat onduidelijkheden.

read on…

Pieter Groen gaat naar de Barbiesjes

Op zondag 16 juni is het stuk Pieter Groen gaat naar de Barbiesjes in première gegaan op het Oerolfestival, Terschelling. Deze objecttheatervoorstelling van Jaime Ibanez en Jornt Duyx is een coproductie van het Nationaal Archief, Hotel Modern en Feikes Huis. De voorstelling is gebaseerd op de 18e eeuwse reisverslagen van Pieter Groen die zich in het Nationaal Archief bevinden.
Op avontuur in Berbice

Pieter Groen gaat naar de Barbiesjes is een historische tragediekomedie en vertelt het verhaal van de 19-jarige koopmanszoon Pieter Groen. Hij vertrekt in de zomer van 1792 naar Berbice, een toenmalige Nederlandse kolonie ten westen van Suriname. De kolonie heeft een omstreden reputatie; wie naar de Barbiesjes gaat, gaat zijn ondergang tegemoet, is de overtuiging. Maar voor Pieter lonkt het avontuur. Tijdens zijn verblijf in Berbice trekt hij door de binnenlanden met indianen, inspecteert plantages, bezoekt stadjes en leidt een losbandig leven. Met alle gevolgen van dien.
De voorstelling
Jaime Ibanez bewerkt de belevenissen van Pieter Groen tot een primitieve animatie: een mix van gesproken woord, bewegende machines en illustraties. De voorstelling wordt muzikaal begeleid door Jornt Duyx.
Het geheugenpaleis
Het verhaal van Pieter Groen is een van de 11 verhalen die onderdeel uitmaken van de expositie Het geheugenpaleis – dwalen door de archieven. Na een grondige verbouwing bij het Nationaal Archief zal deze tentoonstelling vanaf 16 oktober 2013 de openingstentoonstelling zijn. Op de webexpo is al een voorproefje te zien van deze tentoonstelling.
Nationaal Archief
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter