blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Plotseling brak ’t koord waarop je danste’

Over Dat ik je liefheb van Bernardo Ashetu

door Ezra de Haan

Bernardo Ashetu heeft slechts een klein deel van zijn omvangrijke oeuvre tijdens zijn leven kunnen publiceren. Hij debuteerde in 1959 met een reeks van veertien gedichten in het driemaandelijkse tijdschrift Antilliaanse Cahiers, onder redactie van o.a. Cola Debrot. Dit tijdschrift is vaker het begin van een schrijverscarrière geweest. Zo debuteerden Frank Martinus Arion en ook Aletta Beaujon er ooit met poëzie. Dat ik je liefheb is wederom een prachtig staaltje van uitgeven. Net als De schoonheid van blauw, het in 2009 verschenen verzameld werk van Aletta Beaujon, brengt het een deel van de Antilliaanse literatuur in kaart. Dat uitgeverij In de Knipscheer koos voor een gebonden editie met leeslintje is niet overdreven. Met een zorgvuldige keuze uit 31 ongepubliceerde poëziebundels door Bijzonder Hoogleraar West-Indische Letteren Michiel van Kempen is er eindelijk een monument opgericht voor de unieke dichter die zichzelf Bernardo Ashetu noemde.

Als Ashetu in 1959 debuteert wordt hij als volgt omschreven: ‘Bernardo Ashetu heeft zijn ervaringen voornamelijk opgedaan als een van de varensgezellen in het Caraïbisch gebied die halsstarrig hopen op een betere toekomst, waarin zij niet geloven.’ Waarschijnlijk schreef hij deze korte kenschets met dichterlijke vrijheid. Drie jaar na zijn eerste publicatie verschijnt de bundel Yanacuna (1962), waarin 205 gedichten zijn opgenomen.

De werkelijke naam van Ashetu was Hendrik George van Ommeren. Hij werd op 4 maart 1929 geboren in Paramaribo. Eenmaal volwassen volgt hij een telegrafistenopleiding op het vliegveld Zanderij, vindt werk op de kustvaart tussen Paramaribo en Nickerie en gaat later als scheepsmarconist op de grote vaart. Als een Slauerhoff bezoekt hij de havens van Japan, India, Brazilië, Afrika en het Caraïbische gebied. Tijdens die zeereizen begint het schrijven. Helaas is de zeer negatieve houding van zijn vader bepalend voor de rest van Ashetu’s schrijfcarrière. Na Yanacuna wil hij geen gedichten meer publiceren. Rond 1975 wordt hij als telegrafist afgekeurd. De diagnose luidt schizofrenie. Sommige tongen beweren dat het wellicht het gevolg was van zijn afkomst: een mix van een joodse en een creoolse familie. Pas twintig jaar na zijn dood verschijnt er weer een publicatie van zijn werk bij uitgeverij Okopipi, de bundel Marcel en andere gedichten (2002). In de Sandwich-reeks van Gerrit Komrij komt vervolgens Dat ik zong (2007) uit. Met Dat ik je liefheb komt wederom een aanvulling op het in druk verschenen oeuvre van Bernardo Ashetu.

De gedichten van Ashetu zijn melancholiek van toon. Eenzaamheid en verdriet klinken erin door. Hij probeert voor zijn droefheid, zoals Gorter dat ooit voor zijn liefde deed, woorden te vinden. In de wetenschap dat er geen woorden voor zijn. Juist die onmacht, dat zoeken, maakt deze poëzie tijdloos.

Droefheid

Het was de droefheid
dichtbij een glimlach,
de droefheid waarvoor
men geen woorden vindt. –
Vaag, stil, langzaam
Naderen lichten en
de wind draait nu
voor eeuwig naar het
Oosten. Alsof Allah zou
komen, alsof een grote,
trotse vogel zich neer-
vlijt nu in oneindige rust.
Alsof Allah zou komen,
de god der goden, –
om een droefheid te
stelpen waar men geen
woorden voor vindt.

‘Droefheid’ is een gedicht dat rust uitademt. Een eenzame rust. De langgerektheid door de korte regels doet aan de gedichten van Jan Arends denken. Al schreef die nog dunner. Toch hebben deze dichters meer gemeen, en dat is de taal waarmee ze hun wereld bezweren. In ‘Droefheid’ zie je de cirkelgang van gedachten die ontstaat door het openen met droefheid en het eindigen ermee. En ook Allah, die twee keer genoemd wordt, kan daar blijkbaar weinig aan veranderen.

Veel gedichten van Bernardo Ashetu roepen beelden op. Of je wilt of niet, je ziet het voor je. Neem een gedicht als ‘Herinnering’. Je leest het en meteen ben je terug in Suriname. Wie dat bij een lezer oproept, is een echte dichter.

Herinnering

Spin met rode nagels, heet het kleine
lied dat ik zing. Voor ’t eerst heeft
het geklonken lang geleden toen ik
zat bij een zwarte kreek naast
mijn zuster, een negerin. Blauwe
vlinders vlogen rond en vlogen langs
de duist’re boom waarin zij zat
met haar rode nagels, de spin,
die aan mijn zuster ’t lied ontlokte,
dat naklinkt in mijn herinnering.

Weer komen we de cirkelvorm tegen. De spin vormt begin, einde, ontlokt de herinnering zoals ooit het lied van zijn zuster. En ook die zuster, haar zwart zijn en het donkere in alles komen we vaker tegen. De kreek is zwart, de boom is duister. Identiteit was belangrijk voor Ashetu, een thema dat vaker in de Caraïbische literatuur voorkomt. Zo schreef Cola Debrot Mijn zuster, de negerin. Het kan haast geen toeval zijn dat de dichtregel in ‘Herinnering’ met slechts één woord afwijkt…

Een keuze maken uit een leven lang schrijven, uit 31 ongepubliceerde dichtbundels, laat ook een ontwikkeling zien. Zo heeft Ashetu gedichten in zijn oeuvre die surrealistisch te noemen zijn. Even bekijken we de wereld zoals hij dat deed. Dat kan gruwelijk mooie beelden opleveren zoals in het gedicht ‘Als sneeuw’. Het begint met de regel: Van vele winterjassen zijn de/ hoofden afgesneden en de benen// Blijven staan onder de takken/ zonder blâren. Opmerkelijk vond ik ook een momentopname van Ashetu in het gedicht ‘Tasarta’ waar na een wat romantische opening de dichter eensklaps toeslaat.

Tasarta

Nooit hield je mij staande,
hoewel je mij gemakkelijk had
kunnen doen stilstaan op een
plek met de kleur van blauwe
druiven. Daar had je mij als
een ouderwetse fotograaf van
achter een zwarte doek kunnen
hypnotiseren om mij dan lachend
aan twee rode linten mee te
voeren naar ’t mulle zand
waar je de god der mensen
spelend verschalkt en je scherpe
messen diep verbergt.

Het is een gedicht dat dromerig aandoet, alsof de dichter is opgegaan in zijn fantasie. Bij Ashetu kom ik dat vaker tegen. Het gedicht ‘Anarti’ lokt je en stoot je vervolgens weer af. Zodra je weet wat je leest, schrik je.

Anarti

Nu ben je mij vergeten.

Maar eenmaal was het
Dat je je ogen ophief alsof
Je nog op de schoolbanken zat.

En mij herkende toen ik naar
je toeliep en je vastbond
en met een donkere glimlach het
vreemde water uit je lichaam stak.

Veel van de gedichten van Bernardo Ashetu tonen de wereld van een eenzame man. Ontluisterend eerlijk weet hij dat in zijn poëzie vast te leggen. Het schrijven van gedichten moet zijn reddingsboei zijn geweest. Even kon hij zichzelf zijn, zonder dat iemand het wist of kon lezen. Even werden zijn woorden waarheid in een wereld waar hij zichzelf waarschijnlijk niet thuis voelde. Neem het gedicht ‘Thuis’ dat gaat over zwijgen, over het kauwen op woorden tot je het juiste woord hebt gevonden. Als in veel van zijn gedichten hangt er onheil in de lucht.

Thuis

Om niets meer
te hoeven zeggen
bleef ik thuis.

Zwijgend peinsde
ik in vele uren.

Opeens-
het was al laat-
zei ik: vogel…

En toen iedereen
sliep begon
ik met citroenen
en messen
een fijn berekend,
kokend spel.

Ashetu blijkt een meester van de suggestie. Zo Hollands als zijn achternaam was, zo Zuid-Amerikaans zijn z’n pseudoniem en poëzie. Heel even betrekt hij de lezer in zijn wereld, draait er vervolgens omheen en stoomt er dan op af. Hij manipuleert je met zeer weloverwogen woorden en neemt je dan te pakken. De bij vlagen sublieme poëzie van Bernardo Ashetu verdient steeds weer opnieuw gelezen te worden. Toch zullen vele gedichten in zijn oeuvre raadselachtig blijven. Misschien is dat wel het mooiste ervan.

Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb. Haarlem: In de Knipscheer, 2011. ISBN 978 90 6265 676 9.

[Bron Literatuurplein.nl]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter