blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Debrot Cola

‘Mijn broeder de neger’ (1)

door Fred de Haas

De Verenigde Naties heeft het jaar 2011 uitgeroepen tot ‘Internationaal jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst’, de Afrikaanse diaspora. Aandacht voor dit jaar zal er volgens de Curaçaose minister René Rosalia van Onderwijs en Cultuur dan ook beslist zijn op het eiland. In samenwerking met Unesco wordt op Curaçao een serie activiteiten ontplooid. Ook onze medewerker en taalvorser Fred de Haas doet een duit in het zakje. In drie afleveringen gaat hij in op het controversiële gebruik van onder meer het begrip ‘neger’.Boeli van Leeuwen vertelde me eens lachend dat Colá Debrot helemaal geen negerin als zuster had. Ik had al zo’n vermoeden. Maar ik neem graag Colá’s idee over als Leitmotiv voor deze serie van drie artikelen over de Afro-Caribische mens die ik in overdrachtelijke zin tot mijn broeder (en zuster) reken.

‘Neger’
Laat ik maar meteen zeggen dat dit een van de vreselijkste woorden is die ik ken. Ik zal niettemin die benaming enkele malen moeten gebruiken binnen de context van het onderwerp waarover ik schrijf. Heeft het woord ‘neger’ altijd wel zo verschrikkelijk geklonken? Ik betwijfel het. In Nederland gebruikte men – het wordt helaas nog steeds gebruikt, ook door ontwikkelde mensen – het woord ‘neger’ omdat men eenvoudig geen ander woord kende. In 1898 schreef A.H Pareau (Onze West, reisschetsen door A.H. Pareau, den Haag W.P. van Stockum en Zoon): ‘De opgewondenheid van de negers is eene extase, waarin zij gemakkelijk vervallen zonder een druppel alcohol gezien te hebben’. En: ‘Onder de negerinnen treft men meer zenuwlijderessen aan dan onder de Europeesche vrouwen’. Schrijvend over Koninginnedag in Paramaribo: ‘Voor opschik hebben de negerinnen vrij veel over. Op een feestdag is iedere vrouw of meisje als in een splinternieuw kleed uitgedost en met eene extra opzichtige hoofddoek getooid’. De goede frater Mauritius, een van de drie fraters die voor het eerst voet aan wal zetten op Curaçao, schreef in augustus 1887 het volgende aan Pater Superior in Nederland: ‘Zooals U uit de vorige brief weet, hebben we vier leerlingen. Toen ik den 19den Augustus van Welgelegen tehuis kwam, vond ik een nieuwen leerling, zoo groot als ik, Carlos Ramírez genaamd, oud 17 jaar, van de grenzen Venezuela en Colombia, met een neger die zijn koffer droeg, etc’ (zie: De Fraters van Zwijsen, Anton van Oirschot, de Walburg Pers, 1986, p.32). Tijdens de Tweede Wereldoorlog voelde koningin Wilhelmina zich in Londen (haar woorden): ‘…een stamhoofd zoo zonder parlement, iets als de negeropperhoofden in Suriname…’ (Fasseur, Wilhelmina, deel 2, p. 343).

De Dominicaner pater Paul Brenneker (1912-1996) die een leven lang op Curaçao heeft gewerkt, vertelt dat ‘in de oude tijd de zwarte mens zelf ook gewoon over ‘neger’ sprak (Curaçaoensia, 1960, no. 537). Wij geloven hem op zijn woord.

‘Neger’ is een benaming die werd gebruikt door mensen die er geen benul van hadden dat ook Afrikanen tot een land, stam of familie behoorden en die om die reden voor het gemak maar een woord kozen dat een oppervlakkige lading dekte: de kleur van de huid.
Het woord dat de Romeinen bezigden om een donkergekleurde Arabier (‘Moor’) of zwarte Afrikaan aan te duiden was onder meer ‘niger’ (Latijn voor ‘zwart’). Dat deze kleur discriminerend was kunnen we opmaken uit een opmerking van de Romeinse dichter Virgilius:

‘quamvis ille niger, quamvis
tu candidus esses,
o formose puer, nimium ne
crede colori’

(Vertaling: ‘al is hij zwart en jij blank, schone jongeling, hecht niet teveel waarde aan uiterlijk’; Virgilius Ecloga II, v. 15/16). Wijze woorden inderdaad, maar woorden die door de geschiedenis constant zouden worden gelogenstraft.

‘Negro’
Pas in de 15e eeuw zou het Spaans-Portugese woord ‘negro’ echt in zwang komen. Het was de tijd dat de Portugezen als eersten de westkust van Afrika exploreerden en zonder scrupules Afrikanen als dwangarbeiders meenamen naar het zuiden van het Iberisch schiereiland. Daar moesten deze zich zo goed en zo kwaad als het ging maar aanpassen aan de daar gesproken taal/talen en heersende gewoonten. Hun Afrikaanse talen hadden hun bruikbaarheid verloren en de Afrikanen moesten zo snel mogelijk zien over te gaan op het Portugees of het Spaans. Dat ze daar niet helemaal in slaagden moge duidelijk zijn. Vandaar dat men hun taal die doorspekt was met woorden uit hun Afrikaanse land van herkomst ‘habla de negro’ noemde, ‘negerpraat’, de taal die later Afro-Spaans of Afro-Portugees zou worden genoemd. Die ‘negerpraat’ had ook nog een andere naam: ‘guineo’, een naam die nogal voor de hand lag omdat de hele westkust van Afrika van Senegambia tot het huidige Angola ‘Guinea’ of ‘Guinee’ werd genoemd. Ook de Portugezen bezigden die term. ‘Falar (em) guené’ was dus zoiets als ‘dat negertaaltje spreken’. In het Papiaments kennen we ook de term ‘guene’ voor de taal/talen die door de Afrikanen vanuit hun thuislanden werd(en) meegenomen naar het Caribisch gebied (zie ook Brenneker, Curaçaoensia, nos 242 t/m 252).

Het woord ‘guené’ (dat op verschillende manieren wordt geschreven in de documenten) is waarschijnlijk afgeleid uit het Berbers ‘aguinaw’ (= zwart mens). ‘Guiné’ was de algemene term waarmee men indertijd de zwarte mensen van de Afrikaanse westkust aanduidde. Brenneker noemt als variant van het ‘Guene’ de uitdrukking ‘lenga di luango’ (luangotaal) en ‘macamba’, waarmee met ‘macamba’ dus heel duidelijk ‘Afrikaans’ wordt bedoeld. Dit komt overigens overeen met de betekenis van ‘macamba ’ in het volgende Afro-Spaanse document uit de Zuid -Amerikaanse Rio de la Plata regio:

‘Eso no lo sabe uté
Lo trato que hay en mi raza
De ché, de vó y de uté.
Neglo de uté respetoso
Se le dice al gramillero,
Neglo de ché, po ejemplo
Lo macamba escobero’.

(Vrij vertaald: ‘u weet niet hoe wij, zwarten, elkaar aanspreken, met ‘che’, met ‘vos’ of met ‘usted’. We gebruiken het respectvolle U tegen een zwarte die boer is en we zeggen, bijvoorbeeld, ‘che’ – beste vriend’ – tegen Afrikaanse bezembinders’). Dat de Papiamentstalige ABC-eilanders later het woord ‘Makamba’ zijn gaan gebruiken om Hollanders aan te duiden is de zoveelste wonderlijke verschuiving in betekenis die we in taal vaak tegenkomen.

Het Afro-Spaans in de literatuur
Vanzelfsprekend ging de ‘habla de negro’, de ‘negertaal’, niet ongemerkt voorbij aan de aandacht van de schrijvers in Spanje en de Spaanse koloniën. In de 16e eeuw voert Lope de Rueda in zijn komedie ‘Eufemia’ de negerin Eulalla op die een liedje zingt in haar gebroken Spaans en in de 17e eeuw laat de Mexicaanse schrijfster Sor Juana Inés de la Cruz in haar kerstliedjes ‘los negrillos’ (de ‘negertjes’) in hun eigen taal zingen (Obras completas, Editorial Porrúa, 1981, p. 211, Villancico VIII):

Sor Juana Ines de la Cruz
Cantemo, pilico,
Que se va la Reina,

Y dalemu turo
Una noche buena
Iguale yolale,
Flacico, de pena,
Que nos deja ascula
A turo la Negla.

(In grammaticaal correct Spaans: Cantemos, Perico, que se va la Reina y démosle todos una noche buena. Igual es llorar, Francisco, de pena, que a todos los Negros a oscuras nos deja = ‘Laten we zingen, Perico, want de Koningin gaat weg en laten we haar allen een goede nacht wensen. We kunnen ook huilen van verdriet, Francisco, want zij laat alle negers achter in het donker’). We zien in dit voorbeeld duidelijk op welke manier de Spaanse woorden worden verbasterd tot klanken die we ook tegenkomen in het Papiaments: llorar = yora, turo = tur. Het laatste zal ongetwijfeld een verrassing zijn voor degenen die zich ooit hebben afgevraagd waarom ‘alles’ in het Papiaments ‘tur’ is en geen ‘todo’. ‘Tur’ is een veel voorkomende klankwisseling waarbij de O vervangen wordt door een U en de R in de plaats komt van een D. ‘Tur’ bestond dus al in de 17e eeuwse literatuur van Latijns-Amerika. Hier is nog een voorbeeld uit een 17e eeuwse Afro-Colombiaanse tekst:

‘Turu lu neglo
Saltemo y bailemo
[…]
Turu lu neglo
De Santutumé’

(Vertaling: ‘Alle negers springen en dansen (…) alle negers uit São Tomé’). Maar genoeg over al die klanken. Laten we de draad weer oppakken bij al die Afrikanen die van de kusten van Afrika werden geroofd en de noodlottige oversteek moesten maken naar de ‘Nieuwe Wereld’, de naam waarmee de Amerika’s ten tijde van de ontdekkingsreizen werden aangeduid.

Piezas de Indias (stukgoederen)
Wat mij nog steeds treft is de brutale lading van de termen waarmee de mensenhandelaren de Afrikanen in vroeger eeuwen betitelden. De Afrikanen werden beschouwd als stukken koopwaar. Vandaar de naam ‘pieza’ ( = stuk) die men gebruikte om de menselijke ‘koopwaar’ aan te duiden. We weten dat onder een ‘Pieza de Indias’ (een ‘koloniestuk’) een Afrikaan werd verstaan die ongeveer 1.80 meter lang was, goed gezond en tussen de 15 en 35 jaar oud. Typerend in deze absurde context is ook
het feit dat drie ‘negerinnen’ van 15 tot 30 jaar telden voor één pieza en een oude ‘neger’ voor ¾ pieza. En ga zo maar door. De scheepsladingen Afrikanen werden in de handel aangeduid met de termen ‘paquetes’ (pakketten), ‘sacos de carbón’ (zakken kolen), ‘cargamento de ébano’ (lading ebbenhout) enz. De mensenhandelaren hadden het ook over vrachten ebbenhout (madera de ébano) of ‘levend ebben’ (ébano vivo). De Fransen zeiden ‘Bois d’ébène’ en de Engelsen ‘Ebony’, de Brazilianen ‘Peça de Guiné’ (een stuk uit Guinee) of een ‘Preto da Costa’ (een zwarte van de kust). De realiteit overtrof de fictie. Minachting en ontmenselijking waren troef. Soms blijkt de onverschilligheid ook uit de namen die men aan de Afrikanen gaf. Zo droeg een Afrikaan (‘eigendom’ van Anna Isabel Kock uit Curaçao), die aan het eind van de 18e eeuw naar Venezuela was gevlucht de naam ‘Amsterdam’ (zie prof. Ramón Aizpurúa, Boletín de la Academia Nacional de la Historia, ‘Los esclavos fugados de Curazao a Coro en el siglo XVIII’, p. 85).

[Klik hier voor deel 2]

[verschenen in Ñapa, de Weekendbijlage van dagblad Amigoe, zaterdag 12 februari 2011]

Enkele sporen van Cola Debrot

door Rien Vissers

In 2005, in het eerste nummer van het kwartaalblad Fraters CMM, schreef ik een artikel ‘Fraters en schrijvers op Curaçao’. Antilliaanse schrijvers als Tip Marugg, Jules de Palm en Frank Martinus Arion kregen les van de fraters en daar verwijzen ze soms naar in hun boeken en in interviews. Het is bijvoorbeeld bekend dat Tip Marugg, van protestantse afkomst, met grote waardering sprak over het literatuuronderwijs van frater Franciscus van Dieten.Kort geleden ontdekte ik in dit grote fraterarchief, ergens in een hoekje verscholen, een fraai houten kistje met daarin een verzilverde beker met inscriptie. Het kistje openend, kon ik in eerste instantie alleen lezen: Curaçao 1916 N. Debrot. Ik dacht meteen aan de bekende schrijver en diplomaat Cola Debrot, de grondlegger van de Antilliaans-Nederlandse literatuur. Vervolgens las ik de hele inscriptie:

Recuerdo à mi apreciable

maestro, fr. Herman

Curaçao 1916

N. Debrot

De Antilliaanse relatie fraters-schrijvers ging dus verder terug dan ik in 2005 wist! Cola Debrot (1902-1981) stamde uit een rijke Antilliaanse plantersfamilie. Zijn vaders familie had een protestants-Zwitserse achtergrond, die van zijn moeder een katholiek-Venezolaanse. Vader sprak overwegend Papiaments en moeder Spaans. Het gezin huldigde in godsdienstig opzicht vrijzinnige opvattingen. Maar men had goede redenen om de jonge Cola naar de fraters te sturen. Het St.-Thomascollege in Willemstad had een zeer goede reputatie, aldus J.J. Oversteegen in het eerste deel van zijn biografie In het schuim van grauwe wolken: het leven van Cola Debrot tot 1948 (de meeste gegevens ontleen ik aan dit in 1994 verschenen boek).

De laatste twee jaar op het St.-Thomascollege kreeg Debrot Nederlands van frater Herman Walboomers (1883-1967). Vanaf 1914, het jaar van zijn aankomst op Curaçao, tot 1916. Frater Herman bleef op het eiland tot 1919.Daarna was hij tientallen jaren leraar Nederlands op de Bisschoppelijke Kweekschool in Den Bosch.
Frater Herman gebruikte een strenge tucht en slaagde er in korte tijd in het Nederlands op school verder algemeen ingang te doen vinden (voor zijn komst werd het alleen in de hoogste klassen redelijk beheerst). Hij mengde zich vol vuur in het Antilliaans taaldebat. Zowel op de Antillen als in Suriname verdedigden de fraters het Nederlands onder andere omwille van de kansen op vervolgonderwijs voor hun leerlingen. De pastoors voelden meer voor de volkstaal ter plekke, omdat ze daarmee in de zielzorg dichter bij hun mensen konden staan.

Frater Herman, die in 1911 MO Nederlands haalde, had een passie voor poëzie, precies zoals later frater Franciscus van Dieten. Cola Debrot hield er een levenslange liefde voor Gezelle aan over. De uit de Antilliaanse bovenlaag afkomstige jongen heeft die jaren veel gepraat met de frater. Nadat hij in mei 1916 zijn examen had afgelegd, vertrok hij naar Nederland om in Nijmegen het gymnasium te volgen. Hij schonk frater Herman de mooie beker als herinnering. Het archief bewaart ook twee portretfoto’s die hij zijn oud-leraar gaf.

.

Op de klassefoto heeft Debrot zelf zijn naam geschreven. Frater Herman is te zien op de veranda. Oversteegen nam deze foto op in zijn biografie. En de frater bleef trots op zijn oud-leerling, vooral omdat die in de jaren daarna de beste van de klas bleef, ‘ook in Nederlands’.
Cola Debrot publiceerde in 1935 zijn beroemde debuut Mijn zuster de negerin. Een mooie, strak gecomponeerde novelle in de geest van zijn vriend E. du Perron en het tijdschrift Forum. Hij maakte naam als schrijver, werd arts en was een aantal jaren gouverneur van de Nederlandse Antillen.

Het blijft een beetje merkwaardig dat Cola Debrot, die zo goed Nederlands leerde van zijn frater, uit dankbaarheid een beker schonk met een Spaanse inscriptie. Of heeft zijn Venezolaanse moeder de beker laten graveren?

[overgenomen van Uit het archief van de Fraters van Tilburg]
.

Cola Debrot – Enfantine

De minstreel was gekomen met zijn luit.
De koning had de deuren al gesloten
en de verlichting deed hij uit.

Pierewaai pierewaai, streek minnestreel,
pierewaai pierewaai pierewaai

Ophelia ausgerechnet op Horatio’s schoot
zong lustig mee van There Is Something Rotten
totdat hij ruw haar strot dicht sloot.

Pierewaai pierewaai, streek minnestreel,
pierewaai pierewaai pierewaai

De koning in het donker heel alleen
plukte aan baard en kanten mouw en peinsde
over des mensen hart van steen.

Pierewaai pierewaai, streek minnestreel,
pierewaai pierewaai pierewaai

Momenten duren maar een ogenblik
De koning heeft de kaarsen weer ontstoken.
Zo gaat het voort. Hier eindig ik.

Pierewaai pierewaai, streek minnestreel,
pierewaai pierewaai pierewaai

[uit de verspreide gedichten in Verzameld werk 2, 1985]

Gedichten over eilanden (III)

Bonaire

door Albert Hagenaars

Bonaire, dit ruim met natuurschoon bedeelde eiland met behalve Nederlandse ook Spaanse en Britse invloeden, kent een kleine bevolking, slechts ruim 13.000 inwoners die bijna allemaal in de meer kernen tellende hoofdplaats Kralendijk wonen, maar was goed voor toch nog zeven bijdragen aan de bloemlezing Vaar naar de vuurtoren. De oproep in de titel kan op vijf verschillende manieren gerealiseerd worden want hoewel lang niet alle eilanden een vuurtoren bezitten, heeft Bonaire er maar liefst vijf, waarvan de Willemstoren uit 1838 de bekendste is. Drie torens zijn zelfs onlangs gerenoveerd en werken inmiddels op zonne-energie. Als daar geen nieuwe poëzie uit voortkomt…

read on…

Andere geluiden van F.M. Arion

door Quito Nicolaas

Geheel onopvallend verscheen de essaybundel Intimiteiten van het schrijven van Frank Martinus Arion. Het boekwerkje stond al eerder op het programma om uitgegeven te worden; op de site van Selexyz stond zelfs 2008, maar het is niet bekend waarom de publicatie hiervan destijds is uitgesteld. Aan de hand van een zevental essays stelt Arion een aantal fundamentele vraagstukken aan de orde. De essays hebben allemaal te maken met de thema’s Taal en Literatuur. Zoals gewend van Arion probeert hij iedere keer met zijn romans de eigen grenzen te overstijgen. Ook ditmaal doet hij dat en hij is er aardig in geslaagd. Laten we hopen dat dit niet het allerlaatste boek van Arion is.

In zijn inleidende essay wijdt Arion uit over de oorsprong van bepaalde woorden in het Nederlands. Als voorbeeld gebruikt hij het woord krioelen, dat volgens hem afkomstig is uit het Afro-Portugees. Het is afgeleid van het woord kriole dat ‘inheems’ betekent en in het Portugees werd overgenomen en als crioulo wordt uitgesproken. Qua uitspraak lijken – volgens Arion – de woorden krioelen en crioulo veel op elkaar. Zo geeft hij tal van voorbeelden om aan te tonen hoe de uitspraak van Portugese woorden in Nederlandse geschriften werden overgenomen.

Cola Debrot
In dit deel vertelt hij over de eerste Bonairiaanse schrijver Cola Debrot. Hij grapt over Debrots moeite om de lange ‘e’ van bijvoorbeeld het woord spelen, die hij met de ‘i’ van pil uitsprak. Zelf gaf Arion als verklaring dat Antillianen de lange vocalen in het Nederlands verkorten, daar men in de eigen taal – het Papiamentu – uitsluitend korte vocalen kent. Zijn belangstelling voor de lezingen van Debrot over linguïstische onderwerpen hield op te bestaan, toen hij merkte dat de goede man continu dezelfde fouten in zijn uitspraak met de ‘e’ maakte. Zo kom je toch iets meer van dit monument als Debrot in de Antilliaanse literatuur te weten. Of een dergelijke uitspraak tot de Antilliaanse identiteit behoort, valt echter te betwijfelen.

De geboorte van Dubbelspel
Eindelijk geeft Arion een eigen versie van het ontstaan c.q. het schrijfproces van zijn debuutroman Dubbelspel. In de jaren ’70 had hij tal van verschillende interviews gegeven over de bevalling van deze roman. Waar bevond hij zich toen de roman werd geschreven en welke betekenis had dit verhaal voor het Antilliaanse volk? In dit hoofdstuk vertelt hij geheel openhartig over zijn ervaringen met de recensenten in Nederland en op de Antillen, die van oordeel waren dat bepaalde passages ook geschrapt hadden kunnen worden.

De balans
In het algemeen is de bundel geschreven in een taal die niet voor iedereen vrij toegankelijk is. Interessant is de toepassing van de basis- en bovenbouwtheorie op het bestaan en ontwikkelen van de moedertaal. Inderdaad had Franz Jakubowski in navolging van Marx met deze theorie het e.e.a. willen analyseren, maar dan meer als verklaringsgrond voor de interactie tussen zij die tot de politieke- en economische elite en het gewone volk behoren. Van Arion komen we als schrijver en individu veel meer te weten dan dat nu bekend is.

Titel: Intimiteiten van het schrijven
Auteur: Frank Martinus Arion
Druk/editie: 1
ISBN 10: 9023428811
ISBN 13: 9789023428817
Uitgever: De Bezige Bij, Amsterdam

Typoscript Cola Debrot teruggevonden

door Eric de Brabander

Op een zondagmorgen kwam Randolph Statius van Eps bij mij de porch opwandelen met een mapje onder zijn arm. Of ik daar eens doorheen wilde bladeren, vroeg hij. Hij was de kast van zijn vader aan het opruimen en kwam dit mapje met wat oude tijdschriften en papier tegen. En hij had er geen idée van of er wat tussen zat dat de moeite van het bewaren waard was. Nu waren Randolphs ouders, Renee en Lodewijk Statius van Eps uitgesproken erudiete mensen met een brede belangstelling voor kunst en cultuur en met een grote kring gelijkgezinden om hen heen op Curaçao. Inmiddels is Randolphs moeder overleden en zijn vader bedlegerig.

Ik maakte het mapje open. Een paar boekjes daterende uit het begin van afgelopen eeuw. Geneeskunde en Ziekenverpleging in Nederlands West Indie door E.Q. vd Veen Zeppenfeldt, semi-arts. Die had je klaarblijkelijk in die tijd. De volksgezondheid in onze West Indische Kolonien door H.van Kol. Een ernstig woord aan het Curaçaosche volk, over geslachtsziekten, een foldertje uit 1920. Deze zijn ongetwijfeld gebruikt voor het tot stand komen van het in 1972 uitgekomen Van Scheepschirurgijn tot Specialist dat uitgebracht is onder redactie van dokter L.W.Statius van Eps en E. Luckmann Maduro.

Mijn oog viel op een onopvallend stapeltje bruingeel papier dat bijeengehouden werd door een touwtje. Bid voor Camille Willocq, stond er op. Getyped, met handgeschreven aanvullingen en doorhalingen. Het zou toch niet waar zijn. De novelle van de hand van Cola Debrot (1902-1981) verscheen in 1946, uitgegeven door John Meulenhoff. De recensies en reacties op de novelle of korte roman liepen toentertijd sterk uiteen maar dat was al bepalend voor Debrots vooroorlogse werk. Het boek behoort tot een voorbije fase in de ontwikkeling van Debrot: die waarin levensvragen aan een geloofscrisis gekoppeld worden. De dubbelzinnigheid van Camille komt tot uiting in de tegengestelde karakters van twee vormende personen, zijn moeder die zich uitsluitend bekommert om het metafysische en zijn oom Victor, de maatschappelijk geslaagde vrijdenker. Cola’s eigen moeder was maar niet zo dogmatisch als die van Camille, en Cola’s oom, tio Mauricio, stond bekend om zijn hartstocht, ondanks zijn vrijgevochten wereldbeeld. Het verhaal doet in vele opzichten aan Curaçao denken maar wordt in de Provence gesitueerd. Later, als Camille op een zolderkamer in Parijs belandt passeren vele locaties die de Debrots in hun Parijse jaren moeten hebben leren kennen.

Anna Blaman zei erover: ‘het boek geeft een reeks dromerige verwarde herinneringen weer als een reeks evenzovele transposities van eenzelfde innerlijke dissonant.’
Tien jaar na verschijning lag Bid voor Camille Willocq bij stapels in de ramsj. Tot een herdruk kwam het pas in 1986, in het verzameld werk.

Na Camille Willocq sloeg Cola Debrot volkomen nieuwe wegen in. Zijn groeiende vitaliteit leidde hem in 1948 terug naar Curaçao waar hij zich als arts vestigde en bijna twintig jaar later Gouverneur werd.

Het zou mooi zijn als de vondst van dit manuscript zou bijdragen tot een hernieuwde belangstelling voor dit existentialistische werk.

Directeur Letterkundig Museum maakt reis langs 100 schrijversgraven

Op 4 maart 2010 vindt de opening plaats van de nieuwe vaste opstelling van het Letterkundig Museum in Den Haag, Het Pantheon. 100 schrijvers – 1000 jaar literatuur. Ter gelegenheid hiervan doet Aad Meinderts, de directeur van het Letterkundig Museum, in de maand februari een ongewone queeste. Hij zal op de graven van de 100 Pantheon-auteurs een witte roos leggen, bij wijze van eerbetoon.

 

Albert Helman Foto Rudhi Relyveld

[lees hier verder]

Op volle zee, nabij Texel, wordt niet alleen hulde gebracht aan Cola Debrot (overleden in Amsterdam, na zijn crematie werd zijn as over zee uitgestrooid) en J.H. Leopold, maar ook aan H. Marsman, die in 1940 om het leven kwam toen hij, de oorlog ontvluchtend, van Frankrijk naar Engeland overstak. Voor Albert Helman legt Meinderts een roos in Amsterdam; overigens werd ook Helman gecremeerd, zijn as werd door zijn kinderen later uitgestrooid in de Surinamerivier. De literaire reis is te volgen via Twitter en via deze website – klik hier. De belevenissen, foto’s en filmopnamen worden uiteindelijk samengebracht in een virtuele expositie.

Albert Helman. Foto @ Rudhi Relyveld

Bernardo Ashetu en zijn mateloos mooie gedichten

door Rolf van der Marck

 

Helaas is nog nauwelijks studie verricht naar Bernardo Ashetu en diens gedichten. Het meeste dat wij van hem weten is afkomstig uit de inleiding van Cola Debrot op Ashetu’s eerste en enige tijdens diens leven gepubliceerde dichtbundel Yanacuna, in 1962 gepubliceerd als dubbelnummer van de Antilliaanse Cahiers.


Om Ashetu’s gedichten enigszins te kunnen plaatsen schrijft Debrot:
“De gedichten zijn voor het grootste gedeelte geschreven uit het klimaat van onzekerheid, die men ook als crisis of schemertoestand pleegt aan te duiden. De onderafdelingen waarin de verzameling is verdeeld vertonen naar mijn oordeel geen wezenlijke, maar slechts nuance-verschillen. De eerste afdeling, Dorst, wordt nog beheerst door het verlangen naar identiteit van droom en werkelijkheid, waarbij van de romatische voorstelling wordt uitgegaan dat de werkelijkheid zich te eniger tijd met de schone droom zal kunnen vereenzelvigen.” (…)

“In de tweede afdeling, De Kralendoos, wordt, om een beeld te gebruiken uit de strategie van de diplomatie, de vraag gesteld of de souvereiniteit dient te worden oceregedragen aan de onzichtbare guerillastrijders van Niemandsland.” (…)

In de derde afdeling Yanacuna, voltrekt zich de definitieve vereenzelviging van droom en werkelijkheid, maar hierbij heeft plaats gehad niet een conformering van de werkelijkheid aan de schone droom, maar van de droom aan de absurde werkelijkheid.”

Afsluitend schrijft Debrot:
“De titel van de derde afdeling, die eveneens voor de gehele bundel werd gekozen, is ontleend aan de naam van de indiaanse klasse van horigen, de Yanacuna, die na de vernietiging van de maatschappij van de inca’s door de conquistadores, steeds meer aan eigen land en familieverband werd onttrokken. De titel wordt niet in historische maar in symbolische betekenis gebruikt en heeft dus geen betrekking op het verval van de peruaanse maatschappij in de zestiende eeuw maar op de vervreemding en ontheemding van het steeds meer toenemende aantal displaced persons uit de twintigste eeuw.”

Debrot kon waarschijnlijk ook niet weten dat Ashetu na deze bundel nooit meer zou publiceren. Uit verzet tegen de door hem gehate vader heeft hij na zijn debuutbundel geen vers meer willen publiceren, om elke associatie met diens naam te vermijden. Anders had Debrot niet geschreven “…vooral ook voldoemde te hebben verzwegen om de lezer in de gelegenheid te stellen in rechtstreeks contact te treden tot de sensitief registrerende poëzie van Bernardo Ashetu.”

Zo bijvoorbeeld zou men kunnen denken dat Ashetu geen Surinamer maar een Antilliaan was, waar zijn bundel is ingepast in de Antilliaanse Cahiers en zijn naam enkel aanleiding geeft die veronderstelling te onderstrepen. Maar over de herkomst van dit pseudoniem geen woord. Voor het toegankelijk maken van Ashetu’s poëzie is het mijns inziens gewenst dat er bronnenstudie wordt gepleegd naar een aantal regelmatig terugkerende thema’s en zaken, die mij nu af en toe doen verzanden in onbegrip en onderwaardering dien tengevolge.

Zo kan ik de regelmatig terugkerende dolken, (kap)messen en zwaarden in combinatie met bloed, moord en dood slecht plaatsen. Ook de vele vreemde eigennamen zoals Aima, Aina, Amatijo, Anisha, Branshana, Kamasu, Sáhati, Shinta, Tjolinta, Vòzo, etcetera, openen zich niet voor mij om er enig begrip aan te kunnen ontlenen. Hetzelfde geldt voor de her en der opgevoerde Allah, Arabieren, en wat dies meer zij. Kortom, er moet door bronnenstudie een achtergrond gecreëerd worden die tot beter begrip leidt. Omdat Van Kempen’s prioriteit bij het schrijven vooralsnog zal uitgaan naar diens biografie van Helman, is het te hopen dat hij een briljante student vindt die de onder Van Kempen’s beheer rustende litteraire erfenis van Ashetu gaat bestuderen en bloot leggen.

Hier wil ik eindigen met een kleine bloemlezing uit de 205 gedichten bevattende bundel Yanacuna, gerechtvaardigd omdat deze bundel nauwelijks ergens te vinden is.


Uit Dorst:

Matroos

Het kleine land
en het schip dat binnenloopt.
De kleine matroos die
aan wal stapt.
Het meisje dat lacht
en roept:
Jij daar, jij kleine matroos!
De weide.
Het verwijlen
en straks weer verder zeilen.
De valreep die wacht.
.

Uit De Kralendoos:

Droefheid

Het was de droefheid
dichtbij een glimlach,
de droefheid waarvoor
men geen woorden vindt. –
Vaag, stil, langzaam
naderen lichten en
de wind draait nu
voor eeuwig naar het
Oosten. Alsof Allah zou
komen, als een grote,
trotse vogel zich neer-
vlijt nu in oneindige rust.
Alsof Allah zou komen,
De god der goden, –
om een droefheid te
stelpen waar men geen
woorden voor vindt.
.

Laatste woord

Dat ik je liefheb
staat buiten twijfel,
dat ik je liefheb
is m’n laatste woord.
Ach, de witte vlammen
en de naakte Brahma,
de woeste tempel en ‘t
slap akkoord,
geen naakte Boeddha speelde
ooit piano maar zie de
meeuwen buiten en hoor mijn
laatste woord.
.

Moeder

Nerveus is de trek
om je mond, moeder.
Nerveus was je hand
bij ‘t plukken van
die bloem, de mooiste
die ik in m’n leven
ben tegengekomen.
Nerveus was je blik
toen je hem opsloeg
naar ‘t Grote Blauw.
Nerveus door de pijn,
moeder,
nerveus door de pijn
door te zijn
zoals jij en ik zijn.
.

Om weg te gaan

Ik liep langs ‘t zonnige terras
liep liep
langs ‘t zonnige terras
langs ‘t zonnige water
dat stroomde langs ‘t zonnige terras.
Hier zou een sloep de uitkomst
zijn, een slanke sloep om
weg te gaan, om eindelijk weg,
om weg te gaan.
.

Brieffragment

Dus daarom heb ik deze brief geschreven, in de hoop dat je hem begrijpt. M’n horloge, m’n bed, m’n dekens, de twee stoelen, de tafel, al de dingen in m’n armoedige kamer, en zelfs dit potlood waarmee ik, bij gebrek aan een pen, aan je schrijf, al deze dingen heb ik gedrenkt in ‘t vreemde water waardoor een heiden zich van christenen onderscheidt.
Adieu dus; in ‘t hart van een bloem, in ‘t hart van een boom, in de blik van een slang, heb ik geleerd alleen te zijn en gezien alleen te moeten blijven.
En de kracht van ‘t water is groot, de kracht van dat vreemde water, – Heidenen sterven alleen.
Met hoeveel moeite, hoeveel pijn ook, zeg ik je dit. En daarom schreef ik je deze brief met ‘t doel me van je los te maken, terwijl ik gehoorzaam aan een Wet. Vaarwel. –
Ik smeek m’n goden met je te zijn.
.

Herinnering

Spin met rode nagels, heet het kleine
lied dat ik zing. Voor ‘t eerst heeft
het geklonken lang geleden toen ik
zat bij een zwarte kreek naast
mijn zuster, een negerin. Blauwe
vlinders vlogen rond en vlogen langs
de duist’re boom waarin zij zat
met haar rode nagels, de spin,
die aan mijn zuster ‘t lied ontlokte,
dat naklinkt in mijn herinnering.
.


Uit Yanacuna:

Wacht lang

Kleed je aan
en wacht bij de brug.
Wacht lang.
Wacht tot de eerste ster opkomt.
Dit huis zal leeg zijn
en de hele straat zal leeg zijn.
Roep m’n naam
en houd rekening met ‘t water.
Houd rekening met een kleine
beweging in de modder langs de
gracht en wacht tot ‘t licht
van alle sterren de hemel mooi
en bedwelmend heeft gemaakt.
Wacht op me bij de brug.
Wacht lang.
.

Botsing

Als de gespleten driehoek in
de boze verhouding. Wij zagen
de blauwe auto aankomen,
samen met de wind, en
slaan tegen een lantaarnpaal.
Voor de toeloop van mensen
te dicht was genaderd,
dronk een straathond van
‘t bloed dat stroomde uit
de linkerdeur.
.

Tekening

Verduveld netjes wel getekend
Zodat ‘t leek op een 2 of
op een slang in doodsnood.
6 1 4 5 0 1 waren de cijfers
erbij gefantaseerd en een
guirlande lag er slap maar
nochthans boeiend overheen.
.

Verrassing

Ik besloot je door een onbestemde
gevoeligheid een kleine bloem te
brengen in ‘t kopje waarin je koffie
verwachtte. En wat was ik blij om
die ene giftige straal van de zon
die doordrong tot in ‘t hart van
de kleurige verrassing die ik je
bijna sluipend bracht heel vroeg
op een warme ochtend.
.

Waripa

Het moet zijn een zoemtoon
of een verboden sigaret.
Te zeggen ‘positief’
is onverstaanbaar voor wie
dromend wil verdwalen in
een geurend bos.
Er is een kleurige hangmat
voor wie verdwalen wil en
dromen en de losse klank:
waripa. Zo om mij heen
de veren van een peruaanse
vogel bij een zachte zoemtoon
en een lange sigaret.
.

Impromptu

Als een matte impromptu
ben ik gestorven.

In momenten
van muzikaliteit
zonder helderheid
als een matte impromptu
ben ik gestorven.
.

De laatste droom

Heb je hem nog gezien
vandaag of gisteren
met z’n wissewasjes onder de arm?
Zo zacht is de laatste vrucht
van die boom voor z’n voeten
gevallen dat hij ‘s avonds nog
lachte toen het heel fijn
regende in z’n laatste droom.
.

Goedenacht

Neem ‘t glas water van de
tafel af en die schaal met
sinaasappels. Schenk wijn in
‘t kleinere glas en neem je
pillen in. Ze staan ook op de
tafel. Vergeet je bootje niet
als je morgen naar ‘t strand
gaat dat voor de grootste zee
ligt. Stoor mij niet als je op-
staat. Laat mij verder slapen.
Zeg wel goedemorgen maar zo
dat ik het niet hoor. Goede-
nacht dan, trek wel je pyama
aan met die groene lange strepen
En goedenacht, rust wel, m’n zoon.
.

Mr. X

Terecht gekomen
de boedel van mister X,
eindelijk.
Er zaten twee kleine krokodillen
in een merkwaardige vlees-
etende plant.
Mister X zelf arriveerde precies
op tijd. Afspraak is afspraak,
zei hij, met een nogal sombere
glimlach. Twee weken nu al
logeert hij bij mij thuis en ik
ben blij dat er niets meer ont-
breekt. Hij is overigens wel ge-
bruind na z’n tropische reis.
Pas gisteren kwam z’n vrouw. Ik
weet niet waar vandaan. Lief is
ze voor hem. Ze speelt steeds met
haar mooie hand door z’n rode haar.
Hij is wat vermoeid en wat ver-
ward, zegt ze. Ik vind dit ook
en glimlach beminnelijk.
.

Lees ook mijn artikel Een onbekende, maar niet te vergeten dichter van 18 mei 2009 op deze zelfde blogspot.

Verslag Cola Debrot Lezing Derek Walcott

Cola Debrot-lezing door Nobelprijswinnaar Derek Walcott (Saint Lucia)

door Renée Jansen

Op dinsdag 20 mei 2008 hield Derek Walcott de eerste Cola Debrot-lezing. Renée Jansen, die gedurende zijn bezoek aan Nederland zijn personal assistent was, doet verslag.

 

walcott3

Terwijl Derek Walcott in een rustige kamer achteraf briefjes in zijn Selected Poems steekt bij de gedichten die hij wil gaan voorlezen, stromen in de aula van de Universiteit van Amsterdam de mensen binnen. Dit zal de eerste worden van een reeks tweejaarlijkse Cola Debrot-lezingen (een initiatief van de Werkgroep Caraïbische Letteren van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde), die hun naam te danken hebben aan de Antilliaanse dichter, romancier, toneelschrijver en politicus Cola Debrot. Debrot is vooral bekend geworden om zijn novelle Mijn zuster de Negerin en heeft ook op het gebied van de politiek veel voor de Antillen betekend. Dat de eerste Debrot-lezing zal worden gegeven door de Nobelprijswinnaar die (naast een groot aantal dichtbundels en toneelstukken) het wereldberoemde epos Omeros heeft geschreven, staat bijna garant voor een goede aftrap.

 

diner_walcott_nienhuis

Diner ter ere van Derek Walcott (foto: @ Bert Nienhuis)

 

Er zit dan ook een groot aantal schrijvers uit de West in de zaal, waarvan een deel ook aanwezig was bij het besloten erediner dat vlak ervoor in de Amsterdamse Academische Club voor Walcott is gehouden. Ook grote Nederlandse namen als Nelleke Noordervliet ontbreken niet. Walcott is een begaafd spreker, en het publiek zit dan ook vanaf het begin op het puntje van zijn stoel. Hij opent luchtig, en heeft dan ook al snel de lachers op zijn hand. Walcott wordt echter heel serieus wanneer hij vertelt hoe hij met het personage van Helena (Omeros) een duidelijk doel voor ogen had. Veel donkere vrouwen, zo zegt hij, leven met het gevoel dat zij nooit kunnen concurreren met de schoonheid van een blanke. Helena moest bewijzen dat een zwarte vrouw, net als een blanke, van een totale schoonheid kan zijn. Ze had tot doel het zelfvertrouwen van zwarte vrouwen te versterken.

 

antoine_de_kom_walcott

Antoine de Kom draagt voor uit eigen werk – gadegeslagen door Joyce Goggin en Derek Walcott foto © Bert Nienhuis

 

Al vrij snel gaat Walcott over op het voordragen uit eigen werk (‘I am not going to lecture you, I am going to read’). Het aantal gedichten dat hij voorleest is vrij groot, maar steeds kan je een speld horen vallen. De zaal hangt aan zijn lippen. Na de voordracht is er ruimte voor vragen vanuit het publiek. Bij de masterclass eerder in de week bleek al dat Walcott pas écht goed op gang komt wanneer er vragen worden gesteld. Elke vraag die gesteld werd, beantwoordde hij met een inspirerend betoog. Ook nu is dit het geval, hoewel de vragen zelf niet altijd tot inspirerende antwoorden oproepen (de eerste persoon die naar voren komt, vraagt zich bijvoorbeeld af of Walcott bang is dat de global warming zal leiden tot het verdwijnen van de Caraïbische cultuur).
Walcott vertelt hoe zijn moeder hem altijd heeft gesteund in zijn wens om schrijver te worden. Verder maakt hij duidelijk dat er voor hem eigenlijk niet zoiets bestaat als ‘dichterlijke inspiratie’. Schrijven is altijd werken, zegt hij, en een gedicht komt echt niet aan een touwtje uit de hemel zakken. ‘Refine the craft; don’t wait to be inspired.’ Wanneer de positie van gemarginaliseerde groepen schrijvers aan de orde komt, volgt een vurig betoog over de manier waarop Caraïbische schrijvers van zichzelf kunnen laten horen, en dat de steun van de overheid hierbij nodig is. En niemand, zegt hij, kan zeggen dat de ene taal beter is dan de andere, of meer geschikt voor de literatuur. ‘There’s no such thing as a debased language as long as it communicates!’. Wanneer Walcott vertrekt om te gaan signeren in Boekhandel Athenaeum, waar rijen mensen met hun boeken staan te wachten, laat hij een groep mensen achter die hem zo mogelijk nog meer bewondert dan eerst, en die -ondanks wat Walcott daarover te zeggen zou hebben- boordevol inspiratie zit.

Persoonlijk verslag van het bezoek van Derek Walcott

‘Are you afraid of me? Are you terrified?’ Dat was het eerste dat Derek Walcott tegen mij zei. Ik trok mijn rok nog maar eens recht en antwoordde eerlijk dat dit inderdaad het geval was. Het prachtige boeket dat ik hem vervolgens aanbood, wuifde hij weg. ‘Give it to the lady at the reception, will you..’. Samen met de anderen die waren gekomen om Mr. and Mrs. Walcott (‘No! It’s Sigrid! We’re not married!’) te verwelkomen, gingen we zitten in de lounge van het Ambassade Hotel. Het ongemak dat ik voelde doordat ik niet alleen met Derek Walcott, maar ook met mensen zoals schrijfster Annette de Vries en Lilian Gonçalves van Amnesty International zat te praten, werd versterkt door de kroonluchters aan het plafond, de prachtige stoelen, de originele schilderijen, en het zonder twijfel zeer kostbare aardewerk in de vitrine. Maar ik wist pas écht niet meer waar op mijn stoel ik moest zitten, toen meneer Walcott mij vroeg of ik zijn schema wel tot in de puntjes uit mijn hoofd kende en of ik al een restaurant had gereserveerd voor de volgende dag. ‘Very incompetent’ baste hij toen bleek dat ik niet wist wat zijn kamernummer voor die nacht zou zijn. En ook al drukte Michiel van Kempen me later op het hart dat het in feite een heel aardige man was, en zei Annette de Vries (die eigenlijk helemaal niet zo heel intimiderend bleek) dat ik me er maar niets van aan moest trekken, het mocht niet baten.

Thuisgekomen begon ik koortsachtig nog wat extra recensies over zijn werk door te nemen (stel dat hij me daarover ook zou overhoren?), en de volgende dag gierden de zenuwen door me heen toen ik naar het hotel fietste om meneer Walcott op te halen voor de persconferentie. Tot overmaat van ramp kwam de man alléén naar beneden, zonder zijn sympathieke partner!
‘Do you really think you’re the first thing I want to see in the morning?’ was zijn begroeting, maar nu lachte hij er bemoedigend bij. Tijdens de persconferentie vroeg hij mij tot mijn grote verbazing of ik alsjeblieft mee wilde lopen met hem en de fotograaf en of ik erbij wilde zijn tijdens zijn interview. Toen hij na afloop onomwonden commentaar op de interviewer gaf, en ik een schaterlach niet kon bedwingen, was het ijs gebroken. Derek bleef me af en toe op de proef stellen (‘Show me where the nearest bookstore is. Is it far?’ ‘Its right there at the corner, Sir.’ ‘Derek. It’s Derek! And I told you to show me where it was, not to give me directions!’), maar ik begreep nu dat ik dat niet al te serieus moest nemen. Even later zaten we bij café Esprit koffie te drinken (‘What? Trendy? You don’t want to be seen in there with an old guy?’). Derek, die met alle bedienden een praatje maakte, nam één hap van zijn broodje, om het vervolgens in te laten pakken: ‘You take it home, Renée. Jezus, how do they expect a man to have a proper lunch after eating this?’ En die behoorlijke lunch, die kwam er. Een uur later zat ik samen met Derek, Sigrid en Michiel verse pasta te eten in de bibliotheek van het Ambassade Hotel, waar alle boeken in de kast (ik zag in de gauwigheid namen als Salman Rushdie staan) gesigneerd waren. Ik kneep mezelf stiekem even in mijn arm om me ervan te overtuigen dat dit écht een Nobelprijswinnaar was met wie ik zo casual zat te eten en te praten.
Dit gevoel werd versterkt toen ik bij de masterclass die Derek gaf Abdelkader Benali en Tommy Wieringa zag zitten. Walcott wilde per se dat ik vooraan zat. Er werden steeds vragen gesteld vanuit het publiek, waar hij antwoord op gaf. Het was erg indrukwekkend om te horen hoe hij op een (helaas niet altijd even indrukwekkende) vraag kon reageren met een minutenlange redevoering. Het was niet alleen zijn charisma en talent voor redevoering waardoor iedereen op het puntje van zijn stoel zat. De manier waarop hij over literatuur sprak, was buitengewoon inspirerend. Hij gaf aan dat hij, door zoiets universeels als het werk van Homeros voor de uitwerking van Caraïbische thematiek te gebruiken, de gemarginaliseerde Caraïben als het ware universeel had proberen te maken en er zo ruimte voor had willen creëren binnen het discours. ‘Mimicry’ in de context van gekoloniseerde auteurs was niet alleen maar een belediging. Het kon ook iets positiefs zijn. Iedereen heeft voorbeelden, zo zei hij. Je kunt de ideeën van een ander opnieuw vormen, er iets mee doen. ‘Great artists don’t have the time to be original’ zei hij zelfs. Dat er met voorbeelden iets waardevols kan worden gedaan, en er door middel van literatuur een stem kan worden gegeven aan een minderheid, dat zijn natuurlijk hoopvolle berichten voor schrijvers, critici en literatuurwetenschappers. De bewondering in de zaal was te voelen en toen ik tijdens de signeersessie naast hem zat (‘sit here darling, sit here please’), merkte ik pas echt hoe groot zijn aanzien was binnen de literatuurwereld. Daarna, toen we met een groepje mensen in een Indiaas restaurant gingen eten (alle vervoer gebeurde uiteraard met een taxi), kwam ik erachter dat schrijvers ook gewoon mensen zijn, met wie je zelfs best goed kan praten. Ik kneep mezelf nog maar eens in mijn arm toen ik met Antoine de Kom zat te praten over het verschil in schrijfprocessen bij proza en poëzie.
De volgende dag ben ik de hele dag alleen met Derek en Sigrid opgetrokken. Dat was bijzonder leuk, aangezien beiden spraakzaam zijn, met een typische schrijversblik naar dingen kijken en een geweldig gevoel voor humor hebben. Voor het eerst in mijn leven zat ik op een rondvaartboot (en ja, dat is best leuk!) en at ik in Hotel de l’Europe. Derek was helemaal weg van Amsterdam en zei dat hij nog nooit een stad had gezien die zo elegant was. Misschien zou hij er zelfs wel wat van zijn schilderijen gaan exposeren, volgend jaar. Die middag was een erediner in de Amsterdamse Academische Club, waar met name schrijvers, acteurs en critici aanwezig waren die iets met de Caraïben te maken hadden. Nu begonnen de zenuwen toch wel weer even op te spelen, zeker toen ik naast mijn menukaart die van Tommy Wieringa zag liggen. Hij bleek gelukkig een erg aardige kerel en niet te beroerd om even met een blozende studente van 19 te kletsen. Ik was erg onder de indruk van de voordracht van Antoine de Kom en van Felix Burleson en Paulette Smit, die een fragment speelden uit Walcotts toneelstuk Viva Detroit!.

De Cola Debrotlezing die volgde in de aula van de Universiteit van Amsterdam was opnieuw bijzonder. Derek vertelde eerst in het kort iets over zijn werk. Zo kwam ik erachter dat hij met het personage van Helena uit Omeros als doel had gehad de mensen te laten zien dat ook een zwarte vrouw van een totale schoonheid kon zijn. Vervolgens las hij een groot aantal gedichten voor. Iedereen was hierdoor erg geraakt, en het was dan ook enigszins ontnuchterend toen de eerste vraag uit het publiek de volgende was: ‘Well, Sir, regarding the problem of the global warming and the rising of the sea, are you afraid St. Lucia will disappear? Are you afraid your culture will vanish before your eyes?’. Op de een of andere manier slaagde hij erin zelfs hierop een serieus antwoord te geven, en gelukkig werden de vragen daarna iets minder tenenkrommend. Na – wat mij betreft meteen gevleugelde – uitspraken te hebben gedaan als ‘There’s no such thing as a debased language as long as it communicates’, en: ‘refine the craft; don’t wait to be inspired’, gingen we naar de Athenaeum Boekhandel voor een signeersessie. Hoewel Derek erg moe was, slaagde hij er toch nog in te lachen tegen de jongen van de global warming-vraag (die hem overigens begroette met: ‘long time no see’) en grapjes tegen mij te maken.

Woensdag, de laatste dag van de Walcotts in Amsterdam, had ik de eer om een storyboard te mogen maken voor het toneelstuk dat hij dit najaar in Londen gaat regisseren. In de lounge van het Ambassade Hotel, waar ik nu enigszins aan was gewend, zat ik druk te knippen en te plakken terwijl Walcott naast mij aan zijn nieuwste gedicht werkte. Toen hij mij even later vroeg om het voor hem uit te typen, voelde ik me erg speciaal (ook aangezien het personeel van het hotel, dat nu wist dat ik Dereks personal assistent was, alles deed om het me naar mijn zin te maken). Op het moment dat ik, door mijn opkomende tranen heen omdat ik het gedicht zo ontroerend vond, ‘the clear grey eyes of Renée’ tegenkwam, viel ik welhaast van mijn stoel. Ik ben hem meteen gaan vragen of het een grapje was. Hij zei van niet. ‘You’re such a joy, Renée’. Dat vond ik nou precies ook van hem. En van de tijd die ik had doorgebracht met hem en Sigrid. Ze lieten me duidelijk merken dat zij ook blij waren geweest met mijn gezelschap. Wie had dat op de dag van hun aankomst gedacht?

Toen we in de taxi naar Schiphol zaten, werd ik wagenziek. Terwijl Sigrid mij een plastic tasje gaf en Derek zei ‘Try to puke Renee, try to puke’, bedacht ik me opeens weer dat het de alom aanbeden Nobelprijswinnaar was die dit tegen me zei en moest ik ondanks mijn misselijkheid vreselijk lachen. Op het moment dat Derek en Sigrid door de douane zouden gaan, moest ik toch even een traantje wegpinken. Wat een geweldige paar dagen waren het geweest, en daar gingen ze alweer. Geroerd liep ik weg. – Gelukkig bedacht ik me net op tijd dat het manuscript van het gedicht met mijn naam erin, dat ik had mogen houden, nog aan de kar van Derek hing. Totaal ontnuchterd (als mensen eens wisten dat ik dat gedicht bijna was vergeten) rende ik op mijn torenhoge hakken dwars over het vliegveld terug naar de douane. Ze stonden er nog. Nadat ik me ervan had verzekerd dat ik nu écht alles had, gaf ik Derek en Sigrid nog een laatste zoen. ‘Come visit my play in London, Renée. Or visit us in St. Lucia’. Dat was het dan. Daar gaan ze, op naar Jamaica. Op naar de volgende persconferentie, het volgende literaire festival, de volgende signeersessie. Op naar, waarschijnlijk, de volgende personal assistent. Misschien doe ík het wel. Ga ik The burial at Thebes zien in Londen. Wie weet tot ziens.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter