blog | werkgroep caraïbische letteren

Het ‘Daniel Santosgevoel’ in de Cariben: een stukje Antilliaanse identiteit

door Fred de Haas

Het mag een wat vreemde titel zijn die boven dit artikel staat, maar toch drukt hij precies uit waar het in deze verhandeling over zal gaan. Niet over de persoon van de zanger Daniel Santos, maar over Daniel Santos als metafoor, als symbool van een levensgevoel dat onlosmakelijk is verbonden met zijn muziek en die van vele andere – zwarte en blanke – Caribische zangers.
In de loop van dit verhaal zullen er vele zangers en zangeressen de revue passeren en bij luisteraars van vroeger en nu een onmiskenbaar gevoel van herkenning oproepen en ook het besef dat een niet gering deel van hun Caribische identiteit door het ‘Daniel Santosgevoel’ is gevormd.
Veel bewoners van het Caribisch gebied – en allen die zich met dit gebied verbonden voelen – zijn gefascineerd door de klankkleur en de syncopen van de Spaans-Antilliaanse muziek en delen via deze muziek hetzelfde gevoel van verbondenheid met het Caribische leven dat in al zijn facetten in die muziek wordt bezongen. We vinden in de gezongen teksten reminiscenties aan oude Afrikaanse godsdiensten met hun vele goden, verzen over liefde en bedrog, over inheemse dieren, planten en vruchten, over dansen, ritmes en geliefde plekjes. En dit alles tot in de kleinste vezels doordrongen van een alomtegenwoordige sensualiteit.

Teksten
Ik zal me er in dit artikel toe beperken bovengenoemde facetten toe te lichten aan de hand van teksten die worden gezongen door zangers en zangeressen uit Cuba, Puerto Rico en Santo Domingo, gebieden die van oudsher een grote uitstraling hebben gehad op de rest van het Caribisch gebied, speciaal op die gebieden waar het Spaans goed wordt begrepen en waar de mensen een grote affiniteit met het Spaans hebben, zoals op Aruba en de Nederlandse Antillen.We zullen zangers van vroeger de revue laten passeren, zoals daar waren de muzikanten van het befaamde Cubaanse Trio Matamoros, vertolkers die, zoals Celia Cruz en Daniel Santos, met de roemruchte Sonora Matancera hebben gezongen en zangers van deze tijd zoals de Portoricaan Juan Luis Guerra. Zij allen hebben door hun muziek en teksten een stempel gedrukt op het levensgevoel en karakter niet alleen van de Spaanse Antillen, maar op alle Caribische eilanden vanaf Cuba tot het Zuid-Amerikaanse vasteland.

You Tube
Om u in staat te stellen de woorden en zinnen uit de teksten in de muziek te volgen zal ik dankbaar gebruik maken van de mogelijkheden die ‘You Tube’ ons biedt. U hoeft maar de titel van het lied, de naam van de zanger(s) op Google of een andere zoekmachine in te tikken met daarachter het woord ‘You Tube’ en u bent verbonden met de muziek en de tekst die in dit artikel – meestal in de vorm van een fragment – wordt besproken. Ik zal er zorg voor dragen dat alle liederen op het moment van schrijven via You Tube kunnen worden opgeroepen. Nu eens zult u worden geconfronteerd met een nostalgische, wat krakende oude opname, dan weer zult u kunnen luisteren naar de spetterende klanken van een recentere weergave. In elk geval wordt de geïnteresseerde lezer een muzikale rondreis geboden die in de eerste plaats is bedoeld als een – hernieuwde – kennismaking met het aloude ‘Daniel Santosgevoel’ en met een speciale focus op de inhoud van de liederen die de Caribische ‘ziel’ zal weerspiegelen. Ik heb mijn best gedaan om de besproken en gezongen fragmenten zo getrouw mogelijk weer te geven. Dat was niet altijd even eenvoudig, omdat zangers nogal eens wat lettergrepen inslikken in het vertrouwen dat men het toch wel begrijpt en omdat hun uitspraak van de tekst soms een streek- of landgebonden uitspraak is die zich weinig aantrekt van de eisen van de Real Academia Española. Mocht u in de teksten iets ontdekken dat verbetering behoeft, dan hoor ik dat natuurlijk graag. Verder moet ik u erop wijzen dat de teksten hier en daar wat ondeugend zijn. Net als het gewone leven.
¡Adelante!

Sensualiteit
Het arsenaal dat we nu openen is onuitputtelijk. We zullen ons echter beperken tot een inhoud die op You Tube kan worden nagezocht. Fasten your seatbelts!
Een van de termen die het bekendst is geworden is het aan het Frans ontleende ‘bonbon’, een chocolaatje dat is gevuld met zoete likeur. De Spanjaarden hebben zich als eersten het woord toegeëigend en het de betekenis gegeven van ‘lekker stuk’. En die betekenis is met graagte overgenomen door de Spaanssprekende Caribiërs.
Het lied dat de meeste bekendheid aan dat woord heeft gegeven is ‘El bombón de Elena’ (het snoepje van Helena). De eerlijkheid gebiedt mij te vertellen dat het woord ‘bombón’ nog een andere betekenis heeft, namelijk ‘penis’. De luisteraar mag natuurlijk kiezen wat ie wil ‘horen’, maar het blijft verwarrend. Luister naar Cortijo y su Combo en de Portoricaanse plena ‘El bombón de Elena’ (dus intikken: Cortijo y su combo, el bombón de Elena, you tube):
‘Elena toma bombón, bon, toma bombón Elena Ya lo traigo de limón, también de canela Porque nadie le da un bombón, bon, a la pobre Elena!’

(Helena, neem een bonbon, bon, neem een bonbon, Helena; Ik breng haar er een met citroen- en ook een met kaneelsmaak, omdat niemand een bonbon geeft aan die arme Helena).
Mannen kunnen in liedjes zaken meestal aardig omdraaien. Zo proberen mannen in liedjes die over vrouwen gaan ons ervan te overtuigen dat vrouwen onbetrouwbaar zijn. Vrouwen zijn daarbij ook verschrikkelijk uitgekookt en hebben veel weg van een ‘caimana’ (krokodil) die je met zijn grote muil helemaal kan opslokken. We gaan luisteren naar Los Compadres in ‘Rita la Caimana’ (vergeet niet achter titel en naam van de groep de aanduiding ‘You Tube’ in te tikken):
‘Bayamo tiene dos cosas que no las tiene la Habana: Una historia muy hermosa y una Rita la Caimana ¡Cómo baila Rita la Caimana! La Caimana! Todo el que llega a Bayamo, monumento nacional,Busca a Rita la Caimana, sólo por verla bailar’

(Bayamo heeft twee dingen die Havanna niet heeft: een mooie geschiedenis én Rita Krokodil.
Wat kan die Rita Krokodil toch dansen! Iedereen die ons nationale monument Bayamo bezoekt vraagt naar Rita Krokodil, alleen al om haar te zien dansen).

Zo’n ‘caimana’ maakt natuurlijk gebruik van haar mooie lichaamsvormen, waaronder de ‘guapachá’ en de ‘palangana’, woorden uit de Cubaanse volkstaal die beiden ‘achterwerk’ betekenen. De uitdrukkingen ‘Tirar con la palangana’ en ‘Dar con el guapachá’ betekenen ‘iemand een duwtje met je achterwerk geven’ met het doel om hem/haar verliefd op je te maken. Maar ze kunnen ook betekenen dat je boos bent. En die laatste betekenis kan je beluisteren in het meeslepende liedje ‘Amalia Batista’, gezongen door Lobo y Melón con su Grupo:
‘Amalia Batista, Amalia Mayombe, ¿Qué tiene esa negra que amarra a los hombres? (2x) Ella no me amarra a mí porque no me da la gana: ¡Le tiro la palangana y le doy con el guapachá!’

(Amalia Batista, Onweerstaanbare Amalia, wat hééft die zwarte vrouw toch dat ze de mannen zo aantrekt? Maar mij verstrikt ze niet, omdat ik daar geen zin in heb. Ik ben boos op haar en ik geeft haar een duw met m’n achterwerk).
Bovenstaande tekst is ook interessant vanwege het woord ‘Mayombe’. ‘Mayombe’ is een woord uit de Afro-Cubaanse godsdienst, de ‘santería’, en betekent zoiets als ‘hekserij’. Een vrouw die ‘mayombe’ heeft kan mannen gek maken. Ook het werkwoord ‘amarrar’ (letterlijk ‘vastbinden’) is een woord uit de Santería en heeft daar de specifieke betekenis van ‘mannen aan je binden door middel van hekserij’.
Er zijn ook nog andere manieren om een meisje of vrouw aan te duiden. Er zijn zoveel andere manieren dat er geen beginnen aan is om ze op te noemen. Vandaar dat ik me beperk tot de volgende drie: china, cosa en melaza.

China, cosa, melaza

De aanduiding ‘China’ of ‘Chinita’ voor meisje of jonge vrouw komt veel voor. Het ligt voor de hand dat dit slaat op de gelaatstrekken van sommige vrouwen van Indiaanse afkomst. De vorm van Indiaanse ogen doet immers denken aan de ogen van een ‘Chino/a’, een Chine(e)se.
Andere woorden zijn ‘Cosa’, ‘Cosita’, ‘Cosita buena / linda / rica’ (ding, dingetje, lekker ding), afkomstig uit Cuba en Puerto Rico. In het nostalgische ‘El amor de mi bohío’ (de liefde van mijn huisje / Sabor a Caney) zingt Rosita Fornes:
‘Es mi vivir una linda guajirita, la cosita más bonita, trigueña..

(Mijn knappe Portoricaanse meisje is mijn alles: de mooiste schat, zo mooi bruin..).
In gedichten en liedjes uit Puerto Rico tref je ook het gebruik aan van de term ‘Melaza’. De melasse is de dikke, vloeibare massa die overblijft nadat de suiker uit het suikerriet is geperst. Die substantie is bruin van kleur en smaakt zoet. Niet verwonderlijk dat men de term ‘Melaza’ – in positieve zin – is gaan gebruiken om het zwarte of gekleurde ras aan te duiden. Zo zingt Ismael Rivera in ‘Las caras lindas de mi gente negra’ (de lieve gezichten van mijn zwarte volk):

‘Somos la melaza que ríe la melaza que llora somos la melaza que ama y en cada beso, ¡qué conmovedora!’

(Wij zijn de melasse die lacht, de melasse die huilt; wij zijn de melasse die bemint, ontroert, in elke kus!).

Muziekinstrumenten vormen het onderwerp van bespreking in de volgende liedteksten.

Bongo’s en Maracas
Het zou ondoenlijk zijn om alle instrumenten op te noemen die voorkomen in de teksten van de Spaans-Caribische liedjes. We zullen daarom een drastische keus maken en slechts enkele belangrijke ritme-instrumenten uitkiezen voor ons doel: de bongó, de tumbadora en de maracas.
De bongó (in het Nederlands leggen we de klemtoon meestal op de eerste lettergreep) is een woord uit het Ki-kongo, een Bantoetaal. Het is een instrument dat bestaat uit twee met elkaar verbonden trommeltjes die, soms op zeer virtuoze manier, worden bespeeld door de bongocero, de bongospeler. Pete – el Conde – Rodríguez zingt in ‘Primoroso cantar’ (Heerlijke zang):

‘Primoroso cantar que comenzó en un barracón Cuando mi gente llegó del Africa lejana Trayendo un bongó’

(Heerlijke zang die in een schuurtje begon, toen mijn volk uit het verre Afrika arriveerde
met een bongo bij zich).

Een veelgebruikt instrument is de ‘Tumbadora’, een trommel van ± 1 meter lengte die, afhankelijk van land of streek, ook wel ‘Conga’, ‘Tumba’ of ‘Quinto’ wordt genoemd. Wie duidelijke afbeeldingen wil zien van Tumbadora’s en andere trommels moet maar eens luisteren en kijken naar de video van Juan Luis Guerra in het lied ‘Angel para una Tambora’ (Engel voor een trommel):

‘Suena un ángel, viste de tambora, Tierra adentro con la tumbadora Mil luceros forjan tu corona Nunca muere mi tambora

(Er klinkt een engel: hij gaat gekleed als een tambora, landinwaarts met de tumbadora; duizend lichtjes vormen je kroon; mijn tambora gaat nooit dood)

Het laatste ritme-instrument dat we hier vermelden zijn de maracas: twee met zaadjes of gruis gevulde kalebassen op een steel. Het is een instrument dat in geen enkel orkest ontbreekt. Er bestaat zelfs een lied dat speciaal werd geschreven voor de maracaspeler (de maraquero) van het Cubaanse Trio Matamoros: Siro Rodríguez.
We kunnen nog steeds luisteren naar een uitvoering door het oude Trio Matamoros van het lied dat is gewijd aan de Maracas. Het betreft een oude, nostalgische opname: ‘Las maracas de mi Cuba’. De betekenis van de woorden is weer eens dubbelzinnig. Maar de methode die wordt beschreven om een paar Maracas te maken klopt wel degelijk:

‘Nace en mi Cuba la güira y en Oriente las maracas y en el mundo se destaca su rebomba que me inspira (2x); Ahora te voy a explicar cómo se hacen las maracas (2x): Se coge la güira, se le abre un hoyito, la tripa se saca Y se pone a secar; y por el hoyito, con buenas razones, Echar municiones, se le mete un palito, se raspa un poquito, Se mueve un poquito y luego a tocar ya está. ¡Mira cómo resuenan ya! ¡Oye que así resuena más! ¡Mira qué sabrosona está!’

(In Cuba is de kalebas geboren en in de provincie Oriente de maracas:
Over de hele wereld hoor je zijn klank die mij inspireert (2x);
Nu zal ik je uitleggen hoe maracas worden gemaakt (2x):
Je pakt een kalebas, je maakt er een gaatje in, je haalt het binnenste eruit
En laat hem drogen; en door het gaatje schiet je, om goede redenen,
Munitiezaadjes; dan doe je er een stokje in, je schaaft een beetje,
Je roert een beetje en je bent klaar om te spelen.
Hoor ‘ns hoe ze klinken! Luister, zó klinkt het nóg beter!
Tsjonge! Wat ongelofelijk lekker!).

Niet alleen over de instrumenten wordt er gezongen, ook ritmes en dansen komen als onderwerp van een tekst aan de beurt. Voor alle duidelijkheid: het lied waar naar wordt verwezen is niet per definitie het ritme of de dans die we hier bespreken.

Ritmes, dansen, typische uitdrukkingen: van Cha-cha-chá tot Son Montuno
Zuid-Amerikanen zingen graag over hun eigen ritmes en dansen. Een van de oudjes onder hen is de bekende Vacilón, een woord dat ‘dansfeest’ betekent en dat, op het ritme van de cha-cha-chá van generatie op generatie wordt overgeleverd. Laten we luisteren naar het befaamde Orquesta Aragón in ‘Vacilón’:

‘Vacilón, ¡qué rico vacilón! Cha-cha-chá, ¡qué rico cha-cha-chá! (2x) A la prieta hay que darle cariño, A la china tremendo apretón, A la rubia hay que darle un besito, Pero, ¡todas gozan del vacilón!

(Wat een vacilón! Wat een goeie vacilón! Wat een cha-cha-cha! Wat een goeie cha-cha-cha! Voor zwarte meisjes moet je aardig zijn, donkere meisjes pak je stevig vast, blonde meisjes geef je een kusje, maar allemaal houden ze van de vacilón!)

Het ritme van de cha-cha-chá, een kruising tussen een Son en een Danzón, werd in de jaren ’50 ‘uitgevonden’ in Havanna door Enrique Jorrín. De naam cha-cha-chá is een klanknabootsing van het geluid dat wordt geproduceerd door een chachá, een metalen buis gevuld met steentjes, die, schurend langs de binnenkant van de buis, een ‘cha-cha-cha’ –achtig geluid voortbrengen. We kunnen nog naar de maestro zelf luisteren, want Enrique Jorrín zingt hoogstpersoonlijk over de wonderen van de cha-cha-cha in ‘Milagros del Cha-cha-chá’:

‘Cuando sintieron el cha-cha-chá todo el que estaba vino a bailar (2x); el policía que estaba el semáforo cambiando al sentir el cha-cha-chá lo soltó y, ¡salió bailando!

(Toen ze het ritme van de cha-cha-cha hoorden, sloegen alle aanwezigen aan het dansen en
de agent die het stoplicht stond te bedienen liet ‘m los toen ie de cha-cha-cha hoorde en ging dansen!).

De Cumbia was vooral populair aan de Atlantische kust van Colombia. De naam komt van het Ki-kongo werkwoord ‘Kumba’ dat ‘vloeien, stromen’ betekent. De Cumbia is een verleidingsdans die is ontstaan in de Spaanse tijd. De man nodigt de vrouw uit om te dansen en biedt haar een paar brandende kaarsen aan. De vrouw neemt ze aan en gaat om de man heen dansen. Die oorspronkelijke betekenis van de Cumbia wordt goed weergegeven in de tekst van ‘Prende la vela’ (doe de kaars aan). Intikken: Prende la vela (cumbia colombiana).

‘Negrita, ven, prende la vela (2x) que va empezar la cumbia de Marbella (2x) Prende la vela Que la Cumbiamba pide candela!’ (2x)

(Kom, m’n zwarte schat, steek de kaars aan, want de Cumbia van Marbella gaat beginnen; steek de kaars aan, want het dansfeest vraagt om vuur!).

Ik wijs niet meer op dubbele betekenissen (zoals in het vorige fragment) . Dat weten we nu zo langzamerhand wel. We zouden ons moeten verwonderen als iets géén dubbele betekenis had!

Een nogal idyllische liedsoort die het landschap bezingt en het leven van de guajiro, de eenvoudige Cubaanse boer, is de Guajira. En iedereen kent de bekendste Guajira, de ‘Guajira Guantanamera’ uit 1928 o.a. op tekst van de vrijheidsstrijder José Martí. Maar voor de afwisseling kunnen we ook eens luisteren naar het ritme van de Guajira in een uitvoering van het nummer ‘Juliana’ door Pete Rodríguez y su conjunto.

Een ritme dat werd gecreëerd door de Cubaanse musicus Arcaño in 1938 en dat werd gepopulariseerd door Dámaso Pérez Alonso is de Mambo. ‘Mambo’ is ook weer een woord uit het Ki-kongo dat een ritueel aanduidt van muziek en dans. Het Afrikaanse ‘Diambu’ (het enkelvoud van ‘Mambo’) betekent ‘Gesprek met de goden’. ‘Mambo’ is ook de benaming van een priesteres van de Afro-Cubaanse godsdienst, de santería, waarover later meer.
Laten we luisteren naar de naamgever van dit artikel, Daniel Santos en de Sonora Matancera uit de jaren ’50 in ‘El Mambo es universal’:

‘Señores, esto no es cuento, esto es la pura verdad: El mambo está cien por ciento metido en la humanidad; La rumba no es de Sarmiento, es de esta Cuba sin par; Pero el mambo, como el viento, se ha hecho ya universal Y ahora vamos a enseñar cómo se toca en el mundo’

(Dames en heren, dit is geen onzin, maar de zuivere waarheid: de mambo maakt voor honderd procent deel uit van de mensheid; de rumba komt niet uit Sarmiento, maar uit ons weergaloze Cuba; en de mambo is net zo universeel geworden als de wind; nu gaan we laten horen hoe de mambo in de wereld wordt gespeeld).

Joe Arroyo neemt ons in ‘Enhorabuena’ mee naar de salsa die tussen 1960 en 1970 ontstond als een muzieksoort die een ware mengeling is van andere Latijns-Amerikaanse muziekgenres en ook ruimte laat voor improvisatie:
‘Ven y baila mi mulata,no pierdas tiempo, coge el tumbao de la salsa que está violento […] todo el mundo va bailando, va gozando al compás de la rumba buena, con su tumbao, con su melao, salsa pa’ gozar’.

(Kom dansen, mulattin van me, verlies geen tijd, pak het ritme van de salsa met z’n grote stuwkracht […]; iedereen danst, iedereen geniet op de maat van de goede rumba, met z’n lekkere ritme; salsa, zoet als honing, daar geniet je van).

Over de Rumba hebben we het nog niet gehad. Dat woord hoort in dezelfde categorie thuis als ‘Tumba’, ‘macumba’ en ‘tambor’, allemaal woorden die iets feestelijks aanduiden. In die woorden herkennen we direct de Papiamentse woorden ‘tumba’ en ‘tambú’. ‘Tumba’ is ook een woord uit het Ki-kongo, een afgeleide van het werkwoord ‘Kutumba’ dat ‘dansen en muziek maken’ betekent.
Wie intussen nog niet heeft begrepen dat het leven van de Creool één groot dansfeest lijkt te zijn heeft duidelijk iets gemist. Maar we geven hen nog één kans en laten hen luisteren naar het aloude Trio Matamoros met hun weergaloze ritmiek en gitaarloopjes in ‘Nadie se salva de la rumba’ (Niemand ontkomt aan de Rumba):

Nadie se salva de la rumba, A cualquiera lo lleva hasta la tumba (2x); La rumba no tiene raza, Pa’ la rumba no hay color, La rumba se baila en masa, Así haga frío o calor […] Mira si gusta la rumba Que ya nadie lo critica; Y cuando el tambor retumba Todos sienten pica pica; Y si quieren deleitar el poder de la rumbita Ya la bailan los muchachos, las viejas y las pavitas.

(Niemand ontkomt aan de rumba; iedereen sleept ie mee tot aan het graf; de rumba kent geen ras en geen kleur; de rumba wordt massaal gedanst, of het nu koud is of warm […]. Kijk maar eens hoe de rumba in de smaak valt, niemand heeft er kritiek op; en als de trommel klinkt voelt iedereen een tinteling; en als je van de kracht van de rumba wilt genieten, nou, let dan maar eens op: jongemannen, oudjes en jonge meiden dansen hem allemaal!)

We gaan dit gedeelte afsluiten met de Cubaanse Son. Deze wordt trouwens ook druk beoefend in Colombia en Puerto Rico. De Son is ontstaan in de 19e eeuw in de Cubaanse provincie Oriente. Vaak wordt het woord ‘Montuno’ eraan vastgeplakt: Son Montuno, een Son met een Refrein. Het woord komt ook voor in uitdrukkingen. Als je wilt zeggen dat iemand zeer actief is kan je zeggen: ‘Tiene un montuno que no para’ (hij heeft een refrein dat maar niet ophoudt) en als iemand maar half werk doet kan je de volgende opmerking horen: ‘Se va cuando está empezando el montuno’ (hij gaat weg als het refrein begint).
We gaan luisteren naar Gloria Estefan in ‘Montuno-live’:

‘Oyelo y vívelo y baila este montuno bien.. No tiene fronteras… es libre. Ni tiene banderas… de todos. Es tumbao de calle y de hermandad. Es de ron y azúcar…Melao. De caña y carreta…Bragao. Es sudor de pueblo hecho canción.

Ese ritmo agita poco a poco Tiene pica pica y también saoco ¿Porqué será? Porque ha nacido Del vientre del Caribe Y el mundo recibe todo el calor que trae: ¡El Son Montuno!’

(Hoor het, beleef het en dans deze montuno goed! Hij kent geen grenzen en geen vlaggen….. Hij is van ons allemaal! Hij is het ritme van de straat en de broederschap. Hij is gemaakt van rum en suiker. O, zo zoet! Van suikerriet en van de kar die het riet vervoert…Cool! Hij is het tot lied getransformeerde zweet van het volk. Zijn ritme is langzaam maar zeker, het heeft pit en het swingt. Waarom? Omdat het is ontstaan in de buik van de Cariben en de mensen alle warmte krijgen die uitgaat van de Son Montuno!).

De oorsprong van sommige uitdrukkingen en namen zit soms goed verscholen. Zo kent elke rechtgeaarde ‘Caribeño’ (= iemand uit het Caribisch gebied) de Dominicaanse merengue en de merengue ‘apambichado’. Maar wat ‘apambichado’ is zal niet zo bekend zijn. Het zit zo. In Santo Domingo had je, naast de gewone, snelle, merengue ook een langzamere variant, de zogenaamde ‘pambiche’. Het woord ‘pambiche’ is afgeleid van ‘Palm Beach’, een felgekleurde soort textiel dat veel werd gedragen door Amerikanen tijdens de Amerikaanse bezetting van Santo Domingo (1916-1924). Amerikanen die bij het dansen niet zo goed konden meekomen met de snelle merengue, kregen een langzame variant voorgeschoteld: de merengue ‘apambichado’, dus een soort ‘Palm Beach’ merengue. Omdat die variant een stuk langzamer was hadden de dansers volop gelegenheid om zich – a lo caribeño! – aan elkaar vast te klampen. Luister naar Alberto Beltrán in zijn vertolking van ‘Negrito del Batey’:
‘A mí me llaman el negrito del batey Porque el trabajo para mí es un enemigo; El trabajar yo se lo dejo todo al buey Porque el trabajo lo hizo Dios como castigo; A mí me gusta el merengue apambichao Con una negra retrechera y buena moza. A mí me gusta bailar de medio lao. Bailar medio apretao con una negra bien sabrosa’

(Ze noemen me het ‘plantagenegertje’, omdat werken voor mij de grote vijand is. Werken laat ik helemaal over aan de ossen, want God schiep het werk als een vorm van straf. Ik houd van een langzame merengue met een lekkere, knappe negerin en ik houd ervan om hem zijdelings te dansen en me flink tegen een appetijtelijke negerin aan te drukken).

Muziek maken is bij voorkeur weggelegd voor een goede ‘sonero’ (muzikant), die moet kunnen improviseren in zijn zang en ritme. Bobby Rodríguez zingt hierover in ‘Sonero del barrio’ (de muzikant van de buurt):

‘A mí me llaman sonero, sonero de barrio Mami, a mí me llaman sonero Porque es que yo canto para nada más olvidar Que soy de Borinquen […] En el barrio está el boricua, hombre de honor y sincero, Trabajador y caballero, orgulloso estoy del barrio’

(Ze noemen mij de buurtmuzikant, liefje; ze noemen mij de buurtmuzikant, omdat ik zing om nooit te vergeten dat ik uit Puerto Rico kom […] In de buurt woont de Portoricaan, een man van eer, een oprecht mens, die hard werkt, een gentleman; en ik ben trots op mijn buurt).

Europeanen staan meestal wat vreemd te kijken als ze horen dat – meestal getrouwde – stelletjes elkaar ‘mami’ en ‘papi’ noemen. Het is een soort koosnaam die verder weinig inhoudt. Ook op de Antillen is het een gewoonte om elkaar mami en papi te noemen.

Een woord dat zeker niet mag ontbreken in onze korte verhandeling is ‘Trova’, bekend geworden door het Cubaanse ensemble ‘Vieja Trova Santiaguera’ (de oude liedkunst uit Santiago). De Trova is het lied van de Troubadour die zingt over de sociale werkelijkheid die hem omringt. Elke wat grotere plaats in Cuba heeft zijn centrum waar de trova wordt gezongen: de ‘Casa de la Trova’. Bijna elke Cubaan houd van de trova en dat was al zo ten tijde van het Trio Matamoros. Luister naar dit trio in het beroemde ‘Son de la loma’ (Lied uit de heuvels):

‘Mamá, yo quiero saber de dónde son los cantantes Que los encuentro muy galantes y los quiero conocer Con sus trovas fascinantes que me las quiero aprender’

(Mamma, ik wil weten waar de zangers vandaan komen, want ik vind ze zo elegant en wil ze leren kennen met hun fascinerende liedjes die ik zelf ook graag wil leren).

Zoals hierboven al aangegeven, wordt er ook vaak gezongen over bepaalde plaatsen die geliefd zijn of waar iets bijzonders gebeurd is.

Van Alto Cedro naar Guanabacoa
Een aantal van die plaatsen, gelegen in het Oosten van Cuba, horen we in het wereldbekende lied Chanchan (= naam van een jongeman) van de Cubaanse tresspeler en zanger Compay Segundo. Compay zong altijd tweede stem, vandaar zijn artiestennaam ‘Segundo’ (Tweede) :

‘De Alto Cedro voy para Macaré Llego a Cueto voy para Mayarí’

(Van Alto Cedro ga ik naar Macaré en via Cueto naar Mayarí)

Het lied heeft, voor de goede verstaander, een ondeugende Compay tekst die ik u niet mag onthouden:

‘Cuando Juanica y Chanchan En el mar cernían arena Como sacudía el jibe A Chanchan le daba pena’

(Toen Juanica en Chanchan zand aan het zeven waren aan zee, kreeg Chanchan het moeilijk toen Juanica tijdens het zeven met haar billen schudde).

Tijdens de uitvaart van Compay Segundo klonk dit zo karakteristieke lied met zijn prachtige kadans in de straten van Havanna. Indrukwekkend en diep emotioneel. U kunt luisteren naar Compay toen hij met de Buenavista Social Club in 1998 in Carré, Amsterdam zong. En kijk eens naar het gezicht van Compay als hij de eerste tonen hoort van Chanchan! (Chanchan, Buenavista Social Club, You Tube).

Een andere geografische naam die je nogal eens tegenkomt is Baracoa. Een zeer goede opname is te beluisteren in de Son Montuno ‘A Baracoa me voy’:

‘A Baracoa me voy Aunque no haya carretera (2x) Este son tradicional Es el que me gusta más (2x) Porque no pierdo el compás De mi modo de bailar (2x) ‘A Baracoa me voy Aunque no haya carretera (2x) En el lejano confín Se escuchó la voz de un son (2x) Todos dicen que es Machín Quien hizo la inspiración (2x) A Barcaoa me voy….[…]

(Ik ga naar Baracoa, hoewel er geen weg naartoe gaat. Ik houd het meest van deze oude Son, omdat ik in de maat blijf dansen. Ver hiervandaan hoorde je het geluid van een Son. Ze zeggen allemaal dat Machín dit lied heeft gemaakt..)

Wat er in Baracoa te doen viel wordt niet duidelijk, maar we komen wel meer te weten over activiteiten in Guanabacoa. Dat plaatsje in het Oostelijk deel van Havanna staat bekend om zijn oude Santería (Afro-Cubaanse religieuze plechtigheden).
Over Guanabacoa wordt gezongen door Abelardo Barroso in ‘Un brujo de Guanabacoa’ (een medicijnman uit Guanabacoa):

‘Me boté a Guanaboacoa a casa de un babalao A que mirara mi casa Y a mí que estaba salao’

(Ik ging naar Guanabacoa naar het huis van een Voodoo priester om te vragen of hij mijn huis wilde inspecteren en ook mijzelf, want ik voelde me niet goed).

We gaan nu over naar een ander thema in de Spaans-Antilliaanse liedteksten: de liefde voor alles wat de natuur aan voedsel aan de mens biedt.

Vruchten, bomen, planten, dieren: van mango tot yaya

Het Caribisch gebied is niet alleen gezegend met leuke, opwekkende muziek, maar ook met een natuur die de heerlijkste vruchten oplevert, iets dat door de bevolking in hoge mate wordt gewaardeerd. Wie luistert naar ‘Frutas del Caney’ (Vruchten uit El Caney) van het Trio Matamoros kan erin proeven van de mamey-mango en z’n lekkere variant, de mango de bizcochuelo, de papaja en de piña (ananas). Het spreekt bijna vanzelf dat deze zoete vruchten alleen de vergelijking kunnen doorstaan met de lippen van een vrouw:

Frutas….. ‘¿Quién quiere comprarme frutas Mangos de mamey y bizcochuelo, Piña, piña dulce con azúcar Cosechadas en las lomas del Caney? Llevo rico mango de mamey Piñas que deliciosas son Como labios de mujer. Caney de Oriente, tierra de amores, Cuna florida donde vivió el Siboney, Donde las frutas son como flores Llenas de aromas y saturadas de miel, Caney de Oriente, tierra divina Donde la mano de Dios echó su bendición […] Marañones y mamoncillos del Caney’.

(Wie wil vruchten van me kopen: mamey- en bizcochuelo-mango’s, zoete ananas met veel suiker, geoogst in de heuvels van El Caney in Santiago de Cuba? Ik heb lekkere mamey-mango’s en ananassen die net zo heerlijk smaken als de lippen van een vrouw. El Caney, land van liefde, bloeiende wieg van de Siboney Indiaan, waar de vruchten zijn als de bloemen: overdadig geurend en verzadigd van honing. El Caney, goddelijk land, gezegend door Gods hand […] Amandelen en papaja’s uit El Caney)

Ook de meer eenvoudige produkten van de aarde krijgen de volle aandacht: de aardappel (papa), de bonen (frijoles) en de pepers (ají). Hier is het Orquesta Aragón in ‘El bodeguero’ (de winkelier):

‘En la bodega se baila así
Entre frijoles, papa y ají
El nuevo ritmo del Cha-cha-chá’

(Zó dans je in de winkel tussen de bonen, de aardappels en de pepers, het nieuwe ritme van de Cha-cha-chá).

Tientallen jaren later zal de Dominicaan Juan Luis Guerra, denkend aan de arme mensen in zijn land, het koffie, bessen en honing willen laten regenen uit de hemel in ‘Ojalá que llueva café’ (ik wou dat het koffie begon te regenen):

‘Ojalá que llueva café en el campo que caiga un aguacero de yuca y té del cielo una jarina de queso blanco y al sur una montaña de berro y miel. O, O, O, Ojalá que llueva café en el campo Peinar un alto cerro de trigo y mapuey Bajar por la colina de arroz graneado Y continuar el arado con tu querer’ […]

(Ik wou dat het koffie regende op het land, dat er een bui van yucawortel en van thee viel en uit de hemel een motregentje van witte kaas en in het Zuiden een berg van waterkers en honing! Ik wou dat het koffie regende op het land! Een hoge heuvel van tarwe en okra kammen, afdalen langs een heuvel van korrelrijst en, met jouw liefde, doorgaan met ploegen).

In Santo Domingo vind je ook een plant die vruchten met kleine stekeltjes heeft, de fogaraté, een plant die kennelijk symbool staat voor de levendige, ‘aanstekelige’ manier waarop vrouwen idealiter zouden moeten dansen. Luister naar Juan Luis Guerra in ‘Fogaraté’:

‘Y si la morenita baila fogaraté, Señores, morena, eh, eh, señores, ¡Quiero, quiero! ¡Morena fogaratera!’

(En als de mulattin de prikkelende fogaraté danst, mijne heren…Mulattin, oh, oh, mijne heren, geef míj dan maar die prikkelmulattin!).

In het landschap horen dieren, bomen en planten. We kunnen luisteren naar het Conjunto Chappotín in ‘Canto al monte’ (Zang tot het land):

‘En el monte está el sinsonte, en el monte está el yarey, En el monte está la yaya y el palo con curujey; Si tu quieres cortar palo y escuchar bien el sinsonte Coge el machete y pa’l monte que el monte es nada malo’

(In het bos vind je de spotvogel, in het bos vind je de palm, in het bos vind je de buigzame yayaboom en de curujey met zijn puntige bladeren. Als je hout wilt gaan hakken en wilt luisteren naar de spotvogel, pak dan je machete en ga naar het bos. Dat kan geen kwaad).

In bovenstaande fragmenten zijn we veel namen tegengekomen uit de tijd dat de Indianen nog heer en meester waren op de eilanden. De ‘Sinsonte’ lijkt wel een Spaanse naam te hebben gekregen, maar in werkelijkheid komt de naam uit het Náhuatl (de taal van de Azteken) : ‘centzuntli’. De namen die uitgaan op –ey (yarey, curujey, mapuey) zijn ontleend aan de taal van de Taíno, het Arowaks. Ook ‘yaya’, ‘papa’ en ‘ají’ zijn Indiaanse woorden.
Veel namen van gewone woorden, van plaatsen, planten en bomen die met ‘gua’ beginnen zijn Arowaks: Guantánamo, guatapana (vgl. Papiaments ‘watapana’), guateque (= feestje), guayaba (guyave), Guanabacoa, guajira (lied) enz. Soms komt een woord dat met ‘gua’ begint uit een Afrikaanse taal, bijvoorbeeld ‘guarapo’, een gegiste drank van suikerrietsap. ‘Guarapo’ is afkomstig van het Afrikaanse ‘garapa’ (vgl. Papiaments ‘warapa’ = brouwsel).
De Venezolaan Oscar de León zingt hierover in ‘Melao de caña’ (suikerrietdrank):

‘Nuestra caña tiene muchos derivados, tiene su guarapo y su miel de purga; Pero más rico sabor Es el azúcar de Cuba’

(Er komen veel produkten van ons suikerriet, zoals de ‘guarapo’ en de zuiverende honing. Maar de lekkerste smaak heeft toch wel de Cubaanse suiker).

Wij eindigen onze verkenning met een thema dat een bron van inspiratie is geweest voor de zang: de oude Afro-Cubaanse godsdienst. Deze oude godsdienst is een mengsel van Afrikaanse en Christelijke godsdienst en draagt de naam ‘Santería’ (heilige zaken). Andere vormen van de oude Afrikaanse animistische godsdienst in Cuba zijn de ‘Palo’ en de ‘Abakwá’ die ieder hun eigen zangen en ritmes kennen..
Elders in het Caribisch gebied draagt deze vorm van godsdienst andere namen, zoals Voodoo (Haïti), Brua (Antillen), Winti (Suriname) of Candomblé (Brazilië).

Santería
Santería is de Cubaans-Spaanse naam voor de oude Afrikaanse godsdienst van de Yoruba. De Yorubastammen leefden en leven nog steeds in het Zuiden en Zuid-Oosten van het huidige Nigeria en in delen van Benin en Togo. De Afrikanen die als gedwongen werkkrachten op Cuba terechtkwamen waren overwegend Yorubasprekend en zagen kans om hun godsdienst, muziek en dans op te leggen aan de andere Afrikanen. We vinden de namen van hun goden o.a. ook terug in de populaire muziek van de Spaanse Antillen, Haïti en het Zuiden van de Verenigde Staten.
De Afrikaanse goden werden uit tactische overwegingen – de Afrikanen werden immers gedwongen om katholiek te worden! – verborgen gehouden achter katholieke heiligen. Zo kon men onder het mom van het vereren van de katholieke heiligen ongemerkt eer bewijzen aan de achterliggende Yorubagoden. Dat was ook het geval in Haïti.

Afrikaanse godheden
De moeder van het leven en van de 14 belangrijke Yorubagoden is Yemayá. Zij is ook de godin van de zee en de waterstromen en, uit dien hoofde, ook de beschermvrouw van de Baai van Matanzas. Ze schijnt overigens Piet Hein niet veel last te hebben bezorgd.
Laten we om te beginnen eens luisteren naar Markolino Dimond in ‘Brujería’ (hekserij):

‘Ay, kabie sile pa’ mi Changó y Yemayá todos los días’

(Ach, laten we alle dagen dansen voor Changó en Yemayá).

‘Kabie sile’ is de strijdkreet van de orishá (godheid) Changó, de Heer van de trommels en de vreugde. Bij het horen van die kreet beginnen de danseressen met hun heupen te zwaaien.
Een andere Afro-Cubaanse orishá is Babalú Ayé, de god van de (huid)ziektes die wordt afgebeeld als een oude melaatse man met twee honden. Hij staat symbool voor alles wat lelijk is. Terwijl hij in Nigeria allang niet meer wordt vereerd, is dit nog wel het geval in Cuba, Puerto Rico en Colombia. Onder de talrijke opnames van Babalú Ayé is er ook een van van Miguelito Valdés waarin hij de volgende woorden zingt:
‘Babalú Ayé. Están empezando los velorios Y ¿qué le hacemos a Babalú? ¡Dame diecisiete velas pa’ ponerlas en cruz! […] ¡Eh! Yo le quiero pedir a Babalú, Ay, una negra bembona como tú, Ay, que no tenga otro negro Pa’ que no se fuera… ¿Qué le hacemos a Babalú cuando venga después?

(Babalú Ayé. De dienst is begonnen. Wat doen we voor Babalú Ayé? Geef me 17 kaarsen om ze in de vorm van een kruis neer te leggen. Hé, ik wil Babalú vragen om een zwarte vrouw met dikke lippen, eentje die nog geen andere neger heeft, zodat ze niet kan weglopen. Wat doen we voor Babalú als hij dadelijk mocht komen?)

Er is bij die ‘erediensten’ ook sprake van hekserij. Een goede brujero (heksenmeester) weet hoe je iemand aan je moet binden van wie je houdt, bijvoorbeeld door bij die persoon het fijngemalen hart van een gedroogde kolibri in zijn eten te doen. Ook kan je het ritueel van de Zeven Machten voltrekken over een kledingstuk van die persoon. Onder die Zeven Machten worden goden van de Santería verstaan zoals Eleguá, Changó, Yemayá en Ogún.
Toespelingen op dat soort hekserij worden gemaakt in ’Amalia Batista’, een lied dat we al eerder zijn tegengekomen en dat we nogmaals kunnen beluisteren in de uitvoering van het Orchestra de New York:

‘Amalia Batista, Amalia Mayombe Qué tiene esa negra que amarra a los hombres […] Ella no me amarra a mí porque no me da la gana A mí no me puede amarrar porque yo tengo mi aché’

(Amalia Batista, Amalia Mayombe, wat hééft die negerin toch voor bijzonders dat ze mannen aan zich kan binden? […] Mij kan ze niet aan zich binden, want ik heb er geen zin in; ze kán me niet eens aan zich binden omdat ik mijn beschermende amulet draag).

‘Mayombe’ duidt een bepaalde tak van de Santería religie aan. Een vrouw die ‘mayombe’ heeft is onweerstaanbaar. Alleen met een ‘aché’, een brua-achtige bescherming, kan je zo’n vrouw weerstaan.

Een andere aanduiding voor hekserij of betovering is ‘Bilongo’. Daarover zingt, bijvoorbeeld, Ismael Rivera in ‘Bilongo’; u kunt ook een alternatief intikken: Son de Cuba (bilongo, la negra Tomasa)

Estoy tan enamorao’ de la negra Tomasa, que cuando se va de casa, que triste me pongo (2x). Ay ay ay Esa negra linda, camará que me echó bilongo Esa negra linda, camará que me echó bilongo […] Quiquiribú mandinga…

(Ik ben zo verliefd op de zwarte Tomasa dat ik verdrietig word als ze naar huis gaat. Ach, ach, die knappe negerin, Heer, die me heeft betoverd, die goddelijke negerin, Heer, die me onder haar invloed heeft gebracht. […]. Laat haar weggaan met haar charmes…)

Dat er met de Afrikaanse goden niet te spotten valt blijkt uit het gezegde: ‘Con los santos no se juega’ (met de heiligen valt niet te spotten). Hector Lavoe zingt in het gelijknamige lied:

‘Con los santos no se juega Dale un baño, tienes que hacerte una limpieza Con rompe saragüey’

(Met de heiligen valt niet te spotten; neem een bad en maak je schoon met saragüey).

De ‘Saragüey’ is een wilde plant waarmee je wonden kan behandelen en die ook de kracht heeft om je te beschermen tegen boze krachten.
Ook Celia Cruz is niet aan de goden ontkomen want ze zingt met de Sonora Matancera over de godheid ‘Eleguá’ die met trommelspel vereerd wil worden in het lied ‘Eleguá quiere tambó’ (1951):

‘Africa me dio la gran facultad para cantarle a mi orisá Y a mis tambores batá’

(Afrika gaf me het vermogen om mijn godheid en mijn batá trommels toe te zingen).

Het woord ‘batá’ komt uit het Yoruba en betekent ‘trommel(vel). Vergelijk hiermee het woord ‘kueru’ in het Papiamentu dat eveneens ‘vel’ of ‘trommel’ kan betekenen..
De drie batá trommels werden als zeer heilige trommels beschouwd omdat ze met de goden konden spreken in de taal van de muziek. Overigens zijn deze trommels, heilig of niet, later terechtgekomen in de populaire orkesten.
Wie iets meer over de traditie van het batá trommelen wil weten kan naar de You Tube site ‘Yoruba batá: a living drum and dance tradition from Nigeria’ gaan. Daarin vertelt een batá speler hoe de kunst van het trommelspel van generatie op generatie wordt doorgegeven en horen we dat de Nigeriaanse trommelspelers vroeger van dorp naar dorp trokken om de mensen te entertainen.

Tot slot
In bovenstaande heb ik geprobeerd om via de muziek en de gezongen teksten van oude en hedendaagse zangers enigszins duidelijk te maken wat ik zou willen verstaan onder het ‘levensgevoel’ in de Spaanse Cariben en aanverwante gebieden, waaronder ook eilanden als Aruba, Curaçao en Bonaire die, alleen al via de Romaans-Creoolse taal, het Papiamentu, een positieve tik van de Spaanse muziekmolen hebben meegekregen.
Ik heb dit levensgevoel het ‘Daniel Santosgevoel’ genoemd.

Niet alleen de muziek op zich creëert een zekere verbondenheid onder de door de Spaans-Antilliaanse muziek aangeraakte bewoners van het Caribisch gebied, maar zeker ook de – vaak zeer basale – gezongen teksten die worden gedragen door de aanstekelige ritmes en melodieën die zijn uitgewaaierd van Cuba, Puerto Rico, Santo Domingo en Colombia naar de andere landen in het Caraïbisch Bekken. Deze eenvoudige woorden smaken naar Europese, Afrikaanse en Indiaanse vruchten die de meest exotische namen dragen: son, guaracha, guajira, cumbia, mambo, merengue en, niet te vergeten, de mix van die genres: de salsa.
Elke tekst, hoe eenvoudig ook, kent zijn geschiedenis. Mag ik afsluiten met een klein, persoonlijk verhaal?

Panama mwen tombé
Bijna vijftig jaar geleden oefende ik met mijn eerste trio, het Trio “Los Ruiseñores”, samen met een Hollandse jongen, Johan Tober (later vertaler in Brussel en schapenfokker in Australië), en een Bonaireaanse jongen, Angel Salsbach (later gedeputeerde en waarnemend gezaghebber van Curaçao), op het confectieatelier van mijn vader in Utrecht. Het trio liep goed en we traden op met coryfeeën als Willy Alberti, de conferenciers Cees de Lange, Dick Harris, de latere manager van Rudi Carrell enz.
Op een dag had ik een Haïtiaans lied met een geweldig ritme opgediept: ‘Panama mwen tombé’. Het werd gezongen in het Franse Creools van Haïti en de laatste regel (sa ki dèyè..) was zeer moeilijk verstaanbaar. Ik zal hem even reproduceren in de juiste tekst die mij nu, anno 2010, bekend is:
Panama mwen tombé tombé Panama mwen tombé (2x) Sa ki dèyè ranmassé li pou mwen

(Mijn Panamahoed is gevallen; wie raapt hem op achter me?).
Een vrij eenvoudige tekst, maar toen niet te verstaan).

Angel zei me dat hij dat lied in Aruba met een orkest had gezongen en gespeeld. De laatste regel (sa ki…) luidde volgens hem als volgt: patin di ayera a mata e muhé (Papiamentu = de lul van gisteren heeft de vrouw gedood). Hij keek daarbij me trouwhartig en serieus aan. Zo was het. Zo zong iedereen het op de Antillen.
Ik moet nogal ongelovig hebben gekeken. In elk geval hebben we het lied voor alle zekerheid maar niet op het repertoire genomen. Want wie weet zat er ooit een Antilliaan in de zaal…

En nu, vijftig jaar later, You Tube afzoekend voor dit artikel vond ik bij toeval (toeval?) een oude opname van Daniel Santos die met de Sonora Matancera ‘Panama mwen tombé’ zong. En tot mijn allergrootste verbazing moest ik concluderen dat de Cubanen kennelijk ook moeite hadden gehad met het begrijpen van de Frans Creoolse tekst en er op een kleinigheid na precies de tekst van hadden gemaakt die ik veertig jaar geleden van Angel mocht vernemen: p…. di ayera a mata e muhé.

Ik kan me voorstellen dat vindingrijke Antillianen van vijftig jaar geleden er toen die geniale tekst van hebben gemaakt die ik nooit zal vergeten. Ze moeten hem ongetwijfeld overgenomen hebben van de gezongen versie van de Sonora….

Laten we het erop houden dat de Cubanen kennelijk ook moeite hadden met de uitspraak van de Creoolse tekst!

Luistert u nog even mee naar die fameuze regel? Intikken: Panama mwen tombé, Daniel Santos, You Tube.

Pasa bon!

Wassenaar, februari 2010

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter