blog | werkgroep caraïbische letteren

De troepen van Fourgeoud

Museumstof 194

Vooruitlopend op de tentoonstelling over het Kordonpad in het Surinaams Museum en uiteraard om alvast wat belangstelling op te wekken, zullen we ook deze keer een bijzonder aspect daarvan bespreken. De voorlaatste aflevering handelde over de landkaart van de kartograaf de Lavaux, uit 1737, waarop heel goed te zien was hoe de troepen van het gouvernement strijd leverden tegen de marrons die met hun aanvallen een plaag vormden voor de plantage-eigenaren.

Aan de hand van piepkleine tekeningen op de kaart, slechts enkele milimeters groot, kregen we een goed beeld van de confrontatie tussen beiden. Ook werd in die aflevering, museumstof 192, de aanleiding tot het aanleggen van een militair kordon kort uit de doeken gedaan. Het kordonpad werd gerealiseerd in de jaren ’70 van de 18e eeuw maar heeft uiteindelijk niet lang als zodanig gefunctioneerd.
Teneinde de marrons beter te kunnen bestrijden werden de sociëteitstroepen in 1770 aangevuld met manschappen uit de niet blanke vrije bevolking. In 1772 werden daar vrijgemaakte slaven aan toegevoegd die bekend werden onder de naam Redi Musu. In 1773 werden staatse troepen uit het moederland gestuurd. De Zwitserse kolonel Fourgeoud kreeg vervolgens door de prins van Oranje het commando over de gehele krijgsmacht toebedeeld, hetgeen door gouverneur Nepveu niet in dank werd afgenomen. Fourgeoud was zowel geliefd als gehaat. In 1763 had hij in de bossen van Berbice al ervaring opgedaan met de achtervolging van rebellen. Hij meende dat de regentijd de beste tijd daarvoor was, omdat er dan in het bos geen eten te vinden zou zijn. Zijn manschappen, die meer dan eens moerassen moesten doorwaden, waren als gevolg daarvan vaak ziek. Tussen de Cottica- en Commewijnerivier bevonden zich dan ook niet voor niets drie hospitalen.

De Kolonel hield de manschappen met harde hand onder de duim. Een van zijn ondergeschikten die voor zijn gehavende voeten om een paar schoenen verzocht, werd gestraft met stokslagen op zijn voeten. Een ander die verkouden was en dus veel hoestte, werd daarvoor afgeranseld.
Onder Fourgeoud diende ook de bekende kapitein Stedman. In zijn dagboek schreef hij dat voor elke uitgeschakelde marron 20 soldaten de dood vonden. Stedman schreef het wereldberoemde boek ‘Narrative of a five years expedition against the revolted negroes of Surinam’. Uit dit boek hebben we bijgaande illustratie geplukt. Het geeft op tot de verbeelding sprekende wijze weer hoe de manschappen in een linie met een vast patroon de bossen in trok.

De patrouille was in drieën (A,B en C) opgedeeld. Officieren, onderofficieren en soldaten waren strategisch opgesplitst. De commandant (B1) volgde direct na de voorhoede, die zorgde voor het openkappen van een pad. Er ging ook een dokter mee.
Alles moest worden meegesjouwd, van levensmiddelen tot munitie, en daarvoor waren speciale dragers. We kunnen noemen: kruit (B4), medicijnen, ketels, bijlen, schoppen enz. (C3), gezouten rund- en varkensvlees (C5), brood en beschuit (C7), vaatjes met Kilduvel, rum (C9), een speciale drager met levensmiddelen voor de kapitein (11) en drie dragers voor de gewonden. Dat gaat er vandaag de dag wel anders aan toe.
In een brief aan een onbekende, geschreven ‘In den Bosschen van de collonie van Suriname, den 28 Augustus 1775’ beschrijft Fourgeoud een dergelijke tocht. De brief zal op de tentoonstelling te zien zijn.

[uit de Ware Tijd, 24/12/2011]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter