Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Singineti en dedehoso
door Carry-Ann Tjong-Ayong
De zaal is groot, koud ongezellig. Het harde witte licht uit de TL-buizen maakt de gezichten grauw en ongezond. De vele rijen witte plastic stoeltjes dragen niet bij aan de sfeer. Het is niet zoals Cecile was. De sfeer komt van de aanwezige mensen, die fleurig gekleed hun warmte over de kille ruimte verspreiden. Met gelach en gepraat, brasa en bosi.
De familie wordt omhuld door een warme deken van affectie. Cecile had veel vrienden. Ondanks de laat op gang gekomen publiciteit hebben zij de weg naar Ons Erf weten te vinden. De twee dames die met hun volume de singineti leiden hebben behalve de liederen een keur aan gedichten en schietgebedjes die ze onvermoeibaar op tafel werpen, wedijverend met de dichters Sombra, Tolin Alexander, Celestine Raalte en performers, die elkaar vrolijk en gevat interrumperen.
In de pauze is er anitriberi en bahmi en koude dranken. Later deelt men asogri en sukrértyi rond, zoals bij een dedehoso hoort.
De volgende dag is de begrafenis. Familie en naaste vrienden verzamelen bij het mortuarium. Cecile zal met muziek rond haar eigen huis worden gedragen. Ze ziet er prachtig uit. De dames van het mortuarium hebben haar deskundig opgemaakt. Zelfs de brutale uitdrukking op haar gezicht is authentiek en levendiger dan in maanden.. Zij is gekleed in een paars-rode zijden jurk, waarin wij haar niet lang geleden nog in zagen. Op haar hoofd heeft zij een kunstig gevouwen geruite angisa en zij is omringd door paarse en gele orchideeën en witte zakdoeken. Zij ziet er uit als een exotische vorstin, een grande dame, in haar met tembe, het Marron houtsnijwerk dat zij promootte, versierde kist.
Veel groten en notabelen maken hun opwachting: President Venetiaan, de directeur van cultuur Sidney Sidoel, parlementslid Yvonne Raveles (de vrouw van dichter R. Dobru), Arie Verkuyl – de architect die haar huis ontwierp, Pim de La Parra. Er komt een bloemstuk van de president en echtgenote en van de familie D. Bouterse…… Cecile was bekend in alle kringen.
Tolin Alexander houdt een bezielde monoloog, omlijst door saxofoonmuziek en pianospel van Liesbeth Peroti.
En ik draag een speciaal voor de gelegenheid gemaakt gedicht voor, terwijl mensen uit de zaal haar gedicht “Dede kapelka” in drie talen brengen.
Maar waar zijn de Schrijvers77? Waar zijn de collega’s van rabasi die zij zo inspirerend heeft geleid? Slechts Asser die haar kist zo liefdevol heeft versierd, is aanwezig. Haar broer Glenn en zoon Huub bedanken de aanwezigen met warme woorden.
De kist wordt zingend en dansend op bazuinmuziek naar de open groeve gedragen.
Het is een afscheid Cecile waardig.
Cat 3/3 2010
In memoriam Mohamed Ramdjan Soeltan
door Ellen de Vries
Op 25 februari 1980 grepen zestien sergeanten onder leiding van Desi Bouterse de macht in Suriname. Strategische plaatsen werden bezet waaronder de kazerne en het hoofdbureau van politiebureau. Tijdens de coup vielen ten minste vijf slachtoffers: twee militairen, een politieman en twee burgers.
Gesprek met de broer van de op 23-jarige leeftijd gesneuvelde agent Mohamed Ramdjan Soeltan.
Paramaribo – ‘Hallo’, klinkt het slaperig aan de andere kant van de lijn. ‘Spreek ik met Mohamed Hanief Soeltan?’, vraag ik verheugd. Dolblij, dat ik eindelijk een familielid van agent Mohamed Ramdjan Soeltan te pakken heb. Ik ben op zoek naar de nabestaanden van degenen die op 25 februari 1980 tijdens de militaire coup onder leiding van Desi Bouterse om het leven kwamen. Een poging om een van de nabestaanden van de militairen te interviewen, strandde. Als ik uitleg wat mijn bedoeling is, klinkt ook Soeltan niet erg enthousiast. Hij houdt de boot af. Hij heeft net dienst gehad en moet slapen, zegt hij. Het is tien uur ‘s morgens. Soeltan is loods. Na enig aandringen stemt hij toch in met een bezoek. Ik neem de bus richting Indira Ghandhiweg – een van de buitenwijken van Paramaribo – en ga verder met een taxi. Ik tref het: de taxichauffeur kent de familie Soeltan en levert me moeiteloos bij het juiste adres af. Bij een groot, vrijstaand huis met uitzicht over de weilanden, staat hij te wachten. Verrassend genoeg: volkomen uitgerust en breed lachend. Hij serveert zoete drankjes en vertelt over zijn broer, politieagent Mohamed Ramdjan Soeltan, die nu 53 jaar oud geweest zou zijn. Zelf is hij 50.
‘We zijn geraakt!’
In de nacht van 24 op 25 februari 1980 draaide agent Soeltan extra surveillancedienst. Vanwege acties van militairen die staakten omwille van een vakbondsconflict waren in Paramaribo buitengewone ordemaatregelen getroffen. Toen er tussen 2 en 3 in de ochtend bij de meldkamer van de politie schoten in de omgeving van de Memre Boekoekazerne werden gerapporteerd, besloten de dienstdoende agenten langs de kazerne te rijden om te informeren of de militairen iets hadden gehoord. Niet wetende dat de actievoerende militairen onder leiding van Desi Bouterse hadden besloten tot een coup en het kamp reeds was ingenomen. De wachtcommandant van de kazerne, luitenant Van Aalst, was daarbij gesneuveld. Politieman Freddy de Mees zat achter het stuur van het Volkswagenbestelbusje, met links van hem collega Soeltan en achterin agent Roy Jones, toen ze plotseling schoten hoorden. Jones dook plat op zijn buik. De Mees schreeuwde in de portofoon: ‘Prio 1, prio 1, kom in voor dubbel 5 7. Ze hebben op ons geschoten. We zijn geraakt’. De Mees en Jones kwamen er genadig vanaf en wisten het vege lijf te te redden. Soeltan gaf een gil en viel dodelijk getroffen neer in zijn stoel. Bij de overname van de munitiebunker aan de Doekhieweg werd sergeant-majoor Comvalius doodgeschoten. Soeltans lijk werd pas om 11 uur ‘s morgens door de rebellerende militairen opgehaald. De fotograaf van dagblad de Ware Tijd had er nog een foto van weten te maken, die later op de dag werd gepubliceerd in de krant.
Doodsbang
Broer Mohamed Hanief Soeltan was ‘s morgens nietsvermoedend naar de zeevaartschool gegaan. Vanaf de steigers kon hij zien hoe een marineboot schoten loste op het statige hoofdbureau van politie aan de waterkant: een ander belangrijk doelwit van de coupplegers. Bij de beschieting kwamen zeker twee burgers om het leven. De leerlingen werden naar huis gestuurd. Thuis aangekomen trof hij louter huilende mensen aan. Toen pas hoorde hij dat zijn broer vroeg in de ochtend doodgeschoten was. ‘Ik was ‘stom’, kon niets zeggen. Onze familie was kwaad op de militairen. Mijn broer deed gewoon zijn werk.’ Ramdjan was het vijfde kind uit een gezin van tien kinderen. ‘Hij was een rustige jongen, net als ikzelf. Wij zijn opgegroeid op het platteland, tussen de rijstvelden’, glimlacht hij. Zijn vader en een oom togen ‘s middags naar de kazerne, na veel gepraat mochten ze het stoffelijk overschot zien. ‘Als wij moslims onze doden gaan begraven dan baden we het lijk zelf. Ze hadden mijn broer gewoon in het mortuarium gegooid, bebloed en al.’ Hij wijst op zijn middel: ‘Hij was doorzééfd met kogels. Na twee of drie dagen mochten we hem begraven.’ De politie verzorgde de begrafenis. Daarna vertrok Soeltans vrouw met de baby van drie maanden naar familie in Nederland; ze had hier onvoldoende opvang.
Aangifte? Schadeloosstelling? Soeltan haalt zijn schouders op. ‘Iedereen wist dat de militairen mijn broer hadden doodgeschoten’, stelt hij. ‘Je begraaft hem en houdt je mond dicht. Iedereen was doodsbang. Het was een problematische tijd. Er was een avondklok.’
De eerste klap
Hij is de enige van de familie die erover wil praten. We rijden naar de islamitische begraafplaats Welgedacht B. aan de Indira Ghandhiweg, uit de verte herkenbaar aan de minaretten. Vooraan op de begraafplaats ligt het graf. Simpel: met een blauw en wit tegelmozaïek. De ingemetselde vaas aan het voeteneind is afgebroken. ‘Hier rust onze innig geliefde echtgenoot, vader, zoon en broer’, staat er op de gedenkplaat. Rechtsboven zijn de contouren van een fotolijst te zien. Het portret is verwijderd. Soeltan vertelt hoe zijn vader vlak voor de driejarige kranslegging naar het graf ging om het schoon te maken. Hoe bizar kan het gewone leven zijn; een filmscenarist zou de volgende scène schrappen omwille van de geloofwaardigheid. Toen de vader ineens omhoog keek: recht in de ogen van zijn overleden zoon, kreeg hij een hartaanval. ‘Hij stierf een paar dagen later in het ziekenhuis.’
Een tijdlang herdacht de politie jaarlijks de dood van zijn broer. Tegenwoordig niet meer. Als iets ‘oud’ wordt, dan vergeet men, weet Soeltan.
‘Er wordt onderzoek gedaan naar de 8-decembermoorden, maar’, stelt hij, ‘ik vind: moord is moord.’ Een paar jaar later, op 8 december 1982, doodden de militairen vijftien vermeende tegenstanders van het militaire bewind. Vijfentwintig personen onder wie Desi Bouterse staan nu in Boxel (Suriname) terecht op verdenking van moord. Iedereen weet van 8 december, meent Soeltan, en suggereert: de slachtoffers van 25 februari is men vergeten. Hij vermoedt dat de Nationale Democratische Partij, de partij van Bouterse, straks een groot feest gaat geven om dertig jaar revolutie te vieren. ‘De mensen die een klap hebben gehad, weten beter. Wij waren de eersten.’
Amnestie?
De militairen die op 25 februari 1980 om het leven kwamen, waren: majoor A.J. Comvalius en luitenant I.A. Van Aalst. Zeker twee burgers werden gedood tijdens de beschieting van het hoofdkantoor van politie. Een daarvan werd geïdentificeerd als Joseph Bacchus, Guyanese gastarbeider en werknemer van juwelier Oemrawsingh, de ander was vermoedelijk ook uit Guyana afkomstig. Kort na de coup werd een amnestieregeling afgekondigd die de verantwoordelijken uit de wind hield. Betty Goede van de Surinaamse Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede, die zich destijds inzette voor berechting van de ‘decembermoorden’, noemt het ‘natuurlijk niet terecht’ dat nooit onderzoek is verricht naar de gebeurtenissen op 25 februari. Gaat het hier om een moord zoals Soeltan meent of om een mensenrechtenschending, waarvan je je kunt afvragen of die onder een amnestieregeling valt? In dat laatste geval is verjaring niet aan de orde. Volgens de Surinaamse minister van Justitie en Politie, Chandrikapersad Santokhi, verjaren mensenrechtenschendingen nooit. Desgevraagd zegt hij dat per geval bekeken zou moeten worden of er voor destijds geleden schade nog vergoeding mogelijk is. Mohamed Hanief Soeltan zal er geen gebruik van maken: ‘Ik heb nu een rustig leven en probeer dingen te vergeten.’
In memoriam Cécile Zandwijken
Enige dagen geleden overleed Cécile Zandwijken. In december schreef Carry-Ann Tjong-Ayong nog over haar:
Zij zit op een lage stoel. Keurig gekleed. Haar vroegere rastavlechten zijn gereduceerd tot een gemillimeterd grijs kopje, volmaakt rond, waarin de grote ogen vaag verbaasd de ruimte opnemen. Wie ben ik? Wat doe ik hier? Wie zijn al die mensen? Zij is langzaam aan het wegzakken in haar eigen vergetelheid.
Zij is Cécile, een heel begaafde, artistieke vrouw met originele ideeën over de cultuur in Suriname. Een begenadigd dichter. Na een hersenbloeding werd zij nooit meer de oude. Nu praat zij niet meer en mompelt slechts Mmmm., terwijl zij je vriendelijk aankijkt met haar grote ogen. En zij houdt je met beide handen stevig vast.
In 2006 won zij de eerste prijs van de Black Magic Women Poëziefestival met het gedicht ‘Ini a mofo neti’ [In de avondschemering]:
Ini a mofo neti
In De Ware Tijd van 8 augustus 2006 verscheen een verslag van de BMW-middag door Bonnie van Leeuwaarde, dat hieronder wordt overgenomen:
Tweemaal 99 jaar
door Carry-Ann Tjong-Ayong
99 is een mooier getal dan 100. Symmetrisch als een eeneiige tweeling die naast elkaar loopt op weg naar de volgende levenseeuw. En eigenlijk zijn de honderd jaren ook voltooid want het eerste levensjaar in de moederbuik wordt nooit meegeteld.
Als je 1 zegt, bij het tellen is het eerste getal immers al voltooid.
Dus tante Nelletje en oom Johan, waren voor mij allebei honderd jaar.
Een topprestatie om zo lang zo alert, zo gezond op deze wereld, dit grontapu, dit aardoppervlak te mogen vertoeven. Ik heb hen allebei haast tot de laatste dag mogen zien en een brasa mogen geven. Oom Johan op het Ferrierfeest op in Katwijk aan Zee, waar hij nog een gloedvolle speech hield bij de inauguratie van de stichting die zijn naam draagt. Ik dacht toen nog: wat een zegen, als je dat nog kunt op die leeftijd….
Tante Nelletje zocht ik op 15 december op en ik schrok omdat zij niet op haar kamertje lag. Ik zag dat zij met afgedekte mond lag te slapen en streelde nog even haar zilvergrijze haar. Haar conditie was in een maand hard achteruit gegaan en het was eigenlijk geen schok meer dat wij op 17 december te horen kregen, dat zij in haar slaap was heengegaan. Het was al maanden haar grote wens, dat Hij haar zou komen halen.
Oom Johan vierde nog Kerst, Oud en Nieuw met zijn twee jongste dochters en hun gezinnen. Aan de vooravond van zijn overlijden gebruikte hij nog de dagelijkse maaltijd met Joan en Jan, die vlakbij hem wonen. Hij ging naar zijn huis, kleedde zich uit, ging op zijn bed liggen, deed het lampje aan, draaide zich op zijn zij en sliep in. Voor altijd, bleek de volgende ochtend, toen Joan hem belde en hij niet opnam. Toen Jan bij het huis kwam stak de krant nog uit de brievenbus. Dat was vreemd. Papsie haalde altijd de krant, maakte zijn ontbijt klaar. Toen Jan boven kwam vond hij zijn schoonvader met een vredige uitdrukking op zijn gezicht. Hij leefde niet meer.
Daarna kwam het hele circus in beweging, wat resulteerde in herdenkingsplechtigheden van het hoogste niveau, in de twee landen waar zijn hart en zijn leven lagen.
Tante Nelletje had een bescheiden Anitri begrafenis op de Hernhutterbegraafplaats Mariusrust. Zij liet geen nakomelingen na. Wij stonden met een handjevol rouwenden bij haar graf.
Oom Johan kreeg een staatsbegrafenis, waarbij de snelwegen langs de route werden stilgelegd door de escorterende politie. Een koninklijke uitvaart.
Hij liet 6 kinderen, 31 kleinkinderen 33 achterkleinkinderen en 2 betachterkleinkinderen na. Een grotere tegenstelling was niet mogelijk.
Twee mensen die mijn ouders hebben gekend. die hen hun onvoorwaardelijke vriendschap hebben gegeven. Die ik bewonderde.Van wie ik mijn hele leven heb gehouden.
cat 1 februari 2010
In memoriam Bisoendajal L. Birjmohan
Op zaterdag 30 januari 2010 is op 85 jarige leeftijd overleden Bisoendajal Lamberts Birjmohan. Hij was de auteur van Surinaamse Parelen uit Brits-Indië (Leidschendam 2005) en won in 2008 de Nederlands Aanmoedingsprijs voor Genealogie.
read on…Suriname verliest dynamische cultuurnestor in Elfriede Baarn
Paramaribo – “We hebben iemand verloren die door had dat cultuur dynamisch moet zijn. Je moet ermee bezig blijven en het inhoud geven.” Zo uitte Fred Fitz-James, contactpersoon van Naks in Nederland, zich bij het heengaan van Elfriede Baarn-Dijsteel.
Fitz-James prees het levenswerk dat is verzet door de cultuurnestor. Baarn-Dijksteel overleed gistermorgen op 62-jarige leeftijd in het bijzijn van haar familie. “Geheel overeenkomstig haar laatste wens”, zegt een familielid aan dWT. Clifton Braam, pr-man van Naks, geeft aan dat het overlijden van Baarn-Dijksteel een enorm verlies is voor de familie Baarn en ook voor Naks. “Hoewel we het hadden verwacht, is het toch een hele slag. Gisteravond nog zaten wij de documentaire die we van haar maken even door te nemen, omdat ze graag een deel ervan zou willen zien. En kijk wat ons vandaag overkomt”, verwoordt Braam zijn verdriet.
Volgens Braam verliest de gemeenschap iemand die enorm veel heeft verzet op het gebied van cultuur, vormings- en vrouwenwerk. “Naks verliest een gedreven voorzitter, een strateeg in denken en handelen.” Aanstaande woensdag zou de organisatie een dienst opdragen aan de familie en Baarn-Dijksteel zelf om kracht te putten voor herstel. “We wachten nu even af wat de familie zelf zal doen. Vanuit Naks gaan wij natuurlijk invulling geven aan de singi neti, maar wanneer dat zal geschieden hangt af van de familie.”
Vanaf morgen is er een condoleanceregister op het Naks-secretariaat. Eenieder die medeleven wil betuigen kan van tien uur ‘s morgens tot zes uur ‘s middags het register ondertekenen. De afdeling Cultuur van het Minov belegde twee weken geleden een bemoedigingsdienst voor het herstel van Baarn-Dijksteel en om medeleven met de familie te tonen. Stanley Sidoel, hoofd van die afdeling, is zeer verdrietig.
Hij kan zijn gevoelens moeilijk uiten en volstaat met: “Het komt hard aan en ik ga nu even afstemmen met de familie om te kijken wat Cultuur verder samen met Naks zal doen.” Ook in Rotterdam werd afgelopen week een ‘Grani gi Krakti’ gehouden voor Baarn-Dijksteel, georganiseerd door Nansie Media Networking en De Kotomisie Shop. Fred Fitz-James, vindt het heengaan van de cultuurnestor niet alleen een aderlating voor Suriname, maar absoluut ook voor Nederland. “Ze was zodra ze in Nederland was, bezig met gesprekken met diverse cultuurgroepen.
Ze gaf hen bagage mee om de Afro-Surinaamse cultuur hoog te houden en het verder te ontwikkelen”. Baarn-Dijksteel was al geruime tijd ernstig ziek als gevolg van leverkanker, die in november bij haar was geconstateerd. Toen was de ziekte helaas in een vergevorderd stadium. Desondanks bleef de familie hoop koesteren op herstel. “Wij blijven hopen, wij blijven bidden en wij blijven positief”, aldus haar echtgenoot Wilgo Baarn enkele dagen geleden tegenover dWT.
[overgenomen uit de Ware Tijd]
Odo-kenner en sportjournalist Guno Hoen overleden
Sporthistoricus Guno Hoen is donderdagmiddag op 87-jarige leeftijd in Paramaribo overleden. De laatste tijd ging hij enorm achteruit. Precies een week terug was Hoen nog aanwezig bij de uitvaartdienst van voormalig sportdirecteur Ro Phoelsingh. Daags daarna werd hij wegens kortademigheid opgenomen in het ‘s Lands Hospitaal, waar hij zijn laatste adem uitblies.
Van de hand van Hoen verscheen in 1980 Sporthelden uit ons verleden, in 1989 verscheen Onze sporthelden deel II en tenslotte in 1999 Onze sporthelden deel III. Ook bracht hij een Sranan odo buku [Surinaams spreekwoordenboek] in 1988 op de markt dat herhaaldelijk werd herdrukt. In 2003 werd de Stichting Guno Hoen opgericht, met als doel het werk waarmee hij is begonnen voort te zetten. Deze stichting heeft zich sterk gemaakt om de complete fotocollectie (tussen 500 en 800 foto’s) van Hoen vorig jaar te laten opkopen door het directoraat Sportzaken. In de op te zetten Sports Hall of Fame krijgen deze plaatjes een plaats in het documentatiecentrum. De collectie wordt als “kostbaar” en “heel waardevol” beschreven.
Maar Hoen was meer dan sporthistoricus. Hij was een heel goede voetballer en was de beste schutter bij het nemen van strafschoppen. Hij deed ook aan korfbal, was een damliefhebber, maar verzot was hij op voetbal. Voetbal was zijn leven. Hoen is Voorwaartser in hart en nieren geweest, net als hoe hij altijd NPS’er is gebleven. Hij schopte het tot kernvoorzitter. Daarnaast heeft hij er voor gezorgd dat een aantal personen hun weg vond naar de sportjournalistiek. In 1940 toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak moest Hoen als 19-jarige naar de schutterij. Zijn verdiensten voor Suriname bleven niet onopgemerkt: in 1997 werd hij benoemd tot Ridder in de Ere Orde van de Palm en vier jaar later werd hij onderscheiden met de Lifetime Achievement Award. Hoen kreeg elf kinderen.
[Aangepaste tekst, overgenomen van Waterkant.Net]
Johan Ferrier: een onderwijzer en gentleman in de Surinaamse politiek
door Peter Sanches
Op 4 januari 2010 stierf Johan Ferrier (99): de eerste president van Suriname. Peter Sanches werkte aan een speciaal cadeau voor de 100ste verjaardag van Ferrier: het Grote Anansiboek. Want behalve onderwijzer en president van Suriname was Ferrier ook een meester-verteller van Anansiverhalen.
Helder en monter van geest is hij als ik hem ontmoet tijdens de jaarlijkse herdenking van de 8 december-moorden in de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam, nog geen maand geleden. Voor een 99-jarige loopt hij erbij als de beste reclame voor goede gezondheid. Ik kon toen niet weten dat ik – en veel van de andere aanwezigen – hem die avond voor de laatste keer levend zouden zien. Maandagmiddag om 13.00 uur rinkelt mijn mobieltje. Een nicht van Johan Ferrier is aan de lijn en zegt: ‘Gecondoleerd’. Ik snap haar niet, want het kwartje valt niet onmiddellijk. Zij zegt voorzichtig: ‘Weet je het nog niet…?’ Dan begint mij te dagen dat Johan Ferrier op 4 januari het aardse voor het hemelse heeft verwisseld.
Anansiboek
De emoties steken even de kop op. Want ik ben vanaf november 2008 als redacteur nauw betrokken bij het samenstellen van een speciale editie van zijn Grote Anansiboek. De verhalen zijn allemaal door hem geschreven. Op zijn 100ste verjaardag op 12 mei 2010 zou het hem feestelijk worden aangeboden door zijn kinderen en kleinkinderen, om de verjaardag van hun ‘papsie’ (zo wordt hij door hen genoemd) op een bijzondere manier te vieren. Met een speciaal voorwoord van de Surinaamse president Ronald Venetiaan en de Nederlandse premier Jan-Peter Balkenende. Ik heb me heel even verdrietig gevoeld na het nieuws. Maar dat was snel over. Want Johan Ferrier heeft een rijk en goed leven gehad. Hij is nu gaan rusten, zoals Surinamers dat zeggen. Het is absoluut een welverdiende rust na meer dan 80 jaar van harde en noeste arbeid.
Johan Ferrier heeft de functies die hij bekleedde niet als vanzelfsprekend beschouwd, hij vond het een eer zijn ‘land en volk’ te mogen dienen en heeft dit met grote toewijding gedaan. Hij leefde niet in een ivoren toren, integendeel wist hij altijd wat er onder de bevolking speelde. Hoewel hij veel politieke functies heeft bekleed, is hij zijn hele leven in hart en nieren ‘onderwijzer met een missie’ gebleven: hij wilde door middel van educatie en opvoeding zijn volk verheffen, mede als reactie op het feit dat de kolonisator educatie niet nodig had gevonden voor de gewone Surinamer. Het klinkt wat plechtstatig, maar dit was wat Ferrier voor ogen had: de ontwikkeling van zijn land en volk. Het maakte hem tot de staatsman die hij uiteindelijk is geworden. Het maakte ook dat hij altijd balanceerde tussen hoop en zorg als het Suriname betrof. Op momenten dat het moest koos hij zijn woorden zorgvuldig om ‘zijn’ mensen toe te spreken en een hart onder de riem te steken. Zijn speeches waren meestal opvoedkundig van aard, maar nooit belerend van toon, wel altijd enthousiasmerend.
[Overgenomen van de site van Wereldjournalisten]
Johan Ferrier overleden
Op 4 januari 2010, is in Oegstgeest overleden Johan Henri Eliza Ferrier, geboren in Paramaribo op 12 mei 1910, padvinderscommandant, laatste gouverneur van het overzzese Rijksdeel Suriname, eerste president van de onafhankelijke Republiek Suriname, en bekend als verteller van Anansitori. Zijn lichaam wordt opgebaard in het gebouw van de Surinaamse ambassade in Den Haag. Zaterdag 9 januari wordt er een dankdienst gehouden in de Koningskerk in Amsterdam die live wordt uitgezonden door de Wereldomroep.
In memoriam Edgar Cairo
Vandaag exact negen jaar geleden werd Edgar Cairo dood aangetroffen in zijn woning in Amsterdam-Oost. De grootste virtuoos van het Surinaams-Nederlands en een van de allergrootste schrijvers in het Sranantongo was heengegaan. Om hem te gedenken een van zijn mooiste gedichten, dat ik zo vrij ben op te dragen aan alle gongosaman die sinds het verschijnen van de biografie van Anton de Kom opeens vonden dat de wereld hun braaksel verdiende. Beterschap!
mekunu
den wer’ den neti‑rowyapon
fu ber’ den krin deifesi
den kenki kunbat’tei
fu tori noyaso
…span den tongo k’ba
fu tes’ a sapa
fu b’buwortu
…kari den gari k’ba
fu srepi kon na dorosei
a faya fu den du
den e bron
gongosaman
de fu bar’ urei
dyarusuman
de fu dansi
a mi nen tapu
mi nyunman‑nen
tyuri f’ den
baya
tyurun
ongerechtigheid
zij hebben hun rouwjapon van nacht aangetrokken
om hun schone gezicht van overdag te begraven
zij hebben hun navelstreng verwisseld
voor praatjes, op dit ogenblik
…hebben reeds hun gal opgeroepen
om naar buiten toe te slepen
het vuur van hun daad
ze staan in brand
de kwaadsprekers
staan op het punt hoera te roepen
zij die jaloers zijn
staan op het punt te dansen
ten koste van mijn naam
mijn rituele bijnaam
voor hen het teken van minachting
hoor
nog eens het teken van minachting
Henk Tjon en Thalia
door Carmelita Teixeira
Theaterfenomeen! Deskundig, dynamisch, fantasierijk, humoristisch en nog veel meer van dergelijke karakteristieken, zijn de afgelopen dagen gebruikt om de theaterman en persoon die Henk Tjon was, in de media neer te zetten. Geroemd en bejubeld, niet alleen nu hij er niet meer is, maar ook al tijdens zijn leven.
Theater en toneelgenootschap Thalia, meer dan 170 jaar oud en een begrip in het culturele leven in Suriname, kon niet om het theaterfenomeen Henk Tjon heen, zoals ook Henk niet om Thalia heen kon. Over de relatie die in 1970 begon en die ruim dertig jaren geduurd heeft, zouden wij het uitvoerig willen hebben, puttend uit documenten en persoonlijke ervaringen. Het is bekend dat grote delen van ons archief de tand des tijds niet hebben doorstaan. De nog in leven zijnde personen die in Thalia het meest met Henk gewerkt hebben, kunnen wij niet raadplegen. Frank Faverey heeft zich een aantal jaren geleden uit de organisatie teruggetrokken en onze nestor Wilfred Teixeira zit momenteel in Nederland.
We zouden daarom geneigd zijn te denken dat wij ermee klaar zijn als wij simpelweg de grote, bekende projecten opsommen die Henk bij ons realiseerde:
Henk en Thea (Doelwijt) vanaf 1973 met het Doe-theater in Thalia;
Henk als acteur in Lafu a no sjen in 1977, waarin hij de beroemde cabaretier Johannes Kruisland speelde en in 1982 als Henny in het Zuid Afrikaanse Egoli van Matsemala Manaka, een Thaliaproductie;
Henk als artistiek leider van het eerste Thalia-festival bij de heropening van het gerenoveerde theater in 1982;
Henk als bedenker van het artistieke concept en artistiek leider bij het acht maanden durende Ala kondre-festival ter gelegenheid van 150 jaar Theater Thalia in 1989;
Henk en Wilgo (Baarn) als de uitvoerders van de openingsceremonie voor de viering van 160 jaar Toneelgenootschap Thalia in 1997, met een optreden van de Ala kondre dron-formatie. En bij diezelfde viering als de bedenkers van Oremi, de tori neti, waarbij een reis gemaakt werd door de culturen van de Surinaamse samenleving.
Maar met deze simpele opsomming doen we geen recht aan de relatie Henk Tjon – Thalia.
In een poging via orale bronnen alsnog een stuk van onze historie vast te leggen, organiseerde Thalia eind 1996 en begin 1997 een drietal historische vertelavonden. De toen nog in leven zijnde theatermakers en acteurs werden, in aanwezigheid van publiek, in de foyer geïnterviewd door Carmelita Teixeira. De vertelavonden werden opgedeeld in drie periodes, startend in 1937, toen Thalia precies honderd jaar bestond. De deelnemers beantwoordden vragen over hun bijdragen en ervaringen in het theater. Henk Tjon en Wilgo Baarn participeerden in de laatste interviews op 25 maart 1997, die handelden over de periode na 1970. Dankzij deze interviews is de relatie van Henk Tjon met Thalia in zijn eigen woorden vastgelegd.
Een greep daaruit:
Hoe kwam Henk met zijn Doetheater in Thalia terecht?
‘Als theatermaker had ik,’ zei Henk, ‘een ‘klik’ met schrijfster/journaliste Thea Doelwijt. In 1970 maakten wij samen een soort cabaretmusical Frrrèk. Daarna volgden Hare Lach en in 1973 Land te koop. Deze stukken hebben ertoe geleid, dat we tegen elkaar zeiden: Nu willen wij echt toneel op niveau doen en wij willen het Surinaamse theater ontwikkelen en een nationaal theater bouwen, we moeten een company vormen. Een gezelschap dat getraind is, getraind in het theatervak. Zo ontstond Doe. Penningmeester Frank Faverey van Thalia werd de zakelijke leider van het Doe-theater.’
Doe had geen eigen theatergebouw, Thalia had een schouwburg maar in die tijd geen gezelschap. De twee werden het gauw eens: Doe werd het huistheater van Thalia. Het mocht er werken zonder daarvoor huur te betalen; huur werd alleen betaald als er werd opgetreden. Dat was de deal. Terwijl Frank goochelde met de financiële middelen, hield Doe Thalia niet alleen voor zichzelf, maar ook voor andere groepen open.
Henk had zijn ‘kantoor’ in de artiestenvleugel, op de eerste etage, aan de achterzijde van het gebouw. Het woord ‘kantoor’ nadrukkelijk tussen aanhalingstekens, want Henk was geen kantoorman. Op het bordje boven de deur stond ‘regisseur’. Er stonden een tafel met veel paperassen, stoelen en een stretcher. In deze kamer voerde hij besprekingen, werkte ideeën uit, at en dronk er. Dit was zijn huis en zijn thuis, want hij bracht er niet alleen lange werkdagen, maar vaak ook de nacht door.
Een volgende periode. Wat deed Henk in de jaren tachtig in Thalia?
‘Een van onze doelen met het Doe-theater was een nationaal theater beginnen,’ verklaarde Henk. ‘Wat we daarmee bedoelden, was dat wij een soort laboratorium waren, waarin we van al die verschillende etnische groepen de theatervormen verwerkten. We begonnen een trainingsprogramma en ontwikkelden speltechnieken vanuit de verschillende etnische groepen. Stel je voor, ramlila of winti ofwayang die hun eigen technieken hebben, daar is een eigen toneelvorm voor. Daar werden door ons lessen voor ontwikkeld.’
Henk leerde het publiek op die vertelavond in 1997 op speelse wijze de handklap techniek die Saramaccaanse vrouwen bij hun sekete-liederen gebruiken, waarbij een gesmoord geluid klinkt, omdat ze bij het klappen kommetjes maken van hun handen. Een andere techniek die hij overbracht, was de dyeme: voeten een voor een met een lichte stamp neerzetten, mond open, geluid maken en uitademen.
Tot zover een greep uit het interview, dat nu niet helemaal kan worden weergegeven.
Henk trakteerde de aanwezigen op deze historische avond van 25 maart 1997, samen met Wilgo, op fragmenten uit Egoli, uit Anansi en als toegift kroop hij weer in de huid van Johannes Kruisland met de woorden:
‘Bonsoir, geacht publiek, dames, mijne heren
Ik moet vooral vandaag u heel extra salueren
Ik paar aan mijne groet de dank dat u hier heeft willen zijn,
Dat het zo een volle zaal is, vind ik natuurlijk ook fijn.’
Etcetera.
Henk wilde de historie van Thalia op papier zetten. Op een morgen in 2002 stapte hij met een aantal volgeschreven vellen in de hand, onze administratie binnen. Hij vroeg of dat voor hem uitgetypt kon worden. Het was niet af, hij zou er nog verder aan werken, zei hij. Het is bij die vier pagina’s gebleven. Thalia heeft dit onafgemaakte stuk van Henk bewaard, digitaal, veilig voor ongedierte en vocht. De tekst geeft weer hoe Henk Thalia zag en wat Thalia volgens hem nog zou kunnen.
Henk, Thalia e sari fu yu dede, ma wi e prisiri fu san yu libi na baka.
Voor een videoverslag van de herdenking van Henk Tjon bij DNA door Usha Marhe klik hier
The last dramatic sentence
The last dramatic sentence we heard from him was: “Silence! Total Silence!”
And all the trees and creeks
around understood:
this meant the end.
This Caribbean Soul
had bade us “Farewell!”
A man who unselfishly
had wrought
a kind of Caribbean Brotherhood
with music, theatre, poetry, dance
from an emerging state,
a state more than independance.
And it is this striving
we deeply appreciate.
A man showing up
our face of Brotherhood
everywhere.
Is this not a pillar
supporting us?
Therefore it is this
we bear in mind.
This treasure
this link he made
with our friends here and abroad.
A link a perpetual livelihood.
Michael Slory
22-09-2009