blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: poëzie

Dwight Isebia – “Ik was boos” zei hij

“Ik was boos” zei hij tegen een toerist
op een klif, die hem vol onbegrip
vroeg wat hij aan het doen was
toen hij er langs kwam tijdens zijn val

“Ik was zo woest toen ik sprong”
vervolgde hij: “ik ben wel inmiddels
afgekoeld en wou dat ik weer naar
boven kon, maar mijn razernij
heeft van mijn vrij begonnen reis
een eenrichtingsval gemaakt, waardoor
ik nu zwichten moet voor de zwaartekracht”

Verder hoorde de toerist niets meer:
Het was duidelijk dat terugkeer naar de top
voor de vallende onmogelijk meer kon;
dus viel hij duizend meter lager neer
en van zijn hoofd en de boosheid van weleer
was er niets dat men terug vond

Shrinivási: `Wat kan een mens als ik nog meer verlangen’

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over de dichtbundel Sangam van Shrinivási.

door Michiel van Kempen

Hoe vaak heb ik de dood niet
openlijk welkom geheten
maar nu
levend binnen zijn grenzen
valt zijn getij mij bitter tegen

Dit is de eerste strofe van een van de gedichten uit de nieuwe bundel van Shrinivási, Sangam<t,1>. Buiten het verband van die poëziecollectie zou een lezer in deze strofe een gestorven ik-figuur kunnen herkennen die de stap naar de dood heeft gezet en zich pas dan realiseert dat het niet is wat hij ervan verwacht had. Maar binnen Sangam wordt de lezing van deze strofe heel anders: de ik-figuur wordt omringd door de dood. Niet de ik-figuur heeft zich bewogen naar de dood toe, maar de dood heeft zijn bereik verlegt, heeft zich als een vloedgolf opgedrongen aan het land van het leven. Zo belandt de ik-figuur in de paradoxale situatie die in de vierde regel wordt samengevat: levend binnen de grenzen van de dood. En vanuit deze lezing van Shrinivási’s gedicht krijgt ook de titel van de bundel er een heel ander aspect bij. Sangambetekent ontmoeting en binnen het oeuvre van Shrinivási is dat een bekende notie. Maar nooit eerder verkreeg de ontmoeting ook zo’n wrang aspect als met de ontmoeting van leven en dood die in deze bundel verwoord wordt.

In het idioom van de geciteerde strofe herkennen we onmiddellijk de stem van Shrinivási. Woorden als `dood’, `welkom’, `levend’, `grenzen’ en `getij’ geven allemaal iets weer van die unieke constellatie die de poëzie van Shrinivási is. In de combinatie van woordkeuze, toon, ritme en metrum staat een handtekening gegrift die maar van één dichter kan zijn. De strofe is daarenboven ook heel fraai structuur gegeven: de eerste versregel geeft een statige aanhef in een jambisch metrum (versvoeten kort-lang): hoe lang heb ik de dood niet welkom geheten. De derde versregel geeft de nadrukkelijke wending `maar nu’ en de vijfde regel geeft het contrast van de bittere realiteit tegenover de eerder uitgesproken welkomstwoorden. De tweede en vierde regel zijn met hun dactylen (lang-kort-kort) en een enkele trocheus (lang-kort) metrisch lichter en ondersteunen het contrast tussen de statige aanhef en de ernst van de vijfde regel.

Jaren ’80

De strofe is overigens niet zoiets als de sleutel tot de hele bundel, al drukt zij er wel het meest wezenlijke van uit. Maar in andere gedichten uit Sangam is die thematiek van de dood die het leven is binnengeslopen niet minder manifest aanwezig. Zo is Sangam als geheel de expressie van de jaren ’80 die de bundel langs de weg van de poëzie wil samenvatten. In die jaren was Shrinivási de grote afwezig-aanwezige in de Surinaamse bellettrie. In 1980 kwam zijn bundeltje Als ik mijn land betreed uit, een handvol gedichten, tezamen niet bepaald een piek in Shrinivási’s oeuvre. In 1984 bloemleest Geert Koefoed zijn gehele oeuvre in de prachtuitgave Een weinig van het andere. De laatste bijdrage aan die bloemlezing was een nieuw, lang gedicht, `Een ongebruikelijke stilte’. Het behoort tot het beste wat Shrinivási ooit geschreven heeft en opent nu de nieuwe bundel Sangam. Van een andere boekuitgave kwam het verder niet in de jaren ’80, maar weg was Shrinivási nooit helemaal. Praktisch alle gedichten uit Sangam vonden hun kronkelweggetjes naar de lezer. Het zes pagina’s lange gedicht `Ik loop weer over de plantage’, dat het hindostaanse leven in Commewijne tastbaar oproept, verscheen in het Suriname-nummer van Deus ex Machina. Andere gedichten verschenen in de Suriname-specials van Preludium en De Gids en op de Literaire Pagina van De Ware Tijd. Het gedicht dat begint met `ik wens jullie later zó terug te zien’ werd als Aan de jeugd van Suriname uitgebracht als jubileumuitgaafje bij zijn zestigste verjaardag op 12 december 1986. Nu dan, bij Shrinivási’s vijfenzestigste geboortedag, heeft de dichter in één machtige greep zijn verzen van een vol decennium samengenomen en aan de lezer voorgehouden, verzen in het Nederlands en enkele ook in het Sarnami: zie maar, zegt hij, zo was ons land, zo stond ik daarin, laat dit tot reflectie en troost zijn. Na Frits Wols met Zo anders… en Michaël Slory met Een andere weg was Shrinivási zo de derde dichter die binnen korte tijd uit de chaotische papieren van de jaren ’80 een belangwekkende bijdrage tot de Surinaamse poëzie distilleert. Shrinivási geeft geen doekje voor het bloeden, hij is bij wijlen uitermate fel (al sleurt die felheid hem een heel enkele keer ook mee naar de al te pompeuze retoriek van een gedicht als `Vergiftigd door beloftes’ of een gedicht waar het snoeimes nog wel eens mag worden gehanteerd over de SLM-ramp – niettemin is het misschien het mooiste wat er over die gebeurtenis is geschreven). Hij is er de man niet naar alles met de mantel der liefde te bedekken; het ontlopen van de werkelijkheid is geen weg om diep ingrijpende trauma’s te verwerken. Waaruit die belangwekkendheid bestaat, kan ik maar het beste Shrinivási zelf laten verwoorden:

Woorden brengen veel
aan het licht
daarom kleed ik hen
met een donker gedicht
waarin het regent
en waarin de zon
even maar opkomt

Geruggesteund door een prachtig oeuvre, maakt Shrinivási het de jury voor de Literatuurprijs van Suriname 1989-1991 wel erg gemakkelijk…

Onbegrensd

Het zou weinig moeite kosten om een uitvoerige analyse te schrijven van het gehele diepzinnige gedicht waarvan hierboven de openingsstrofe is weergegeven. Maar liever citeer ik een ander mooi gedicht:

Toen realiseerde hij zich
dat de rivier
toch maar een oever had
waarop hij stond
en naar de verte keek
waarin een beeld
uit vroegere dagen
langzaam maar zeker
was opgelost
zodat er toekomst
noch verleden was
verlangen niet
en eindelijk geen verdriet.

Het is een gedicht over de rust die eindelijk gevonden is, maar het is niet de rust van een rivier met twee oevers, maar die van een rivier met het wijdse, onbegrensde perspectief van de zee. Kijken we vanuit Surinames kust noord-noord-oost en is er dus sprake van een definitieve keuze voor het eigen land? Komt de ik hier tot een átman waarin het zijn op zich genoeg is, los van verleden of toekomst, trauma of wens? Lezers moeten zelf maar uitmaken wat ze in dit gedicht willen lezen. Wat het tot zo’n mooi gedicht maakt, is dat bij elke lezing ervan toch nog een ander perspectief open blijft.

Teer

Jammer is dat deze prachtige poëzie niet de druktechnische aandacht heeft gekregen die elke Surinaamse drukkerij aan een dichter van Shrinivási’s formaat verplicht is. De teksten staan lelijk ver naar links op de pagina, er zit enorm veel speling in de hoogte waarop de verzen beginnen, de paginacijfers onderaan huppelen mee en van de inktverdeling heeft Aktuaprint één kliederboel gemaakt. Het omslag ziet er van enige afstand uit alsof er een kop koffie over uitgegoten is. De geleding van de poëzie in onderscheiden afdelingen is niet helder, de vele citaten – afgedrukt in aartslelijke kapitalen – maken het beeld er ook al niet rustiger op en de vraag is of zo’n Margriet-achtige wijsheid als die van Donald Gardner (`Een liefdesgedicht heeft meer gewicht dan alle regeringen ter wereld’) niet beter achterwege had kunnen blijven. De Engelse vertalingen (van Charles McGeehan en Annette Tjon Sie Fat) waarmee Shrinivási niet-Nederlandstaligen tegemoet komt, ogen heel goed, maar hadden voor de overzichtelijkheid van het geheel beter bij elkaar gezet kunnen worden; vervelend is dat van één Engelse versie het origineel ontbreekt.

Tot troost kan ons zijn dat de gedichten zich loszingen van hun materiële neerslag op papier en in drukinkt. Veel van Shrinivási’s gedichten zetten zich al na eerste lezing vast in je geheugen en al lees je ze nog twintig keer, ze boeten niets aan fascinatie in. Sommige zijn zó teer, dat ik ze hier niet eens durf te citeren. En een flink aantal is eigenlijk al klassiek op het moment van hun publicatie. Ik zou niet weten wat er voor een dichter en zijn lezers meer te wensen viel.

Shrinivási, Sangam (Ontmoeting). Paramaribo 1991, 63 pagina’s.

[recensie verschenen in 1992]

Anatomische les

de wereld glinstert
van een stil verdriet
dat smelt en weer bevriest
en komt en gaat
zoals een wolk
of zon
die voedt
verzengt
verstaat

Guus Rekers, dramaturg, schrijver, schilder

Nationale Gedichtendag 2012

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Wij nemen alvast een voorschotje met “Dichter bij jou”, een ad hoc tea-party in mijn huiskamer met dichters en publiek op zondagmiddag 22 januari. Wij, dat zijn Behr(Boudewijn Rikmenspoel), Merijn Schipper, Geert Koefoed en cat (ikzelf).

Tussen 15.00 en 17.00 komen poëzie-belangstellenden binnen, tot alle stoelen bezet zijn. Er zijn allerlei soorten thee: Engelse melange, groene thee, rooibos, Argentijnse mate, en Thaise thee. Er is Surinaamse bruine sopi kuku. De dichters dragen eigen werk voor en werk van anderen, zoals gedichten van Joke van Leeuwen, die de gedichtendagbundel Half in de zee schreef:

Beheersing

Iemand belt aan en noemt zich controleur
die kijken komt of alles het nog doet
hij vraagt niet of het goed is, want hij draagt
een uniform dat meepraat uit de knopen.

Onder de kussens vindt hij losse munten
onder de tafel een verborgen kind
onder het aanrecht vloeistof die kan doden
achter de ramen staat het uitzicht stil.

Hij trekt conclusies volgens een tabel
hij kent de codes, doet het punt voor punt
hij heeft een fraaie tas van runderleer
gel houdt het haar bijeen, de gulp staat open.

Voorbereiding op het examen

Bekijk de tekening op deze bladzij, zie
zo uiten wij hier schaamte, al zijn er
per provincie wel verschillen.
Oefen ook elke dag vooruitgang:
linkerbeen omhoog, één hinkel
rechterbeen. Buig nu, volg schema A tot C
daarmee toont u uw achting. U hoeft
de namen van de bomen niet te kennen
die weten zelf hun eigen namen niet.
Gebruik de regen als behang van broos
vertrouwen. Zoek wat u kwijt bent daar
waar het niet ligt, misschien vindt u dan
iets wat wij uit vrolijkheid verstoppen om
met moeite weer te laten vinden.
Sla nu de bladzij om. Dit hoofdstuk heet:
Zelf uw verwachting vouwen.

Eenzame uitvaart

De man van as zegt: neem mijn urn
bij mijn middel vast, ja zo, verstrooi mij
niet hier op het voorgeschreven gras, op
ander as van vorig jaar. Verstrooi mij als

een kruimelspoor, daar waar men voort-
stapt en iets meent te moeten. Leg mijn
verkleinde brein, mijn reumavoeten
onder de leuning van het viaduct

(bergje van niks, maar wel een bergje)
dan waai ik zelf als storend stof
op snelle auto’s ergens heen.
Toch licht. Toch tegenwoordig

Geert heeft een treffende bijdrage van Surinaamse dichters en leest uit de bundel Awese een paar gedichten van Johanna Elsenhout-Schouten. Ook Shrinivasi en Slory worden aan het
voornamelijk Nederlands publiek voorgesteld, voordat hij zijn eigen fijngevoelige poëzie leest. Dat hij leraar Nederlands aan de AMS is geweest is een voordeel. Hij weet de Surinaamse dichters goed te analyseren en een plaats te geven binnen de literatuur, wat zeer gewaardeerd wordt.

Behr, de dichter-monteur met zijn verrassend directe, maar tegelijk ontroerende stijl, leest voor uit zijn bundel Voor die liefde nie, de omslag is vervaardigd van stukken metaal uit de carrosserie vanuit zijn gesloopte auto met ingestanste titel.

Merijn, de dichter en literair deskundige leest uit eigen werk vanaf nonchalant verfrommelde gevouwen blaadjes, die juweeltjes onthullen. Ik doe mijn speciaal voor dit doel geschreven gedicht “Stroom” en Joke van Leeuwen, met als toegift “Chinees meisje” uit mijn “Tropenwarmte, winterkou”.

Wij drieën zijn verzameld in Dichtgroep Tegenzin en lezen elkaar regelmatig nieuwe gedichten voor ter beoordeling. Zo komen wij beter voorbereid voor het publiek, dat nu zichtbaar genietend onze creaties aanhoort. En dat is voor ons ook genieten.

26 januari ontmoeten wij elkaar weer in het Centraal Museum, dit jaar Het 6e Huis van de Poëzie in Utrecht, nu als toeschouwers en luisteraars bij voordrachten van Judith Herzberg, Rutger Kopland, Eva Gerlach, Ingmar Heytze en vele anderen.

Cat 27/1 2012

Borges: De bewaker van de boeken/El Guardián de los libros

door Ezra de Haan

Over Alle gedichten van Jorge Luis Borges

Wie over de Zuid-Amerikaanse literatuur spreekt heeft het meestal over Gabriel García Márqueuz, MarioVargas Llosa of Julio Cortázar. Borges wordt binnen die context zelden genoemd. Borges is een schrijver van de buitencategorie, die kleine groep van wereldberoemd geworden schrijvers die een wereld op zich vormen. Auteurs als Nabokov, Kafka, Joyce of Burroughs. Ze hebben zich aan traditie of landsgrens ontworsteld en zijn zelf een voorbeeld voor anderen geworden. Jorge Luis Borges hoort ook bij een andere, nog kleinere, groep van schrijvers, zij die blind werden en doorschreven alsof er niets aan de hand was. John Milton, voor eeuwig in de canon bijgeschreven door zijn Paradise Lost, Wyndham Lewis, de schrijver, dichter, essayist en schilder die meerdere boeken letterlijk op de tast schreef, de Belgische dichter Marcel van Maele en ook de bij tijden totaal blinde James Joyce kenden net als Borges de inktzwarte nacht die blind zijn heet.

Voor de actieve lezer en schrijver is er geen grotere nachtmerrie te bedenken dan die van de verblinding. Deze latente, altijd aanwezige, angst werd werkelijkheid toen ik mij in Hamburg aan de ‘Dialoog in het donker’ waagde. Onder begeleiding van een blinde bracht ik anderhalf uur door in het pikkedonker, leerde ik te vertrouwen op mijn blindenstok, tast- en reukzin. Binnen een minuut werd ik geconfronteerd met de problemen die plaveisel, bruggen en oversteekplaatsen opleverden. Nooit eerder luisterde alles zo nauw, nimmer heb ik zo indringend in het duister getast. Vreemd genoeg went alles. Ik betaalde, zij het met moeite mijn bier en vond ook het glas waar het inzat. Ruimte en afstand waren abstracte waarden geworden en toch kwam er ook een heerlijke rust over mij. Tot ik aan lezen dacht en de onmogelijkheid ooit nog een van mijn favorieten te kunnen herlezen. Het zweet brak mij uit. En op dat moment opende zich een deur en werd ik wederom verblind. Nu door het licht.

Boeken en dromen zijn, naast de vrouw, datgene waar het allemaal om draait. Borges wist dat als geen ander. De rijkdom van dat wat je gelezen hebt en waar je een leven lang op kunt teren, valt niet in geld uit te drukken. In het geval van Borges kwam er op een geven moment niets meer bij. Hij moest het, door blindheid getroffen, doen met dat wat er in zijn geheugen was opgeslagen. Zelf schreef hij: de pagina’s die ik heb gelezen zijn mijn trots (laat anderen pronken met de pagina’s die zij hebben geschreven). Hij wist dat weten en kennen belangrijk was en had zijn jonge jaren gevuld met het lezen van alles wat er op zijn weg kwam. Alsof hij wist wat er later boven zijn hoofd hing…

(Een lezer- fragment)

…omdat vergetelheid
een van de vormen van herinneren is, de schimmige kelder ervan,
de andere, geheime kant van de medaille

Voor Borges waren boeken meer dan vermaak of ontspanning. Literatuur en de schrijvers ervan vormden de wereld waarin hij zich bewoog. Hij wist dat alles wat hij schreef later deel uit zou gaan maken van dat wat wereldliteratuur heet. De makers ervan waren, dood of levend, zijn vrienden. Ze vertolkten soms beter dan hij, dat wat er in hem omging. En dat schreef Borges op zijn beurt weer op.

Mijn boeken

Mijn boeken (die niet weten dat ik besta)
zijn mij even vertrouwd als dit gezicht
met grijze slapen en met grijze ogen
dat ik vergeefs zoek in het spiegelglas
en dat ik aftast met mijn holle hand.
Niet zonder een zekere logische wrevel
Bedenk ik dat mijn wezenlijke woorden
staan op de pagina’s die niet weten wie ik ben,
niet op de pagina’s die ik heb geschreven.
Het is beter zo. De stemmen van de doden
vertolken mij voorgoed.

Een gedicht dat op ‘Mijn boeken’ lijkt is ‘Een blinde’ waarin Borges zijn blindheid en het aftasten van zichzelf beschrijft. Dat Milton in dit gedicht voorkomt is niet verrassend. De blinde dichter biedt Borges een ijkpunt zoals tientallen andere dichters en schrijvers in zijn gedichten dat ook doen. Bijzonder is wel dat Borges keer op keer een gedicht weet te schrijven waaruit het bijzondere voor hem van een auteur duidelijk wordt. Mooi en schrijnend zijn de woorden in ‘Een blinde’.

Een blinde

Van wie is het gezicht dat mij aanschouwt
als ik mij in het spiegelglas bespied?
Ik ken de man niet die zijn spiegeling ziet
met heimelijke toorn, die al verflauwt.
Traag in mijn duister tast ik met mijn hand
mijn onzichtbare trekken af. En dan:
een fonkeling. Ik vang een glimp op van
je haar, asgrijs, of nog met goud omrand.
En ik herhaal dat ik weinig heb verloren,
de dingen zijn nu oppervlakteloos.
Het is een dappere troost, in Miltons sporen,
maar ik denk aan de letters en de roos.
Ik denk dat, oog in oog met mijn gezicht,
ik weten zou wie ik ben in het maanlicht.

In een ander gedicht van Borges, dat ‘De blinde’ heet, gaat hij nogmaals op het onderwerp in. In de laatste regels daarvan komen de dromen voor, iets waar hij vaker over schreef.

De blinde (fragment)

Alleen de gele vormen blijven almaar komen
en als ik zie, zie ik alleen maar bange dromen.

Borges’ gedichten over dromen en slapen kunnen zich meten met die van Coleridge, Keats, Kloos of Shelley en zijn ook duidelijk op een romantische leest geschoeid. Emoties, gedachten en angsten die van alle tijden zijn komen tezamen in prachtige gedichten als ‘Het ontwaken’, ‘De slaap’, ‘De droom’ en ‘Spinoza’. Neem regels als: Zijn roem, spiegeling van dromen in de droom/ van een andere spiegel, stoort niet, noch de schroom/ en liefde van maagden die om hem is. Of de slotregel van ‘De slaap’: Wie zul je zijn vannacht in het obscuur/ domein van dromen achter gene muur? Meesterlijk is ook de opening van het gedicht ‘Het ontwaken’:

Het ontwaken (fragment)

Het licht valt in en ik verhef mij traag
uit dromen naar de droom die ieder deelt;
de dingen wordt de plaats weer toebedeeld
die ons bekend is en vertrouwd; vandaag
is overweldigend bijeengekomen

Jorge Luis Borges schreef voor hen die, net als hij, verliteratuurd waren. Wie zich in de loop der jaren van een literaire rugzak heeft voorzien, geniet des te meer van de gedichten van de meester. Al zijn helden komen langs. Joyce, Kafka, Byron, Spinoza, Browning, Rilke, Emerson, Meyrink, Melville, Keats, Poe, Conrad, ze staan er allemaal in. Maar een van de mooiste gedichten, wat dit onderwerp betreft, is Aan een zekere schim, 1940 dat voor De Quincey, de opiumschuiver, werd geschreven. In de laatste regels beschrijft Borges een gevoel dat ik maar al te goed ken: de liefde voor een inmiddels lang geleden gestorven schrijver. Het is vriend die je kent en bewondert, hoe vreemd dat ook mag klinken.

Aan een zekere schim, 1940 (fragment)

mogen wij worden gered door onontcijferbare bouwsels
die gruwel geven aan jouw droom.
Jij broeder in de nacht, opiumsnuiver,
vader van kronkelige volzinnen die al torens en doolhoven zijn,
vader van woorden die we niet vergeten,
hoor je mij, vriend die ik nooit aanschouwde
dwars door die niet te peilen dingen heen,
de zeeën en de dood?

Dat ik het tot nu toe nog niet over de vertaling van de gedichten heb gehad is het gevolg van de kwaliteit ervan. Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer hebben de poëzie van Borges vertaald op een wijze die volkomen natuurlijk aandoet. Zelfs de oorspronkelijke vorm is bewaard gebleven en daaruit blijkt hoe meesterlijk de vertaling is. Je vergeet dat het vertalingen zijn. Voor de echte liefhebber heeft de uitgeverij ook het origineel naast de vertaling geplaatst. Het levert een boek op dat iedere echte poëzieliefhebber op zijn nachtkastje moet hebben staan. Alle gedichten van Borges is een hoogtepunt in de wereldliteratuur en een pronkstuk voor de boekenkast.

David Troch – wij waren geen jongens

wij hadden vaders, wij waren zonen. het volstond niet
dat wij driemaal daags spek en spinazie vraten.
de hemdsmouwen moesten omhoog,

wij moesten tonen hoe hard wij de spieren in onze bovenarmen
op konden spannen. wij zweetten als zwijnen, groeven bloederige kloven
in onze handen, wroetten in het stof waarin onze voorvaderen
al jaren liggen te liggen

en kregen het vuil amper onder onze vingernagels vandaan.
wij moesten voelen met wat wij tussen de benen geboren waren, jongens,

maar hadden niet eens een eigen kamer
waar wij voorovergebogen, met opgetrokken knieën
en met de neus in andere werelden zaten.

wij ondervonden aan den lijve dat doordringende boerenstank
je harder in het gezicht kan slaan dan wat vuistdikke boeken.

‘Plotseling brak ’t koord waarop je danste’

Over Dat ik je liefheb van Bernardo Ashetu

door Ezra de Haan

Bernardo Ashetu heeft slechts een klein deel van zijn omvangrijke oeuvre tijdens zijn leven kunnen publiceren. Hij debuteerde in 1959 met een reeks van veertien gedichten in het driemaandelijkse tijdschrift Antilliaanse Cahiers, onder redactie van o.a. Cola Debrot. Dit tijdschrift is vaker het begin van een schrijverscarrière geweest. Zo debuteerden Frank Martinus Arion en ook Aletta Beaujon er ooit met poëzie. Dat ik je liefheb is wederom een prachtig staaltje van uitgeven. Net als De schoonheid van blauw, het in 2009 verschenen verzameld werk van Aletta Beaujon, brengt het een deel van de Antilliaanse literatuur in kaart. Dat uitgeverij In de Knipscheer koos voor een gebonden editie met leeslintje is niet overdreven. Met een zorgvuldige keuze uit 31 ongepubliceerde poëziebundels door Bijzonder Hoogleraar West-Indische Letteren Michiel van Kempen is er eindelijk een monument opgericht voor de unieke dichter die zichzelf Bernardo Ashetu noemde.

Als Ashetu in 1959 debuteert wordt hij als volgt omschreven: ‘Bernardo Ashetu heeft zijn ervaringen voornamelijk opgedaan als een van de varensgezellen in het Caraïbisch gebied die halsstarrig hopen op een betere toekomst, waarin zij niet geloven.’ Waarschijnlijk schreef hij deze korte kenschets met dichterlijke vrijheid. Drie jaar na zijn eerste publicatie verschijnt de bundel Yanacuna (1962), waarin 205 gedichten zijn opgenomen.

De werkelijke naam van Ashetu was Hendrik George van Ommeren. Hij werd op 4 maart 1929 geboren in Paramaribo. Eenmaal volwassen volgt hij een telegrafistenopleiding op het vliegveld Zanderij, vindt werk op de kustvaart tussen Paramaribo en Nickerie en gaat later als scheepsmarconist op de grote vaart. Als een Slauerhoff bezoekt hij de havens van Japan, India, Brazilië, Afrika en het Caraïbische gebied. Tijdens die zeereizen begint het schrijven. Helaas is de zeer negatieve houding van zijn vader bepalend voor de rest van Ashetu’s schrijfcarrière. Na Yanacuna wil hij geen gedichten meer publiceren. Rond 1975 wordt hij als telegrafist afgekeurd. De diagnose luidt schizofrenie. Sommige tongen beweren dat het wellicht het gevolg was van zijn afkomst: een mix van een joodse en een creoolse familie. Pas twintig jaar na zijn dood verschijnt er weer een publicatie van zijn werk bij uitgeverij Okopipi, de bundel Marcel en andere gedichten (2002). In de Sandwich-reeks van Gerrit Komrij komt vervolgens Dat ik zong (2007) uit. Met Dat ik je liefheb komt wederom een aanvulling op het in druk verschenen oeuvre van Bernardo Ashetu.

De gedichten van Ashetu zijn melancholiek van toon. Eenzaamheid en verdriet klinken erin door. Hij probeert voor zijn droefheid, zoals Gorter dat ooit voor zijn liefde deed, woorden te vinden. In de wetenschap dat er geen woorden voor zijn. Juist die onmacht, dat zoeken, maakt deze poëzie tijdloos.

Droefheid

Het was de droefheid
dichtbij een glimlach,
de droefheid waarvoor
men geen woorden vindt. –
Vaag, stil, langzaam
Naderen lichten en
de wind draait nu
voor eeuwig naar het
Oosten. Alsof Allah zou
komen, alsof een grote,
trotse vogel zich neer-
vlijt nu in oneindige rust.
Alsof Allah zou komen,
de god der goden, –
om een droefheid te
stelpen waar men geen
woorden voor vindt.

‘Droefheid’ is een gedicht dat rust uitademt. Een eenzame rust. De langgerektheid door de korte regels doet aan de gedichten van Jan Arends denken. Al schreef die nog dunner. Toch hebben deze dichters meer gemeen, en dat is de taal waarmee ze hun wereld bezweren. In ‘Droefheid’ zie je de cirkelgang van gedachten die ontstaat door het openen met droefheid en het eindigen ermee. En ook Allah, die twee keer genoemd wordt, kan daar blijkbaar weinig aan veranderen.

Veel gedichten van Bernardo Ashetu roepen beelden op. Of je wilt of niet, je ziet het voor je. Neem een gedicht als ‘Herinnering’. Je leest het en meteen ben je terug in Suriname. Wie dat bij een lezer oproept, is een echte dichter.

Herinnering

Spin met rode nagels, heet het kleine
lied dat ik zing. Voor ’t eerst heeft
het geklonken lang geleden toen ik
zat bij een zwarte kreek naast
mijn zuster, een negerin. Blauwe
vlinders vlogen rond en vlogen langs
de duist’re boom waarin zij zat
met haar rode nagels, de spin,
die aan mijn zuster ’t lied ontlokte,
dat naklinkt in mijn herinnering.

Weer komen we de cirkelvorm tegen. De spin vormt begin, einde, ontlokt de herinnering zoals ooit het lied van zijn zuster. En ook die zuster, haar zwart zijn en het donkere in alles komen we vaker tegen. De kreek is zwart, de boom is duister. Identiteit was belangrijk voor Ashetu, een thema dat vaker in de Caraïbische literatuur voorkomt. Zo schreef Cola Debrot Mijn zuster, de negerin. Het kan haast geen toeval zijn dat de dichtregel in ‘Herinnering’ met slechts één woord afwijkt…

Een keuze maken uit een leven lang schrijven, uit 31 ongepubliceerde dichtbundels, laat ook een ontwikkeling zien. Zo heeft Ashetu gedichten in zijn oeuvre die surrealistisch te noemen zijn. Even bekijken we de wereld zoals hij dat deed. Dat kan gruwelijk mooie beelden opleveren zoals in het gedicht ‘Als sneeuw’. Het begint met de regel: Van vele winterjassen zijn de/ hoofden afgesneden en de benen// Blijven staan onder de takken/ zonder blâren. Opmerkelijk vond ik ook een momentopname van Ashetu in het gedicht ‘Tasarta’ waar na een wat romantische opening de dichter eensklaps toeslaat.

Tasarta

Nooit hield je mij staande,
hoewel je mij gemakkelijk had
kunnen doen stilstaan op een
plek met de kleur van blauwe
druiven. Daar had je mij als
een ouderwetse fotograaf van
achter een zwarte doek kunnen
hypnotiseren om mij dan lachend
aan twee rode linten mee te
voeren naar ’t mulle zand
waar je de god der mensen
spelend verschalkt en je scherpe
messen diep verbergt.

Het is een gedicht dat dromerig aandoet, alsof de dichter is opgegaan in zijn fantasie. Bij Ashetu kom ik dat vaker tegen. Het gedicht ‘Anarti’ lokt je en stoot je vervolgens weer af. Zodra je weet wat je leest, schrik je.

Anarti

Nu ben je mij vergeten.

Maar eenmaal was het
Dat je je ogen ophief alsof
Je nog op de schoolbanken zat.

En mij herkende toen ik naar
je toeliep en je vastbond
en met een donkere glimlach het
vreemde water uit je lichaam stak.

Veel van de gedichten van Bernardo Ashetu tonen de wereld van een eenzame man. Ontluisterend eerlijk weet hij dat in zijn poëzie vast te leggen. Het schrijven van gedichten moet zijn reddingsboei zijn geweest. Even kon hij zichzelf zijn, zonder dat iemand het wist of kon lezen. Even werden zijn woorden waarheid in een wereld waar hij zichzelf waarschijnlijk niet thuis voelde. Neem het gedicht ‘Thuis’ dat gaat over zwijgen, over het kauwen op woorden tot je het juiste woord hebt gevonden. Als in veel van zijn gedichten hangt er onheil in de lucht.

Thuis

Om niets meer
te hoeven zeggen
bleef ik thuis.

Zwijgend peinsde
ik in vele uren.

Opeens-
het was al laat-
zei ik: vogel…

En toen iedereen
sliep begon
ik met citroenen
en messen
een fijn berekend,
kokend spel.

Ashetu blijkt een meester van de suggestie. Zo Hollands als zijn achternaam was, zo Zuid-Amerikaans zijn z’n pseudoniem en poëzie. Heel even betrekt hij de lezer in zijn wereld, draait er vervolgens omheen en stoomt er dan op af. Hij manipuleert je met zeer weloverwogen woorden en neemt je dan te pakken. De bij vlagen sublieme poëzie van Bernardo Ashetu verdient steeds weer opnieuw gelezen te worden. Toch zullen vele gedichten in zijn oeuvre raadselachtig blijven. Misschien is dat wel het mooiste ervan.

Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb. Haarlem: In de Knipscheer, 2011. ISBN 978 90 6265 676 9.

[Bron Literatuurplein.nl]

Michael Slory – In memoriam Hugo Olijfveld

`Ik heb niet de moed
om die machine aan te raken.
Ik kan er niets van,’
zei ik.Jij zette inkt klaar
voor het papier.
Wij zouden gaan bouwen
aan monumenten
van strijd
op de bauxietwegen.
Zie de figuur van Jagan:
meer dollars voor de mineralen.
Stakingen.
Het is triest. Niemand
heeft het nog bij ons gedurfd
Gevangenisstraffen…

`We zitten hier al in de gevangenis,’
zei je,
`want we kunnen niet terug.’

Mijn ogen zoeken
naar deze donkere avonden
als wij samen zaten
om feest te vieren
of te werken.
Werken is feest.
En jouw kleine gestalte
wist wat werken was.

Van het ene congres naar het andere.
Van de ene arbeider
naar de andere.
Niemand hoeft eraan te twijfelen.
De bauxietconcessies
zou jij nooit zomaar weggeven
aan plunderaars
uit Texas
of Philadelphia.

Je lach was spreekwoordelijk.

Je keek iemand aan
en het was genoeg
om te weten wat hij wilde.

Vaarwel, boot
in de ochtend in de haven!
Zorg voor ons
in de zee van de revolutie
Denk aan ons
We zijn je vrienden.

[Verschenen in Fri, 1 juli 1968; ook in: Tirade, 17de jrg., nr. 189, septem­ber 1973. En in de bloemlezing Ik zal zingen om de zon te laten opkomen (Haarlem: In de Knipscheer, 1990.).]

‘Ik heb overal gewoond’

Over De schoonheid van blauw van Aletta Beaujon

door Ezra de Haan

Wanneer er een kattenbelletje van Kafka of een liefdesbrief van Lord Byron gevonden wordt, is dat wereldnieuws. Dat wat voltooid leek, kreeg toch nog een toevoeging. In Nederland juicht men minder snel. Zelfs als er een vrijwel volledig nieuwe dichtbundel aan een oeuvre kan worden toegevoegd, blijft men hier rustig. Iets wat mij verrast, want het is wel degelijk een wonder dat de rode kantooragenda uit 1957, waarin Aletta Beaujon 78 van haar gedichten opschreef, zolang op de planken van bibliotheken kon blijven staan zonder dat iemand iets met de inhoud deed. Gelukkig begreep Klaas de Groot, die samen met Aart G. Broek de bezorger was van de verzamelde gedichten van Aletta Beaujon, meteen dat hij een unieke vondst had gedaan. Hij vergeleek de gedichten in de agenda met wat al eerder was gepubliceerd en wist dat er veel onbekend werk tussen zat. Het bundelen en bezorgen van het werk was vervolgens de meest logische volgende stap.

Aletta Beaujon werd op 1 mei 1933 geboren op Curaçao. Ze groeide daar op maar kende Bonaire ook goed door de vakanties die ze daar doorbracht. De schrijver, jurist, arts en politicus Cola Debrot, beroemd geworden door Mijn zuster de negerin, was haar oom. Hij bezat diverse plantages, zoals Slagbaai waaraan Beaujon regelmatig refereert in haar gedichten. Debrot, die ook aan de wieg van Frank Martinus Arions schrijverloopbaan stond, hielp Aletta met de publicatie van haar gedichten in de beroemd geworden Antilliaanse Cahiers. In dit literaire tijdschrift verscheen werk van Tip Marugg, Frank Martinus Arion, Oda Blinder, Pierre Lauffer, Luc. Tournier en Cola Debrot. Allemaal auteurs die later van groot belang bleken voor de literaire ontwikkeling van het eiland.

Aletta Beaujon debuteerde in 1957 in een dubbelnummer van Antilliaanse Cahiers met de bundel Gedichten aan de Baai en elders. Haar tweede bundel, Poems while in Delos, verscheen in 1959. Wederom in Antilliaanse Cahiers. Het was een reeks van veertien gedichten in het Engels. En nu, in 2009, verschijnen alle gedichten van Aletta Beaujon onder de titel De schoonheid van blauw. Samen met de teruggevonden gedichten uit de rode agenda krijgen we nu eindelijk een beeld van de dichter die Aletta Beaujon was. Wie goed leest, krijgt haar dromen erbij cadeau.

Frank Martinus Arion schreef enthousiast over het debuut van Aletta Beaujon: ‘Alettas bundel is een grillige, fantastische reis: de reis die kinderen soms in hun dromen maken of waarvan heel blijde mensen soms spreken, als het leven hun goedgezind is. Als de hemel blauw is en de zon schijnt en de toekomst enkel vreugde wil beloven.’ Verder heeft Arion het over de weemoed en de heimwee die in veel gedichten doorklinkt. ‘De heimwee, die wij, Antillianen, allen zo goed kennen.’ Arion, die weet wat lezen is, zag toen al dat haar gedichten de hele wereld ademden. Ook hem viel het ongebreidelde levensgeluk op dat in veel van Beaujons gedichten voorkomt. Wanneer je het debuut herleest, waar De schoonheid van blauw mee opent, valt je de intensiteit op waarmee ze schrijft. Neem een passage uit het gedicht ‘Slagbaai’:

Ik voel mij
als Orpheus
in een delirium
van heerlijkheid
verheven zelfs boven de sterren
lichtjaren verwijderd

Toch wordt deze idylle al snel verstoord. Wat we dan in hetzelfde gedicht zien, is de andere kant van de dichter:

De zee ruist voortdurend
in ritmische
rijmen
Zij heeft in de late middag
het strand verkracht
met geweldige golven
van schuim en zand

Aletta Beaujon moet een vat vol tegenstellingen zijn geweest. Op Curaçao en Bonaire was ze gelukkig. Uit ieder gedicht dat ze erover schreef blijkt de verbinding met de natuur. Ze bejubelde haar omgeving en zag het als een droom die ook na het ontwaken kon worden beleefd. Ik citeer een passage uit ‘Agaven’:

Een onmetelijke vlakte
Agaven
ligt voor ons
in de zon
zoemende zoete dromen
van een onverstoorbare plantensoort
verbegraven
in de wildernis

Andere gedichten uit haar debuutbundel Gedichten aan de Baai en elders beschrijven Nederland en dat valt meteen op door de woorden die Beaujon gebruikt. Meteen is de blijde mens, het kind in haar verdwenen. Eerder afkeer valt er aan haar regels af te lezen.

Holland

Avond
Wanneer het zo vroeg
donker wordt
snellen de mensen
naar huis

de lichten loeren lui
neer
op de pleinen
en staren dof voor zich uit
op eenzame hoeken
van de straten
gele gaten
in de vuile plassen
overal

Morgen
En de vroege morgen
is nog nacht en
naakt
gods gedachte
paradox
van fietsers op de weg

In de vieze ramen
van de grijze treinen
schijnt het licht
traag
moeizaam
en verscholen

Aletta Beaujon lijkt te worstelen met de koude grijze wereld die Nederland heet. Slapeloosheid en dromen komen steeds weer in haar gedichten voor. Er is sprake van een gevangen zijn in een pijn van nooit meer te willen ontwaken. Ook haar dichterschap geeft daarin geen soelaas. ‘De dichter is geen mensenkind / maar heeft zijn hart in hel / gekregen.’ Beaujon schreef meerdere gedichten over dichters. De woorden die we tegenkomen zijn inktzwart. ‘zalen zwartgeverfde woorden spuien ze / de droeve dichters in een toorn van / tranen meegetorst en nooit verspild op / tabernakels van de goden.’ Naarmate je meer gedichten van haar debuut leest, krijg je de indruk dat zowel het schrijven als het leven haar niet makkelijk vielen. Eenzaamheid en onzekerheid klinkt regelmatig in haar werk door. De eerste strofe van ‘Ego’ spreekt boekdelen.

De vreugde van het vieren
maakt de mens zo moe
hij hoopt steeds weer
een vriend te zijn
een tweeling medemens

In de talloze gedichten met dezelfde titel of eigenlijk hetzelfde thema lees je de strijd van de dichter met zijn materie af. Beaujon moet steeds weer geprobeerd hebben zichzelf te overtreffen. En slaagde daar regelmatig in, al is het de vraag of ze dat wel inzag. Wie de twee versies van het gedicht ‘Slagbaai’ naast elkaar legt komt er zelf ook niet uit. Ze staan naast elkaar, vormen een tweeluik. Al is het gedicht op pagina 133 typerend voor de nostalgie in het complete oeuvre van Beaujon:

(fragment uit ‘Slagbaai’)

Ik kom hier elke dag
de avond zoeken
en de dag want beide
heb ik op dit strand voor het eerst gevonden
heel lang geleden

In Words washed away / Weggespoelde woorden, staan zowel de veertien gedichten die bekend staan als de bundel Poems while in Delos als de resterende 64 gedichten uit de kantooragenda van Beaujon die in de Centrale bibliotheek Den Haag, afdeling Antilliana, gevonden werd. Juist in combinatie met de gedichten uit haar debuutbundel komen de teruggevonden gedichten en de reeds bekende tot hun recht. We komen gedichten tegen die we al kenden maar die nu een andere jas dragen. Zo horen we de echo van ‘Slagbaai’ in een gedicht als ‘Late middag in Athene’. Het gedicht speelt zich nu in Athene en omgeving af. Toch lezen we hetzelfde als in het gedicht over de dagen op Bonaire. Woorden als zout en hitte komen weer voor, maar het is vooral de sfeer die identiek is. In haar verbeelding van Griekenland lijkt Beaujon haar geluk gevonden te hebben. In het gedicht ‘Hellas’ beschrijft ze het als volgt:

Why is it that when I dream
I always dream of Greece
the songs of honey mellowed suns
flowing to the winding valleys
and the flower bedded plains

Ze beantwoordt die vraag in het gedicht ‘In Greece I died’ met de regel die haar kinderen haar op haar graf hebben meegegeven:

In Greece I died
ten thousand years ago

Hetzelfde gedicht opent met een veelbetekende strofe:

Moments of madness
of the maker
ignorant of time
inhabitant of all encompassing
spaceless life infection

Weer is het de waanzin die meespeelt. Zelfs in haar imaginaire Griekenland, het land dat de metafoor was voor alles wat voorbij was: de verloren jeugd, de vergeten klassieke wereld. En ook in het volgende gedicht in de bundel, ‘On my way to Delphi’, komen we het tegen.

I cried
And your answer was an arrid echo
Of my insanity

Dit zijn gedichten die aan Keats doen denken en met name aan zijn ‘Ode to a Grecian urn’. Het is poëzie waarin een wereld tot leven gewekt wordt die alleen in de verbeelding van de schepper leeft. Gedichten waarin dromen tot leven komen en dat wat in het werkelijke leven niet meer kan toch gebeurt. In het geval van Aletta Beaujon levert het wonderschone poëzie op.

(uit: ‘Sunrise Delphi’)

there is something so joyful
about the underwater green of the shade
in a sleeping silver stony well
where I can be alone knowing
that the treasures of Delphi surround me

(uit: ‘Madness’)

The birds were mating
In the madness of my soul
Insanity is sanctified
At the well of warm endeavour

(uit: ‘Greece’)

I stand and wait for all that once
was promised to the poets
Inspiration granted finally
to sight unswaying
miracles
and to the smallest life incentive
open memoried attention of the gods

Het zijn niet alleen de in het Engels geschreven, tot nu toe vergeten gedichten die bewondering opwekken. Ook die in het Nederlands mogen er zijn. Het gedicht ‘Bonaire’, een ode aan de maangevormde blauwvinvissen, brengt het eiland en de dromen van Beaujon tezamen. Dat Cola Debrot het indertijd niet in haar tweede bundel opnam is onbegrijpelijk. Misschien was het een persoonlijke keuze die samen met Aletta tot stand is gekomen of koos hij liever voor een reeks gedichten in het Engels.

De schoonheid van blauw / The Beauty of Blue laat voor het eerst Aletta Beaujon zien zoals ze werkelijk was, een kwetsbare dichter die zich liefst in de dromen van haar gedichten verschool. Haar verzamelde gedichten vormen een schatkamer aan gedichten in het Nederlands, Engels en Papiaments. Juist door de toevoeging van de gedichten uit de rode kantooragenda en de verspreide gedichten kunnen we ons eindelijk een voorstelling maken van de wereld die Aletta Beaujon droomde. Hulde aan de Klaas de Groot, die de gedichten terugvond en die samen met Aart G. Broek (foto rechts) er een prachtboek van maakte.

(uit: ‘Solo di mèrdia’)

Muhé
Ta kòrta álue
Pabou
Patras na laira
Kabes abou
Solo
Sin duele di nos niun
Miserikòrdia ku ningun
Ta baha
Riba nan kustia
Ku e fièrnu
Di mèrdia

(uit: ‘Middagzon’)

Daarginds
snijden vrouwen
aloë
Achterste omhoog
hoofd omlaag
De zon
Meedogenloos
deernis voor geen
smijt vanuit het zenit
de helse hitte
op hun lendenen

[Bron: Literatuurplein.nl]

Ed Hart – Phedra

Waar onder andere beschutting
Het nabije en warmgestreelde
Zwemen naar tinten van verrukking
Zich wentelde als in ongekende weelde.
Phedra
Waar aan dezelfde oever
Je het kennen van jezelf bestond
En een teruggestroomd vroeger
Ons in plotselinge omarming vond

Nacht die zich herinnert wat wij weten
Laat zich voorwaar, niet licht vergeten.

Dwight Isebia – Het legioen van somberheid

Ik zag zij die liepen zonder hoop en vreugde
voor zich uit gaan staren zonder blijk te geven
een bron van blijdschap waar te nemen
en dan gelaten opgaan, verdwijnen in een meute
van grauwe wezens die zij tegenkwamen,
waar men zonder morren werd opgevangen
door zij die dezelfde somberheid uitstraalden,
waardoor niemand blijder kon zijn dan de andere
en eenieder op gelijke wijze ongelukkig kon blijven
om samen zij die dat niet waren terecht te wijzen

Ronald Julen – Gedicht

zo te reizen met de sneltrein die voortraast en weer stopt
een vluchtige ontmoeting met Ed op elk perron
Ed die snel instapt als ik de trein uitspring en dan weer
snel uitstapt als ik de trein inspring
een spel met Ed een liefdesspel
een vluchtige ontmoeting
zo ga ik de lange weg af naar het eindpunt tot het spoor doodloopt
ik die weer instap als Ed springt mijn leven uit de grens over
waar mijn wensdromen liggen
dan ga ik de weg weer af
alleen
met herinneringen aan een negrodin die verankerd is in mij

[Uit: Ontmoeting in het duister. Paramari­bo 1980]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter