blog | werkgroep caraïbische letteren

Astrid Roemer en poëzie

door Hilde Neus

Dat aan Astrid Roemer de P.C. Hooftprijs is toegekend, is op een zekere manier toepasselijk. Roemers gedichten gaan vaak over de liefde. Hooft was in zijn dagen (1581-1647) historicus, toneelschrijver en stichter van de literaire groep ‘de Muiderkring’. Als dichter heeft hij een aantal emblemata gebundeld. Dit zijn korte verzen met een sterke boodschap, vergezeld van een kleine tekening, een klassieke achtergrond (in het Latijn) en een uitleg. Ik heb er een uitgekozen als voorbeeld dat past bij de poëzie van Roemer. Nummer 6 uit de verzameling is een embleem waarin een uitspraak van de Romeinse wijsgeer Seneca is afgebeeld: ‘Non est arbor fortis, nisi in quam ventus frequens incursat’ (Geen boom is sterk, tenzij de wind er vaak op beukt):

 

De bron is: Emblemata amatoria. Afbeeldingen van minne. (Amsterdam 1611) heruitgegeven in 1983. (http://www.dbnl.org/tekst/hoof001embl01_01/).

Gheen boom staet vast gheplant, dan die van stercke winden
Seer dickmaels is bestormt: gheen Liefd’ is kloeck van moedt,
Dan die wel heeft ghedaen sijn proef door teghenspoedt.
Hoe vast de Liefde staet men in den noodt sal vinden.

Als we naar de poëzie van Roemer kijken, zien we daarin regelmatig het verdriet over verloren liefde opduiken, en is Astrid de boom waar de wind op beukt.

Een droog bos vat vlam
brandt

midden in de nacht
wakker worden en niet
weten hoe te blussen

zoveel nabijheid van jou.

Dit gedicht staat op p. 12 van de prachtig uitgegeven bundel Afnemend; 21 liefdesgedichten die in 2012 in een kleine oplage van 125 exemplaren bij Buku Bibliotheca Surinamica verscheen. In Schotland, in afzondering, schreef Roemer ze, in 7 afdelingen gerangschikt. De bundel bezingt de geneugten van de liefde in zowel geestelijk als lichamelijk opzicht. Maar ook de diepe dalen waar je als mens doorheen moet als de liefde futiel blijkt en je afzondering zoekt om het verdriet te verwerken. De onderwerpen zijn een spiegeling van degene die ze aanhaalde in een eerdere bundel. Roemer blijft zo de boom die de wind probeert te krommen.

 

In 1985 werd bij Uitgeverij de Geus de dichtbundel Noordzeeblues gepubliceerd. Het is een erg ‘versierd’ werk, wat de auteur zelf liederatuur noemt. Ze draagt het op aan een aantal mensen en voegt daaraan toe een anonieme Surinaamse kaseko ‘mi kant’o ma mi d’ete’, wat ze vertaalt als: ‘ik maak slagzij, maar ik red het’: de boom waar de wind op beukt. De bundel is geïllustreerd door Sam Parabirsingh in een rauwe stijl: veel naaktimpressie, enkele met dieren, die in een ‘krassende en schrijvende’ techniek op etsplaten en in zwart-wit afgedrukt zijn. Aan het einde van de uitgave heeft de auteur noten geplaatst om de inspiratie van diverse gedichten te duiden. De gedichten zijn gevarieerd van vorm en inhoud. Enkele recensenten geven aan: ‘De taal van Roemer is uiterst poëtisch, opulent zelfs.’ (A. de S.) of: ‘De kolken van klanken en het dooreenvloeien van woorden en zinnen – waardoor dubbele betekenissen ontstaan en associaties opgeroepen worden – doen denken aan de hypnotiserende werking van mantra’s.’ (Homologie FdW). Ongemakkelijk voor de witte lezer zijn diverse onderwerpen die Roemer in deze bundel aankaart zoals: het vieren van Sinterklaas, racisme en kapitalisme. En menig gedicht uit Noordzeeblues is nog bijzonder actueel. Met de huidige economische situatie zien we de marktvrouwen zo voor ons.

marktvrouwen hebben hun tarate door
gegeven
ze snijden vijandig de tajer
aan met het gesprek van de dag

marktvrouwen hebben hun mokanti op
geborgen
ze hijgen nadrukkelijk de vis
omhoog met de prijs van de dag

marktvrouwen hebben hun munten ver
zilverd
ze breken apatisch de mie
kapot met de trek van de dag

huisvrouwen weren zich als overlevenden
met kikkervis en hondenblad
met duivelsdrek en lemmetje
met zandnapi en zoutvlees
met zeven geesten
met boskruid

in de maalstroom van de macht

[Recensie eerder verschenen in de Ware Tijd Literair, 2 januari 2016]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter