blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Ik heb overal gewoond’

Over De schoonheid van blauw van Aletta Beaujon

door Ezra de Haan

Wanneer er een kattenbelletje van Kafka of een liefdesbrief van Lord Byron gevonden wordt, is dat wereldnieuws. Dat wat voltooid leek, kreeg toch nog een toevoeging. In Nederland juicht men minder snel. Zelfs als er een vrijwel volledig nieuwe dichtbundel aan een oeuvre kan worden toegevoegd, blijft men hier rustig. Iets wat mij verrast, want het is wel degelijk een wonder dat de rode kantooragenda uit 1957, waarin Aletta Beaujon 78 van haar gedichten opschreef, zolang op de planken van bibliotheken kon blijven staan zonder dat iemand iets met de inhoud deed. Gelukkig begreep Klaas de Groot, die samen met Aart G. Broek de bezorger was van de verzamelde gedichten van Aletta Beaujon, meteen dat hij een unieke vondst had gedaan. Hij vergeleek de gedichten in de agenda met wat al eerder was gepubliceerd en wist dat er veel onbekend werk tussen zat. Het bundelen en bezorgen van het werk was vervolgens de meest logische volgende stap.

Aletta Beaujon werd op 1 mei 1933 geboren op Curaçao. Ze groeide daar op maar kende Bonaire ook goed door de vakanties die ze daar doorbracht. De schrijver, jurist, arts en politicus Cola Debrot, beroemd geworden door Mijn zuster de negerin, was haar oom. Hij bezat diverse plantages, zoals Slagbaai waaraan Beaujon regelmatig refereert in haar gedichten. Debrot, die ook aan de wieg van Frank Martinus Arions schrijverloopbaan stond, hielp Aletta met de publicatie van haar gedichten in de beroemd geworden Antilliaanse Cahiers. In dit literaire tijdschrift verscheen werk van Tip Marugg, Frank Martinus Arion, Oda Blinder, Pierre Lauffer, Luc. Tournier en Cola Debrot. Allemaal auteurs die later van groot belang bleken voor de literaire ontwikkeling van het eiland.

Aletta Beaujon debuteerde in 1957 in een dubbelnummer van Antilliaanse Cahiers met de bundel Gedichten aan de Baai en elders. Haar tweede bundel, Poems while in Delos, verscheen in 1959. Wederom in Antilliaanse Cahiers. Het was een reeks van veertien gedichten in het Engels. En nu, in 2009, verschijnen alle gedichten van Aletta Beaujon onder de titel De schoonheid van blauw. Samen met de teruggevonden gedichten uit de rode agenda krijgen we nu eindelijk een beeld van de dichter die Aletta Beaujon was. Wie goed leest, krijgt haar dromen erbij cadeau.

Frank Martinus Arion schreef enthousiast over het debuut van Aletta Beaujon: ‘Alettas bundel is een grillige, fantastische reis: de reis die kinderen soms in hun dromen maken of waarvan heel blijde mensen soms spreken, als het leven hun goedgezind is. Als de hemel blauw is en de zon schijnt en de toekomst enkel vreugde wil beloven.’ Verder heeft Arion het over de weemoed en de heimwee die in veel gedichten doorklinkt. ‘De heimwee, die wij, Antillianen, allen zo goed kennen.’ Arion, die weet wat lezen is, zag toen al dat haar gedichten de hele wereld ademden. Ook hem viel het ongebreidelde levensgeluk op dat in veel van Beaujons gedichten voorkomt. Wanneer je het debuut herleest, waar De schoonheid van blauw mee opent, valt je de intensiteit op waarmee ze schrijft. Neem een passage uit het gedicht ‘Slagbaai’:

Ik voel mij
als Orpheus
in een delirium
van heerlijkheid
verheven zelfs boven de sterren
lichtjaren verwijderd

Toch wordt deze idylle al snel verstoord. Wat we dan in hetzelfde gedicht zien, is de andere kant van de dichter:

De zee ruist voortdurend
in ritmische
rijmen
Zij heeft in de late middag
het strand verkracht
met geweldige golven
van schuim en zand

Aletta Beaujon moet een vat vol tegenstellingen zijn geweest. Op Curaçao en Bonaire was ze gelukkig. Uit ieder gedicht dat ze erover schreef blijkt de verbinding met de natuur. Ze bejubelde haar omgeving en zag het als een droom die ook na het ontwaken kon worden beleefd. Ik citeer een passage uit ‘Agaven’:

Een onmetelijke vlakte
Agaven
ligt voor ons
in de zon
zoemende zoete dromen
van een onverstoorbare plantensoort
verbegraven
in de wildernis

Andere gedichten uit haar debuutbundel Gedichten aan de Baai en elders beschrijven Nederland en dat valt meteen op door de woorden die Beaujon gebruikt. Meteen is de blijde mens, het kind in haar verdwenen. Eerder afkeer valt er aan haar regels af te lezen.

Holland

Avond
Wanneer het zo vroeg
donker wordt
snellen de mensen
naar huis

de lichten loeren lui
neer
op de pleinen
en staren dof voor zich uit
op eenzame hoeken
van de straten
gele gaten
in de vuile plassen
overal

Morgen
En de vroege morgen
is nog nacht en
naakt
gods gedachte
paradox
van fietsers op de weg

In de vieze ramen
van de grijze treinen
schijnt het licht
traag
moeizaam
en verscholen

Aletta Beaujon lijkt te worstelen met de koude grijze wereld die Nederland heet. Slapeloosheid en dromen komen steeds weer in haar gedichten voor. Er is sprake van een gevangen zijn in een pijn van nooit meer te willen ontwaken. Ook haar dichterschap geeft daarin geen soelaas. ‘De dichter is geen mensenkind / maar heeft zijn hart in hel / gekregen.’ Beaujon schreef meerdere gedichten over dichters. De woorden die we tegenkomen zijn inktzwart. ‘zalen zwartgeverfde woorden spuien ze / de droeve dichters in een toorn van / tranen meegetorst en nooit verspild op / tabernakels van de goden.’ Naarmate je meer gedichten van haar debuut leest, krijg je de indruk dat zowel het schrijven als het leven haar niet makkelijk vielen. Eenzaamheid en onzekerheid klinkt regelmatig in haar werk door. De eerste strofe van ‘Ego’ spreekt boekdelen.

De vreugde van het vieren
maakt de mens zo moe
hij hoopt steeds weer
een vriend te zijn
een tweeling medemens

In de talloze gedichten met dezelfde titel of eigenlijk hetzelfde thema lees je de strijd van de dichter met zijn materie af. Beaujon moet steeds weer geprobeerd hebben zichzelf te overtreffen. En slaagde daar regelmatig in, al is het de vraag of ze dat wel inzag. Wie de twee versies van het gedicht ‘Slagbaai’ naast elkaar legt komt er zelf ook niet uit. Ze staan naast elkaar, vormen een tweeluik. Al is het gedicht op pagina 133 typerend voor de nostalgie in het complete oeuvre van Beaujon:

(fragment uit ‘Slagbaai’)

Ik kom hier elke dag
de avond zoeken
en de dag want beide
heb ik op dit strand voor het eerst gevonden
heel lang geleden

In Words washed away / Weggespoelde woorden, staan zowel de veertien gedichten die bekend staan als de bundel Poems while in Delos als de resterende 64 gedichten uit de kantooragenda van Beaujon die in de Centrale bibliotheek Den Haag, afdeling Antilliana, gevonden werd. Juist in combinatie met de gedichten uit haar debuutbundel komen de teruggevonden gedichten en de reeds bekende tot hun recht. We komen gedichten tegen die we al kenden maar die nu een andere jas dragen. Zo horen we de echo van ‘Slagbaai’ in een gedicht als ‘Late middag in Athene’. Het gedicht speelt zich nu in Athene en omgeving af. Toch lezen we hetzelfde als in het gedicht over de dagen op Bonaire. Woorden als zout en hitte komen weer voor, maar het is vooral de sfeer die identiek is. In haar verbeelding van Griekenland lijkt Beaujon haar geluk gevonden te hebben. In het gedicht ‘Hellas’ beschrijft ze het als volgt:

Why is it that when I dream
I always dream of Greece
the songs of honey mellowed suns
flowing to the winding valleys
and the flower bedded plains

Ze beantwoordt die vraag in het gedicht ‘In Greece I died’ met de regel die haar kinderen haar op haar graf hebben meegegeven:

In Greece I died
ten thousand years ago

Hetzelfde gedicht opent met een veelbetekende strofe:

Moments of madness
of the maker
ignorant of time
inhabitant of all encompassing
spaceless life infection

Weer is het de waanzin die meespeelt. Zelfs in haar imaginaire Griekenland, het land dat de metafoor was voor alles wat voorbij was: de verloren jeugd, de vergeten klassieke wereld. En ook in het volgende gedicht in de bundel, ‘On my way to Delphi’, komen we het tegen.

I cried
And your answer was an arrid echo
Of my insanity

Dit zijn gedichten die aan Keats doen denken en met name aan zijn ‘Ode to a Grecian urn’. Het is poëzie waarin een wereld tot leven gewekt wordt die alleen in de verbeelding van de schepper leeft. Gedichten waarin dromen tot leven komen en dat wat in het werkelijke leven niet meer kan toch gebeurt. In het geval van Aletta Beaujon levert het wonderschone poëzie op.

(uit: ‘Sunrise Delphi’)

there is something so joyful
about the underwater green of the shade
in a sleeping silver stony well
where I can be alone knowing
that the treasures of Delphi surround me

(uit: ‘Madness’)

The birds were mating
In the madness of my soul
Insanity is sanctified
At the well of warm endeavour

(uit: ‘Greece’)

I stand and wait for all that once
was promised to the poets
Inspiration granted finally
to sight unswaying
miracles
and to the smallest life incentive
open memoried attention of the gods

Het zijn niet alleen de in het Engels geschreven, tot nu toe vergeten gedichten die bewondering opwekken. Ook die in het Nederlands mogen er zijn. Het gedicht ‘Bonaire’, een ode aan de maangevormde blauwvinvissen, brengt het eiland en de dromen van Beaujon tezamen. Dat Cola Debrot het indertijd niet in haar tweede bundel opnam is onbegrijpelijk. Misschien was het een persoonlijke keuze die samen met Aletta tot stand is gekomen of koos hij liever voor een reeks gedichten in het Engels.

De schoonheid van blauw / The Beauty of Blue laat voor het eerst Aletta Beaujon zien zoals ze werkelijk was, een kwetsbare dichter die zich liefst in de dromen van haar gedichten verschool. Haar verzamelde gedichten vormen een schatkamer aan gedichten in het Nederlands, Engels en Papiaments. Juist door de toevoeging van de gedichten uit de rode kantooragenda en de verspreide gedichten kunnen we ons eindelijk een voorstelling maken van de wereld die Aletta Beaujon droomde. Hulde aan de Klaas de Groot, die de gedichten terugvond en die samen met Aart G. Broek (foto rechts) er een prachtboek van maakte.

(uit: ‘Solo di mèrdia’)

Muhé
Ta kòrta álue
Pabou
Patras na laira
Kabes abou
Solo
Sin duele di nos niun
Miserikòrdia ku ningun
Ta baha
Riba nan kustia
Ku e fièrnu
Di mèrdia

(uit: ‘Middagzon’)

Daarginds
snijden vrouwen
aloë
Achterste omhoog
hoofd omlaag
De zon
Meedogenloos
deernis voor geen
smijt vanuit het zenit
de helse hitte
op hun lendenen

[Bron: Literatuurplein.nl]

1 comment to “‘Ik heb overal gewoond’”

  • Helaas heeft De Haan verzuimd in zijn opsomming: “in dit literaire tijdschrift verscheen werk van Tip Marugg, Frank Martinus Arion, Oda Blinder, Pierre Lauffer, Luc. Tournier en Cola Debrot”, Bernardo Ashetu in te sluiten, die in 1962 in Antilliaanse Cahiers debuteerde met Yanacuna.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter