blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: Sociologie / Psychologie

Composities van een uitgesteld leven (21 en slot)

door Willem van Lit


De laatste aflevering is een samenvattende beschouwing van wat in dit hoofdstuk 5 is beschreven.

De titels van mijn hoofdstukken zijn in een aantal gevallen spontaan ontstaan. Zoals bij dit hoofdstuk ook. Zonder nog exact te weten hoe het verhaal zich zal ontrollen onder het voortlopen van mijn penpunt, schrijf ik dan alvast een combinatie van woorden op en verwacht intuïtief dat ik daar dan ook uitkom. Composities van een uitgesteld leven.

lees verder…

Composities van een uitgesteld leven (19)

door Willem van Lit

Dit is de 19e aflevering van het 5de hoofdstuk van het boek over de Caribische eilanden dat in het voorjaar van 2013 zal verschijnen. In deze aflevering het bestuurlijk knutselen en patronen van onvermijdelijke pech.

Maduro’s Bank, Curaçao

 

Bestuurlijk knutselen
Het rommelen en marchanderen in de politiek en het bestuur in de Caribische omgeving is door Lévi-Strauss ook wel “bricoler” genoemd. In zijn woorden zijn politici bricoleurs of knutselaars. Ik heb hier in mijn boek De Caribische eilanden, het alternatief al bij stilgestaan.[1]

Jurriaan de Haan heeft in een van zijn columns in de krant Amigoe het zogeheten pokopokobeginsel besproken [2]. Pokopoko is de Papiamentstalige uitdrukking voor rustig aan of traag. De Haan zegt dat in een aantal zaken die voor de rechtbank is behandeld het pokopoko als beginsel naar voren is gehaald in het vonnis. Het ging hierbij steeds om zaken van bestuurlijke aard, waarbij burgers een conflict hadden met het openbaar bestuur. Door de traagheid van besluitvorming – bijvoorbeeld bij toewijzing van vergunningen – worden burgers rechtstreeks in hun belang getroffen. De rechter betrok in zijn vonnis het feit dat dergelijke beslissingen op Aruba of de Antillen altijd traag gaan. Burgers moeten hier in hun zaken doen rekening mee houden. Daarnaast geeft De Haan ook voorbeelden waarbij ambtenaren of voorlichters burgers beloften deden, die achteraf niet waargemaakt konden worden. Als de belanghebbenden dit voor de rechtbank aankaartten, zei de rechter in zijn vonnis dat burgers niet altijd mogen uitgaan van beloften van bestuursorganen of hun vertegenwoordigers, zoals ambtenaren.

 

Dit zijn twee rechtstreekse voorbeelden van de drang tot uitstel of afstel van beslissingen om de zaak niet te forceren en pogingen situaties in de hand te houden. Traditioneel stelt men hiervoor de bijna spreekwoordelijke trage ambtelijke molens en de lethargie of luiheid van ambtenaren verantwoordelijk. De oorzaak hiervoor heeft meer te maken met de impliciete angst voor het nemen van inhoudelijke beslissingen door de bestuurders zelf en de pogingen de bestaande verhoudingen en hiërarchie zo lang mogelijk te bestendigen. Elke inhoudelijke verandering is een risico voor de stabiliteit van verhoudingen. Trainerende bestuurders zijn in dit opzicht ook gebaat bij het imago van luiheid van ambtenaren. Het leidt de aandacht af van hun eigen functioneren.

 

In de bundel van De Haan staan verschillende opstellen met meerdere voorbeelden van dit soort eigenaardigheden in de rechtsgang en deze hebben eigenlijk steeds betrekking op bestuurlijke zaken (zoals opstellen nr. 4 “Rechtsnormen voor de overheid”, nr. 7 “Stilzwijgende goedkeuring”, nr. 11 “Ministeriabel?” en nr. 24 “Politieke ethiek”).
Ook in de voorbeelden van De Haan ziet men dat de inhoud van een zaak minder belangrijk is: de orde en de relatie gaan voor, sterker nog: de inhoud staat in functie van de relatie. En hierdoor is het voor bestuurders, politici of directeuren geen punt het gemeenschapsgeld of dat van de onderneming te gebruiken voor het onderhoud van relaties en bestendiging van de orde. Er is geen onderscheid te maken: dat wat goed is voor het onderhoud van verhoudingen of betrekkingen, is goed voor de zaak en de inhoud. Hier loopt het persoonlijke naadloos over in het zakelijke, de publieke zaak in de privézaak en omgekeerd. Het is gebaseerd op de overtuiging dat geld en goederen die gebruikt worden om de relaties te “smeren” een ideële zaak niet vervuilen of corrumperen.
Curaçao, Petroleumindustrie. Foto @ Bea Moedt
“Bei der Vetternwirtschaft spielt sicher die Pflicht zu verteilen auch eine wichtige Rolle. So wie vom Bessergestellten erwartet wird, dass er all die mehr oder weniger verwandten Bittsteller befriedigt, so wird halt außer Barem auch die Vergabe von Pfründen, Posten und Privilegien erwartet. Bei aller moralischen Verurteilung darf nicht vergessen werden, dass die Aufgestiegenen ähnlich wie die Ausgewanderten oft einem enormen Erwartungsdruck seitens ihrer Familie ausgeliefert sind, einer Familie, die den erworbenen relativen Reichtum oft maßlos überschätzt: ‘Durch die eigentümliche Beziehung der Afrikaners zur Zeit hat für ihn das Sparen für zukünftige Zwecke geringere Priorität als der sofortige Konsum. Um nur ja nicht in Versuchung zu geraten, Reichtum anzuhäufen, müssen die Bezieher regelmäßiger Einkünfte das Studium von Brüder, Vettern, Neffen und Nichten finanzieren, Neuankömmlinge unterbringen und für die zahlreichten Festlichkeiten aufkommen die das soziale Leben Prägen’. (Signer citeert hier Etounage-Manguelle, een West-Afrikaans schrijver – WvL). Von dieser ‘Solidarität’ ist nur ein kleiner Schritt zu illegaler ‘Hilfe’ in Form Begünstigung, Korruption und Nepotismus”. [3] (Bij de nepotisme-economie speelt zeker de plicht om te delen een belangrijke rol. Zoals het van de beter gestelde verwacht wordt dat hij min of meer de vragende verwanten tegemoet komt, zo wordt nu eenmaal ook het uitdelen van baantjes, posities en privileges verwacht. Bij alle morele overwegingen die men kan maken, moet men niet vergeten dat degene die promotie heeft gemaakt of die vertrokken is naar het buitenland dikwijls onder grote druk van de familie staat. Men verwacht veel van hem of haar en die verwachtingen zijn dikwijls sterk overspannen: ‘Door de kenmerkende verhoudingen tussen Afrikanen heeft het voor hem geen zin te sparen voor toekomstige doelen; men consumeert het liever onmiddellijk. Om maar niet in verleiding te raken hun rijkdom op te bouwen, moeten die familieleden die een regelmatig inkomen genieten de studiekosten dragen van broers, nichten, neven, nieuwkomers onderdak bezorgen en voor de talrijke feestelijkheden opkomen, zoals dat in het sociale leven wordt gevraagd’. Vanaf deze ‘solidariteit’ is het slechts een kleine stap naar illegale ‘hulp’ in de vorm van begunstiging, corruptie en nepotisme).

Olieraffinaderij PDVSA Curaçao, live cam, 1 augustus 2011, 21 uur 46

 

In dit citaat hoort men toch ook de verre echo van de uitdrukking “makamba pretu”, waarbij de Antilliaan die zijn geluk en welvaart heeft beproefd in het buitenland als een zwarte makamba wordt gezien, een appel op de persoon terug te keren naar de stam, de clan of de gemeenschap en met hen te delen.
Onvermijdelijke pech
Ook het idee dat het kwaad dat iemand overkomt (ongeval, ongeluk, tegenslag, mislukking, letsel of ziekte) van buiten komt, is in Antilliaanse patronen terug te vinden. Ik schreef over de Antilliaanse militie dat men zeer sceptisch is over de uiteindelijke resultaten van de inspanningen bij de vorming van jongeren: de stagnatie en de mislukking. Ook hier bestaat de neiging dit aan externe factoren of invloeden van anderen toe te schrijven. Hierbij zien we dat het geloof in het lot de houding bepaalt: hoe men zelf ook zijn best doet, de inspanningen of het werk is geen factor die tot succes of resultaten zal leiden. Men heeft weinig vat op de invloeden van buitenaf, het kwaad dat je wordt toebedeeld. Altijd heb je te maken met bijna onvermijdelijke pech; het ongeluk lijkt uit de lucht te komen vallen. Dat constateerde ik al bij het bespreken van de sociale dienstplicht en de verzuchting die ik daarbij had wat er toch al in een eerder stadium mis is gegaan met de jeugd en de vorming van de jeugd en wel zo dat hiervoor de dienstplicht dan ook nog maar gebruikt moet worden om dat op te lossen.
Deadzone. @ Foto Nicolaas Porter

Een echo hiervan horen we ook in de verhalen van Boeli van Leeuwen, zoals ik dat ook al in het vorige hoofdstuk heb besproken: de Curaçaoënaars als geniale anarchisten. Men betoont zich meesters in het naar voren brengen van excuses als men betrapt is op een misstap. Van Leeuwen noemde dit op humoristische toon “een strategische retraite als nobele onderneming, die tot de Schone Kunsten gerekend dient te worden”, zoals “ze hebben mijn houten been gestolen”. Het zit ook in bekende uitdrukkingen zoals: “het mes heeft mij gesneden”. Ikzelf heb mijn verwondering beschreven over de overtuiging dat problemen aan externe omstandigheden zijn toe te schrijven. Een politieagent, die was betrapt op het doorlaten van drugskoeriers beweerde bij hoog en bij laag dat dit hem was overkomen. Hij was niet tegen de lamp gelopen, maar “men” had hem tegen de lamp geduwd.

Deadzone64. Foto @ Nicolaas Porter
Knulligheden, pech. Daar lijken veel pogingen om tot iets te komen, wel van doortrokken te zijn. Ik heb wel eens gezegd dat Curaçao overloopt van klusjesmannen, die constant tegen het verval moeten knokken. Dat gaat van kleine dingen die voortduren (door onbegrijpelijk toeval) kapot gaan tot grote “slordigheden”.  Ik noem hier vliegtuigen die om “onbegrijpelijke redenen” plots niet kunnen opstijgen doordat banden zijn geklapt, constructiefouten in gebouwen, flamingo’s die oorzaak zijn van stroomstoringen (omdat ze tegen de draden zijn aangevlogen) en politici die (en dat is een chronische ziekte) op beschuldiging van fraude steeds verontwaardigd zijn en dit wijten aan dingen die hen zijn overkomen of aan anderen die hem ongunstig zijn gezind.
Het kwaad ligt voortdurend op de loer en je kunt nooit weten wanneer en hoe het gaat toeslaan. Anderen misgunnen je het succes, zijn boos op je en hebben de hand in jouw ongeluk: afgunst en boosheid. Ira en Invidia; dat is het paar van hoofdzonden waarin we hier als complex gevangen zitten. Anderen doen jou dit aan. Men maakt suggestieve toespelingen of men denkt aan complotten. Je moet constant op je hoede zijn. Het is een “fait social total”, zoals Signer dat noemt. Het is een van de belangrijkste oorzaken van stagnatie; de bijbehorende angst en terughoudendheid hebben ook politieke en sociaaleconomische implicaties [4] . En het heeft betrekking op een overgroot aantal aspecten van het leven, zowel sociaaleconomisch, politiek als bestuurlijk. Maar ook in het gewone dagelijkse leven zijn er veel sporen van deze complexen terug te vinden, zoals we zagen. Het is onlosmakelijk onderdeel van wat Signer het hyperhumanisme als leefwijze noemde.
[wordt vervolgd]
Yellow stripes. Foto @ Nicolaas Porter

 

[1] Van Lit, De Caribische eilanden het alternatief, pag. 54, 55 en 56
[2] Haan, Mr.dr. Jurriaan P. de, Het pokopokobeginsel en andere (eigen)aardigheden van het recht van de Nederlandse Antillen, uitg. Amigoe nv Nederlandse Antillen 2004. Pag. 11 – 12.
[3] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Pag. 425.
 [4] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, Pag. 27 – 28.

Composities van een uitgesteld leven (18)

door Willem van Lit

In deze 18e aflevering van dit hoofdstuk een aantal kanttekeningen over patronage en het rechtvaardigheidsprincipe in een collectivistische wijze van samenleven met sporen naar effecten op persoonlijke verhoudingen.
Corruptie, fraude en begunstiging

Een Antilliaanse jurist vertelt over een aantal achtergronden van fraude en corruptie in het Nederlands Caribisch deel [1]. In de relaties tussen Nederland en de Antillen en Aruba komen onderwerpen als corruptie, fraude en het voeren van behoorlijk bestuur naar voren. Deze jurist zegt dat het vaak om geruchten gaat. In gevallen waarin corruptie en fraude daadwerkelijk zijn vastgesteld, worden de desbetreffende daders ook veroordeeld. Hij geeft onder andere voorbeelden van Claude Whatey (St. Maarten, 1993), Godett, Chong en Monte  (Curaçao, 2003) en Eman (Aruba, 2008). Hij bespreekt ook een aantal achterliggende oorzaken van deze bestuurlijke wanpraktijken en waarom het zo moeilijk uit te roeien lijkt. Hij kijkt hiervoor naar de “lange geschiedenis van het kolonialisme”.  Hij maakt daarbij direct de stap naar de mogelijke invloed van het slavernijverleden met verwijzing naar Marcha en Verweel (De cultuur van de angst)“Elementen in de huidige arbeidscultuur zoals wantrouwen, gebrek aan verantwoordelijkheid en initiatief, zijn terug te voeren tot de meester-slaafverhouding”, zoals hij zegt. Daarnaast noemt hij het overdreven ontzag voor de chef, directeur, commissaris of politiek leider”, waardoor mensen geneigd zijn hun mond te houden en zij hun meerdere niet om rekenschap durven te vragen. Vervolgens noemt hij ook een “diepgeworteld wantrouwen en minderwaardigheidsgevoel”. Het doen van (bestuurlijke) controle wordt dan ook uitgelegd als wantrouwen in de persoon waar het om gaat. Hiernaast noemt hij dan ook nog het ver doorgevoerd patronagesysteem in de politiek, waarbij politieke partijen meer rechtstreeks gebonden zijn aan hun kiezers (voor wat hoort wat) en belangengroepen, die voortdurend hun invloed willen doen gelden. Dit zorgt er onder andere voor dat na verkiezingen soms een aanzienlijk deel van ambtenaren wordt vervangen door anderen waaraan de winnende partij beloften verschuldigd zijn. Hierbij gaan betrekkingen vóór competenties.

Gabriël Metsu – De keukenmeid
Dat het slavernijverleden zijn uitwerking heeft op het functioneren van de actuele samenleving, is door velen beargumenteerd en in meer of mindere mate aangetoond. De studies van Marcha en Verweel verwijzen hier onder andere naar, hoewel zijzelf ook zeggen dat veel zaken nog moeten worden uitgezocht. Oostindie zet, zoals we in hoofdstuk 4 zagen, een aantal kanttekeningen bij veel veronderstellingen in deze relatie. De elementen die deze jurist hiervoor noemt – wantrouwen, gebrek aan verantwoordelijkheid en initiatief, overdreven ontzag voor de chef of leider, diepgeworteld minderwaardigheidsgevoel en het patronagesysteem in de politiek – zouden ook de weerklank kunnen zijn van ándere stemmen uit het verleden, namelijk de restanten van een collectivistische manier van samenleven; en dat is ook een Afrikaanse erfenis. In de Afro-Caribische wereld treft men de vermenging aan van deze erfenis, de invloed van de slavernij, de werking van het insularisme én de elementen uit de “modernistische” westerse samenlevingsverbanden. De vraag is hoe die mix er dan precies uitziet. Uit de zaken die deze jurist noemt, hoor ik wel de geluiden die ook Signer noemt voor Afrika.
In de collectivistische samenleving kun je geen individualist zijn: alles staat ten dienste van de stam of clan. Dit hebben we al eerder besproken. (Daar komt bij dat in kleinschalige samenlevingsverbanden, zoals eilanden zijn, iedereen ook iedereen kent en hier speelt de mechaniek van het insularisme ook een rol). Signer noemt in dit verband de verplichting tot liefhebben en het verbod tot afwijzing van de ander [2]. Dit heeft een aantal belangrijke consequenties. In dit type samenleving bestaat een conservatieve hiërarchie; men zou het ook archaïsch kunnen noemen [3]. Gezag komt niet voort uit de functie of formele positie van iemand, maar uit de persoon zelf, zoals we zagen. Hierdoor is elk conflict dan ook direct persoonlijk van aard. De conservatieve hiërarchie heeft onder andere als functie de bestaande orde te bestendigen; er mag geen verandering in verhoudingen toegelaten worden. Elke verandering kan negatief uitpakken op de persoonsgebonden relatie, de positie van de chef of directeur en daardoor de stabiliteit van de samenleving zelf. Deze archaïsche relaties zijn een manier om onderhuidse spanningen en conflicten te beheersen, waardoor de samenhang van samenleving gegarandeerd blijft.
Doordat de minderen in dit systeem voor hun welzijn volledig afhankelijk zijn van de hoger geplaatsten, zullen die minderen hun chef ook niet snel afvallen. Sterker nog: de minderen gaan er zonder aarzeling vanuit dat hun chefs ook direct en bij alles verantwoordelijk zijn voor hun welzijn en ontwikkeling. De chef zal zijn ondergeschikten ook bescherming bieden tegen het kwade, de nijd en afgunst van anderen en elkaar.  Beide partijen zijn aan elkaar gebonden, van elkaar afhankelijk door de specifieke persoonlijke relatie van enerzijds het feit dat de minderen hun positie persoonlijk hebben te danken aan de chef en anderzijds dat de meerdere zijn eigen positie gewaarborgd weet door het feit dat hij dit (als gift) heeft verleend. De chef moet royaal en vrijgevig zijn, dat verwacht men van hem en hij (de chef) moet in alle opzichten aan dat beeld voldoen omdat hij ook de anderen moet vrezen – hun afgunst of boosheid, waardoor zijn positie in gevaar komt. Hij moet anderen tevreden houden en de enige manier waarop dat mogelijk is, is door te blijven geven en in positie te blijven. De ondergeschikten blijven passief zolang zij zich verzekerd weten van de bescherming en onbekrompenheid van de chef [4]. Dit zijn centrale kenmerken van het organische karakter van de collectivistische samenleving.
Rembrandt – De geslachte os
Het bovenstaande bestendigt de hiërarchie en dit mechanisme is tevens de grondslag van het rechtvaardigheidsprincipe in de collectivistische structuur: rechtvaardigheid is geen individueel gegeven; het heeft alles te maken met hetgeen goed is voor de gemeenschap en dus met de instandhouding van de onderlinge gebondenheid en afhankelijkheid binnen het totaal. Ook rechtvaardigheid heeft een totalitair karakter. Rechtvaardigheid is dan ook geen principiële kwestie, maar een sociale: dat wat goed is voor de gemeenschap, is goed voor de enkeling. Zijn positie past hem naar de plek in het organisme van de gemeenschap.
Onderhoud van de persoonlijke relaties. Bestendiging van de hiërarchie en de orde (met een impliciete verwijzing naar de “natuurlijke ordening”, de werking van het organisme van de clan, de stam).
Met dit in gedachte lees ik Signer: “Einem Älteren oder Vorgesetzteren widerspricht man nicht, auch wenn man besser informiert bzw. im Recht ist. (…) Die (Macht-)Beziehung geht der Sache vor oder: Die Sache ist eine Funktion der Beziehung. Das führt, vor allem in der modernen Arbeitswelt, oft zu Entscheidungskonflikten: Soll man sich sach- oder personengerecht verhalten? Die Lösung besteht dann häufig darin, dass man sich gar nicht entscheidet, sondern wurstelt und mauschelt. Man sagt weder ja noch nein (neinsagen ist ja schon ein Affront, den man tunlichst vermeidet), man vertröstet auf morgen, man lässt in der Schwebe, man flüchtet sich in Allgemeinheiten (Sprichwörter sind in solchen Momenten, wo Unverbindlichkeit, Verwischen und Aufweichen gefragt sind, sehr hilfreich, zum Beispiel: ‘Dieu est grand’ oder ‘L’homme propose, Dieu dispose’)“. [5] „(Iemand die ouder is of boven je gesteld spreekt men niet tegen ook al ben je beter geïnformeerd of sta je in je recht. (…). De (machts)relatie gaat vóór de zaak zelf: de zaak is een functie van de relatie. Dat leidt – vooral in de moderne arbeidsverhoudingen – dikwijls tot conflicten bij beslissingen: de vraag of men zich op de zaak of de persoon moet richten? De oplossing bestaat er dan doorgaans in dat men helemaal niets beslist, men rommelt aan. Men zegt geen ja en geen nee. (Nee zeggen is sowieso een affront, die je maar liefst vermijdt). Men troost zich maar met morgen, het blijft hangen en men vlucht in algemeenheden (Spreekwoorden zijn op zulke momenten waarop men de verbinding niet kan leggen altijd bij de hand, bijvoorbeeld ‘God is groot’ of “de mens wikt, God beschikt’)”.

Willem Claesz Heda – Stilleven met bokaal

 

Hierin hoort men toch de echo van de gevleugelde uitspraak in het Papiaments: “Ku dios ke” (als God het wil), de verzuchting over de stagnatie, de onmacht, de vertraging en de dreigende teloorgang. In de drang de relatie goed te houden en conflicten te vermijden of geen boosheid over zich af te roepen, worden beslissingen uitgesteld of voorlopig niet genomen: het zijn de composities voor een uitgesteld leven.
[wordt vervolgd]
[1] De naam van de jurist en de bron van dit verhaal is bekend bij mij.
[2] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 375.
[3] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 376 – 377.
[4] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Pag. 392 – 393.
[5] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Pag. 428.

Composities van een uitgesteld leven (17)

door Willem van Lit
In deze 17e aflevering onder andere het vervolg op de beschouwing over de Antilliaanse militie en het belang van het voortdurende onderhoud van menselijke relaties. Daarnaast voorbeelden van Signer en Theroux op dit zelfde thema.

Jantjes op Curaçao
In de loop van de jaren was er – naast militaire vorming – een andere taakstelling bijgekomen, namelijk de vorming van jongeren om hen maatschappelijk weerbaarder te maken. Ik schreef: “Deze laatste doelstelling is langzamerhand hoofddoelstelling geworden en het opleiden van weerbare mannen eventueel ter verdediging van het land een afgeleide (…) Dat wil zeggen dat sociale vorming gedeeltelijk op ‘militaire wijze’ wordt uitgevoerd. De laatste jaren is de aanpak bij de opleidingen veranderd, waarbij men weer meer aandacht heeft gegeven aan een meer militaire training met meer fysieke en mentale modules. Fysieke en mentale training zou helpen bij het maatschappelijk weerbaarder maken van jongeren (m.n. mannen). Hierover (over deze aanpak) bestaat een redelijke consensus”. In feite zit in deze beide overwegingen al de kiem van de situatie die ik hier bespreek: de stagnatie van maatschappelijke ontwikkeling die eeuwig lijkt te duren.
Kogelstoten tijdens Marine Kampioenschappen, kazerne Suffisant, Curaçao, 1964. Collectie N. Robbemont
Over de doelgroep schreef ik: “Traditioneel betreft het jongeren in de leeftijd van 19 – 20 jaar (mannen). De bedoeling is dat dit de doorsnee is van de Antilliaanse samenleving. Veelal betreft het jongeren die maatschappelijk gezien weinig opleiding hebben genoten, nog weinig in aanraking zijn gekomen met werk. Een deel van hen is (actief) analfabeet, praat alleen Papiaments (mogelijk nog Spaans en Engels), maar weinig of geen Nederlands. Men praat in dit verband van een achterstandspositie. Een deel van hen gebruikt drugs en is in aanraking geweest met justitie”.
Uit mijn observaties en gesprekken met anderen kwam het volgende beeld naar voren. Daarbij komt dat ikzelf ook diverse malen direct gewerkt heb met kader, oud-kader en miliciens zelf. Ik ben voor een aantal evenementen ook met groepjes van hen op stap geweest.
Marinier H. van Boxel met kompas, Curaçao, 1960
1)      De (maatschappelijke) status van de milicien is laag; hij heeft een educatieve en sociale achterstand. Een deel van hen is ook in aanraking geweest met politie en justitie.
2)     De dubbele doelstelling/taakstelling van de Antilliaanse militie is niet altijd helder en kan soms conflicteren; tegelijkertijd vervult de organisatie een voorbeeldfunctie voor de Antillen: de opzet en werking mogen niet falen. Men wil geen negatieve verhalen horen. Hierdoor blijven problemen verborgen.

3)     De Antilliaanse militie functioneert toch binnen de gerationaliseerde Nederlandse context. Het hogere management is in handen van Nederlanders en zij praten en handelen vanuit ideeën als proces/outputbenadering, resultaatgerichtheid, efficiënt handelen, ‘de platte organisatie’, procedures en transparantie, enz. De Antilliaanse context is anders. Ik schreef:  “In het algemeen kunnen en willen zij (de Antillianen) ons niet volgen. Men heeft een compleet andere instelling, “mindset”. De samenleving is conservatief van aard; men ziet het motief van veranderen niet, is gebaat bij ‘coulissen’, wil sommige zaken niet uitgesproken hebben, schaamt zich (vooral Curaçao kent een schaamtecultuur); men moet kunnen rommelen, is in zichzelf gekeerd, enz. Dat is niet minder, maar anders. Soms denk ik wel eens, kon ik maar een beetje van die onbekommernis in coulissen overnemen, wonen in zo’n dorp. Het moet bij ons allemaal zo glashelder, stads en ‘rationeel’ zijn”.

Baretembleem van de Antilliaanse militie

 

4)     Voorts hebben Antilliaanse jongeren andere ideeën over het begrip tijd en het op tijd komen of beginnen, de manier van omgaan met spullen, opvattingen over wat goed is of fout en het naleven van procedures.
5)     De normering ten aanzien van gedrag gaat ook over de kijk op discipline, de wijze waarop mensen zich gecontroleerd en geconcentreerd kunnen gedragen ten opzichte van elkaar en de omgeving. Nederlanders hebben de normen steeds verder geïnternaliseerd, dat wil zeggen in de vorm van procedures, sturen op afstand, door educatie (vorming) en standaardisatie van werkwijzen. Hierbij veronderstelt men een zekere vorm van innerlijke discipline. Bij Antilliaanse jongeren is dat niet zo vanzelfsprekend, zeker ook omdat ze niet vertrouwd zijn met Nederlandse denkwijzen. Discipline gaat hier nog steeds samen met direct toezicht, feitelijke en concrete instructie, detaillistisch toezicht en concrete vormen van straffen en belonen (lik-op-stuk).

6)     Bij leiderschap en management noteerde ik het volgende: “Als het gaat om leiderschap en management, zijn Nederlanders meer taakgericht (oog voor het onderwerp, kwaliteit van het werk, input – output, enz), de Antillianen meer mensgericht (relaties, humeuren, omgangsvormen). Men gebruikt ook wel de term “peoplemanager” en dit zowel in positieve zin (onderlinge verhoudingen koste wat het kost goed houden, beschermen) als in negatieve zin (afrekenen, ruziën, pesten)”.

Vechtende dronken Nederlandse mariniers in Willemstad
7)     Als vervolg op het voorgaande schreef ik over het belang van onderhoud van onderlinge relaties het volgende: “Kennissen zijn belangrijker dan kennis. Het gaat er niet zozeer om wat je kent, als wel wie je kent. Het gaat meer om de mensen dan om de inhoud (of procedures). Dat wil dan ook zeggen dat als er iets fout gaat, men eerder naar de mens kijkt (schuldvraag) dan naar de procedure of de organisatie of de techniek. Dingen die fout lopen zijn nooit ‘waardevrij’; altijd moet men zich aangesproken voelen. Het gevolg is dat men snel leert risicomijdend gedrag te vertonen voor dingen die mis zijn gegaan; dat men weg loopt en een bijna selectief geheugen ontwikkelt. Men wil kennissen onderhouden of… men rekent de ander er spijkerhard op af”.
8)     Bij deze situatie speelde dan ook nog het taal- en communicatieprobleem. Antilliaanse jongeren kwamen ook van de bovenwindse eilanden; zij spreken geen Papiamentu. Curaçaose of Bonairiaanse jongeren hebben dikwijls veel moeite met Nederlands en Engels. En hierbij komt ook nog een substantiële mate van analfabetisme.

Over het uiteindelijke resultaat van deze vorming dachten mensen die betrokken waren bij de Antilliaanse militie heel verschillend. Sommigen spraken van een redelijk succes; de meesten echter vonden het resultaat bedroevend. Een aantal jongeren vond een baan na hun periode van dienstplicht. De meesten kwamen terug in hun oude situatie en bleven in de achterstandspositie zitten. Voor zover ik weet is er nooit goed onderzoek gedaan naar de effecten van deze vorm van sociale dienstplicht. Zelf heb ik met een aantal collega’s een oud-officier van de militie een tijd lang begeleid met stage, werk en beroepsopleiding. Hierbij werden hem uitgebreide mogelijkheden geboden. Later, toen ik het contact met hem was verloren, is hij bij een aankomst in Nederland op Schiphol opgepakt voor smokkel van drugs.

Men ziet bij dit verhaal ook het patroon dat men formele structuren wil omzeilen en dat het persoonlijke contact veel belangrijker wordt geacht. Het onderhouden van sociale betrekkingen met mensen waarmee je zaken moet doen, van wie je afhankelijk bent en met wie je moet werken, gaat vóór. Formele structuren hinderen in dat onderhoud.
Als voorbeeld van het doorbreken van de formele structuren vertelt Signer onder andere het verhaal van de persoonlijke parkeerzuil. In de hoofdstad van Dakar zijn parkeermeters geplaatst. Signer vertelt dat deze binnen de kortste keren door jongeren worden bemand, die de automobilist helpen bij het bedienen van de meter. Zij zorgen voor je auto voor een bepaald bedrag, waarbij – naast het vereiste parkeergeld – ook ‘bescherming’ wordt geboden en waarbij ze aangeven dat ze mogelijk ook andere diensten kunnen verlenen. Op deze manier maakt men de automobilist – via een formeel object, de meter – informeel toch afhankelijk; het anonieme dat via een formele structuur wordt beoogd, wordt doorbroken en weer persoonlijk gemaakt; er ontstaat een nieuwe (afhankelijkheids)relatie. [1]
Een ander voorbeeld werd gegeven door Louis Theroux (een Britse documentairemaker) die een tv-documentaire maakte: “Law en Disorder in Lagos” (uitgezonden door de VRT op 20 april 2012). Hij laat hier de problematische veiligheidssituatie zien in een aantal wijken in Lagos (Nigeria). Groepen “wijkjongeren” zorgen voor bescherming van plaatselijke winkeliers en handelaars. Zij doen dit via een formeel instituut: de vakbond voor wegtransport, die als officieel orgaan optreedt in overleg met de overheid. Op die manier gebruikt men ook weer formele structuren als middel om een informele (gewelddadige) afhankelijkheid te creëren.
Het door Signer beschreven hyperhumanisme ziet men ook terugkomen bij de dagelijkse praktijk van het leiderschap in politiek, bestuur en in bedrijven. Het leiderschap op de Antillen is meer mensgericht dan taakgericht, zoals dat heet. Men spreekt van zeer uitgesproken “peoplemanagers”. Deze is in alle opzichten gericht op de onderlinge betrekkingen, de persoonlijke bejegening. Dat komt in die samenleving pregnant naar voren. Ook het begrip ‘bomba’ – dit was de voorman van een groep slaven – past in dit beeld. Slavenhouders en plantagehouders maakten hierbij direct gebruik van een reeds bestaande psychosociale structuur die Afrikanen gewend waren toen ze als geketenden aan het werk werden gezet [2].
Slavenverkoop
[1] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt,  pag. 357 – 358.
[2] Zie in dit verband ook mijn verhaal over bomba’s in mijn bundel Atlantisch rendez-vous, pag. 115 – 117.

Het 5000ste bericht op deze blogspot!

Vandaag, zaterdag 25 augustus 2012, verschijnt het 5000stebericht op deze blogspot, Caraïbisch Uitzicht. Deze blog bestaat nu ruim vier jaar en heeft zijn bestaansrecht dubbel en dik bewezen. Dagelijks biedt deze blogspot berichten over de literatuur en cultuur van het Caraïbisch gebied en wat daarvan overal over de wereld te bespeuren valt. Vaak eigen berichten, besprekingen en aankondigingen, plus een ruime keuze uit het beste van wat de media aan beide zijden van de oceaan publiceren. Tot vandaag leverde dat ruim anderhalf miljoen bezoeken op: 1.540.000.  

Enkele cijfers

Natuurlijk besteden wij hier aandacht aan alle nieuwe boekuitgaven: 394 recensies verschenen hier, 176 berichten over boekpresentaties, 120 over lezingen, daarnaast ook vele tientallen over de positie van de schrijver, de boekhandel, de uitgeverij, ontwikkelingen op het internet en het terrein van de digitalisering. Trots zijn we op de serie van nu in totaal 168 schrijversportretten die Nicolaas Porter voor ons maakte (te vinden onder het label Werkgroepportretten). Er verschenen 405 gedichten, 128 columns,62 reisverslagen,  45 essays, 45 verhalen. Er verschenen 120 In memoriams: vooral het overlijden van Clark Accord en Anil Ramdas kreeg bijzondere aandacht.    

Maar daarnaast is er consequent aandacht geweest voor beeldende kunst (289 berichten),  theater (225), muziek, architectuur, dans, erfgoed, talen en fotografie – we proberen de berichten zoveel mogelijk te voorzien van hoogwaardige afbeeldingen, dat lukt vaak, maar bij sommige meer journalistieke items niet altijd.    

Open oog

Al is Caraïbisch Uitzicht primair een cultureel blog, we houden wel altijd een open oog voor ontwikkelingen in de wereld. Er is veel aandacht voor geschiedenis (met 192 berichten over de slavernij!), kolonialisme en dekolonisatie, veel aandacht ook voor onderwijs, en wetenschap, journalistiek en kranten, en berichten over mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting vinden hier altijd een plekje.    

Populairste berichten

Deze blog trekt lezers van over de hele wereld. Het grootste aantal bezoekers kregen deze drie berichten:

1.       Blue skies voor Sonny Boy (4560 bezoekers; gepubliceerd op 18 januari 2011)
2.       Chinese Theme Park Uses Porn Poster to Advertise for Pirates of the Caribbean Ride (2801; gepubliceerd op 7 juni 2011)
3.       Miss India Suriname is verdieping cultuurbeleving (2463; gepubliceerd op 23 oktober 2010)  

Veelbesproken auteurs zijn Anton de Kom, Cynthia Mc Leod, Clark Accord, Pierre Lauffer, Michael Slory, Boeli van Leeuwen, Karin Amatmoekrim, Edgar Cairo, Giselle Ecury, Rihana Jamaludin,  Elis Juliana, Diana Lebacs, Bernardo Ashetu. Albert Helman, S. Sombra, Raj Mohan, Anil Ramdas, Dobru, Trefossa, Ismene Krishnadath, Ruth San A Jong, Walter Palm, Rappa en Robert Vuijsje. Vaste bijdragers zijn Carry-Ann Tjong-Ayong, Quito Nicolaas, Jeroen Heuvel, Carl Haarnack, Fred de Haas, Michiel van Kempen, Aart Broek, Els Moor, Peter Meel, Ken Mangroelal, Dwight Isebia, Wim Rutgers, Henry Habibe, Willem van Lit en Nicolaas Porter.  

Toekomst

Deze blog is een non-profit-activiteit, niemand wordt ervoor betaald. We zijn afhankelijk van de welwillendheid van mensen die berichten aanleveren. Dat mag nog groeien, daarvoor is alle ruimte. Wie zich geroepen voelt iets aan te leveren: een bericht, verhaal, gedicht, tekening of wat dan ook: aarzel niet en stuur het naar het emailadres Werkgroepcarlet@gmail.com.

Composities van een uitgesteld leven (5)

door Willem van Lit

 In aanloop tot een beschrijving van een casus die de zoektocht beschrijft naar het gezamenlijke geluk, waarbij men de angst en de trauma’s van de geschiedenis en het onbehagen met de bestaande situatie tracht te overwinnen, in deze 5e aflevering nog wat laatste opmerkingen over het nationalisme en een bespreking van het fenomeen utopische samenleving.

(vervolg over nationalisme)

De reflex naar binnen, het belang van de stam, het nationalisme zijn in de wereld van tegenstellingen tussen natiestaten al onder ontelbare gedaanten naar voren gekomen. Het primaat van de internationale politiek is vanuit dit oogpunt in feite nog steeds gebaseerd op het magisch tribalisme, de totalitaire ethiek van de collectivistische samenleving en dit komt direct voort uit de reactionair nationalistische stromingen en praktijk uit de 19e eeuw, een praktijk waaruit Europa dure lessen heeft mogen leren: naakt nationalistisch kapitalisme, stompzinnig patriottisme, nationaalsocialisme, fascisme en het communisme, kortom: bloedvergieten.

De Peloponnesische oorlog (5e eeuw v.C. in Griekenland), de strijd tussen de open samenleving van Athene en de gesloten gemeenschap van Sparta heeft vele kinderen gekend, die aan deze eerste strijd tussen democratie en tribaal collectivisme ten grondslag heeft gelegen[1]. De vele kinderen hebben hun ouders in wreedheid en bloederigheid ontelbare malen overtroffen. De reflex van het tribalisme en nationalisme komt voort uit het onbehagen dat wordt gevoeld door de druk van de voortgaande beschaving, het mechanisme van de grote onderlinge afhankelijkheid dat ons dwingt open te staan voor anderen, vreemdelingen en onszelf en waarin we de enorme ruimte van vrijheid ontwaren, een ruimte waar we gedongen worden keuzes te maken, te wéten, te beseffen en waar we onze weg moeten zoeken op basis van eigen verantwoordelijkheid. De reflex ontstaat op momenten dat de beschermende stamstructuur uiteen valt en dit veroorzaakt het nostalgisch heimwee naar oude verbondenheid en geborgenheid: het vaderland, de moedertaal. De reflex of nostomanie is zó sterk gebleken dat het tot een universeel beginsel van de VN is uitgeroepen: zelfbeschikking van de natiestaat.

Utopie

In het voorgaande heb ik onder andere genoemd insularisme, totalitarisme, purificatie of zuivering. Ineke Vanobbergen heeft een masterproeve[2] geschreven over verbanden tussen literatuur en maatschappij en dat is een “naïeve hoop” zoals ze dat zelf noemt. Ze kwam bij deze zoektocht uit bij het verschijnsel utopie. Een totaalstudie maken over het verband tussen literatuur en samenleving is een utopie en dus heeft ze zich gericht op het fenomeen utopie in de literatuur, “ook een obsessie”, schrijft ze. De genoemde begrippen insularisme, totalitarisme en purificatie sluiten hier goed bij aan, zo ontdekte ze.

De utopie is van alle tijden. Thomas More is de eerste geweest die het begrip expliciet heeft gebruikt, maar mensen zijn altijd op zoek geweest naar plaatsen en tijden die de ideaalsituatie zou zijn. Het is een plek die men met reizen door tijd, ruimte of in een droom kan bereiken: een gelukkig land (vaak een eiland) of een Gouden Tijdperk, zoals Plato zich het geïdealiseerde Sparta voorstelde. Het is in de geschiedenis onder verschillende namen beschreven. Men situeert zo’n plaats in het verleden (bv. Atlantis), maar ook in de toekomst (Koninkrijk Gods). Het vergt reizen, hetzij over land, hetzij in ruimte of tijd. Vanobbergen citeert ook anderen (o.a. Leibniz en Vogelaar) als ze schrijft: “Het heden gaat zwanger van de toekomst. Niettemin blijft de reis in de toekomst, zelfs in de meest geavanceerde technische utopie, een projectie van tradities uit het verleden”. Ze noemt een zevental belangrijke kenmerken van de utopie: het insularisme, totalitarisme, het collectieve geluk, zuiverheid en zuivering, het belang van opvoeding en onderwijs en tenslotte de ontevredenheid met de huidige of bestaande samenleving.

De geïdealiseerde situatie speelt zich af op en in een onbereikbare plaats en/of tijd, meestal een eiland. Hier wil men in een toestand van tijdloosheid verblijven en alles moet blijven zoals het is. De toestand is “puur”; men wil geen verandering omdat dit leidt tot afbraak en verderf. In die situatie is alles voor iedereen gelijk: men behoort als lid van de stam tot dezelfde familie, clan of bloedband. Het collectief staat voorop en ieder is daaraan ondergeschikt. Rechtvaardigheid is dát wat juist is voor de gemeenschap. Individuele vrijheid en verantwoordelijkheid bestaan niet: alles past in het totaal en ieder is slechts onderdeel van dat totaal. Personen zijn inwisselbaar en niet uniek. De utopie straalt geluk uit; ze móet dat ook doen. Een opmerkelijke constatering is de volgende: “Het geluk staat lijnrecht tegenover de trauma’s uit het verre verleden. Hoe traumatischer het verre verleden was, hoe schitterender het geluk zal zijn in de utopie”[3]. Men is verplicht gelukkig te zijn en men zal er niet voor terugdeinzen “een offer te brengen om het grote geluk” . Men dient gematigd te zijn. Matigheid is zelfs onderdeel van dat grote geluk. Er bestaat voorts een “niet aflatende drang naar zuiverheid” (‘La pureté est le caractere dominant des moeurs utopiennes […’]”). Deze reinheid manifesteert zich onder andere in het handhaven van een strikte scheiding tussen leden van de gemeenschap en buitenstaanders. Deze laatsten worden niet toegelaten en zij mogen of kunnen niet deelnemen aan het “geluk” van de gemeenschap. Om de zuiverheid te garanderen moet iedereen vanaf zeer jonge leeftijd opgevoed en onderwezen worden: zo zuiver mogelijk in de zeden, gewoonten en cultuur. Op afwijking volgt straf. De norm is de norm van de stam of het collectief en er is dus geweld nodig om de puurheid te handhaven.

Zij beschrijft de utopische realiteit dus consequent aan de hand van wat Popper bedoelde met zijn tribalisme en gesloten gemeenschap. De reflex van mensen naar een realiteit die utopisch is, ligt onder andere besloten in de drang naar een natiestaat, de geborgenheid van het herkenbare. Het onbehagen met de voortgaande beschavingsdynamiek ligt hier aan ten grondslag.

Hard werken aan onevenwichtigheid

Insularisme, tribalisme, de utopie en nationalisme. De begrippen sluiten op elkaar aan en overlappen elkaar in betekenis. Samengevat kom ik, zoals Vanobbergen hiervoor voor utopie voor dit begrippencomplex uit bij een zevental kenmerken. Voorts onderscheid ik een drietal effecten die voortkomen uit de aard van de kenmerken. De kenmerken zijn de volgende:

1) De neiging tot maatschappelijke isolatie waarbij men zich wil verplaatsen in of terugtrekken op een geïdealiseerde ruimte, plaats of tijd. In veel gevallen zijn eilanden door hun natuurlijke beslotenheid, populair als oord.

2) Het streven naar zuiverheid van cultuur en geest. Dit wordt ook purificatie genoemd. Het komt voort uit het idee dat er een perfect oermodel zou bestaan, waar het verlangen naar uitgaat (nostalgie). Dat oermodel kent veelal een wat spiritueel of sacraal karakter. De veranderingen of ontwikkelingen die in de loop van de geschiedenis plaatsvinden, doen steeds afbreuk aan het oermodel en dat betekent dat geschiedenis het verhaal is van verval en verderf.

3) De geïdealiseerde samenleving is collectivistisch van aard. Het werkt als een organisme met een natuurlijk biologische ordening: er is een vaste schikking van mensen in relatie tot hun functie in de samenleving. De orde is gesloten van aard; buitenstaanders worden tijdelijk gedoogd, maar zij zullen nooit deel uit kunnen maken van de stam of clan. Zij kunnen ook nooit de diepe betekenis van het “zijn” van de stam doorgronden.

4) Door het collectivistische karakter en de vaste maatschappelijke ordening is de gesloten samenleving ook totalitair van aard. De schikking is ook verticaal vastgelegd: er is een onwrikbare ordening in boven/onderschikking. Hoewel niet noodzakelijk, is slavernij geen vreemd verschijnsel in dergelijke ordening. Er is geen vrijheid van wisseling in de groepen en men ervaart ook geen individuele of persoonlijke verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid heeft een collectief karakter.

5) Het ethisch kader en de morele codes van individuen zijn onderworpen aan dat van het collectief bepaalde. Rechtvaardigheid heeft geen individueel karakter; het is dát wat goed is voor de groep of stam en het stijgt uit boven het individuele belang of positie. In feite bestaat er zelfs geen individueel belang.

6) Om het ideaal zuiver te houden, het collectief loyaal, de cultuur onbeweeglijk sterk en het sacrale karakter van het oermodel levend, wordt veel belang gehecht aan educatie, opvoeding en vorming. Dit heeft het karakter van militante indoctrinatie.

7) Er moet een gezamenlijk geluksgevoel ontstaan. Dit dient de identiteit van het collectief constant te bevestigen zonder dat er ruimte is voor het individuele. Dat geluksgevoel is altijd gematigd van aard en kan nooit het individuele overstijgen. Dit geluksgevoel is eveneens de weerspiegeling van de kracht waarmee het volk zich heeft ontrukt aan historisch leed en trauma’s. De huidige maatschappelijke toestand is ook onbehaaglijk, maar de toekomst zal schitterend zijn als ieder zich houdt aan zijn positie, schikking en functie in het collectief. Het zal een geluk zijn dat zijn oorsprong vindt in het perfecte oermodel, dat vóór alle ellende uit het verleden de bron was van toenmalige gelukzaligheid.

[wordt vervolgd]

[1] Popper, pag. 214.
[2] Vanobbergen, Ineke. Van droom naar nachtmerrie, 2008 – 2009, pag. 4 – 15.
[3] Vanobbergen, pag 13.

Orchida Bachnoe debuteert met Azijn in mijn aderen

Op zondagmiddag 13 mei leest Orchida Bachnoe in het Haarlemse MCH fragmenten uit haar te verschijnen roman Azijn in mijn aderen. De roman is in streetwise tempo en met humor geschreven en leest als een satirische meidenroman, maar heeft niettemin een serieuze aanleiding, namelijk zelfmoord onder (Surinaamse) Hindoestanen, zowel in Suriname als in Nederland.

lees verder…

Vreemdelingen in het paradijs (deel 16)

door Willem van Lit

In dit deel het vervolg van de bespreking van Zoutrif van Miriam Sluis: alles blijft bij het oude en dit zolang de verstrengeling in ziekmakende ongrijpbaarheid en stilte blijft. Broeiend. Niet los te wrikken. Somberheid troef.

Met een zweem van huiver, de last van eeuwen (vervolg)
Bijna toevallig krijgt Sluis contact met een sociale wetenschapper van Curaçaose afkomst, die in Nederland werkt en woont. Zij werkt onder andere als adviseur en coach voor Antillianen. Ze heeft een familiaal verband met Rif. Sluis trekt met haar op als ze naar het eiland komt. Sluis laat haar kennismaken met haar onderzoek en ze praten er onderling veel over. Samen komen ze min of meer tot deze conclusie over de Antilliaanse jongeren, mannen of vrouwen, “of ze nu crimineel zijn of niet” : dat zij in feite gewoon hun gang gaan. En verder:

“Wat iemand ze ook aanbiedt, of welk leven je ook voor ze uitstippelt, ze doen toch waar ze zelf zin in hebben. Dat is hun manier van protesteren, terwijl ze dat zelf misschien niet eens beseffen. En ik denk dat het op die manier ook op Rif is gebeurd.
‘Ja.’, knik ik. ‘Ik denk dat die manier van sabotage al heel oud is. Al weten mensen nu waarschijnlijk niet eens meer dat ze het doen’.
‘De dynamiek leeft nog,’ zegt Nynoshca. ‘Op die manier zijn we nog hartstikke trouw aan wie we vroeger waren, maar dan onbewust. We hebben geen tastbare traditie. Want we hebben dat gat tussen wie we zijn en wie we waren. Maar onbewust hebben we wel dynamiek meegenomen. En die dynamiek vindt men in Nederland heel erg lastig. Want die is heel sterk, heel krachtig’.
‘En totaal ongrijpbaar,’ denk ik hardop.
‘Ja zowel voor onszelf als voor anderen’.”[1]

In haar nawoord neemt Sluis een excuus-bij-voorbaat op. Alsof ze zelf mee gaat in het grote zwijgen. Ze zegt dat het niet de bedoeling is geweest iemand te kwetsen als dat zo ervaren zou worden. Ze vervolgt daarbij dat de geschiedenis van Rif té belangrijk is om “onder ons te houden”. Het mág niet verborgen blijven. Om te begrijpen wat er is gebeurd en om lessen te trekken, maar dat blijft in de lucht hangen. Ze eindigt met een verzuchting en een halve sneer. Ze vraagt zich af wie ze dan zelf wel is “in deze geschiedenis”. Ze voelt zich verbonden met de Afro-Caribische culturen en ze denkt dat sommigen dit haar wel zullen verwijten, maar ze wil zich niet hoeven te verontschuldigen. Ze wil zich “hoeden voor mensen die vernederen of dominant gedrag en een gebrek aan inlevingsvermogen vertonen”.

Men kan zich afvragen waarom ik zoveel aandacht besteed aan dit boek. Ik schreef al dat ik zo’n boek zelf had willen schrijven. Aanvankelijk. Evenals de romans van Marugg, Martinus Arion of Van Leeuwen, roept de kennismaking met Curaçao een zekere fascinatie op bij de bezoeker. Sluis is op dezelfde manier sensitief bevangen geraakt door het mysterie van Curaçao, zoals ze het zelf schrijft. Ikzelf heb in mijn weekboeken (die voor het grootste deel zijn opgenomen in “Atlantisch rendez-vous”) dezelfde sensaties beschreven. Sluis heeft zich op passionele wijze verbonden met het eiland en haar bewoners. Regelmatig beschrijft ze haar verbazing, verwondering, onthutsing en gepassioneerde betrokkenheid. Het boek begint met dezelfde zinsbegoocheling waarover ik eerder schreef in dit hoofdstuk. In deze zin vervult ze op dezelfde manier als Van Kempen dat noemde, de gidsfunctie. Sluis doet dat zowel voor de externe wereld als voor de eilandbewoners. Daarbij kan ze zichzelf ook regelmatig verbazen bij haar ontdekkingstocht: ze toont zich zelf de weg. Het gaat, zoals Van Kempen zegt, over thema’s van ras en de vermenging daarvan. En Sluis wil ook beter begrijpen, het begrip bij anderen vergroten, misverstanden ruimen, nationale en individuele identificatie vorm geven. Meer nog, ze wil die geschiedenis in een groot kader plaatsen: mondialiseren zelfs, zoals ze zegt. Hetgeen dáár gebeurd is, is té belangrijk om verborgen te houden: de wereld moet het zien omdat het een mondiale dimensie heeft, denkt Sluis. Bijna wil ze uitroepen: “Kijk dan naar deze structuur van vernederingen en onmenselijkheid, leef mee met de strijd en het verzet. Verzet uzelf”! Maar ze blijft een buitenstaander, hoezeer ze ook probeert door te dringen tot het geheim en de verhalen. Ze is de buitenstaander die woorden wil geven aan de nostalgie, zoals Ramdas dat bedoelt. Ze wil geschiedenis geven; sterker nog: ze wil via het gevoel (“Het voelt als culminatie …”) de transitie tot stand laten komen tussen het verleden, het heden en de toekomst. Transitie… alsof er niets veranderd is, alsof in bepaald opzicht alles nog bij het oude is gebleven. Ze betrekt dat verleden op zichzelf doordat ze zich erin wil verplaatsen met geest, lijf en hart. Dat wil zeggen met haar verstand, gevoel en instinct. Ze loopt door de mondi. Ze laat cactussen kappen. Ze snuift de geuren op. Ze probeert de stemming in zich te laten neerdalen als ze bijvoorbeeld door de kerk loopt op Willibrordus. Ze probeert zich met alle macht in te leven in de geest van verdrukking, vernedering en zeker ook verzet. Soms lijkt ze zelfs enigszins in paniek: “Ik voel het slavernijverleden door mijn vingers glippen …”, laat ze zich ontvallen.

Ze geeft haar ervaring met dreiging, mysterie en mythevorming door. Regelmatig huivert ze, is ze onthutst of roept ze de sfeer op van ongemak en onzekerheid. Er zijn thrillerachtige scènes; rillingen die over de rug lopen, zweet, boosheid, irritatie, quasi onverschilligheid. Ze draait mee in de vorming van legendes en mythen, bijvoorbeeld als ze zegt dat Rif St. Marie symbool is van mondialisering, maar tegelijkertijd een “heel gevoelig gebied”, dat omgeven is door de stilte van een mysterieus conflict. Zoiets zet de trein van speculaties in gang. De raadsels zijn onoplosbaar. Hoewel ze zegt dat het niet verborgen mag blijven, lijkt het er dikwijls op dat ze het ook onoplosbaar wil laten. Anderen moeten weten van “onze” raadsels, “onze” ondoorzichtigheid. Deze onoplosbaarheid wordt nog versterkt door het grote zwijgen, dat – zoals ook Marcha het stelt – een manier is om overeind te blijven, onverzettelijkheid te tonen. Men wil in diepe ondoorgrondelijkheid hautain afstand nemen. Zoals Sluis dit ook beschrijft, maar zonder een flinter ironie te gebruiken. Het is diepe ernst, waar je bijna bang voor wordt. Daarvan is dit boek doortrokken: alsof we ons nooit genoeg kúnnen beseffen wat het allemaal betekent. De ondoorzichtigheid, het mysterie wordt op diverse momenten bevestigd, ook als ze de Curaçaose coach en trainer Nynoshca aan het woord laat: de dynamiek (van verzet) die de Curaçaoënaars hebben meegenomen uit een “ontastbare traditie” die “ongrijpbaar” blijft, zoals Sluis bijna gretig beaamt. En deze ongrijpbaarheid maakt het des te onbegrijpelijk: wij zullen nooit in staat zijn die diepe betekenis van een dergelijk verleden te beseffen. Dat is wat ze met nadruk wil zeggen. Daardoor maakt ze dat verleden nog groter: het heeft universele waarde; het is dé universele waarde. Wij moeten goed begrijpen dat dit ongrijpbare de diepe alomtegenwoordige waarheid en betekenis is; het is onontrafelbaar. Het is hét stigma van de mensheid en de verhoudingen liggen onwrikbaar vast; het zijn de verhoudingen van schuld en schaamte. Dit laat ze een deel van haar persoonlijkheid worden; ze is de mythe zelf: ze verklaart zichzelf onderdeel van de universele beschaming doordat ze zich verbonden acht aan de Afro-Caribische culturen en hierdoor verwacht ze direct de hoon van anderen over zich heen te krijgen. Die anderen, die “vernederen of dominant gedrag en een gebrek vaan inlevingsvermogen vertonen”.

Al bij al zet ze zichzelf in die patstelling neer. Iedereen die ook maar een vingertip kritiek levert, is fout wil ze zeggen. Ze gaat zelf deel uitmaken van het zwijgen omdat ze zich in haar nawoord verontschuldigt voor het geval ze iemand gekwetst zou hebben. Dat is spijt bij voorbaat en dat wil zeggen dat ze het niet gezegd zou hebben als…. Ssshht…

Zo wordt ze zelf deel van de pathetische omhelzing: ze plaatst zichzelf er middenin. Dit boek is daar bij uitstek het voorbeeld van. Daarom sta ik er ook zo lang bij stil. En ik denk hierbij aan hetgeen Naipaul en Ramdas zeggen: nostalgie van ontworteling en ziekelijk heimwee. En wat Finkielkraut ook noemt: de tragiek van Amerika in samenhang met de lafheid van blanke politieke correctheid, hét brandmerk van schuld en schaamte: “Iederéén wéét.” Hetgeen tot verlamming leidt. Sluis ging op zoek naar wat deze tragiek betekent voor de toekomst van het nieuwe land. Dat is niet zo moeilijk te zeggen: alles blijft bij het oude, maar dat had ze zelf ook al verwacht en dit zolang de verstrengeling in ziekmakende ongrijpbaarheid en stilte blijft. Broeiend. Niet los te wrikken. Somberheid troef.

Maar ze is wel wat vergeten. De situatie is niet zo ernstig als zij beschrijft. Afro-Caribische mensen zijn ook opgewekt en uitbundig van aard. Wie zal ooit de geschiedenis van hun feesten schrijven? In de ernst van de betogen over schuld en schaamte wordt ook wel verwezen naar de tambú. Dat is eigenlijk een vroege vorm van rappen; het is een symbool geworden van verzet. Maar het is ook muziek, die opzweept. Het maakt de omstanders vrolijk en het biedt openingen om tot elkaar te komen. Dat is maar een voorbeeld. Er is meer; er zijn veel feesten. Men viert graag. Er is in feite altijd muziek, uitbundigheid, opgewektheid en vrolijke herrie. Hierbij rolt niet alleen schamperheid over het podium; er is onbevangenheid en plezier. In tegenstelling tot de bijna onoplosbare ernst en verdriet vormt dit ook een onderdeel van de Caribische geest met een rijke historie. Misschien dat de gedachte daaraan kan helpen. Of kan men dit niet serieus nemen?

(wordt vervolgd)

[1] Sluis, Zoutrif, pag. 231.

Vreemdelingen in het paradijs (15)

door Willem van Lit

In dit vervolg een aanzet tot een beschouwing over het boek Zoutrif van Miriam Sluis. Zij probeert de geschiedenis van ellende tastbaar, hoorbaar en ruikbaar te maken. In het volgende deel de tweede helft van deze beschouwing.

Met een zweem van huiver, de last van eeuwen
Miriam Sluis, een Nederlandse journaliste die al diverse jaren op Curaçao woont, schreef Zoutrif. Het is een boek waarvan ik aanvankelijk dacht dat ik wilde dat ik het zelf had geschreven. Ze heeft veel historisch onderzoek gedaan. Ze is op jacht geweest in archieven en ze heeft uren en dagen in de mondi bij St. Willibrordus en de oude plantage Rif St. Marie op Curaçao rondgezworven op zoek naar spullen en overblijfselen, die konden getuigen van het verleden. Ze heeft met veel bekende en onbekende Curaçaoënaars gesproken. Ze wisselt fictie af met werkelijke verhalen en onderzoek. Ze laat feiten en opvattingen horen. Ze reconstrueert sleutelpassages van de Curaçaose geschiedenis in de context van de plantage Rif St. Marie. Ze laat zien hoe levens en locaties op soms verbazingwekkende wijze met elkaar verbonden zijn. Hoewel in het boek een bepaalde opbouw wordt nagestreefd – in haar historische verhalen zit een chronologische opeenvolging – blijft het een beetje een lappendeken, waarbij de lezer aan de hand probeert te blijven van de vertelster.

Ze wil geschiedenis verlenen en dat is zo ongeveer hetzelfde als een gezicht verlenen, reliëf krijgen in patronen en verschijnselen en op deze manier pijn blootleggen; ze wil het mysterieuze aan het licht brengen, zodat duidelijk is wat er gebeurt. In haar voorwoord schrijft ze: “Op de slavenmuur blaast de noordoostpassaat mijn haar uit mijn gezicht. Is het toeval dat de protesten tegen de toenemende Nederlandse invloed escaleren op het moment dat het resort (nabijde oude plantage Rif St. Marie –WvL) steeds verder ontwikkeld wordt? Het voelt niet als toeval. Het voelt als een culminatie van wat ik de afgelopen tweeënhalf jaar heb onderzocht in relatie tot Zoutrif; de invloed van het slavernijverleden op de verhoudingen in de huidige Curaçaose samenleving én op het staatkundige proces waaruit het eiland over drie tot vijf jaar als land tevoorschijn moet komen”[1].

Ze probeert het tastbare, het materieel feitelijke van het verleden – de slavenmuur als symbool voor onderdrukking – te verbinden met het heden – de huidige ontwikkeling van een vakantiepark – én de toekomst – over drie tot vijf jaar. Smoel geven via het gevoel (“het voelt als culminatie …”). Een land een gezicht geven. Maar het wordt niet goed duidelijk. Er zitten veel vaagheden in de geschiedenis en de lijn is niet zo gemakkelijk door te trekken. Velen proberen het: de geschiedenis te interpreteren.

Het boek draait om Rif St. Marie. Sluis heeft hierover contact met een beambte van de dienst die gaat over ruimtelijke ordening op het eiland. Ze zegt dat ze onderzoek doet naar mondialisering en dat “Rif St. Marie daarvan een symbool is; al vierhonderd jaar”. De beambte wil haar wel helpen maar zegt: “’Rif St. Marie’, zegt Janga langzaam ‘is een heel gevoelig gebied’.” Terughoudend legt hij uit dat de oude plantage al jarenlang inzet is van een rechtszaak tussen een projectontwikkelaar en de Curaçaose overheid. Dat betekent dat er geen openheid is; het klinkt dreigend en het werkt geheimzinnigheid in de hand. Speculaties. Mysteries. Niemand weet het fijne.[2]

“Curaçao was een groot mysterie. Ik zag van alles maar kon niets plaatsen. Alsof er van alles broeide, maar ik wist niet wat”[3] Dat was toen Sluis voor het eerst op het eiland kwam, schrijft ze. Het liet haar niet meer los. Ze gaat op zoek naar betekenis, de achterkant van het hetgeen zich vertoont. Het is geheimzinnigheid troef en ze laat de lezer daarin mee bewegen. Ze denkt: “Wat op Rif is gebeurd, is veel groter, universeler ook. Rif vertelt een verhaal van onderdrukking en geloochende schaamte. Dat is niet alleen een Curaçaos verhaal”[4]. Dat klinkt cryptisch. De vraag is: groter of universeler dan wat dan? Mondialisering ook? Hoe ver strekt het verhaal van geloochende schaamte dan? Dat blijft tussen de regels hangen. Het blijft achter in de spanning van een niet afgemaakte redenering. Maar het intrigeert de lezer wel.

Haar zoektocht gaat verder: de vroege geschiedenis van de plantage met de eerste eigenaars, de slaven, de eerste slavenoproer met de moord op de plantage-eigenaar in 1716. Ze verhaalt over de herdenking van de opstand van 1795 en dat maakt indruk op haar. Er ligt constant een zweem van huiver en ontzetting over de verhalen, alsof ze het soms zelf niet kan geloven dat het gegaan is zoals ze het zelf opschrijft. Er is afstand; ze vertelt met ingehouden respect en met onderhuids de sluimering van het niet kunnen begrijpen met soms wat ongrijpbare formuleringen. Als ze verteld heeft over de herdenking van de opstand van 1795, zegt ze: “Zolang alles bij het oude blijft, de scheidslijnen overeind staan en de Ruta Tula louter voor zwarte Curaçaoënaars is bedoeld, zal de pijnlijk harde Curaçaose lach over het stoffige diabaas blijven klinken”.

De schamperheid; dat zit in die lach. De herinnering aan de loden last van eeuwen. De slavengang en alles wat ermee samenhangt: de smerigheid, de verdrukking, het werk, de straffen, de verkrachtingen en andere vernederingen. Zo stelt Sluis het voor. En alles blijft bij het oude. Dat is de verwachting. Waarom zou het anders worden? En ze probeert de generaties van Afro-Caribische families ook namen te geven; ze vlooit door de namenlijsten (inventarislijsten) van de plantages en ze zoekt naar verbindingen met het heden in die namen. Aanvankelijk zonder achternaam: Maria, Agathie, Tula, Constantia, later achternamen: Fecunda of Martina. Ze zoekt naar vrijbrieven (waarbij slaven gemanumitteerd werden) en borderellen (de bewijzen van vrijlating in 1863).

Ze probeert ook de voortgang in tijd bij de plantage-eigenaars te vertellen, de opvolging. Rif St. Marie is dikwijls in andere handen overgegaan. Er komen voor Curaçao bekende namen voorbij: Reijninck, Daal, Jesurun, Capriles, Van Uytrecht bijvoorbeeld. Nederlandse en Joodse families. Het zijn ook fragmenten van familiesaga’s: hun zorgen, gevechten tegen verval en natuur, inspanningen om overeind te blijven. Het gaat om het soms harde bestaan bij de winning van indigo, maïs of zout. Het optimisme en doorzettingsvermogen, maar ook teloorgang en grofheid, de hebzucht, inhaligheid en arrogantie.

Ze probeert mensen te materialiseren, gezichten te tonen, aanraakbaar te maken en hen te laten spreken, maar dat blijft natuurlijk moeilijk, zo niet onmogelijk. “Ik voel het slavernijverleden door mijn vingers glippen en ik wil iets tastbaars zien”[5]. Ze zoekt in de hitte tussen de cactussen en de stekelige wabistruiken.

Na 1863 – het jaar van de afschaffing van de slavernij – moeten herinneringen op gang komen. Dat gaat eerst met proberen het te vergeten, maar het trauma blijft. Daarna komen de herdenkingen, de musea en de gedenkstenen, publicaties over de era van de grote schaamte. Sluis laat het een historicus zeggen: “De historie van de Afro-Curaçaoënaar moet een geschiedenis worden als iedere andere. Maar deze rouwperiode duurt misschien nog twintig jaar”. Sluis vindt dat optimistisch. “Twintig jaar, om al die pijn, schaamte en krenking weg te werken”. [6]

Ze speurt naar de bewegingen van mensen in de eerste jaren na 1863 toen iedereen op zoek was naar een nieuwe plek, een andere bestemming, maar ook geborgenheid. Bij Willibrodus (dat toen nog niet zo heette), maar ook op andere plekken op het eiland kwam de katholieke kerk naar voren. Missieposten. Maar ook hier trad de beschaming op. Mensen die op zoek waren naar een nieuwe plek en die ook wel de gemeenschap rond de kerk zochten, merkten dat de pastoors soms strikte regels hanteerden. Kinderen die buiten het huwelijk waren geboren, – en er waren er die na verkrachting door de meesters ter wereld waren gekomen – werden niet gedoopt of begraven in gewijde grond. Ze werden niet opgenomen in de gemeenschap. Sluis waart rond in de kerk bij Willibrordus, een kerk die symbool staat voor de invloed van de katholieke kerk. Ze merkt suggestief op:

“Net naast de ingang klappert het gordijn van de biechtstoel in de wind. Door het gaas kijk ik naar binnen. Als niet-kerkelijke heeft de biecht mij altijd verwonderd. Ik snap niet goed hoe iemand door een ultieme onderwerping, waarbij de diepste geheimen in een donker hokje moeten worden prijsgegeven, met een schoon geweten door het leven kan gaan. Het bordje aan de buitenkant maakt een griezelige indruk. ‘Oefening van berouw,’ staat erop. ‘Barmhartige God ik heb spijt van mijn zonden omdat ik uw straffen heb verdiend. Maar vooral omdat ik mijn grootste weldoener en het hoogste goed heb beledigd. Ik verfoei al mijn zonden en beloof, met de hulp van uw genade, mijn leven te beteren en niet meer te zondigen. Heer, wees mij daarbij genadig’.
Ik slik en vraag me af hoe dit soort boodschappen aankwamen bij mensen die onder de slavernij waren grootgebracht. De psychologische druk sluit wel erg goed aan bij het eerdere concept van een allesoverheersende shon en zijn bullenpees-hanterende bomba”.

Zo’n bordje met deze tekst. Zou dat ook de geest vertolken uit de jaren zestig en zeventig van de 19e eeuw? Misschien, maar kun je dit dan één op één doortrekken naar het heden? Religie vertegenwoordigt ook rituelen, waar mensen troost aan ontleenden en dit nog steeds doen. Ook de biecht is zo’n ritueel, de tekst vaak niet meer dan een prevelement. Maar de betekenis is duidelijk natuurlijk. Het gaat om de greep van de kolonisator via de kerk op het volk. Sluis interviewt in dit verband ook Rose Mary Allen. Zij zegt dat de kerk bij het vestigen van haar parochies en kerken voor strategische posities koos op het eiland. Zoiets lijkt me voor de hand te liggen.

“’Jazeker, sociale controle was essentieel in de beschavingsmissie van de Curaçaose priesters’, zegt Rose Mary. De zwarte plattelandsbevolking moest gedrag vermijden dat als negatief werd gezien en zich er juist op richten een hende drechi, ofwel een fatsoenlijk mens te worden. Ze plooit haar neus. ‘Mensen die buiten het land van de kerk op Mondi Afó gingen wonen, werden als krakers gezien en met de nek aangekeken. Ze werden bagamundu genoemd, een scheldnaam die sommigen juist als geuzennaam opvatten. Degenen die wel op het land van de kerk woonden, moesten zich aan de regels van de kerk houden, anders werden ze eraf gegooid’”.

Bedoeld wordt dat er geen vrijheid heerste en verzet werd buiten de orde geplaatst. Ik denk ook dat het een normaal patroon was in die dagen. In feite wordt zoiets heden ten dage nog gedaan en niet alleen op Curaçao. Sociale controle en beschaming door de kerk was geen exclusiviteit voor dat deel van de wereld waar de katholieke kerk zijn invloed deed gelden. Het is ook niet exclusief voor de katholieke kerk. Beschaming is praktijk bij meer religies. Het is universeel.

(wordt vervolgd)

[1] Sluis, Zoutrif, pag.10 – 11.

[2] Sluis, Zoutrif, pag. 20

[3] Sluis, Zoutrif, pag. 20.

[4] Sluis, Zoutrif, pag. 21

[5] Sluis, Zoutrif, pag. 103

[6] Sluis, Zoutrif, pag. 98.

Vreemdelingen in het paradijs (5)

door Willem van Lit

[Lees hier het 5e deel van het 4e hoofdstuk over “Cariben, laten we het onmogelijke vragen”.]

De stilte over het zwijgen

Meestal zoek ik een ankerpunt. Ik heb mijn schrijftafel vol liggen met artikelen, onderzoeken, boeken en opstellen. Ze lijken me momenteel niet te helpen. De afgelopen weken heb ik besteed aan lezen, herlezen, kopiëren, uitvlooien en ordenen van het materiaal dat ik heb kunnen vinden. Er wil maar geen richting in komen. Die massa komt op me af; het moet maar zo: feiten door elkaar met standpunten en interpretaties, meningen, rede met drift en drang, oprechte motieven snijden door ordinair opportunisme, creativiteit klemt met balorigheid, achtergronden fulmineren met actualiteit. Er dient zich steeds iets nieuws aan. Via internet zijn de ontwikkelingen in het Caribische gebied goed te volgen. De stroom problemen lijkt in een versnelling terecht te zijn gekomen. In opdracht van de Nederlandse minister van Koninkrijkszaken doet onder voorzitterschap van Paul Rosenmüller een commissie onderzoek naar integriteit van een aantal bewindslieden van het kersverse land Curaçao. Dit heeft de gemoederen in beweging gezet. Op Curaçao ziet een aantal politici dit als grove inmenging in eigen zaken en als een neokoloniale daad van Nederland. De feiten van weerzin ontplooien zich en ik lees ze als overrompeling. Ook van Bonaire, Saba en St. Eustatius komen berichten van weerspannigheid, rumoer in de Nederlandse gemeenten overzee. Er is ontevredenheid over de wijzende vinger van ambtenaren uit de Rijn- en Maasdelta en de snoevende oprispingen van Nederlandse neo-eilanders daar, die erop afkomen om hun slag te slaan.

Ik vecht tegen de verzuchting en de drang dit verhaal met korte stoten af te ronden. Het is alsof ik begin aan alinea’s ongeduld omdat “u dat toch allang wel weet”. Ik voeg niets nieuw toe. Dat idee. Wat moet ik nog vertellen? Ik blijf hangen in de gedachte waar ik al bijna twee jaar mee worstel: het idee van de pathetische omhelzing, de patstelling die me parten speelt en waarvan ik toch het wezen tracht te doorgronden. Telkens vraag ik me af: hoe kan het nu dat ik hierdoor gefascineerd ben geraakt? En waartoe? Wat wil ik ermee? Soms ontdek ik patronen die verder gaan dan het bereik van dit boek. Daar klamp ik me dan aan vast om de bewijslast van mijn beweringen te ondersteunen: zie je wel, dit past ook in de universele context; ik lul niet uit mijn nek. Dit is geen strikt wetenschappelijk onderzoek met de harde empirie. Dat weet ik. Ik onderzoek geschriften, die ik aan elkaar knoop. Ik zoek universele uitgangspunten, die nog niet eens een harde wet zijn om beweringen en standpunten aan vast te knopen. Ik zoek wel onderbouwing, zoals de consistente gegevens bij schaamte en schuld, die uit de literatuur naar boven komen en ik kijk naar de gegevens uit de actualiteit of uit onderzoeken die over de Antilliaanse eilanden gaan. Ik vind parallellen maar ik weet dat het dikwijls beweringen zijn die verder onderzocht moeten worden. Ik probeer zoveel mogelijk context te maken. Zoals ook Marcha en Verweel in hun studie over de cultuur van angst schrijven dat ze voorzichtig willen zijn met hun conclusies, zo heb ik ook veronderstellingen die getoetst moeten worden. En toch zie ik in de patronen voor bevestiging herkenning. Wat is waar?

Naar aanleiding van een artikel bij RNW (te lezen op Facebook) waarin James Schrils een Antilliaanse historicus die in Nederland werkt, schrijft dat de herstructurering van de Antillen op 10 oktober 2010 een ramp is en dat Nederland allang had moeten ingrijpen, kom ik via dat medium in gesprek met een mevrouw op Curaçao die in alle oprechtheid het eiland verdedigt en zegt dat men door moet gaan op de ingeslagen weg. Ze is ervan overtuigd dat men het goed gedaan heeft en dat op redelijk korte termijn de zaak ten goede zal keren waardoor de weg naar onafhankelijkheid open ligt. “Natuurlijk met vallen en opstaan; een proces van leren en slagen. Maar laat ons dit in alle rust doen”. Op geen enkel moment is ze ongerust over de keiharde toon die momenteel op het eiland wordt gebezigd, de oproepen zelfs tot mobilisatie, de haatcampagne van verschillende politici, de oplopende ruzies en het geweld wat er plaatsvindt, het oplaaien van de wederzijdse beschaming. Ik zeg tegen haar: “doe het dan, neem de beslissing en zeg dat je echt onafhankelijk wil zijn. Men blijft hangen in onderlinge afhankelijkheid in het koninkrijk, waarbij de afhankelijkheid eigenlijk alleen gevoeld wordt door Curaçao en dit belemmert de ontwikkeling”. Zij zegt dat velen het jammer zullen vinden als Curaçao onafhankelijk wordt, maar dat zij dan maar zo. Men moet op het eiland die kant uit; het kan niet anders. En het zal snel gaan. En goed. Ik zeg tegen haar dat het geen kwestie van strijd hoeft te zijn. Als de mensen op het eiland zeggen dat ze onafhankelijk willen zijn, dan zal Nederland geen strobreed in de weg leggen. Velen hier aan de Noordzee zien het liever vandaag dan morgen gebeuren. Het is geen kwestie van strijd. Zij bevestigt het en de dialoog eindigt met een groet over en weer. Zo eenvoudig kan het zijn.

En toch blijft de vraag: is het dit? Wat is hier niet uitgesproken? Is het de angst om die wederzijdse beschaming te noemen? Is het waar wat zij zegt? Dat men op de goede weg is en dat het allemaal goed komt. Zij zegt dat velen het jammer zullen vinden; ik denk dat velen hun eigen bestuurders niet vertrouwen. Het is niet zozeer een kwestie van jammer vinden, maar van vertrouwen. Men vreest de eigen bestuurders. Er is teveel confrontatie. Men scheldt en men schuwt geen verbaal geweld. Nog steeds alleen maar verbaal geweld. En dat zit boordevol verwijzingen naar ellende uit vroegere tijden: de slavernij, het racisme, het kolonialisme, de opgekropte woede. En het fysieke geweld neemt toe: steeds meer mensen voelen zich niet meer veilig. Het politieke verbale geweldsklimaat is voor sommigen genoeg dit te ervaren als toestemming voor beroving en het plegen van overvallen. Zo voelt men het aan. Het gevoel van veiligheid neemt dramatisch af, zo laten sommigen weten. Dit wordt in deze dialoog niet uitgesproken. Wat is waar? Kan het zo eenvoudig? Is het een kwestie van jammer vinden, zoals zij zegt of is het angst voor de mogelijk nieuwe situatie waarin men verzeild zal raken: angst voor anarchistisch geweld, ongericht, hard en ongenadig, conservenblikken woede die worden opengetrokken en waaruit onbeheersbare energie vrij zal komen. En de neergang, de afgrond die gaapt daarna. Wat is waar? We zwijgen er liever over; we willen het eigenlijk niet weten.

Ik ben op zoek naar de kern en het wezen van die ziekmakende verstrengeling in dit koninkrijk, die onwrikbare haatverklaring. Het lijkt op springstof die maar hier en daar tot knallen komt. Het is ongevaarlijk. Maar dat is schijn. Misschien schijn. Wie weet? Niet ter zake? Lastig maar niet destructief? Nog niet? Wat verbergt deze haatkozing? Is het aan te geven als een regulier politiek probleem waar men in goed overleg en op basis van begrip en rede tot een praktisch resultaat kan komen? Het lijkt er steeds minder op. We zoeken naar sissers waar het mee kan aflopen. Momenteel wordt de regie gevoerd door vulgair populisme. Het gaat om de grootste bek zonder consideratie, gezond verstand of oprechte wil tot een verstandhouding te komen. Worden de dingen niet of onvoldoende uitgesproken ondanks de scheldpartijen? Durft men niet, kan men niet? Angst. Daar lijkt het op. Bestuurlijke angst. Broeke zei het; Schrils zegt het ook. Broeke heeft het over het “onvermogen om specifieke problemen onder ogen te zien” en dit onvermogen heeft te maken met “schaamte, angst en onwil te oordelen”. Hier zijn we er weer en het woord schaamte gaapt me aan.

[wordt vervolgd, klik hier voor deel 5]

Klik hier voor deel 1 , voor deel 2, deel 3 en deel 4.

Vreemdelingen in het paradijs (3)

door Willem van Lit

Zinsbegoocheling

Ik zou de Caribische werkelijkheid wel in één beeld willen vatten, in één zin of gedicht, zoals ik eerder wel heb geschreven. Dat is godsonmogelijk. Veel boeken, waarvan de schrijvers de Cariben als onderwerp hebben, zijn bevangen door de omgeving. Ze vertonen zich in hun inleidingen op z’n minst ietwat hulpeloos bij het guichelspel op de (ei)landen op en rond het Caribisch podium. Fotoboeken over de natuur en cultuur vinden gretig aftrek. En ik hoor hen denken, er moet toch referentie zijn? Het zijn niet uit te spreken evenementen en verschijningen, sluimer en sluipende fascinatie, waarbinnen je de verzoening wel op het spoor komt, maar het nooit helemaal te pakken krijgt. insbegoocheling is bedrog; het is illusie. Je geeft dat echter niet toe.

Wim Rutgers zegt in de inleiding van een bundel met Antilliaanse verhalen die hij heeft samengesteld dat het symbool van het begraven van de navelstreng als verbeelding van de plek waar je geboren bent, veelvuldig voorkomt in de Antilliaanse literatuur. “De plaats waar je navelstreng begraven werd, is de plaats van herkomst en voortdurend verlangen. Wie niet zichzelf een of meerdere generaties geleden van buiten kwam, onderging het migratieproces wel op andere wijze. Ook als iemand bleef, migreerde hij vaak mentaal (…) via het Europees gericht onderwijs en literatuur”[1]. Onrust. Beloften, die voortdurend wisselen van inhoud en vorm. Zelf schreef ik ooit dat het mij nooit zou lukken het unieke wezen van het Caribische gebied te doorgronden, maar daarmee zijn we er niet. Ik verzamel hier begrippen die het kenmerk van bedrog omschrijven. Ik heb het idee dat de verstomming die optreedt bij deze passie deel is van wederzijdse beschaming, de donkere kant van de magie dus. Ik weet dat niet absoluut zeker; daarom moet ik ook zoeken. De lezer merkt al aan mijn aarzeling waar de huiver zit; datgene wat nu juist de verrukking van de aantrekkingskracht bevat, is tegelijkertijd de kern van het beschamende geweld, dat zo dikwijls losbarst. En dat zit precies in de buurt van het element van het niet kúnnen begrijpen; de onmacht van het vinden van betekenis: je weet niet meer waar je navelstreng begraven ligt. Waar je je thuis waant.

Ik schreef over Punda dat het de navel van de wereld is. Grieken vinden dat dat Delphi is. De analogie van de spirituele gedachte is hier duidelijk. Ik schreef over Punda dat er op dit punt van het eiland (Curaçao) veel en velen samenkwamen uit de hele wereld. En “Velen zijn hier losgeknipt van hun oir, lijfelijk of mentaal. (…) In Punda hebben veel wedergeboortes plaatsgevonden. Je kunt wel weer weg van hier, maar het laat je niet meer los. Als je hiervandaan vertrekt met een mogelijk definitieve afscheidsgroet, dan laat je iets achter wat te maken heeft met je allereigenste identiteit. Je wordt onvolledig bij vertrek. Het is mij al ooit overkomen; anders kon ik het niet weten en ook … anders had ik niet zo nodig weer hier naar toe gehoeven (…). En in die zin is Punda het centrum en de navel, als is het maar in een hoekje van je geest, van de geest die het heeft leren kennen”[2]. Dat blijft aan een mens hangen, niet? Maar het zou niet goed zijn als de lezer zoiets alleen van mij zou horen. Ook Gert Oostindie heeft zich afgevraagd hoe het mogelijk is dat Nederland in al zijn veronderstelde koopmansnuchterheid er nooit in is geslaagd zich los te maken van deze Caribische erfenis, die zakelijk gezien veeleer een ergernis is geweest.[3] Hij zegt dat het koloniale systeem van plantages en slaven op deze eilanden altijd meer problemen meebracht dan profijt. Dat is na die tijd nooit anders geweest en het is er nooit beter op geworden: schade, schande, schuld en schulden [4].

In 1996 vertelt Boeli van Leeuwen in onnavolgbaar proza over zijn eiland Curaçao en hoe het eiland grenzen stelt aan zijn schreden, zijn denken en dromen. Ook voor hem is dit Curaçao in zijn oerbevattelijk wezen het centrum van de wereld waarvan hij zegt niet te begrijpen wat de kern ervan uitmaakt. Alles wat hij erover zegt, de verbindingen die hij legt, de afkomst, het bestaan, de redenen, de geschiedenis, de bemoeienissen, de grootsheid, de ellende, de schoonheid, de geuren, de bedreigingen … álles wat erover te vertellen zou zijn, blijft voor een deel verborgen. Zijn betoog zit vol van overgave, gedrevenheid en vonkende beschrijvingen, maar uiteindelijk: “Ik lag met gesloten ogen achterover in de hangmat, in de war, een beetje misselijk, en dacht: Here mijn God, wat ben ik daar allemaal aan het uitkramen? En opeens voelde ik op mijn voorhoofd een kleine, koele hand, die langzaam naar beneden gleed en mijn ogen bedekte”[5].

Zinsbegoocheling, bedrog. Wat is er nog waar en waar zit het dan verstopt?

De pathetische omhelzing in de literatuur

Michiel van Kempen kiest als literatuurcriticus en -wetenschapper een ander perspectief. Hij neemt – en dat is natuurlijk niet vreemd – de letterkunde als uitgangspunt. We kunnen de literatuur natuurlijk voor een deel als spiegel van de cultuur hanteren; de Caribische literatuur uit Suriname en de Antillen kan juist ook een peilstok aanreiken voor het bekijken van de essentie en diepte van de verhoudingen van beschaming en beschuldigingen, de troebele substantie. Van Kempen zegt dat de functie van veel Caribische auteurs in het verleden die van reisleider is geweest [6]. Hij stelt dat de gids er voor de toerist is.

Buitenstaanders kwamen steeds in verschillende omvang en vorm, gewild maar ook ongewild naar het Caribische gebied: de continue migratie. Ikzelf ben ook zo’n nieuwsgierige reiziger, eentje die een aantal jaren mocht doorbrengen in de hallucinant sprankelende Caribische omgeving. En ik ben zelf ook nog steeds op zoek naar die “andere kant van de blinkende medaille” zoals Van Kempen het noemt. Daarvoor heb ik onder andere veelal Antilliaanse maar ook Surinaamse schrijvers me laten vertellen via hun boeken. En dat deden ze voor me ook in het Nederlands. Ik las met gretigheid en altijd nog te weinig. Het is een ontdekkingstocht. Ik heb me laten gidsen. Van Kempen zegt dat de Caribische teksten “impliciet of expliciet (…) gemarkeerd zijn geweest door de dualiteit van gids en gegidste, insider en outsider, kijken en bekekene, hier en daar – vaak polariteit tegen wil en dank. Anders dan in literatuur uit niet-gekolonialiseerde landen is in het bewustzijn van schrijvers en dichters uit voormalige koloniën die afstand bijna altijd aanwezig, als thema of in de wijze van vertellen en focaliseren”. Hij vertelt mij dingen waar ik als allochtoon, maar zelfs de autochtoon (zegt Van Kempen) niet eens bij stilstaan en voorts “De volwassenwording van de Caraïbische literatuur is dan ook vooral geweest het traject van verdrijving van de toerist uit het bewustzijn”. Eigen – vreemd, dat is een van de termen waaruit het spanningsveld bestaat en waar het probleem uit voortkomt. Van Kempen laat dit zien aan de hand van diverse werken van (romans, essays en poëzie) van Caribische auteurs, waarbij de typische verhouding van gids en toerist steeds op een andere manier duidelijk wordt. In de vroege verhalen (17e en 18e eeuw) wordt de veelal Europese lezer bij de hand genomen om onder andere de idylle te leren kennen of om bijvoorbeeld de harde werkelijkheid van het slavenleven uit de doeken te doen. De auteurs willen de lezers meenemen in het exotische leven van de Caribische wereld. Later – hij noemt dan Helman (Suriname) en Debrot (Curaçao) tijdens het interbellum moest de lezer voornamelijk het leven in de kolonie leren kennen, waarbij het Helman erom ging te laten zien hoe liefdeloos het Nederlands kolonialisme was en dat Suriname met enige goede wil een paradijs kon zijn. Bij Debrot was het de droefheid om de onmacht zichzelf thuis te voelen, ontheemd te zijn. Beide auteurs proberen de lezer van buiten naar de werkelijkheid binnen te loodsen zoals Van Kempen het noemt: de lezer de binnenkant van hun wereld te laten ervaren en hem te laten deelnemen aan de onmacht en de droefheid van het wezen aan die binnenkant. Beide schrijvers doen hun gidswerk echter nog vanuit het gezichtsveld van de Europese lezer die het zich – zoals Van Kempen het ook voorstelt – pijprokend in zijn fauteuil opneemt [7].

[Wordt vervolgd, klik hier voor deel 4.]

[1] Wim Rutgers, Tropentaal, pag. 16

[2] Willem van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 39

[3] Gert Oostindie, Het paradijs overzee, pag. 17

[4] Willem van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 42.

[5] Boeli van Leeuwen “Gelijk het eiland grenzen stelt” Uit: Boeli van Leeuwen: De ruïne van een kathedraal. Amsterdam, In de Knipscheer 1996, pag. 143 – 152.

[6] Michiel van Kempen, “Welcome to the Caribbean, darling”, pag. 8.

[7] Michiel van Kempen, “Welcome to the Caribbean, darling”, pag. 15 en 16.

Klik hier voor deel 1 en voor deel 2 hier

ComMotie: The Experience

Podiumkunsten als afkickmiddel voor beeldverslaving aan seks en geweld

Deze ComMotie heeft als thema The Experience – podiumkunsten en de nieuwe ervaringswaarden. Het lijkt een generatiefenomeen: in de podiumkunsten zijn er steeds meer twintigers en dertigers die in hun werk proberen af te rekenen met de verslaving aan beelden vol seks en geweld.

lees verder…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter