blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Neus Hilde

Wie was Anil Ramdas?

door Els Moor

Op donderdag 16 februari, zijn 54ste verjaardag, overleed de veelzijdige mediawerker en schrijver Anil Ramdas in zijn woning in Loenen aan de Vecht, Nederland. Anil Ramdas was Surinamer van geboorte en heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond.

read on…

Dobru: de man van ‘Wan’

door Hilde Neus

‘Ik zal mijn best doen om hen, onder wie ik ben geboren en opgegroeid te dienen; hun lot wil ik delen tot mijn laatste ademtocht’. Deze uitspraak van Dobru staat als motto vooraan in zijn biografie Robin “Dobru” Raveles, geschreven door Cynthia Abrahams. Ze is er in 2010 op gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam onder leiding van de hoogleraren Michiel van Kempen en Bert Paasman, en nu is de handelseditie verschenen.
Deze uitspraak is uitstekend gekozen, omdat die de rode draad van Dobru’s leven tekent. Abrahams beschrijft aan de hand van de bronnen het leven van een verlegen jongen, die uitgroeit tot student met het ams-diploma (samen met klasgenoten Michaël Slory en Ronald Venetiaan – een opmerkelijk jaar!) en later tot een internationaal gevierde en erkende cultuuruitdrager.

De tweede regel van de ondertitel van het boek: Wan Bon – Wan Sranan – Wan Pipel suggereert, omdat de titel van Dobru’s bekendste gedicht vooraan staat, dat de studie vooral zou inzoomen op zijn literaire werk. De eerste regel van de ondertitel: Surinamer, dichter, politicus 1935-1983 slaat dan de spijker beter op z’n kop: deze studie gaat vooral over het leven van Robin Raveles. En ik denk dat wanneer je hemzelf gevraagd zou hebben wat hij was, hij het inderdaad in deze volgorde zou hebben benoemd. Deze biografie belicht alle facetten van Dobru, en is daarmee ook een bijzonder tijdsdocument. Abrahams heeft veel zaken uit de politieke geschiedenis van Suriname weer voor het voetlicht gebracht.

Abrahams heeft door haar goede band met de familie Raveles het privéarchief in mogen zien, dat nog thuis bij de weduwe van Dobru ligt opgeslagen. Dit is essentieel voor deze biografie die de volledige ondersteuning en instemming van de familie geniet. Dit roept echter wel de vraag op of Abrahams ook de minder zonnige kanten van Robin Raveles heeft belicht. Dat is inderdaad het geval en de vorm die ze hiervoor kiest is veelal het interview. Raveles studeerde bijvoorbeeld rechten, maar heeft die studie niet afgemaakt, mede omdat hij toen al actief was bij het opkomend nationalisme in de politiek. Volgens zijn zusters praatte zijn vader wel op hem in en had zijn moeder er moeite mee dat hij beroepsdichter was (p. 87). De vraag blijft of Dobru als jurist wel meer voor het volk had kunnen betekenen. Nu bleef hij er deel van uitmaken, als verstrekker van voedselpakketten, als activist, als voorman van de Partij Nationalistische Republiek (PNR), als vakbondsleider, anti-kolonialist en uitdrager bij uitstek van de Surinaamse cultuur in het Caraïbisch Gebied, in het bijzonder Cuba.

Daarnaast blijft het bespreken van een man met zulke uitgesproken duidelijk nationalistische gevoelens, een hachelijke zaak. Zeker in verband met de bevolkingsgroep waartoe hij behoorde. Het is dan ook jammer dat Abrahams niet meer hindostanen heeft geïnterviewd om een breder beeld van Dobru neer te zetten (dit was de opmerking van Jack Menke tijdens het openbare promotiegesprek in de aula van de Universiteit van Amsterdam, november 2010). De vraag waarom Dobru zich niet heeft gedistantieerd van de militairen na de decembermoorden, is er ook een die velen heeft beziggehouden. Zijn weduwe, Yvonne Raveles-Resida (ook politiek actief), merkt daarover op: ‘Je strijd voor bevrijding is een lange geweest en misschien heb je vaak het gevoel gehad dat je gefaald hebt omdat jouw bevrijding nog niet de bevrijding van je volk betekende, maar omgaan met falen betekende voor jou doorgaan […]’ (p. 343). Mooi is het dat ze hier rechtstreeks tot Dobru praat!

Uit het leven en het literaire werk van Dobru spreekt een hang naar eenheid onder het volk, met respect voor de diversiteit. Suriname als een ultieme natie, een ideale werkelijkheid. Zo werd zijn verhaal ‘De Plee’ (1968), vroeger clandestien door jongeren gelezen, onder andere vanwege de seks in het boek, en zeker seks tussen een creool en een hindostaanse, en dat in een kumakoisi! Nu is dit verhaal nog steeds populair onder middelbare scholieren. Dobru benoemde toen, in begrijpelijke taal, wat niet hardop besproken kon worden en daar kan men nog steeds aan relateren. Zijn utopische gedachtegoed klinkt sterk door in zijn werk, en wellicht kon hij daarom ook geen afstand doen van zijn revolutionaire ideaal.

De studie van Abrahams is prachtig verzorgd, gedrukt op 427 bladzijden zwaar papier van een goede kwaliteit. En met een karakteristiek portret dat Erwin de Vries van Dobru maakte op het voorplat. Het werk bevat veel foto’s, die Raveles als mens in al zijn facetten portretteren. Daarnaast zijn er functionele documenten opgenomen, waarvan het gedicht ‘Wan’ in het handschrift van de auteur wel het meest markant is (p. 376). Abrahams heeft een veelzeggende keuze gemaakt door dit fragment op de laatste pagina te plaatsen. Uit dit handschrift blijkt ook duidelijk dat de titel van het gedicht ‘Wan’ is, en niet ‘Wan bon.’ Ook is er een typoscript van een gedicht dat met de hand is verbeterd door Dobru zelf (p. 297). Binnen het vakgebied van de editiewetenschap is dit belangrijk: als er meer werk op deze wijze is nagelaten, zou er een studie gemaakt kunnen worden van de wijze waarop de schrijfvaardigheden van Dobru zich ontwikkelden: hij schrapte en veranderde. Waren dit literair gezien ook werkelijk verbeteringen? Zoals Abrahams zelf in haar voorwoord aangeeft: aanvankelijk wilde ze Dobru vanuit een literaire invalshoek belichten, maar de politieke rode draad nam de overhand. Dit betekent dat er altijd nog ruimte is voor een nadere bestudering van zijn proza en poëzie. Bijvoorbeeld in een geannoteerde uitgave van zijn verzameld werk.

Cynthia Abrahams, Robin “Dobru” Raveles. Surinamer, dichter, politicus (1935-1983). Wan Bon – Wan Sranan – Wan Pipel. Amsterdam: Rozenberg Publishers, 2010. ISBN 978 90 3610 207 0

Kuis op de middelbare scholen

De roman Kuis van Rihana Jamaludin is op initiatief van Hilde Neus, van de vakgroep Nederlands in Suriname, gekozen om in Suriname en op de Antillen op de middelbare scholen gelezen te worden. Tot nog toe werden de boeken van het project Inktaap over de scholen in het (Nederlandstalig) Caraïbisch gebied gedistribueerd. Deze boeken bleken echter niet aan te sluiten bij de ervaringswereld van jonge Caraïbische lezers, wat een barrière vormde voor de prikkel tot lezen. Om het lezen en de waardering voor literatuur te stimuleren, hoopt de vakgroep Nederlands met de keuze van Kuis een begin te maken dat een jaarlijks vervolg zou kunnen krijgen: naast de drie Inktaap boeken, ook een literair werk uit het Caraïbisch gebied aan de scholen te bieden. Kuis en het vorige boek van Rihana De Zwarte Lord zijn nu ook verkrijgbaar als e-book. Kuis: 12,50 euro als e-book (paperback 17,50 euro), De Zwarte Lord: 15 euro als e-book (hardcover met leeslint 24,95 euro).

Project Inktaap in Suriname en Curaçao

door Hilde Neus

Sedert een aantal jaren participeert Suriname in het Inktaapproject. Vorig jaar deed Curaçao voor het eerst mee. De bedoeling is, dat een aantal leerlingen van diverse middelbare scholen 3 bekroonde Nederlandse boeken lezen en participeren in een debat waarin – naar hun idee – het beste boek gekozen wordt.

Een probleem waar Suriname al langer mee kampt en waar Curaçao zich ook over heeft uitgesproken na afloop van Inktaap 2011 is, dat de boeken vaak totaal niet aansluiten bij de ervaringwereld van de Caribische lezers. Alleen maar nette mensen van Robert Vuistje (2009) was hierop een uitzondering, gezien het feit dat het boek de Surinaamse bewoners van Amsterdam Zuid-Oost (meer bekend als de Bijlmer) omvat. Dit boek bood dan ook veel herkenbare aanknopingspunten voor onze studenten en werd met overdonderende meerderheid beargumenteerd gekozen tot winnaar 2010.

In oktober zullen de nieuwe boeken (2012) over de scholen worden gedistribueerd. Nu is er ook Congo bij, een geschiedenis over de Congo. Naar mijn inschatting absoluut ongeschikt voor de Surinaamse studenten. Graag willen wij aan de drie reguliere boeken, een roman toevoegen die – ons inziens – wel zal aanspreken. Dit jaar hebben we gekozen voor Kuis van Rihana Jamaludin. We zullen ons sterk maken dat voortaan ook een suggestie voor een literair werk vanuit het Caribische gebied gedaan wordt. We hopen dan dat deze suggestie wordt overgenomen door de Taalunie.

Te beluisteren op het congres Neerlandistiek in het Caribisch gebied, sectie Literatuur in Caribisch gebied. Voor programma klik hier

Conferentie Neerlandistiek in het Caribisch gebied

Op 22, 23 en 24 november 2011 vindt aan de Universiteit van Aruba in Oranjestad de conferentie Neerlandistiek in het Caribisch gebied plaats. De primaire doelstelling van deze conferentie is het oprichten van een platform van neerlandici in het Caribisch gebied die op regelmatige basis overleg voeren over hun onderwijs en onderzoek. Daarnaast beoogt de conferentie met een publicatie van bijdragen een canon te creëren die als basis kan dienen voor verder onderzoek. Het is de doelstelling deze conferentie elke twee jaar te herhalen op andere plaatsen binnen de regio.

De deelnemers aan de bijeenkomst zijn personen die Nederlands doceren aan een universiteit, hogeschool of lerarenopleiding. De onderzoeksgebieden omvatten literatuur, taalkunde, taalbeheersing en taaldidactiek.

Programma
Dinsdag 22 november 2011
15.00 – 16.30 registratie en ontvangst deelnemers
17.00 – 18.30 openingslezing Kadar Abdolah, aansluitend receptie
19.00 – diner in restaurant The Old Fisherman
Woensdag 23 november 2011
09.30 – 12.00 literatuur in Caribisch gebied
12.15 – 13.45 lunch
14.00 – 16.30 didactiek Nederlands als vreemde taal
17.30 – 19.30 culturele wandeling in Oranjestad
Donderdag 24 november 2011
09.30 – 12.00 taalkunde en taalbeheersing
12.15 – 13.45 lunch
14.00 – 15.30 oprichting platform Neerlandistiek in het Caribisch gebied
16.00 – 17.00 slotlezing Jan Renkema
19.00 – diner in restaurant Old Cunucu House

De deelnemers
Kader Abdolah
Lisette Agatha Universiteit van Curaçao
Bernadette Bérénos Universiteit van Curaçao
Helen Chang Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Eveliene Coenen Dienst Onderwijs Bonaire
Mariska Dias Universiteit van Sint Maarten
Elisabeth Echteld Universiteit van Curaçao
Lila Gobardan-Rambocus Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Hedy Goeldjar – IJvel Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Johannetta Gordijn Dienst Onderwijs Bonaire
Kitty Groothuijse Universiteit van Aruba
Elisabeth D’Halleweyn Nederlandse Taalunie
Preetema Jong A Lock – Pahladsingh Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Kitty Leuverink Nederlandse Taalunie
Eric Mijts Universiteit van Aruba
Hilde Neus Instituut voor de Opleiding van Leraren Suriname
Joyce Pereira Universiteit van Aruba
Carola Peeters Directie Onderwijs Aruba
Vanessa Pietersz Directie Onderwijs Aruba
Jan Renkema Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
Tjits Roselaar Internationale Vereniging voor Neerlandistiek
Wim Rutgers Universiteit van Curaçao
Ronnie Severing Nederlandse Taalunie Curaçao
Audrey Tromp-Wouters Directie Onderwijs Aruba
Christa Weijer Nederlandse Taalunie Curaçao
Merlynne Williams Instituto Pedagogico Arubano (IPA)

Georganiseerd door de Universiteit van Aruba
Mede mogelijk gemaakt door de Nederlandse Taalunie & Vertegenwoordiging Nederland

Badal als kluif

door Hilde Neus

Anil Ramdas moet zeker gehoord hebben dat er een faculteit Nederlands met een afdeling literatuur komt aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname [het gaat hier om de beoogde faculteit Humaniora, die er echter niet komt – red CU]. En hij moet vast iets gedacht hebben in de strekking van: ‘Laat me die mensen daar maar eens een bot geven om op te kluiven’. Toen ik na het lezen van de roman Badal de laatste pagina omsloeg wenste ik dat de opleiding nu kon beginnen, dat de faculteit Nederlands een feit was. Dit werk is een droom voor literatuuranalisten. Zelf geeft Ramdas in een interview met Mischa Cohen van Vrij Nederland (18 mei) aan dat het geen autobiografische roman is. Toch kunnen we Ramdas’ zijn levenslat langs Badal leggen. De complexiteit van Badal, zowel als romanfiguur als literair werk als geheel, is de ultieme uitdaging voor literatuurstudenten. Dit komt door de intertekstualiteit die een brede studie vergt. Via internet zullen ze allerlei verwijzingen op het gebied van literatuur, muziek en film kunnen uitpluizen en de betekenis van die referenties meten met de roman. Wat betekent een Helman of een Naipaul voor Ramdas, welke rol speelde Rushdie in zijn bestaan en waarom noemt hij Said? De roman is a-chronologisch opgebouwd, maar als je de muziektitels in de tijd plaatst heb je al een goede aanwijzing van de voortgang in de tijd. Die muzieknummers als hoofdstuktitels, wat is de connectie? Of moeten we verder gaan en de hele songtekst bekijken? Ook kunnen we naar de intentie van de auteur kijken; in de roman heeft Ramdas zijn eigen essays aangehaald. Doet hij dat om zichzelf te profileren, samen te vatten of de argumenten in zijn betoog te onderbouwen? Uit de complexe structuur en de vele verwijzingen kunnen we concluderen dat Badal een belezen, beluisterd en bekeken persoon is. Geen voer voor de luie lezer.

In de Nederlandse (wellicht Europese) literatuur staat het individu centraal. De lezer wordt geconfronteerd met de kleinste zielenroerselen van de personages. Je bent aanvankelijk geneigd te denken dat dit ook hier het geval is. Maar in Badal zijn de persoonlijke omzwervingen van het hoofdpersonage functioneel. ‘Badal’ is tevens een politiek document vol engagement. Hij schetst subtiel de rol van Suriname als zijn geliefde en gehate ondergrond, en daarmee zijn onzekerheid over de kennis van de Westerse dominante cultuur. Hij geeft zijn onbehouwen gedrag tegenover zwarte mensen toe in zijn positie als nazaat van migranten uit India. Ramdas denkt na over de moeilijke mensheid zonder die af te serveren. Hij is het antwoord op minister Donner in Nederland die in zijn integratienota beweert dat de multiculturele samenleving dood is. Of Maxime Verhagen: ‘De angst voor buitenlanders is begrijpelijk’. Wees maar bang voor Anil Ramdas, zelf afkomstig uit een redelijk geslaagde multiculturele samenleving. Niet omdat hij een eng mannetje is, maar omdat hij haarscherp het populisme van de PVV blootlegt. Hij doet dat niet op een eenvoudige, directe manier, maar weeft zijn ideeën door de roman. En dat is iets waar we in Suriname op moeten studeren. Dit gelaagde, complexe, uitdagende en intrigerende werk is een hele kluif, zelfs voor literatuurstudenten op masters niveau. Maar beslist de moeite waard om er al het merg uit te zuigen.

De wetenschap van Sandew Hira

door Hilde Neus

In de discussie over de slavernij is de afgelopen tijd een persoonlijke noot geslopen. Naar aanleiding van een hoogopgelopen discussie tussen Sandew Hira en Gert Oostindie schreef de eerste de bundel ‘Decolonising the mind’ (2009). In deze publicatie van Hira verwijt hij Oostindie (en anderen) zich niet met wetenschap bezig te houden, maar met ideologie.

Op Starnieuws (http://www.starnieuws.com/ zoekfunctie Sandew Hira) kunt u diverse columns nalezen. Hij prijst de nieuwe hoogleraar slavernijgeschiedenis Stephen Small omdat iedereen van hem mag zeggen en denken wat die wil; je hoeft het niet met hem eens te zijn. Maar Hira kijkt hier zélf helaas niet in de spiegel. Andere wetenschappers geeft hij een veeg uit de pan. En wel omdat zij hem vragen op een rationele en correcte wijze te discussiëren, of wetenschap met respect en fatsoen te bedrijven.

Ik denk dat je het heel goed oneens kunt zijn met iemand op een rationele en correcte wijze. Maar Hira serveert mensen die het niet met hem eens zijn af als zijnde tegenstanders en als neokolonialen! Hiermee vervreemdt hij zichzelf van een groot deel van het geschiedenisvlak en kapt hij zinvolle discussies af door mensen te beledigen.

De argumenten die Hira aandraagt in ‘Decolonising the mind’ kunnen we in twijfel trekken, omdat hij citaten uit hun context haalt en alleen gebruikt wat in zijn straatje te pas komt. Daarenboven kunnen we ons afvragen of hij zichzelf met zijn berekeningen niet rijk rekent. Er zijn in totaal ruim 12 miljoen mensen uit Afrika verscheept. Volgens Hira heeft dit geleid tot een totaal aan uiteindelijk 400 miljoen slachtoffers.

Slavenverschepingen en bevolkingstotalen

tijdvak generatie Verschepings-

aantal

slachtoffers per

tijdvak per generatie

1501

1

13,363

26,726

1526

2

50,763

114,889

1551

3

61,007

186,140

1576

4

152,373

429,879

1601

5

352,843

983,192

1626

6

315,050

1,260,449

1651

7

488,064

1,921,527

1676

8

719,674

2,872,811

1701

9

1,088,909

4,330,955

1726

10

1,471,725

6,185,496

1751

11

1,925,314

8,564,399

1776

12

2,008,670

10,656,425

1801

13

1,876,992

12,401,739

1826

14

1,770,979

14,066,705

1851

15

225,609

12,746,944

Totaal

12,521,335

76,748,276

In bovenstaande tabel is er gerekend met de factoren zoals Hira die aangeeft: een factor 2 voor de mensen die werden overgebracht naar de Amerika’s omdat er vanuit wordt gegaan dat in Afrika zelf al de helft van de gevangen genomen mensen stierf. Verder neemt Hira aan dat er een reproductie van 2 kinderen per generatie plaatsvond, dat wil zeggen dat de bevolking zichzelf in stand houdt en stationair blijft.

Een uitstekende bron met allerlei zoekfuncties is de site over de slavenhandel van Emory Univhttp://www.blogger.com/img/blank.gifersity (klik hier) die wereldwijd als zeer betrouwbaar en vrij volledig is erkend. Hier kunt u details over de verschepingen per land vinden, slavenschepen en aantallen bemanningsleden en in- en uitgescheepte mensenvracht. Volgens dit onderzoek gaat het om 15 generaties over een tijdvak van 25 jaar.

Conclusie: volgens de berekeningen in bovenstaande kolommen van Edmund Neus kom je op een totaal van bijna 77 miljoen direct betrokken slachtoffers, en geen 400 miljoen zoals Hira beweert.

De reactie van Sandew Hira staat hier

Boekverbrandingen onderschatten de intelligentie van lezers

door Hilde NeusBoekverbranding. Boekliefhebbers rillen alleen bij het idee al. Het roept direct beelden op van censuur. In dit geval ging het slechts om de kaft. Roy Groenberg heeft moeite met het woord ‘neger’, hij vindt het denigrerend, kan het zelfs niet uit zijn mond krijgen en wil het dan ook uit het woordenboek schrappen. De reden ook waarom hij, samen met een handjevol andere Surinamers bij het slavernijmonument in het Oosterpark in Amsterdam vorige week een aantal aan elkaar geplakte kopieën van de kaft heeft verbrand. Hij had geen problemen met de inhoud van het boek, wel met de titel. Maar de titel is functioneel. Aminata komt voor in The Book of Negroes waarin de groep ex-slaven is opgetekend die tussen 23 april en 30 november 1783 vanuit New York werden ingescheept om naar Novia Scotia te reizen. Natuurlijk waren er meer verschepingen, maar dit boek is bewaard gebleven en een belangrijk archiefstuk. Het geeft niet slechts namen, maar ook belangrijke, soms schrijnende details over diverse mensen. Zoals Betty, van wie de eigenaar claimde dat ze niet vrij was. De Britse autoriteiten geloofden hem en ze werd naar hem teruggestuurd om hem ‘in alles ten dienste te zijn zoals hij beliefde.’ Dit historische document kunt u googelen en u zult diverse sites met achtergronden vinden die zeer de moeite waard zijn. Door deze titel te kiezen, verwijst Lawrence Hill direct naar het historische document en stelt zijn publiek tevens in de gelegenheid terug te gaan naar de bronnen. Het is Groenberg ontgaan hoe belangrijk dit is: door juist terug te gaan naar de archieven en onderzoek te doen, kunnen we de wortels van goed en kwaad blootleggen. De reactie van de auteur op het plan van Groenberg was dan ook: ‘Boekverbrandingen zijn uitgevonden om mensen te intimideren. Ze onderschatten de intelligentie van de lezers, onderdrukken discussie en beledigen diegenen die de vrijheid koesteren om te lezen en schrijven.’

OSO: gemis aan warmte

door Hilde Neus, m.m.v. Christine Samsom en Els Moor

De nieuwe OSO, Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied, is uit. Meestal zijn we blij, vanwege de variatie aan artikelen en de inhoud die voor ons vaak bij onderzoek (op welk niveau dan ook) van belang is. Deze keer zijn we niet onverdeeld enthousiast. Dit heeft mede te maken met het feit dat Els Moor en ondergetekende aanwezig waren op het symposium van november 2010 met dezelfde titel, plus de aanvulling: ‘Het Surinaamse binnenland, obstakels, ontwikkelingen en mogelijkheden’. De meeste artikelen die op dat symposium zijn gepresenteerd, zijn ook opgenomen in dit themanummer van het tijdschrift.

Ik ben al lang abonnee van OSO en was erg benieuwd naar het symposium van de stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek (IBS), die het tijdschrift uitgeeft samen met het KITLV. Het werd een tegenvaller. In de benadering van de mensen miste ik de warmte van Suriname. Martina Amoksi stond te sukkelen met de techniek van haar powerpoint-presentatie, niemand schoot haar te hulp of stelde haar op haar gemak. Het maakte dat ze erg uit haar doen raakte. Voor ons duidelijk: ze had in het Nationaal Archief te Paramaribo deze presentatie ook gehouden, en dat verliep vlekkeloos. En als we bij de discussie vragen wilden stellen of opmerkingen wilden maken, werd ons op onvriendelijke wijze duidelijk gemaakt dat we het vanwege de tijd in twee of drie zinnen moesten doen.

De goudlijn
De documentaire De goudlijn van Hans Hylkema werd vertoond. Mijn ergernis over dit verhaal over de spoorlijn ‘van ergens naar nergens’ werd steeds groter. Recensente Elin Derks verwoordt het goed: ‘Ik vraag me af of hij überhaupt heeft nagedacht over wat hij zijn doelgroep wilde vragen (“Loopt u hier vaak?” vraagt hij aan zo’n vijf schichtige voorbijgangers, wanneer hij de spoorlijn te voet door het oerwoud volgt). De meest interessante verhalen ontstaan wanneer je de interviewer niets hoort vragen. Ook lijkt het of hij de inlanders meer irriteert dan grote betrokkenheid weet over te brengen. Dit komt vooral mooi tot uiting wanneer hij door de burgemeester van één van de dorpjes boos wordt toegesproken: “Jullie moeten ons nu helpen en niet gratis komen filmen…”’
Ik denkt dat veel van die irritatie ook ontstaat omdat de ondervraagden geen Nederlands spreken. Helaas bleef het debat over deze paternalistische insteek, dat ik op zo’n Oso-symposium verwachtte, uit.

Een deel van de IBS-medewerkers maakt zich schuldig aan bevoogding en kritiek op de situaties in Suriname. Iemand zei in de pauze: ‘Ik begrijp niet waarom alles zo moeizaam gaat in Suriname.’ Boosheid bekroop me over zoveel betweterigheid, en ik zei: ‘Simpel: twee redenen: het klimaat: mensen functioneren langzamer, wied groeit sneller, de houten huizen moeten extra goed onderhouden worden, enzovoort. Daarnaast zijn de mensen dun gezaaid, zeker in de districten. Dit betekent dat je voor alle nutsvoorzieningen veel meer geld per hoofd van de bevolking uit moet geven. Dus voor grote infrastructuurprojecten zoals bruggen of wegen moet de belastingbetaler per kilometer veel meer afdragen dan bijvoorbeeld in Nederland. Een simpele optelsom dus. Ik ben ervan overtuigd dat veel onderzoekers Suriname een warm hart toedragen. Daarom is het zo belangrijk dat ze zich goed laten informeren en niet steeds vergelijken met Nederland. Of, zoals een stagiaire in Suriname op haar blog schreef: ‘We sluiten de avond af met een glas wijn en een kaasje. Zoals ons is geleerd.’ Ik houd daar af en toe ook wel van. Maar hier, in Su, verkies ik Borgoe-cola en cassavechips.

De Caribische fotocollectie van de Fraters van Tilburg
In het artikel ‘De Caribische fotocollectie van de Fraters van Tilburg’ ordenen en beschrijven de auteurs Ton de Jong en Jeroen Ketelaars dozen vol met tienduizenden foto’s die van 1886 tot aan 2000 toe gemaakt zijn. Opmerkelijk is, dat er gezegd wordt dat er rond 1900 maar enkele tientallen studio’s in Suriname waren, en wel 450 in Nederlands-Indië. Dit wijten de auteurs aan economisch gewin. Ik zou denken dat het bevolkingsaantal zeker ook meespeelt. Het beeld van de West zou beperkt zijn gebleven hierdoor. Dat mag zo zijn. Maar het blijft nog steeds beperkt als de auteurs Augusta Curiel niet noemen, wier foto’s uit de collectie van het Surinaams Museum en het KIT in een prachtig boek zijn gepubliceerd (Augusta Curiel, Fotografe in Suriname 1904-1937, Van Dijk, Van Petten en Van Putten, Libri Musei Surinamensis 3, 2007). Zij heeft ook een aantal religieuze ordes vastgelegd op de gevoelige plaat. Diverse foto’s zijn te zien op de internet, site Flickr; u komt erop als u ‘Surinaams Museum’ invoert. De foto’s uit de collectie van de fraters worden ook gedigitaliseerd. Een goede zaak, want dan heeft eenieder toegang tot de mooie afbeeldingen. Klinkt het niet lichtelijk ironisch als de archivaris van de congregatie zegt dat de foto’s juridisch gezien aan de fraters behoren, maar moreel en gevoelsmatig ook aan de Antillianen? Jammer genoeg kunnen we vele gefotografeerde personen niet meer vragen of ze toestemming hebben gegeven om vastgelegd te worden op de gevoelige plaat, maar we kunnen ons wel voorstellen hoe dat in veel gevallen is gegaan. De foto’s komen vooral van de Antillen, vanwege een grotere aanwezigheid van de fraters daar, ook in het onderwijs. De afbeeldingen kunnen zeker een ondersteunende functie hebben bij het schrijven van de geschiedenis van de fraters in de West, waartoe hier een aanzet is gedaan.

The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media
De uitdrukking ‘De Wetten van de Jungle’ heeft net als het woord ‘bananenrepubliek’ naast een fysieke (hoe het werkt in de natuur) ook een denigrerende lading. Zo van: ‘wij in de beschaafde wereld, wij weten hoe het hoort….’ ‘O ja?’ zeg ik dan, ‘hoe lang is het geleden dat miljoenen joden werden vermoord in dat o zo beschaafde Europa, er koloniale oorlogen werden gevoerd met alle bijbehorende wreedheden om maar te zwijgen van huidige oorlogen?’
Sinds de artikelen en verslagen over de militaire machtsovername in 1980 en vooral ook over de Binnenlandse Oorlog sinds 1986 in Nederlandse kranten en weekbladen, vraag ik me af of het werk van journalisten niet ook soms/vaak onderhevig is aan die wetten van de jungle.
Daarom ben ik erg blij met het artikel ‘The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media’, waarin Ellen de Vries, auteur van het boek Suriname na de Binnenlandse Oorlog (2005, KIT Publishers), haar mening geeft over en vragen oproept ten aanzien van de gevolgen van de berichtgeving in Nederlandse media, de invloed daarvan op het verloop van de burgeroorlog door de verheffing van Ronnie Brunswijk tot Robin Hood, guerrillastrijder respectievelijk junglecommandoleider van de ‘good guys’, tegenover de ‘bad guys’ van legerleider D.D. Bouterse. De Vries komt met veel voorbeelden, vooral tijdens de eerste weken van de Binnenlandse Oorlog, uit onder andere de Volkskrant, de Telegraaf, NRC Handelsblad (ja, die ‘kwaliteitskrant’ deed ook mee), Het Parool en het weekblad de Nieuwe Revu. Ik herken in dit artikel de mening van veel mensen in het binnenland die de oorlog van dichtbij hebben meegemaakt en eronder hebben geleden. Voor hen was het: ‘de duivel uitdrijven met Beëlzebub’, oftewel: iets ergs bestrijden met iets wat nog erger is! De schrijfster pleit voor meer onderzoek.

Demystificering van de Marrongemeenschappen in Suriname
De cultureel antropoloog Salomon Emanuels schrijft in zijn bijdrage ‘De last van koloniale erfenissen bij politici en beleidsmakers’ over hoe in het verleden en in navolging daarvan ook door huidige beleidsmakers wordt omgegaan met traditionele ideeën over grondbezit, bestuur en ander gewoonterecht in tribale gemeenschappen. De schrijver zet, met het aanhalen van onder anderen Afrikaanse wetenschappers, uiteen, hoe eurocentrisch er tot de dag van vandaag wordt gedacht door beleidsmakers, zelfs als ze zelf uit het binnenland afkomstig zijn. Volgens hem zijn ‘traditionele structuren’ op zich geen belemmering voor ontwikkeling’.

Contact, Marrons en de transport- en communicatierevolutie in het Surinaamse binnenland
`Als je geen voeten hebt, heb je ook geen schoenen nodig` verkondigde een minister niet zo heel lang geleden toen hij op een krutu de vraag kreeg, wanneer ook het binnenland de mogelijkheid zou krijgen om mobiel te telefoneren. Dat was niet erg aardig van die minister en het werd hem dan ook niet in dank afgenomen. Maar gelukkig, deze uitspraak is allang achterhaald. Uit de bijdrage van Alex van Stipriaan blijkt de ´vooruitgang´ op dat gebied overduidelijk. Hij noemt de komst van de buitenboordmotor en de cellulair als meest revolutionaire veranderingen. En hij voorspelt nog veel meer veranderingen (en meer migratie naar de stad!) met de aanleg van meer wegen.

Overleven in de Wayanajungle
‘Wie niet sterk is, moet slim zijn’, is het motto, en meteen de ondertitel, van het artikel van Karin Boven. Daarmee slaat ze de spijker op de kop van de thematiek. Karin Boven is dé deskundige op het gebied van onderzoek naar het inheemse Wayanavolk in het zuiden van Suriname. Door enkele jaren in het dorp Kawemhakan met de mensen te leven, heeft ze veel essentiële kennis opgedaan.
Overleven is altijd dé kunst voor volken die in het wilde bos in het binnenland leven. Maar tegenwoordig zijn er heel wat problemen bij gekomen. Vooral de overlast die veroorzaakt wordt door vreemdelingen die in groten getale, meest illegaal, aan goudzoeken doen, nog afgezien van de goudmijnen. Het Wayanagebied is niet meer van de Wayana, waardoor de situatie totaal ongecontroleerd is geworden. Criminaliteit stijgt onrustbarend en de gezondheid van de bewoners wordt bedreigd door het kwik in het rivierwater. Behalve een militaire post aan de grens met Frans-Guyana doet de Surinaamse overheid niets om de chaos op vele gebieden op te heffen.
Karin Boven heeft een informatief en zeer overzichtelijk artikel geschreven over deze problematiek in ‘de jungle’. Ikine Makalena, een van haar informanten uit Kawemhakan zegt het mooi: ‘Aan de Franse zijde zijn planten en dieren beschermd. Maar wie of wat zijn wij, de Wayana dan?’ )

Ontwikkelingshulp bij de Trio en de Wayana. De wetten van interculturele communicatie
Dit artikel van Eithne B. Carlin was een van de inleidingen op het colloquium van de stichting IBS in november 2010. Ik was erbij en verbaasde me steeds meer. Het begint al met de uitspraak: ‘Als onafhankelijk toeschouwer ben ik tot de conclusie gekomen dat de pogingen om van ontwikkelingshulp tot ontwikkelingssamenwerking te komen, op een enkele uitzondering na, mislukt zijn. Dat klopt in gevallen van buitenlandse projecten wel, maar vanuit Suriname en met name het project ‘Change for Children’ zijn ontwikkelingsprojecten vaak tot echte samenwerking uitgegroeid. Carlin baseert haar theorie voor een groot deel op het niet begrijpen van elkaars taal. ‘Wij’ en ‘moeten’ bijvoorbeeld, hebben een totaal andere inhoud in het Trio dan in de westerse talen. Dat zou tot miscommunicatie leiden. Maar de projecten zijn meestal praktisch, samen met kinderen spelenderwijs bezig zijn met onderwijs in de moeilijke schooltaal, samen aan sport doen en aan kunst, landbouw en gezondheidszorg. De taal is echt niet het enige middel om elkaar te begrijpen en samen te gaan werken. En wetenschap is ook werkelijk niet hét middel om aan ontwikkeling te werken. Samen creatief en inventief aan een ontwikkelingsdoel werken, vanuit de eigen omgeving, daar gaat het om!

Recensies
De Oso bestaat zoals altijd uit een aantal recensies, berichten en In Memoriams. Verder is de signalementenlijst erg belangrijk voor mensen die willen weten wat er over een bepaald onderwerp in het afgelopen half jaar is gepubliceerd. Van de recensies kunnen we met trots zeggen dat het overgrote gedeelte al is besproken op deze pagina. De boekselectie verbaast soms: er zijn uitgaven bij uit 2007.
De inhoud is vaak informatief, maar helaas soms ook onjuist. In de recensie van Tinde van Andel staan enkele storende fouten: black eyed peas zijn geen djar’pesi, en callaloo is geen klaroen maar tayerblad. Even googelen en je weet het. Of: kom weer eens hier eten meisje, we maken het voor je neus klaar en yu man tes’ ing.

[Hilde Neus, met aanvullingen van Christine Samsom (‘The making of Ronnie Brunswijk in de Nederlandse media’ , ‘De mystificering van de Marrongemeenschappen in Suriname’ en ‘Contact en de transport- en communicatierevolutie in het Surinaamse binnenland’) en Els Moor (‘Overleven in de Wayajajungle’en ‘Ontwikkelingshulp bij de Trio en de Wayana’).

OSO Tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied. KITLV, Leiden, april 2011.

Slavenliefde bij John de Bye en Isabel Allende

door Hilde Neus

Op de achterflap van het nieuwe boek van John H. de Bye, Liefde in slavernij, staat: ‘Deze roman speelt zich af in Suriname tijdens de slavernij’, terwijl de auteur zelf in zijn nawoord beweert dat het boek niet primair een literair document is. Kunnen we het dan een roman noemen? Vlees noch vis? Dit is het centrale probleem van dit boek: de auteur heeft geen keuzes gemaakt. Fictie en non-fictie, hij husselt het door elkaar en er zit geen lijn in. Wat de centrale romanstof zou moeten zijn, de liefde van een der stamvaders, wordt steeds weer onderbroken door andere verhalen. De Bye heeft uit de vele historische stof die hij verzameld heeft, geen keuzes gemaakt die functioneel zijn voor de plot van de roman. De Bye heeft eerder historische romans geschreven (Ter dood veroordeeld in 1999 en Geloof, Hoop en Liefde in 2002). Daarnaast publiceerde hij ook Historische schetsen uit het Surinaamse jodendom (2002). Een duidelijke scheiding in genre.

De auteur wil het verhaal vertellen van de liefde tussen een van zijn voorvaderen en een gekleurde vrouw, voormalige slavin. We lezen over het leven van de stamvaders van de familie De Bye, Pieter Hendrik en Jan Willem de Bye, die allerlei wederwaardigheden meemaken in het achttiende-eeuwse Suriname. De centrale liefde in de roman is die tussen Pieter en de vrije mulattin Marianne die huishoudster was bij zijn broer, toen hij na zijn aankomst in Paramaribo bij hem woonde en die met hem meeging toen hij zijn eigen huis betrok. Ze werd de moeder van zijn kinderen. Had hij het daar maar bij gelaten. De titel Liefde in slavernij dekt de lading dus niet. De liefdesgeschiedenis is maar een klein gedeelte van het verhaal, waarin veel, veel facetten van het leven in de kolonie van die tijd worden beschreven, ook middels andere personages. Bovendien verwerkt De Bye een grote hoeveelheid geschiedenisfeiten in de tekst, als saaie opsommingen. Hij voert personages en genealogische lijnen op die niets aan het verhaal toevoegen omdat ze verder geen rol spelen. In het boek staat een afbeelding van Mauricius die allang vertrokken was uit de kolonie toen Pieter aankwam. Verder geeft hij in een essayachtig nawoord zijn visie op de vroegere en huidige slavernij, met als conclusie dat de nazaten van Surinaamse slaven zich beter druk kunnen maken over de mensenhandel en de vele miljoenen slaven die heden ten dage in deze wereld nog worden uitgebuit.
Onderaan de pagina’s staan veel noten. Die doen mij de wenkbrauwen fronsen. Je plaatst ze normaliter om aan te geven waar je bepaalde informatie vandaan hebt (de bronnen) of om een begrip of zaak toe te lichten. Als De Bye op pagina 158 bijvoorbeeld in een noot zegt dat in de notulen van de Raden (van politie) door de geestelijkheid geklaagd wordt over de losbandigheid van de mulattenmeisjes maar dat trouwen met zo’n meisje verboden was, is dat natuurlijk interessante informatie. Ik zou dat door het verhaal gevlochten hebben, plus dat ik hier ook zeker zou willen weten waar De Bye die informatie vandaan heeft. Zulke noten hebben geen enkele toegevoegde waarde voor de ‘roman’.Het boek bevat zeker interessante stof over de historie van de 18de eeuw. De kwaliteit is echter beneden peil. Een de plot ondersteunende structuur en spanning ontbreken, en die zijn toch bepalend voor de kwaliteit van een roman. Verder is de taal vaak te wijdlopig en zijn er zelfs fouten. Ik vraag me af of de auteur is begeleid door een redacteur van de uitgeverij. Een deskundige uitgever begeleidt de schrijver op beide fronten: het romantechnische, maar ook het aanmaken van een zinvol notenapparaat.

Het eiland onder de zee door Isabel Allende
Nee, dan Het eiland onder de zee (2010) van Isabel Allende! Zij is een groot romanschrijfster afkomstig uit Chili, het land dat ze moest verlaten vanwege de politieke situatie in de zeventiger jaren. Tegenwoordig woont ze in Californië-U.S.A.. Haar eerste zeer bekende roman was Het huis met de geesten (1982), waarna er vele volgden. Is het eerlijk twee schrijvers van zo’n divers kaliber te vergelijken? Ik vind van wel, omdat de thematiek van de boeken dezelfde is. Allende bouwt literaire kunstgrepen in om de lezer te boeien. Zo verwisselt ze het perspectief van de hoofdstukken. De titels geven normaliter het verloop van de fabel aan. Maar er zijn hoofdstukken onder de kop ‘Zarité’ waarin het hoofdpersonage van dezelfde naam haar versie van de gebeurtenissen belicht. Dit geeft een spanningsveld tussen de blanke, alwetende verteller en het persoonlijke woord van de slavin, de mulattin Zarité, die als klein meisje (Tété) bij een slavenhouder terechtkomt en de revolutie op Haïti meemaakt met al zijn verschrikkingen. Uiteindelijk strijken ze neer in New Orleans waar haar meester haar na bijna dertig jaar slavernij en oneindige manipulaties de vrijbrief geeft.

Allende vertelt het verhaal chronologisch, maar houdt de lezer op het puntje van de stoel door Zarité in haar versie van het verhaal de pijn van de slavernij weer te laten geven, maar tevens terug te laten blikken naar het verleden (Zo herinner ik het me. Zo is het gegaan). En om het helemaal spannend te maken, kijkt ze af en toe ook vooruit, zonder prijs te geven waar het over gaat (En zo heb ik het gedaan). Je bent als lezer zo benieuwd naar hóé ze het gedaan heeft, dat je bereid bent dit 450 pagina’s tellende boek te lezen. De personages zijn allemaal functioneel met elkaar verbonden. Nevenpersonages zijn historische figuren waar iedereen die een beetje thuis is in de Caraïbische geschiedenis wel van heeft gehoord. Allende houdt het in een kleine kring, waardoor het verhaal goed te volgen is. Naast het verwerken van geschiedenis op een heel prettige wijze, benadert ze ook alle facetten van de slavernij. Verkrachting met als resultaat ongewenste kinderen, maar ook kinderen uit liefde geboren. Verloren liefdes, foute liefdes maar ook liefdes die niet kapot te krijgen zijn. Toch heeft de titel het niet over liefde. Zarité vertelt over de Place Congo in New Orleans waar de slaven dansen. Tijdens de trance bezoeken ze de gestorvenen op het eiland onder de zee. Dit is de titel en tevens de afsluitende zin van de roman.
Ik hoop dat John de Bye dit boek leest, ziet hoe je een literaire roman opbouwt en welke elementen je kunt gebruiken om de lezers een aangenaam verpozen te bezorgen. We kunnen per slot van rekening slechts leren over kwaliteit door te vergelijken.

John de Bye: Liefde in slavernij. Een familiegeschiedenis in het achttiende-eeuwse Suriname. Schoorl: Uitgeverij Conserve, 2010. ISBN 978 90 5429 302 6
Isabel Allende: Het eiland onder de zee. Amsterdam: Uitgeverij De Wereldbibliotheek, 2010   [eerder in de Ware Tijd Literair, 29 januari 2011]

Een eigen tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur: His/her Tori

door Els Moor

His/her Tori, nr 1 verscheen in juni 2010. Het is een belangrijke, zelfs feestelijke gebeurtenis, de verschijning van het eerste nummer van een tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur, van binnen uit. ‘Is het het begin van iets moois, of het einde van een leuk idee?’, is de best wel realistische vraag in het ‘ten geleide’ van de redactie die bestaat uit Jerome Egger (links op de foto naast Harold Jap A Joe), Eric Jagdew en Hilde Neus-van der Putten. Een Surinaams tijdschrift met bijdragen van in Suriname schrijvende gevestigde en beginnende deskundigen, dat is de grote uitdaging en het is een geruststellend feit dat het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek ( IMWO) van de Anton de Kom Universiteit van Suriname onderdak biedt aan dit initiatief.

Geschiedenis is voor iedereen: voor hem (his) en haar (her), voor jong en oud, voor studenten en geïnteresseerden. Aan ons allen de taak om dit tijdschrift levend te houden. Niet alleen op het IOL en de universiteit, maar ook op middelbare scholen, in bibliotheken en in boekwinkels moet het aanwezig zijn, zodat iedereen er kennis van kan nemen. De medewerkers zijn docenten en studenten en belangrijk is het dat het tijdschrift ‘leesbaar’ is, dus niet vol staat met voor de gewone lezer onbegrijpelijke wetenschappelijke termen.

Hieronder volgen besprekingen van de artikelen.
‘Een verdwenen tak van de Surinaamse literatuur: Volksepen en volkstoneel in Suriname’ door Narinder Mohkamsing
Dit artikel gaat over hindostaanse orale volksliteratuur. Het is jammer dat de titel dat niet aangeeft. De Surinaamse volksliteratuur houdt wel wat meer in dan wat oorspronkelijk uit India kwam. Het artikel geeft veel informatie, overzichtelijk ingedeeld met duidelijke tussenkoppen. Mohkamsing geeft een overzicht van de volksliteratuur in India en vervolgens die binnen de hindostaanse literatuur in Suriname. Een belangrijk onderscheid dat hij geeft is dat in een ‘grote traditie’, van de hogere klassen, in het Sanskriet, een klassieke taal en een ‘kleine traditie’ in regionale talen en dialecten. Tot de ‘grote traditie’ behoort bijvoorbeeld Rám-lí, spel van Ráma, dat jaarlijks wordt opgevoerd in Suriname, pas geleden nog te Leiding 9, verdeeld over zeven dagen . In het artikel wordt informatie gegeven over de uitvoeringspraktijken, vooral tijdens de contractperiode, met alle ups en downs van dien. Tot slot beschrijft Narinder Mohkamsing de inhoud van de verschillende verhalen. Rijk materiaal dus, met een uitgebreide literatuurlijst. Het artikel is geen essay; het geeft geen visie, geen lijn en het gaat als een nachtkaars uit, geen slot, conclusie of terugblik.

‘Renovelling the Past: A Suriname woman rewriting history’ door Hilde Neus
Dit artikel, nota bene over het werk van Cynthia McLeod, staat in het Engels in het tijdschrift. Dat misstaat wel, vind ik en bovendien lezen mensen hier graag over het werk van Cynthia McLeod en dan is het toch het prettigste in een taal die je dagelijks spreekt en leest. Het is een verkorting van de presentatie die Hilde Neus hield in mei 2008 op de ACWWS-conferentie (over literatuur van vrouwen in het Caraïbisch gebied) te Grenada .
Hilde Neus begint met een overzicht van historische romans vóór Hoe duur was de suiker. Dan brengt ze ons terug naar de presentatie bij VACO in de Domineestraat in 1987. Een moeilijke tijd; suiker was schaars. In de etalage van de winkel stonden papieren zakken met zand in verband met de titel van de roman, maar natuurlijk dachten veel mensen dat er suiker in was. Gevolg: dikke rijen voor de winkel!
Uiteraard is er een samenvatting van de inhoud en de plaats binnen de historie. Bekende stof voor de lezer! Hoe duur was de suiker is immers de meest populaire roman hier geworden. In het begin ging het bezoek van hand tot hand. De eigen historie wordt er op een boeiende manier van binnen uit in beschreven, met veel Sranan erin. Helemaal in die moeilijke tijd, maar ook nu nog spreekt dat de Surinaamse lezer aan. Neus geeft ook de receptie weer: hoe werd het boek ontvangen door critici. Dat was hier heel positief, later in essays ook zakelijker en afstandelijker en in Nederland kritischer. Michiel van Kempens recensie heeft als laatste zin dat Hoe duur was de suiker geen literatuur is. Dat verwekte hier woede. (Van Kempen op de foto in het midden, rechts Mc Leod, links Jit Narain.) In het artikel staat leuke beelden voor verschillende visies op literatuur. Die in Europa lijkt op een ui. Met vele lagen, die je afschilt en dan kom je tot de kern, waardoor je gaat huilen! Hier heb je suikerriet. Een lange steel met segmenten, geen lagen; gewoon van top naar wortels, stevige wortels en het suikerriet zelf smaakt zo lekker zoet! Een goed artikel dus, jammer van het Engels.

‘Van Vernederlandisching naar Surinamisering: Het geschiedenisonderwijs in Suriname’door Eric Jagdew
Ook dit is een heel bruikbaar artikel. Het geeft een overzicht van de ontwikkeling van het onderwijs in Suriname in het algemeen in verschillende periodes. Van ‘onderwijs binnen de slavenkolonie’ tot en met’ Onderwijs binnen de soevereine staat Suriname na 1975’. Die ‘Vernederlandisching’ staat geboekt van 1863 tot 1945. Het koloniale bestuur voerde toen zo’n politiek Zwijgzame onderdanen, dat wilde Nederland en in die tijd kwamen er ook veel broeders en priesters die vanuit christelijke visie onderwijs gaven. Geschiedenis komt pas laat op het Europese rooster en dient vooral om vaderlandslievendheid aan te kweken. Na 1945 wordt het onderwijs, en ook het geschiedenisonderwijs steeds meer eigen, Surinaamser en nu is die ontwikkeling al ver gevorderd. Goed dat dit allemaal zo overzichtelijk is vastgelegd, met een lange literatuurlijst erbij.

‘Acht december 1982 in de geschiedschrijving van Suriname’ door Jerome Egger
Jerome Egger valt met de deur in huis en is verder ook steeds ‘to the point’ in dit praktische en goed leesbare artikel. Geen vage inleiding, in de eerste zin al de kern: ‘De geschiedenis van Suriname na de militaire coup van 25 februari 1980 is niet voor iedereen een gemakkelijk onderwerp om over te praten’. Ook binnen het onderwijs, voj en vos, geeft dit problemen, hoewel de leerlingen en studenten graag informatie erover willen. De gebeurtenissen uit die tijd, vooral van 8 december 1982 liggen vaak nog gevoelig en studenten staan er totaal verschillend tegenover, door hun leeftijd en door hun houding ten opzichte van de huidige president van Suriname. Egger heeft besloten de mo-B-opleiding geschiedenis via een module met deze stof bezig te laten zijn, ‘Historiografie van Suriname voor mo B-studenten’. Surinamers moeten zelf hun standpunt over gevoelige zaken in de historie kunnen bepalen. Daarom liet Egger zijn studenten (14, in verschillende leeftijden, waarvan 12 al lesgeven) veel artikelen lezen, vooral over de gebeurtenissen rond 8 december 1982. Vooral veel artikelen van hier, met verschillende meningen. Daarnaast gebruikte Egger de documentaire Het dilemma van Fred Derby (2003), gemaakt door Sandew Hira en Yvette Foster. Met het materiaal gingen de studenten aan het werk. Alle studenten schreven een essay en enkele hielden een presentatie met discussie. Heel duidelijk was hoe groot de meningsverschillen waren. Hoe ga je daar in de klas mee om? Dat was het grote dicussiepunt. Docenten zelf moeten zo neutraal mogelijk zijn, was een belangrijke conclusie. Egger zelf straalt dat op een voortreffelijke manier uit in zijn artikel. Hij geeft belangrijke conclusies: dat studenten geleerd hebben kritisch om te gaan met geschreven materiaal over de eigen geschiedenis en hoe bruikbaar ook audiovisuele producties zijn in een klassensituatie. Een artikel dat niet alleen over moeilijke geschiedenisstof gaat, maar vooral over het vinden van de ideale didactiek voor zulke lessen..

‘Wilfred Teixeira en de ontwikkeling van het toneel- en hoorspel in Suriname’door Eartha Grootfaam
Van Eartha Grootfaam is het artikel over Wilfried Teixeira. Het is een bewerking van haar afstudeerscriptie voor mo-a geschiedenis. In een tijd waarin vooral Europees toneel in Suriname aanzien had, heeft Wilfred Teixeira (1920) werkelijk Surinaamse toneel (zowel wat taal als inhoud betreft) geïntroduceerd, zelfs in Thalia. Zijn stukken zijn in het Sranan en gaan vaak over voor gewone mensen herkenbare maatschappelijke toestanden. Teixeira is ook 24 jaar lang actief geweest als schrijver en producent van hoorspelen. Ook die gaan meestal om dagelijkse problemen. Velen zullen hem nog kennen van populaire series, zoals Famirie Misma. Veel mensen bleven ervoor thuis! Eartha Grootfaam benadrukt in haar artikel dat Teixeira het fundament gelegd heeft voor wat we nu kennen als ‘echt Surinaams toneel’. Wilfred Teixeira is nu 90 jaar en heeft vele onderscheidingen gekregen tijdens zijn lange loopbaan. Wat volgens mij in zo’n artikel niet thuishoren zijn ups en downs van Teixeira’s ambtenarencarrière. Liever was Grootfaam dieper op de thematiek van zijn toneel- en hoorspelen ingegaan dan de lezers te vergasten op minder leuke details in zijn werkleven. Die horen thuis in een uitgebreide biografie.

‘Van inheems dorp naar stedelijke woonwijk: Bernarddorp nader bekeken’ door Meredith Woei
Ook dit artikel, over de ontwikkeling van Bernarddorp, inheems dorp in de Para (foto hierboven), is de bewerking van een mo-a- geschiedenisscriptie. Het is een leuk artikel. Je kunt de geschiedenis van Bernarddorp zien als een miniatuur van die van het hele land Suriname: ondanks verschrikkelijk veel dyugu dyugu op bestuurlijk gebied, heeft het dorp zich ontwikkeld tot een modern dorp met electriciteit, waterleiding en telefoonaansluiting, ‘echte’ huizen en een bevolking die niet afhankelijk is van kostgronden. Bernarddorp ontleent zijn naam aan een bezoek van prins Bernard in 1950, die zo graag een ‘echt’ inheems dorp wilde zien. Ook de dyugu dyugu rond zijn bezoek, de financiële bijdrage die hij wel of niet deed en die in ieder geval het dorpsbestuur nooit bereikte, zijn herkenbare zaken die eigenlijk nu nog spelen in de verre inheemse dorpen van ons land.

Het blad wordt afgesloten met een recensie vaneen studente in het kader van de module ‘recensies schrijven’ en een fotoreportage van de 40ste ACH (Association of Caribbean Historians) Conferentie in 2008 in Paramaribo. Of dit hier passende bijdragen zijn? Ik twijfel.

Tot slot:
Wij feliciteren de redactie van His/her Tori met dit eerste nummer waarin leerkrachten, studenten en geïnteresseerden stof kunnen vinden die interessant is, maar vooral bruikbaar voor onderzoek en onderwijs. Veel achtergronden worden er gegeven, maar ook praktische aanwijzingen. Jan Bongers en Ton Wolf hebben hun werk goed gedaan: er zitten nauwelijks onrechtmatigheden in betreffende taal en stijl. Het kan natuurlijk altijd nóg beter. Hopelijk gaat de redactie zelf ook grondig evalueren. Welke lengte moeten artikelen hebben, wel of niet in het Engels, of ook een Engelse versie voor de landen in de buurt? Samen oefenen in echt boeiend schrijven zou ook een idee zijn. ‘Het begin van iets moois? Of het einde van een leuk idee?’ Het eerste, hoop ik!

IMWO/ADEKUS: His/her Tori. Tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur. Nr.1, juni 2010

Waarom Multatuli en niet Anton de Kom?

door Rolf van der Marck

 

De wekelijkse bijlage de Ware Tijd Literair van het Surinaamse ochtendblad de Ware Tijd was afgelopen zaterdag in z’n geheel gewijd aan Multatuli, pseudoniem voor Eduard Douwes Dekker, en zijn Max Havelaar, naar ik heb begrepen vanwege het Multatuli-jaar. Het is de uitkomst van een project van de sectie Nederlands van het Instituut voor Opleiding van Leraren (IOL) te Paramaribo, die dit heeft georganiseerd op verzoek van de Nederlandse Multatuli-vereniging.

Eduard Douwes Dekker, gedroomd onderkoning van Nederlandsch-Indië

Te waarderen is dat aandacht wordt besteed aan een van Nederlands belangrijkste schrijvers, al is het dan een obligate partij voor het Multatuli-jaar. Maar, alhoewel het begrijpelijk is dat op één krantenpagina te enenmale de ruimte ontbreekt om flink uit te pakken, het resultaat is maar magertjes. Twee van de vier artikelen zijn geschreven door Hilde Neus, docent aan het IOL en mederedacteur voor dit nummer van dWTL: één de verantwoording, het ander over de ‘hertaling’ (wat een afschuwelijk woord en welk een afschuwelijke daad) van Max Havelaar. De twee andere artikelen zijn geschreven door cursisten van het IOL, waarvan de originele inbreng van Sharon Veldkamp met haar brief aan Eduard Douwes Dekker noemenswaard is. Het vierde artikel is een obligaat uittreksel uit Multatuli leven en werk van Eduard Douwes Dekker van de hand van Dik van der Meulen.

Maar een raadsel blijft het kaderstukje links onderin de pagina, inhoudende een soort van vergelijking, een soort synopsis, van Max Havelaar en Wij slaven van Suriname die werkelijk nergens op slaat, en dat zonder enige verantwoording, toelichting en/of vermelding van samenstel(l)(st)er! Het lijkt ontsproten aan een slecht geweten dat er zoveel aandacht wordt besteed aan Multatuli, terwijl nauwelijks ooit zoveel eer is toegevallen aan de niet met Douwes Dekker te vergelijken Surinaamse verzetsheld Anton de Kom. Dat slecht geweten is terecht, want waarschijnlijk veroorzaakt door het ‘koloniaal syndroom’ dat ook de Biografie van Anton de Kom heeft aangetast (zie mijn artikel hier van 22 juni j.l.: Boots & Woortman, kolonialisme vanuit het perspectief van de kolonisator?).

Anton de Kom: “Geen volk kan tot volle wasdom komen dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft.”

Het is onbegrijpelijk dat tot op heden nog altijd geen enkele Surinamer/ Surinaamse zich geroepen heeft gevoeld om De Kom’s biografie vanuit Surinaams persectief te schrijven. Alhoewel, hierover schreef ik eerder in mijn artikel Anton de Kom, voorloper van Frantz (Zwarte huid, Blanke maskers) Fanon, dat afsloot met: “Deze miskenning van Anton de Kom ligt mede ten grondslag aan de onderwaardering die nog altijd Anton de Kom’s deel is in Suriname en die gehandhaafd blijft zolang er nog mensen rondlopen als Hans Breeveld, docent aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname, die verklaart ‘dat Anton de Kom is overschat en dat Suriname belangrijker helden heeft gekend, zoals Koenders, Dobru en Bos Verschuur’ (Biografie Anton de Kom, pagina 405).” De Kom was zijn tijd ver vooruit, maar Breeveld kan dat vandaag de dag nog steeds niet inzien.

[Dit artikel is gelijktijdig gepubliceerd op http://www.surinamestemt.com/]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter