blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: kolonialisme

The Colonial Legacy Conference

The Colonial Legacy of the Treaty of Utrecht: 1713-1863-2013
In 2013, the city of Utrecht is celebrating the 300th anniversary of the signing of the Treaty of Utrecht. This treaty marked the end of almost two centuries of (religious) wars and conflicts in Europe, and its colonies in Africa, Asia and the Americas. The Treaty of Utrecht is rightly considered as an important marker in European and even world history. Paradoxically however, many social-cultural historical aspects of the treaty are still relatively under-researched.
This is especially true for the aspect of the Treaty of Utrecht that concerned negotiation between various European countries about their overseas colonies. During the negotiations, it was agreed that Great-Britain received asiento: the right to deliver slaves to the Spanish for a period of thirty years, with which British slave traders and smugglers got access to the traditionally closed Spanish markets in the Americas. This human ‘merchandise’ was shipped to the Spanish and British colonies in the ‘New World’.
  
As the year 2013 not only commemorates the signing of the Treaty of Utrecht in 1713, but also marks the 150th anniversary of the abolition of slavery by the Dutch in 1863, the ‘Colonial Legacy Conference’ aims to shed a new light on these crucial dates in European and Dutch history. The conference will examine the colonial and post-colonial heritage of the Treaty of Utrecht. It will also  assess its legacy in contemporary scholarship on human trafficking, in the study of cultural memories of historical traumas, in practices of reconciliation and in popular culture.
 
June 21-22, 2013
Universiteit Utrecht

3 juni 1621: de WIC wordt opgericht

Op 3 juni 1621 werd de Geoctroyeerde West-Indische Compagnie (WIC) opgericht. Het octrooi gold voor de handel en scheepvaart op Afrika zuidelijk van de Kreeftskeerkring, op Amerika en op de eilanden in de Atlantische Oceaan, gelegen tussen de twee meridianen, getrokken over Kaap de Goede Hoop en het oostelijke uiteinde van Nieuw-Guinea. Kort gezegd de westkust van Afrika zuidelijk van de Kreeftskeerkring, de oostkust van het continent Amerika en de Caribische eilanden. En daarmee had de West-Indische Compagnie dus het monopolie in de Nederlanden op de trans-Atlantische slavenhandel.

Het idee voor een West-Indische Compagnie speelde al langer. Maar de oprichting werd pas in 1621 na het Twaalfjarig Bestand met Spanje een feit. Het doel was winstgevende handel in het Atlantische gebied en de Spanjaarden beroven van hun voornaamste inkomensbron. De West-Indische Compagnie had het recht een krijgsmacht te hebben, bondgenootschappen te sluiten en koloniën te stichten.

Lees hier meer over deze Nederlandse handelsvereniging

Diary of a Victorian Dandy

Shonibare’s ambitious photographic suite Diary of a Victorian Dandy has frequently been considered in relation to the satirical art of the 18th-century painter and caricaturist William Hogarth. Shonibare’s photographs resonate with Hogarth’s A Rake’s Progress (1735), which chronicled the dissipation and ruin of its protagonist, but they avoid its moralizing tenor. Instead, Shonibare’s work celebrates excess and decadence, while inverting the stereotype of otherness through the figure of the black dandy (played by Shonibare himself) with his fawning white servants and acolytes.

Themes of leisure, frivolity, self-invention and social mobility are played out through the figure of the dandy, whose circulation in upper-class English social circles was often linked to his style and wit. Shonibare has described his attraction to the dandy as an “outsider [who] upsets the social order of things.” As their titles indicate, Shonibare’s photographs depict a day in the life of his fictional dandy–from his late morning rise, to his afternoon business and social activities, to a decadent sexual adventure at 3 a.m.

Bron klik hier

Een brief van de Curacaose stoffenhandelaar Schlemm uit 1794

Handgeschreven brief van stoffenhandelaar Louis Schlemm, geschreven op Curaçao – 1794.

Gesigneerd en gedateerd. 4 pp. In uitstekende conditie.
Een uniek document met belangrijke historische informatie over de handel met Curaçao. De brief is geschreven door Louis Schlemm, koopman op Curaçao, eigenaar van een plantage en lid van Koloniale Raad; de adressant is Henri Lambert Louvrex, die samen met Jacob van Lennep eigenaar was van een groot handelskantoor in Amsterdam (hoek Keizersgracht-Leidsestraat).
In de brief bespreekt Schlemm de handel in “plattilles royales” (zeer fijn geweven linnen), neteldoeken, hoeden, vrouwen kousen, koperen platen, witte “nankins”, witte “hamans” (kostbaar katoen), Noord-Hollands zeildoek, Russisch en Vlaams linnen, etc.
De overbrenger van de brief was Petrus Bernardus van Starckenborgh (1755-1820) fiscaal op Curaçao en secretaris der kolonie. Schlemm vermeldt dat Starckenborgh “denkelijk, onder ons gezegd, hier Gouverneur worden” zal; hij werd echter in 1796 ontslagen.
De brief is gevouwen, maar verkeert in uitstekende conditie.
Folio (33.5 x 21.5 cm). 4 pp. Inkt op papier, gesigneerd en gedateerd “Curacao, den 15n maart 1794”.
[aangeboden op Catawiki boekenveiling]

Mea culpa (5)

Een zoektocht naar het geweten van het Rooms-Katholieke Spanje en Portugal in de eerste eeuwen na Columbus. Hij probeert het antwoord te vinden op de vraag hoe het Rooms-Katholicisme in het reine kon komen met wat ieder weldenkend mens, ook de mens van de 16e en 17e eeuw dus, moet hebben ervaren als een groot onrecht.

read on…

Mea culpa (4)

Een zoektocht naar het geweten van het Rooms-Katholieke Spanje en Portugal in de eerste eeuwen na Columbus. Hij probeert het antwoord te vinden op de vraag hoe het Rooms-Katholicisme in het reine kon komen met wat ieder weldenkend mens, ook de mens van de 16e en 17e eeuw dus, moet hebben ervaren als een groot onrecht.

read on…

Presentatie ‘Indianenbrieven’ aanzet tot wetenschappelijk onderzoek

door Rose-Marie Maître    

Paramaribo – De Evangelische Broeder Gemeente Suriname (EBGS) heeft vanaf november 2012 meer dan dertig zogenoemde ‘Indianenbrieven’ in haar archieven. Het bestaan van deze brieven is in 2011 door Paul Peucker, archivaris in Betlehem, onder aandacht gebracht van de EBGS in Suriname. De EBGS heeft een project geschreven om de archieven naar Suriname te halen. De Amerikaanse ambassade heeft daarna het project gehonoreerd en de verscheping bekostigd. Het gaat om materiaal uit een groter aantal archieven, maar bij de presentatie is aandacht besteed aan de brieven van Inheemsen.        

Wetenschappelijk Onderzoek

Volgens Edgar Loswijk, voorzitter van de archiefcommissie van de EBGS, moeten deze archieven verder ontsloten worden. “Ik moet u zeggen dat dit geen wetenschappelijke presentatie is”, zei hij aan het begin van zijn uiteenzetting donderdagavond in de Stadszending. Wetenschappers, zoals historici, sociologen en taalkundigen worden door hem opgeroepen om de stukken te bestuderen. Deze oproep is vaker gedaan, maar de reactie erop vindt hij bedroevend. “Ik heb de mensen vaker uitgenodigd, maar ze zijn er bijna nooit.” De kerk houdt jaarlijks een reeks lezingen over stukken in het archief. Loswijk hoopt dat vooral Surinaamse wetenschappers een kans zullen wagen op de bestudering van de historische stukken.

Gelijkwaardigheidsboodschap

Rond 1740 tot 1765 stond het werk van de kerk in Suriname op een laag pitje. “Dit kwam door tegenwerking van de koloniale regering, onderlinge ruzie en ziekte van de zendelingen”, aldus Loswijk. Het koloniaal bestuur werkte de kerk tegen, omdat een boodschap van gelijkwaardigheid niet wenselijk werd geacht in de kolonie. Daarom zijn de mensen naar Guyana vertrokken, weet Loswijk. “De Rooms-Katholieke kerk heeft dit aan den lijve ondervonden”, zegt Loswijk verder. In die periode stond het EBG-zendingswerk in Suriname onder gezag van Betlehem, Pennsylvania. Gelovigen in Suriname schreven brieven aan de zendelingen die waren weggetrokken. Zo schrijft de Indiaanse christenbroeder Nathanaël: Kiduhein, Kiduhein (het is zo, het is zo); zo eindigt één van de brieven die door inheemse gelovigen van de Evangelische Broedergemeente rond 1749 is verstuurd naar Betlehem.    

Presentatie in het Arowaks

Mavis Biswano is één van de huidige Inheemse gelovigen. Zij heeft in Inheemse klederdracht en Arowakse bewoordingen kopieën van de brieven overhandigd aan Margaret McKean, vertegenwoordiger van de Amerikaanse Ambassade. Verder kregen ook de voorzitter van de Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname, Lesley Artist, Bisschop Wilhelmus de Bekker van het Rooms-Katholieke bisdom en een vertegenwoordiger van gemeente Matta een ingelijste kopie. De brieven staan in het Gotisch-Duits en zijn vertaald naar het Nederlands door Jennifer Brandon en Michelle Ali.

[naar de Ware Tijd, 16/03/2013]

Overdracht archief Michiel de Ruyter

Den Haag – Het Nationaal Archief heeft op 5 maart een aanvulling op het archief van de grootste Nederlandse zeeheld, Michiel de Ruyter, en zijn nazaten, in ontvangst genomen. Daarmee is het volledige archief De Ruyter nu in Den Haag voor iedereen toegankelijk. Enkele topstukken zijn zelfs online in te zien.

read on…

Recently published: Shifting the compass by Jeroen Dewulf, Olf Praamstra and Michiel van Kempen

Shifting the compass: Pluricontinental Connections in Dutch Colonial and Postcolonial Literature was recently published [January 2013] by Cambridge Scholars Publishing.

On the back cover:

‘While the inclusion of a hybrid perspective to highlight local dynamics has become increasingly common in the analysis of both colonial and postcolonial literature, the dominant intercontinental connection in the analysis of this literature has remained with the (former) motherland. The lack of attention to intercontinental connections is particularly deplorable when it comes to the analysis of literature written in the language of a former colonial empire that consisted of a global network of possessions. One of these languages is Dutch. While the seventeenth-century Dutch were relative latecomers in the European colonial expansion, they were able to build a network that achieved global dimensions. With West India Company (WIC) operations in New Netherland on the American East Coast, the Caribbean, Northeastern Brazil and the African West Coast and East India Company (VOC) operations in South Africa, the Malabar, Coromandel and the Bengal coast in India, Ceylon (Sri Lanka), Malacca in Malaysia, Ayutthaya in Siam (Thailand), Tainan in Formosa (Taiwan), Deshima in Japan and the islands of the Southeast Asian archipelago, the Dutch achieved dominion over global trade for more than a century. Paraphrasing Paul Gilroy, one could argue that there was not just a Dutch Atlantic in the seventeenth century but rather a Dutch Oceanus. Despite its global scale, the intercultural dynamics in the literature that developed in this transoceanic network have traditionally been studied from a Dutch and/or a local perspective but rarely from a multi-continental one. This collection of articles presents new perspectives on Dutch colonial and postcolonial literature by shifting the compass of analysis. Naturally, an important point of the compass continues to point in the direction of Amsterdam, The Hague and Leiden, be it due to the use of the Dutch language, the importance of Dutch publishers, readers, media and research centers, the memory of Dutch heritage in libraries and archives or the large number of Dutch citizens with roots in the former colonial world. Other points of the compass, however, indicate different directions. They highlight the importance of pluricontinental contacts within the Dutch global colonial network and pay specific attention to groups in the Dutch colonial and postcolonial context that have operated through a network of contacts in the diaspora such as the Afro-Caribbean, the Sephardic Jewish and the Indo-European communities.’

Authors: 

Jeroen Dewulf is Queen Beatrix Professor in Dutch Studies at the University of California, Berkeley.
Olf Praamstra is extra ordinary professor in Dutch Literature in Contact with Other Cultures and head of the Department of Dutch Studies at Leiden University.
Michiel van Kempen is a extra ordinary professor in West-Indian literature at the University of Amsterdam.
 
ISBN 978-1443842280 

Chirurgijnen en medische kennis

door Jerry Egger

In 1492 gebeurde er meer dan een toevallige kennismaking van Columbus met een voor Europa onbekende wereld. Er ontstond rond de Atlantische Oceaan een circulatie van goederen, mensen, dieren, planten en ideeën die de hele wereld grondig veranderde. Het beeld dat nog steeds bij teveel mensen bestaat, is dat van Europeanen die erop uit trokken om de hele wereld te veroveren en hun wil op te leggen aan gekleurde volkeren als willoze slachtoffers van dit imperialistisch handelen.

read on…

Verdraagzaamheid, een programma voor vrijheid (9)

door Willem van Lit

Deel 9 gaat over de werking van de ruilinterventie als het gaat om tolerantie, het doorbreken van het schild van schuld en schaamte. Daarnaast in een aanzet tot een uitstap naar de Frans Caribische eilanden.

read on…

Composities van een uitgesteld leven (20)

door Willem van Lit

 
In deze één na laatste aflevering van dit hoofdstuk nog een keer Signer en Broek, maar ook Jeroen Bosch. Over het complex van hoofdzonden afgunst en woede tegenover hebzucht en arrogantie.
 
Excuseer me dat ik vraag
In hoofdstuk 4 heb ik de problematische (koloniale) relatie tussen Nederland en de eilanden van de (voormalige) Nederlandse Antillen besproken: de politieke correctheid en de voortdurende onderlinge afhankelijkheid. Aart Broek noemt dit de afhankelijkheid van de gunst. De Antillen – nu drie autonome eilanden en drie zogeheten buitengewone gemeenten – blijven om pragmatische redenen binnen het koninkrijk: het gaat dan om het beschikken over voortdurende financiële hulp en het Nederlands paspoort dat dan gemakkelijk toegang geeft tot de hele EU-zone. Deze afhankelijkheid van de gunst noemt Broek een “significant koloniaal element”. Nederland kan niet op een fatsoenlijke manier de relatie beëindigen en de Antillen willen niet loslaten: men blijft schimpend en schampend aan elkaar verbonden. Boosheid maakt de verhoudingen zwaar; het is het onderdeel van de pathetische verstrengeling zoals ik dat heb genoemd.
 
 
Een dergelijk merkwaardig mechanisme komt ook terug in het boek van Signer. Hij beschrijft de houding van veel Afrikaanse landen als een persoon die zich passief als bedelaar, als “petit-frère” gedraagt tegenover almachtige bazen (westelijke landen). Het is het gedrag van iemand die van mening is dat anderen verantwoordelijk zijn voor zijn welvaart en ontwikkeling. Het is dezelfde houding als die van de ‘mindere’ ten opzichte van zijn chef, zoals hier eerder is besproken [1]. Hij gaat echter nog een stap verder. Hij beschrijft in dit verband het begrip gift of gave. Hij geeft aan dat degene die om de gift vraagt, druk kan uitoefenen op de potentiële gever. Deze druk kan van morele aard zijn, maar het kan ook fysieke vormen aannemen. Het gaat zo ver dat de gever rechtstreeks bedreigd of afgeperst wordt onder andere door de belofte hem te verdoemen, als hij niet bereid is de gift te doen. Signer zegt dat in dit verband dikwijls het Franse woord “pardon” wordt gebruikt om dit kracht bij te zetten.
 
“’Pardon, grand, faut donner’;
‘faut envoyer l’argent maintenant, grand-soeur, pardon’.
(…)
Das ‘pardon’ wird oft fast in einem Befehlston ausgesprochen, mit einer Betonung auf der zweiten Silbe, die das don und das donner im Wort noch stärker hervortreten lassen (par-donner, ‘ver-geben’, for-give)”.
 
(“’pardon, grote, moet geven’;
‘moet nu geld sturen, grote zus, pardon’.
(…)
Het ‘pardon’ wordt dikwijls bijna als een bevel uitgesproken, met nadruk op de tweede lettergreep, die het don en het donner in het woord nog nadrukkelijker naar voren laat komen (par-donner, ‘ver-geven’, for-give)”[2]
 
En voorts geeft hij nog het volgende aan:
“Der Ausdruck spielt auch eine wichtige Rolle im Kontext von Vergehen. Hat jemand eine Dummheit begangen, kan jemand stellvertretend für ihn beim Geschädigten um Verzeihung bitten, demander pardon. Es ist dann sozial fast unmöglich, diese Bitte abzuschlagen. In beiden Fällen, bei der Gabe und bei der Entschuldigung, wäre am Ende  jener, der nicht gegeben, bzw. der nicht entschuldigt hat, de ‘Aggressor’, der ‘Böse’, und nicht der Bittsteller, mag er noch so unverschämt sein”.  (“Deze uitdrukking speelt ook een belangrijke rol in de context van het vergeven. Als iemand iets doms heeft gedaan, kan iemand als zijn vertegenwoordiger bij degene die daardoor nadeel heeft ondervonden, excuses gaan aanbieden, demander pardon. Sociaal gezien is het dan bijna onmogelijk dit aanbod af te slaan. In beide gevallen, bij het verstrekken van giften en bij het aanbieden van verontschuldigingen, zou tenslotte degene die niet gegeven heeft of die niet de verontschuldigingen heeft aanvaard, de ‘agressor’, de ‘kwade’ zijn en niet degene die zich heeft verontschuldigd, ook al is hij nog zó brutaal”.
 
Op deze manier zit er steeds dreiging in de verhouding tussen de vragende en de gever. Uiteindelijk zal de vrager – als hij zijn zin niet krijgt – een vloek uitspreken over de ‘grand-frère’, de machtige. Dergelijke spanningen zitten ook in de door Broek genoemde afhankelijkheid van de gunst, die een specifiek koloniale verhouding aangeeft. Ook hierin zit voortdurend het beroep op de morele verplichting en de voortdurende boosheid om de bestendige koloniale verdoemenis en dit is het onlosmakelijke kenmerk van die relatie; het is de pathetische verhouding ten voeten uit.
 
Complex van furie en beschaming

Ze worden in de bijbel of in welk ander heilig schrift niet genoemd. Jeroen Bosch heeft er een wereldberoemd paneel van geschilderd. Dat is te zien in het Prado in Madrid. Door zijn aanstekelijke eenvoud van het categoriseren van het kwade hebben ze de aandacht getrokken. Velen zijn ermee vertrouwd; ze hebben daardoor een bijna metafysische aandacht en duiding gekregen. Dit spreekt nog heden ten dage aan bij velen. Iedere bezoeker van het Prado drentelt rond het tableau van Bosch. Iedereen begrijpt de bedoeling, sereen en ingetogen. Zeven hoofdzonden:

invidia: afgunst, nijd of jaloezie;
ira: woede, wraak, toorn;
avaricia: hebzucht, gierigheid;
superbia: hoogmoed, ijdelheid, arrogantie;
gula: gulzigheid, onmatigheid;
acedia: luiheid, gemakzucht
luxuria: wellust.
 
De periode waarin ik dit hoofdstuk schreef, was ik in het Prado en stond ook voor het paneel van Bosch. Ik las de teksten, de toelichting, de beschrijving en bekeek de heldere afbeeldingen, minutieus geschilderd. Zinnebeeldig strak en expliciet.
 
Afgunst, nijd en woede, wraak. Het zijn thema’s waar ik dit hele boek al mee verkeer. En ook arrogantie, hooghartigheid en hebzucht, gierigheid. Ook die. Deze vier, in paren, dacht ik. Ze komen in die combinaties steeds terug in mijn verhaal over de Cariben. Het is een net van vier in elkaar gehechte complexen in een oudchristelijke traditie; het is een ondoorzichtig terrein waarop men elkaar achterna zit en men elkaar voortdurend bestrijdt. Men legt hinderlagen en scheldt en vloekt op elkaar. Ik heb in mijn verhaal de psychologische, sociale en huishoudelijke analyse geschetst, soms in grote worden en brede verbanden, soms in details en in fragmenten. Deze stromen van menselijke aard vloeien in elkaar over. Ik heb getracht de plekken aan te geven waar ze in een kluwen over elkaar heen vallen, de groepen die ermee behept zijn en waarbij ze elkaar vastgrijpen en waarin ze hun afhankelijkheid in halve en volle weerzin steeds weer bevestigen en continueren in cynisme en ongemak.
 
Een aantal dagen geleden schreef iemand mij dat de boosheid van Antillianen waarschijnlijk te maken heeft met de manier waarop Nederlanders tot ongeveer een generatie geleden naar de eilanden keken: als een mooie tropische vakantiespeeltuin met inwoners die nog niet tot de helft van de Europese ontwikkeling waren gevorderd en die je dan ook niet serieus hoeft te nemen. Ik schreef terug dat dat zeker ook waar is, maar dit betreft maar één fataal element: dat van de hooghartigheid. En daarbij… het gebeurt nog steeds. Op verschillende plaatsen in mijn betoog (en ook in mijn boek “De Caribische eilanden, het alternatief”) heb ik geschreven dat het Nederlands Caribisch gebied een weinig prestigieuze zaak is. Als je als politicus dit in je portefeuille hebt, wordt er enigszins op je neer gekeken. Ook het Nederlands journaille treft het gebied slechts op de derde plaats (of nog lager) en men beschrijft de eilanden als stapstenen waar je snel en slordig overheen mag wankelen. Het is bloedeloze onverschilligheid, die in allerlei toonaarden wordt gehumd. En dat is al eeuwenlang zo.
 
 
In hoofdstuk twee heb ik laten zien hoe Europeanen vanaf het eind van de middeleeuwen in een delirium van ontdekkings- en veroveringsdrang op bewonderenswaardige wijze de wereld bestormden. Hun moed en vindingrijkheid hebben velen geïnspireerd. Maar al snel sloeg dit om in hebzucht en strijd om het meeste. In de vroegkapitalistische verschijningsvormen verhieven velen dit tot deugd. Onder die vlag werd mensenhandel gelegaliseerd, een commercie die tot een van de grootste humane catastrofes aller tijden heeft geleid. Het was hebzucht die samen ging met een onpeilbaar superioriteitsgevoel en deze twee krachten versterkten elkaar: het werd de basis tot mensenroof, uitbuiting, moord en geweld. Deze twee complexen, die de basis vormden voor het moderne neoliberalisme (het utilitarisme oftewel het universeel egoïsme) en kapitalisme met ongebreidelde accumulatie van reserves, laat ik in dit hoofdstuk ook weerkeren met de uitdrukking van Verhaeghe:“het gif dat het slechtste in ons boven haalt”. Hij noemt beide complexen ook expliciet in zijn artikelen: de hoogmoed (van het stelsel van de meritocratie) en de schraapzucht, krachten die in het huidige neoliberalistische tijdperk tot crises hebben geleid. Beide krachten leiden tot vernedering en beschaming van grote groepen die niet mee willen of kunnen in de ratrace naar verondersteld geluk.
 
Avaricia en superbia; zij vormen het complex van de westerse veroveraars. Ze zijn de armen van de ene kant van de omhelzing die ik ziekmakend noem.
 
 
De andere twee: afgunst of nijd en woede of wraak, zijn ook uitvoerig aan de orde geweest in dit hoofdstuk. Het was het thema waar ik dit boek ook mee ben begonnen, namelijk de vraag waar de soms onmatige woede-uitingen toch vandaan komen die we in veel Antilliaanse verbanden tegen komen. Waarin schuilt de schijnbaar onredelijke furie in de betrekkingen, die zowel op elkaar als naar groepen daarbuiten zijn gericht? Ik heb het verschijnsel en de effecten van beschaming uitvoerig beschreven in vorige hoofdstukken. In dit hoofdstuk heb ik de Afrikaanse erfenis belicht, waar woede en afgunst in veel vormen manifest zijn, zoals in Europese of westerse contreien de hebzucht en arrogantie de geesten bepalen. Woede en afgunst: ira en invidia, zoals Bosch ze verbeeldt. Dat zijn de armen van de omstrengeling aan de andere kant. Zoals hebzucht in combinatie met arrogantie de beschaming teweegbrengt, zo versterkt de woede en afgunst dit geheel met het schuldcomplex. En dat is wat er exact gebeurt bij deze omstrengeling. We wurgen elkaar steeds nét niet; we drukken elkaar nét niet dood. Het gevecht lijkt voor de eeuwigheid, zoals ook De Tocqueville het uitdrukte toen hij het de eeuwige menselijke smet van schaamte en schuld noemde, een patstelling waaraan we niet kunnen ontkomen.
 
[wordt vervolgd]
 
 
[1] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 387 – 388.
 
 
[2] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 419.
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter