blog | werkgroep caraïbische letteren

Jansen van Galen: niet-moralistisch, weinig comparatief

door Rosemarijn Hoefte
.
John Jansen van Galen heeft een kwartet boeiende Surinameboeken op zijn conto staan: Kapotte plantage, Hetenachtsdroom, Het Suriname-syndroom en Laatste gouverneur, eerste president. Nu is er dan de pil getiteld Afscheid van de koloniën, waarin de auteur het Nederlands dekolonisatiebeleid onder de loep neemt. ‘Waarom had Nederland in de Oost een geleidelijke dekolonisatie nagestreefd en moest de West een kwarteeuw later zo spoedig mogelijk onafhankelijk worden? Waarom wilde het Indonesië achterlaten als een federale staat en wees het voor de Antillen de federale staatsvorm af? Waarom maakte het zich, tot op de rand van oorlog toe, sterk voor het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s maar ontzegde het dit lang aan de Arubanen? Waarom ijverde het voor een volksstemming over de onafhankelijkheid over de toekomt van Nieuw-Guinea, maar wees het een referendum over de onafhankelijkheid van Suriname van de hand?’ (p. 18). De kernvraag is: deed Nederland het inderdaad zo beroerd als vaak wordt beweerd?
Om deze vraag te beantwoorden, heeft Jansen van Galen een wel erg lange aanloop nodig over kolonisatie en dekolonisatie in Azië en de Caraïben. Over de laat-koloniale periode merkt hij op dat het Nederlandse kolonialisme vanouds eerder gekenmerkt wordt door paternalisme, ‘waarbij men van bovenaf in detail de zaken voor de inlanders wilde regelen … dan door verstokt kolonialisme’ (p. 570). Het lijkt mij dat paternalisme (the white man’s burden) een onlosmakelijk deel is van het kolonialisme en geen separaat verschijnsel. In deze hoofdstukken buitelen de gebeurtenissen soms over elkaar heen, vooral in de wat vlakke en traditionele delen over Indonesië; in de stukken over de Antillen en met name Suriname voelt de auteur zich zichtbaar beter thuis en heeft zijn beeldende schrijfstijl de overhand. Helaas maakt hij geen verbindingen tussen de ervaringen en het koloniale beleid in Oost en West, terwijl er toch wel aanknopingspunten zijn. Zo schrijft Jansen van Galen over de ‘ethische intentie’ van gouverneur Lely’s goudspoorlijn (p. 146), zonder een duidelijke lijn te trekken naar de ethische politiek die begin twintigste eeuw opgang deed in Nederlands Indië. En in hoeverre is het beleid van gouverneur Johannes Kielstra beïnvloed door zijn ervaringen in Indië?
Na 516 bladzijden zijn we beland bij de ‘onbetaalde rekeningen’ van het Nederlandse dekolonisatiebeleid, zoals zwarte piet, de TV serie over de slavernij, de kwestie-Rawagede, de levering van Nederlandse tanks aan Indonesië, en het officiële Nederlandse beleid jegens  president Bouterse. De auteur somt allerlei episodes tot eind 2012 op, maar komt uiteindelijk niet veel verder dan te constateren dat dit de naweeën zijn van een onvoltooide dekolonisatie. Het zou interessant zijn dit soort incidenten en processen in een internationaler perspectief te plaatsen: wat zijn de Britse, Franse, Belgische, Spaanse en Portugese ervaringen op dit terrein?
De kernvraag die de auteur in de inleiding stelt − was het Nederlandse dekolonisatiebeleid zo slecht als vaak wordt beweerd − wordt beantwoord in het laatste hoofdstuk ‘Slotsom’ (pp. 556-577). Jansen van Galen begint met de herinnering aan een interview met voormalig premier Willem Drees in 1980. Drees wees op de ervaringen van Groot-Brittannië in India/Pakistan, België in Congo en Frankrijk in Algerije en Indochina om te constateren dat Nederland het zo gek nog niet had gedaan. Jansen van Galen is het met hem eens. Met zijn verfrissende, niet-moralistische kijk benadrukt hij de onderlinge tegenstellingen en strijdigheden van het Haagse beleid. Hij verklaart fundamentele discrepanties in het beleid door te wijzen op Nederlands pragmatisme, gericht op eigen belang op korte termijn waarbij principes of algemene richtinggevende uitgangspunten geen rol speelden, ‘al werd het beleid tegenover de buitenwacht doorgaans verdedigd met een stellig beroep op beginselen’ zoals democratie, rechtszekerheid en het waarborgen van mensenrechten (pp. 564-565). Het beleid werd geschraagd door financiële afwegingen en het behoud van prestige en machtspositie. Maar in hoeverre week /wijkt dit beleid dan af van andere West-Europese koloniale machten? Ik had ook graag een diepere analyse gelezen over hoe de ervaringen met de Indonesische dekolonisatie wel of geen een rol hebben gespeeld in Suriname of in hoeverre Surinaamse ontwikkelingen de constitutionele verhoudingen tussen Nederland en de Antillen hebben beïnvloed. Van mij had het slotakkoord uitgebreider en comparatiever mogen zijn, eventueel ten koste van de voorgaande hoofdstukken.
 
Afscheid van de koloniën is oorspronkelijk geschreven als proefschrift, de auteur heeft er echter voor gekozen zijn promotie niet door te zetten. In deze publieksvriendelijke versie ontbreken noten en verwijzingen, maar op p. 18 wordt vermeld dat de ‘wetenschappelijke academische versie’ inclusief noten online beschikbaar is. Merkwaardig genoeg leverde de genoemde link geen hit op.
 John Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën; Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942-2012. Amsterdam: Atlas Contact, 2013. 608 p., ISBN 978 90 254 3530 1, prijs € 44,95.
[uit Oso 2013, nr. 2]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter