blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (21 en slot)

door Willem van Lit


De laatste aflevering is een samenvattende beschouwing van wat in dit hoofdstuk 5 is beschreven.

De titels van mijn hoofdstukken zijn in een aantal gevallen spontaan ontstaan. Zoals bij dit hoofdstuk ook. Zonder nog exact te weten hoe het verhaal zich zal ontrollen onder het voortlopen van mijn penpunt, schrijf ik dan alvast een combinatie van woorden op en verwacht intuïtief dat ik daar dan ook uitkom. Composities van een uitgesteld leven.

Met de achterliggende gedachte van de bijbehorende vertraging. Dat is een van de dingen die me dikwijls is opgevallen als het gaat op de Nederlands Caribische eilanden. Het is ook een ervaring die ik min of meer steeds zelf heb gehad en die ik niet kon verklaren. Eigenlijk nog steeds niet kan verklaren. Dat begon in feite toen ik in de jaren zeventig van de vorige eeuw voor de eerste keer gedurende langere tijd op Curaçao verbleef met uitstappen naar omringende eilanden en Suriname. Het leven dáár leek een voorlopige clausule te hebben. Het was alsof men steeds ergens op zat te wachten; ikzelf ook. Het was het merkwaardig gevoel van voorlopigheid: het echte leven moet nog beginnen en ik moet daarop wachten. Voor mezelf weet ik dat aan het feit dat ik daar niet uit vrije wil naartoe was uitgezonden en dat ik gewoon mijn tijd moest volmaken. Als ik terug in Nederland zou zijn, dan kon ik mezelf wel herpakken. Dat gebeurde aanvankelijk ook wel, maar na verloop van tijd groeide er een soort heimwee: ik wilde terug en de tijd die ik weer in Nederland verbleef, begon ik langzaamaan te ervaren als voorlopig. Ik moest hierbij soms denken aan het lied van Hildegard Knef; zij zingt het verhaal van haar heimwee naar Berlijn, waar ze nog een koffer met verhalen heeft achtergelaten. En ik ging terug, maar het gevoel ging niet weg. Anderen werden dit op soortgelijke manier gewaar; dat merkte ik. Men sprak er over op verschillende manieren. Ik begon boeken van Antilliaanse schrijvers te lezen en ik merkte dat bij Van Leeuwen, Debrot en Marugg onder andere het thema op diverse wijzen aan bod komen: zwerven, onrust, voorlopigheid of “bewolkt” bestaan. In mijn eerste boek over de Caribische eilanden verwees ik naar Marugg: “wanneer zul je leven, als je nu niet leeft”? En ik schreef op de flaptekst over het dilemma van een voortdurend uitgesteld leven en de noodzaak tot het maken van een keuze.

Als je voortdurend op iets zit te wachten, pak je niets aan. Je twijfelt. Je kunt niet goed plannen maken. Het is maar voor even. Je stelt het echte leven steeds uit; dat is voor later. Bij deze instelling passen de verhalen en ideeën over het migrantenvraagstuk, zoals dat bij verschillende andere schrijvers naar voren komt, onder andere Ramdas, Naipaul, Rushdie en ook Van Kempen. Het idee en gevoel van ontheemding. Van Kempen voegde daar nog het idee van de gidsfunctie van schrijvers aan toe: de constante neiging van Antilliaanse en Surinaamse auteurs anderen, maar ook eigen mensen langs de opmerkelijke punten van het Caribisch leven te loodsen terwijl je niet de illusie moet koesteren te begrijpen waar het in wezen over gaat.

Steeds blijft die puzzel voor ogen: wat is er nu aan de hand dat je – als je in aanraking bent geweest met het leven in de Cariben – constant het gevoel van voorlopigheid of uitstel moet ervaren? En dat je de ervaring van voortdurende stagnatie niet kan verklaren. Is het mogelijk daaraan ooit te ontsnappen?

In dit hoofdstuk ben ik weer op zoek geweest naar een andere invalshoek van het wezen van die stagnatie. Strijd, verzet, zuur antagonisme, maar ook hallucinante fascinatie voor de omgeving; daar kwam ik in de vorige hoofdstukken op uit. Dit was ook het vertrekpunt voor dit hoofdstuk. Het was een andere zoektocht naar het wezen van die tegenstellingen die tussen en ín mensen woedt, de strijd die te maken heeft met de angst ook nog eens overladen te worden met het complex van schuld en schaamte. Dit zijn krachten die de verhoudingen tussen mensen onder soms grote spanning zet. Ik zocht in dit hoofdstuk verklaringen die gaan over de topoi van het insularisme, tribalisme, het kritisch dualisme, het nationalisme, het utopische verlangen en de krachtmeting van twee psychologische componenten die werkzaam zijn op het vlak van de maatschappelijke huishouding: hebzucht en arrogantie tegenover afgunst en woede.

De angst voor het maken van keuzes blijkt voor een deel zeker samen te hangen met de voortdurende strijd tussen de krachten vóór een open samenleving en degenen die geloof hebben in en hopen op de beslotenheid van sociale structuren en culturen. Dergelijke strijd die veel aandacht, middelen, menskracht en mentale inspanning blijkt te vergen, komt ook voort uit de dynamiek van schuld en schaamte. Hierdoor blijft de maatschappelijke ontwikkeling achter. De stagnatie en het voortdurende uitstel van leven zitten dus voor een gedeelte opgesloten in deze strijd. De tegenstellingen die hier uit voortkomen, zijn niet typisch voor het Caribische gebied. Dat komt in meer of mindere mate op veel plaatsen ter wereld voor. In het Caribische gebied komen er nog wel een aantal specifieke elementen bij, die dit verschijnsel verbijzonderen en krachtige maken qua werking: het insularisme, de thymotische verwijzing naar slavernij en kolonialisme en de daaruit voortvloeiende krachten van schuld en schaamte.

Uitgangspunt van denken in dit hoofdstuk is de tegenstelling tussen de collectivistische en de open samenleving, zoals door Popper is ontleed. Zonder een open samenleving is behoorlijk bestuur (good governance) niet mogelijk; dit was een van de vertrekpunten in dit hoofdstuk. Popper zegt dat het verzet tegen de open samenleving het gevolg is van de onbehaaglijke druk van de voortgaande beschaving. De open samenleving dwingt mensen hun eigen vrijheid met bijbehorend verantwoordelijkheidsbesef te aanvaarden door de veranderingen die hierbij onvermijdelijk optreden in zichzelf te verwerken. Je moet daarbij steeds kritisch blijven ten opzichte van andere ideeën en opvattingen en deze blijven confronteren met je eigen keuzes. Je kunt je hierbij nooit beroepen op de onwrikbare positie van afkomst, aard, cultuur, God of geschiedenis. Aanvaarding van continue dynamiek en kritisch verantwoordelijk blijven voor de keuzes die je zélf maakt, wil zeggen dat je je bewust bent van het feit dat je wel gevormd bent door je geschiedenis, maar niet erdoor bent gedetermineerd of bepaald. Je moet je werkelijkheid in samenhang met anderen zélf ontwerpen en verwezenlijken. Het verleden is nooit bepalend voor de toekomst. In deze dynamiek schuilt de aard van de tegenstellingen: het kritisch dualisme óf de nostalgie en hang naar een geïdealiseerd verleden dat men als fatum willoos aan zich verbindt.

Het nationalisme is een vorm van het tribalisme, de collectivistische hang naar een geïdealiseerd verleden, heroïek en patriottisme. Dit heeft in Europa diepe sporen van grove ellende nagelaten, de motor van de geschiedenis zoals sommigen propageren. Hierbij bedacht Karl Marx de variant van de klassenstrijd, die in de uitwerking ervan op hetzelfde neerkomt. Nationalisme kan utopische dimensies aannemen met neiging tot isolatie, het onwerkelijke streven naar zuiverheid (purificatie) van geest en cultuur, een gesloten orde van samen leven, dat totalitair van aard kan zijn met een collectief ethisch kader en het ideaal van onbeweeglijkheid van cultuur, waarbij sterke nadruk wordt gelegd op opvoeding en vorming. Er is geen ruimte voor individuele ontplooiing. Een dergelijke opstelling leidt tot een instabiele relatie met de omgeving (met andere buur-samenlevingen). Daarnaast kan het leiden tot interne polarisatie van verhoudingen: ressentimenten van een traumatisch verleden moet anders denken uitschakelen.

Het insularisme versterkt deze dynamiek naar binnen alleen nog maar en het kan leiden tot grote instabiliteit, waarbij vooral eilanden en eilandengroepen extra kwetsbaar zijn voor een dergelijk drang tot collectivisme. In het Caribische gebied wordt onder verwijzing naar het koloniaal knechtschap en het slavernijtrauma deze drang toegespitst op de Afrikaanse erfenis. Een voorbeeld van deze tribale drang liet ik zien in het verhaal over de tambú, de thesis van Girigori. Hij schetst een kennelijk geïdealiseerde vorm van samenleven die hij – gebaseerd op een Afrikaans verleden – de tambú noemt. Hij schetst exact het adagium van de utopie (Van Obbergen): “het heden gaat zwanger van de toekomst, niettemin blijft de reis in de toekomst een projectie van de tradities uit het verleden”. Verzetscultuur, militante purificatie en een onbeweeglijke samenleving; dat zouden de elementen zijn van de door Girigori genoemde ideaalsituatie.

 
 

Bij de voortgaande stagnatie van ontwikkeling zoekt men dikwijls juist de tegenstellingen op: juist de drang tot het zich terugtrekken in een gesloten samenleving komt dan naar voren; men wil zich afsluiten van allerlei externe invloeden en men gaat de dialoog uit de weg. We kunnen in de Caribische situatie de focus richten op de restanten van de Afrikaanse erfenis, niet zozeer op de culturele overlevering maar op de effecten van die restanten op de psychosociale en sociaaleconomische verhoudingen. Het is de manier waarop mensen hun dagelijkse relaties vormgeven en beleven. De Afrikaanse erfenis is te vinden in opvattingen, ervaringen, stemmingen, verhalen, methoden van samen leven en de beleving van relaties in de maatschappelijke huishouding. Buiten de opvallende (cultuur)elementen van onder andere voedselbereiding, dans en muziek, een soms onverwoestbaar bruisend optimisme, zijn er ook sporen die minder opvallend zijn. Het gaat hierbij bijvoorbeeld over familie- en gezinsverbanden, waarbij het matrifocale element naar voren komt. Een dergelijke gerichtheid op de moeder steunt van oorsprong op traditioneel grote familie- of clanverbanden. Deze gerichtheid is in zijn varianten nog steeds te vinden zijn in de Caribische omgeving. David Signer beschrijft dit ook als deel van het door hem zo genoemde Afrikaans hyperhumanisme. Dat is een overweldigende en soms verstikkende gerichtheid op elkaar. Hyperhumanisme heeft te maken met de niet de onderdrukken drang de persoonlijke relaties op te zoeken. Men ‘claimt’ elkaar en daaraan ontkom je niet. Signer zegt dat bij deze gerichtheid vooral afgunst en woede de leidende krachten zijn: je zult in maatschappelijk opzicht nooit iets bereiken. Steeds staat je (immens grote) familie achter je en je broers, zussen, vader, neven en nichten spreken je voortdurend aan op het onvoorwaardelijke gebod álles te delen met wat je verdient. Doe je het niet, dan word je behekst of vervloekt. Hierdoor is het onmogelijk te sparen (kapitaal te accumuleren) en treedt er op maatschappelijk niveau constant stagnatie op. Dergelijke mechanismen zijn collectivistisch van oorsprong en aard. In de Caribische situatie zijn hiervan sporen terug te vinden bij onder andere de volgende fenomenen:

 
 

–         een zeer sterk mensgericht leiderschap (zogenaamde peoplemanagers);

–         het constant doorbreken van formele structuren en het omzeilen van wet- en regelgeving;

–         cliëntalisme en patronage in de politiek en het bestuur;

–         het idee dat werken je niets brengt;

–         ‘bricolage’ bij politiek en bestuur;

–         de neiging het kwaad of onheil dat je treft, altijd aan iets of iemand buiten jezelf toe te schrijven;

–         traineren van bestuurlijke besluitvorming om conflicten te vermijden (zoals bij het pokopokobeginsel);

–         persoonlijke begunstiging;

–         het feit dat in veel gevallen de persoonlijke relatie vóór de zaak of inhoud gaat;

–         bestendiging van koloniale verhoudingen door het mechanisme van de afhankelijkheid van de gunst (als gift);

–         een sterk appél jezelf niet te onttrekken aan de stam of clan door onder andere het oproepen van het ‘makamba-pretoe’-gevoel.

Bij dergelijke verschijnselen verwijst men dikwijls als in een reflex naar kolonialisme en de slavernijperiode, maar er zitten zeker ook andere invloeden in: het insularisme (met nationalistische trekken) en de Afrikaanse erfenis.

Als deze patronen in de leefwijze en de huishouding worden gestuurd door de mentale krachten van nijd en woede, dan staat hiertegenover het complex dat onderliggend gereguleerd is door arrogantie (hoogmoed) en hebzucht. Deze laatste krachten zijn de motor voor de werking van (dominante) westerse sociaaleconomische structuren en cultuur. Dit westerse element is eveneens expliciet aanwezig in de Caribische realiteit. Deze krachten zijn verantwoordelijk voor een grote expansie met een enorme accumulatie van kapitaal. Dit stelsel lijkt in de huidige sociaaleconomische crisis het ultieme universeel egoïsme en zelfoverschatting te hebben verwezenlijkt: het neoliberalistische deficit. Het was ook dit mechanisme dat in zijn vroegkapitalistische vorm het delirium van verovering en mensenhandel ontwikkelde. In de huidige tijd komt die hooghartigheid terug in impliciete opvattingen van het sociaaldarwinistische type dat in zijn naakte vorm tot extreme vernedering en beschaming heeft geleid (en dat nog steeds doet in de neoliberalistische wezensvatting).

In het Caribische gebied staan beide complexen tegenover elkaar: enerzijds dat van de hebzucht en arrogantie (ik noemde ze naar twee van de zeven hoofdzonden avaricia en superbia) en anderzijds het complex van afgunst en woede (invidia en ira) die het hyperhumanisme vertolken. Deze voortdurende krachtmeting, die eigenlijk alleen maar impliciet wordt gevoerd, is een andere dimensie van de pathetische omhelzing, de bestendiging van de stagnatie.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter