blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Haas Fred de

Asiento (12)

De slavernij van de Oudheid tot nu
 
door Fred de Haas
 
Afrikanen in Zuid-Amerika
 
Hoewel dit onderwerp eigenlijk te veelomvattend is om in het bestek van dit artikel te behandelen, is het toch interessant om de lezer een idee te geven van de invloed van miljoenen Afrikanen in het Caribisch gebied en de landen van Latijns-Amerika. We zullen een selectie maken van de gebieden waarin deze aanwezigheid in sociaal en cultureel opzicht nog steeds duidelijk aanwezig is. Vanuit het oogpunt van de Curaçaose geschiedenis ligt het voor de hand om de blik te richten op Spaanssprekende landen als Cuba, Venezuela, Colombia, Santo Domingo en Puerto Rico.
Cuba
Driekwart van de Afrikanen kwam in de eerste helft van de 19e eeuw naar Cuba. In totaal waren er in die tijd ongeveer 850.000, van wie er nog velen Afrikaanse talen spraken. Men duidde de Yoruba uit Nigeria aan met de term ‘Lukumí’. Ook de term ‘Carabalí’ kom je vaak tegen. Dat woord is afgeleid van ‘Calabar’, de Oostelijke kuststreek van het huidige Nigeria. Het is een naam die over heel Latijns-Amerika verspreid is, sinds de vroegste tijden. De Colombiaanse priester Sandóval merkte in 1627 het volgende over hen op: ‘los caravalíes son incontables y no se entienden unos a otros, ni hablan lenguas mutuamente inteligibles…’  (Vertaling: er zijn talloos veel Carabalí’s en ze verstaan elkaar niet en spreken ook geen onderling verstaanbare talen). Zie ook Pérez, Nancy e.a. El cabildo carabalí isuama, 1982, Santiago de Cuba.
Nog vager is de aanduiding ‘Mandinga’. Vanaf de vroegste tijden werd die term gebruikt om elke uit West-Afrika afkomstige ‘zwarte’ aan te duiden.
Nog zo’n onduidelijke term is ‘Congo’. In Cuba betrof het duidelijk Afrikanen die Bantoetalen spraken, voornamelijk Kikongo uit het Noordelijk deel van de Congo. Die taal is blijven voortbestaan in de religieuze rituelen en liederen van de Afrikaanse (met Europees-religieuze gebruiken doorspekte) rituelen die bekend staan onder de naam ‘Regla de Congo’, ‘Palo monte’ of ‘Mayombe’. Een verzamelnaam voor die religieuze fenomenen in Cuba is ‘Santería’.
In de negentiende eeuw was er veel sprake van arbeidsmigratie van de andere eilanden. Ook vanuit Aruba en Curaçao. Een zekere Gerardus Bosch had mensen in het Cubaanse Cienfuegos Papiaments horen praten (D.C. Hesseling, 1933, ‘Papiamento en Negerhollands’, Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 52/2). Ook kwam Papiaments in andere delen van Cuba voor. Cubanen noemden het  wel ‘español arañado’ (Spaans met krassen). De meeste arbeiders kwamen uit het nabijgelegen Haïti. Alejo Carpentier schreef over de ellendige omstandigheden van die mensen in zijn boek Ecue-Yamba-O.
[wordt vervolgd]

Asiento (11)

De slavernij van de Oudheid tot nu
 
door Fred de Haas
 
Felipe Guaman Poma de Ayala: een Peruaanse Indiaan tussen twee vuren
 
 
De reden waarom ik in dit artikel wat plaats wil inruimen voor Guaman Poma de Ayala is dat men zo weinig hoort en leest over het standpunt van de autochtone Indiaan in de tijd van de Spaanse overheersing en de ‘Atlantische’ slavernij. Guaman Poma is een goed voorbeeld van het denken van de ontwikkelde Indiaan uit die tijd.
Felipe Guaman Poma de Ayala (geboren ± 1550) was een Indiaan van adel uit de tegenwoordige Peruaanse provincie Ayacucho. Hij sprak Quechua en Spaans – dat hij overigens grammaticaal  niet helemaal beheerste –  en diende als tolk bij Fray Cristóbal de Albornoz. In die hoedanigheid reisde hij veel en maakte kennis met de manier waarop de Spanjaarden zijn land en volk regeerden. De neerslag van zijn observaties is te vinden in zijn Nueva Crónica y buen gobierno die hij schreef rond het jaar 1615 en die is gedigitaliseerd door de Koninklijke Bibliotheekvan Kopenhagen (op het Internet te vinden).
Guaman Poma zag ook hoe de ‘negers’ in Perú werden behandeld en vergeleek dit met de situatie waarin de oorspronkelijke Indiaanse bewoners verkeerden. Hij pleitte in zijn werk voor gelijke behandeling en kan met een beetje goede wil worden beschouwd als een vroeg socialistisch denker. Hij had trouwens veel van zijn kennis en manier van beschouwen te danken aan Bartolomé de las Casas, de geestelijke die zich had ingezet voor het lot van de tot slaaf gemaakte Indianen en er aldus – min of meer ongewild – voor had gezorgd dat men Afrikanen als slaaf ging gebruiken. Later had Bartolomé de las Casas daar spijt van en keurde die praktijk af. Guaman Poma heeft dit echter niet meer meegemaakt.
Het is curieus om te lezen hoe Guaman Poma onderscheid maakt tussen ‘Negros bozales’, de direct uit Afrika ingevoerde slaven en ‘Negros criollos’, de Afrikanen die in de kolonie waren geboren en voor wie hij geen goed woord over heeft. Over de ‘bozales’ schrijft hij o.a. het volgende (in het Spaans van begin 17eeeuw):
‘Estos son fieles, creen en Dios, guardan los mandamientos y las santas buenas obras y obedesen a sus amos. Cree más presto la fe y trabaja con sus prógimos. Tienen caridad, amorosos; de bozales salen buenos esclabos pues que San Juan Buenauentura salió de ellos. Dizen los españoles negros bozales no uale nada. No saue lo que se dizen. Lo que a de tener enseñalle con amor y criansa y dotrina. Uale déstos por dos negros criollos un bozal; de bozal salen santos’.
(Vertaling: die echte Afrikanen zijn trouw, geloven in God, houden zich aan de tien geboden, doen aan goede werken en gehoorzamen hun meesters. Ze nemen het geloof sneller aan en zijn coöperatief; ze hebben hun naasten lief en zijn goedhartig; het zijn goede slaven want de heilige Johannes Buenaventura is immers uit hen voortgekomen. De Spanjaarden zeggen dat de direct uit Afrika ingevoerde slaven niets waard zijn. Maar ze weten niet wat ze zeggen. Je moet ze liefde en geloof bijbrengen. Dan is één echte Afrikaan net zoveel waard als twee Creoolse Afrikanen; echte Afrikanen brengen heiligen voort’).
We zien dus dat de Indiaan Guaman Poma de slavernij, curieus genoeg, beschouwt als een gegeven en ook geen enkele kritiek heeft op de katholieke godsdienst.
Even verder lezen we hoe hij denkt over de zwarte Creolen die in de koloniën zijn geboren:
‘Cómo los negros y negras criollos son bachilleres y rreboltosos, mentirosos, ladrones y rrobadores y salteadores, jugadores, borrachos, tauaqueros, tranposos, de mal beuir y de puro uellaco matan a sus amos y rresponde de boca. Tiene rrozario en la mano y lo que piensa es de hurtar y no le aprouecha sermón ni predicación ni asotes ni pringalle con tocino. Mientras más castigo, más uellaco, y no ay rremedio, ciendo negro o negra ciolla’.
(Vertaling: wat zijn die Creoolse negers en negerinnen van hier toch babbelziek en twistziek, leugenachtig en diefachtig; het zijn rovers en struikrovers, gokkers, dronkenlappen, rokers, oplichters, ze leven er maar op los, het zijn schurken, doden hun meesters en zijn zo brutaal als de pest. Ze lopen met de rozenkrans in hun hand en denken alleen maar aan stelen: ze zijn ongevoelig voor preken en goede woorden, voor slaag en verwennerij. Hoe zwaarder ze worden gestraft hoe schurkachtiger ze worden en daar is niets aan te doen. Het zijn immers Creoolse negers en negerinnen van hier’).
Overigens is hij van mening dat met goed onderwijs en een behoorlijke behandeling er best wat te maken valt van de Creoolse negers en negerinnen.
Het loont de moeite om een een kijkje te nemen op de gedigitaliseerde versie op de website, want Guaman heeft niet alleen uitgebreid en scherp geschreven over het koloniale misbruik, maar ook nog tal van leuke en mooie tekeningen gemaakt bij zijn werk.
[wordt vervolgd]

Asiento (10)

De slavernij van de Oudheid tot nu
 
door Fred de Haas
 
De West-Indische Compagnie (WIC)
In 1621 werd de West-Indische Compagnie opgericht die agressief optrad tegen de Portugezen en zelfs een tijdlang Fort Elmina bezette (1637) en een deel van Noord-Oost Brazilië (1630) waar de Nederlandse Prins Maurits de scepter zou gaan zwaaien. Ook Luanda en Benguela werden ingenomen (1641). Op het hoogtepunt van hun macht controleerden de Hollanders de slavenhandel van Kaapverdië tot Angola en beheersten de belangrijkste Afrikaanse handelsposten. Maar in 1648 moesten zij hun macht weer prijsgeven. Ze verplaatsten toen hun handel naar Annobon en naar verschillende plaatsen langs de Afrikaanse kust.
Het Asiento de negros
Wie op Curaçao de Rijkseenheid Boulevard afrijdt in de richting van Punda komt vanzelf aan de rechterkant langs de plaats waar in vroeger eeuwen het slavendepot van de West-Indische Compagnie was gevestigd. Peter Stuyvesant mag dan inmiddels van zijn sokkel zijn getrokken maar de naam ‘Asiento’ bestaat nog steeds en wordt vaak genoemd zonder dat men zich ervan bewust is dat deze symbool staat voor een van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis van het eiland. ‘Asiento’ is op zich een onschuldig woord dat is afgeleid van het Spaanse werkwoord ‘asentar’ dat, naast andere betekenissen, zoveel kan betekenen als ‘een particuliere onderneming aanwijzen om een bepaalde dienstverlening te verrichten’ (María Moliner, Diccionario de uso del español, Editorial Gredos, 1973). Die opdracht kwam, binnen het kader van wat we hier bespreken, van de Spaanse overheid, die een handelsfirma toestemming verleende om een bepaald aantal slaven per jaar te leveren voor de Spaanse kolonies. Iemand of de instelling die dat deed was een ‘asentista’. De overeenkomst heette ‘asiento’, een woord dat ook ‘plaats’ kon betekenen. In dit geval dus de plaats waar de slaven in depot werden gehouden.
Jarenlang hadden de Portugezen zo’n ‘asiento’ overeenkomst in handen gehad. Van 1580-1640 waren de Portugezen de belangrijkste monopoliehouders van de slavenhandel totdat ook anderen de kans schoon zagen om een overeenkomst met de Spaanse kroon af te sluiten.
De Hollanders, die het strategisch gelegen eiland Curaçao dat ze op de Spanjaarden hadden ‘veroverd’ (er zaten op Curaçao in die tijd maar anderhalve man en een paardenkop, dus zoveel viel er niet te veroveren) als distributiecentrum zouden gebruiken voor het hele Caribische gebied, sloten in 1662 een overeenkomst met de Spaanse kroon waardoor zij voor een tijdje het alleenrecht verwierven om de Spaanse kolonies van slaven te voorzien.
Zo’n asiento regelde tot in detail de rechten en plichten van de contractanten. Zo bleef, bijvoorbeeld, de WIC na aankomst van een slavenschip gedurende 38 dagen verantwoordelijk voor de aangevoerde slaven. Als er verschil van mening was tussen de Compagnie en de Spaanse handelaar dan werd dit geschil behandeld door een daartoe aangestelde rechtbank in Amsterdam. Het was overigens de bedoeling dat er alleen slaven werden verkocht aan Spaanse handelaars, maar daar werd flink de hand mee gelicht.
In 1675 werd de overeenkomst nog een keer verlengd, maar daarna kwamen de Fransen en de Engelsen. De Fransen waren vooral actief in het begin van de 18e eeuw en werden daarna afgelost door de Engelsen die al sinds het midden van de 16e eeuw op beperkte schaal slavenhandel hadden bedreven en ook veel slaven naar Montevideo en Buenos Aires brachten.
De Hollanders namen toen hun toevlucht tot de ‘illegale’ slavenhandel en bleven vanuit Curaçao slaven leveren aan de Spaans-Amerikaanse kolonies. Tot het einde van de 17e eeuw haalden zij driekwart van de Afrikanen uit Bénin (Dahomey) en een kwart uit Angola. Na 1720 kwam ± 25% uit Nigeria, ± 45% uit Ivoorkust (Côte d’Ivoire) en ± 30% uit Angola.
[wordt vervolgd]

Asiento (9)

De slavernij van de Oudheid tot nu

 
door Fred de Haas

 
Bozales
 
De interne Afrikaanse slavernij kan niet worden vergeleken met de Atlantische. De Afrikaanseslaven bleven tenslotte in hun eigen cultuur (hoewel de Afrikaanse stamhoofden er meestal voor zorgden dat ze de slaven buiten hun eigen grondgebied haalden), hun leefomstandigheden waren niet zo veel anders dan die van de armste vrije Afrikanen, ze konden beter met elkaar communiceren vanwege het feit dat er grote groepen waren die dezelfde taal spraken, ze werden meestal niet gescheiden van hun vrouwen en kinderen en er was geen ‘racisme’ zoals dat langzamerhand begon te ontstaan op het Iberisch schiereiland en in de Amerika’s.
Men begon de Afrikanen, als ze eenmaal buiten hun woongebied waren, te zien als vreemde, primitieve wezens en, omdat ze Spaans of Portugees ‘brabbelden’, als inferieur. Ze werden ‘bozales’ genoemd, een uitdrukking die zeer waarschijnlijk verband houdt met het woord ‘bozo’ dat het donshaar aanduidt van een man die nog een echte snor of baard moet krijgen. Een ‘bozal’ is dus een ‘nieuweling’, iemand die ‘vers’ uit Afrika kwam.
Zelf vonden de Spanjaarden en Portugezen dat ze, in tegenstelling tot de ‘brabbeltaal’ van die bozales een correcte ‘christelijke taal’ spraken. De Spaanse uitdrukking voor ‘duidelijke taal spreken’ is nog steeds ‘hablar en cristiano’! Hoewel de uitdrukking in het Portugees is verdwenen, bestaat ie nog wel in Azië. Daar vind je nog steeds een Portugees-Creoolse taal die – door zeer weinigen nog –  wordt gesproken in Macau, het zogenaamde ‘Patuá kristão’. Dat ‘kristão’ (= christelijk) slaat duidelijk op het (correcte!) Portugees van vroeger.Het Portugees als communicatiemiddel

Overigens werd Portugees een belangrijk communicatiemiddel in West-Afrika. Er zijn veel Portugese leenwoorden in het Kikongo en Kimbundu. Er waren Kongolezen die vloeiend Portugees spraken. Maar dat gold alleen voor de elite uit het machtige Koninkrijk Kongo waarmee de Portugezen in het begin hartelijke betrekkingen aanknoopten. Een van de Kongolese heersers voerde zelfs een jarenlange correspondentie met de Portugese koningen. Vanzelfsprekend zorgden de Kongolese bestuurders ook voor slaven. De rijke kinderen uit de Kongo gingen studeren in Portugal (waar dus zowel vrijen als slaven rondliepen).
De meeste Afrikanen spraken echter een soort bastaard-Portugees dat aan de oorsprong heeft gestaan van verschillende volwaardige Creools-Portugese talen als het Kaapverdisch en de Creoolse talen van Guinee-Bissau en São Tomé. Ook het Papiaments is hiermee verwant.
Macht van de Portugezen
Het eiland Arguim voor de kust van Marokko werd het eerste slavendepot. Karavanen voerden slaven van Senegambia naar Arguim en vandaar ging het naar Portugal. Omstreeks het midden van de 15e eeuw werden er meer dan 1000 slaven per jaar aangevoerd in Arguim. Later verschoof de handel meer naar het Zuiden, naar Bénin (Dahomey), Kongo en Angola. In 1576 stichtte Paolo Dias de Novaes met toestemming van de koning vanNdongo (een vorstendom ten Zuiden van Kongo) de kolonie Ngola. ‘Ngola’ was de titel van de koning (de naam ‘Angola’ is daarvan afgeleid).
Luanda (1576) en Benguela (1617) werden belangrijke centra van slavenhandel. Omdat de Portugezen zich in de slavenhandel begaven werden zij concurrenten van de koning van Ndongo. Deze liet op een gegeven moment uit woede hierover de Portugezen die aan zijn hof verbleven allemaal vermoorden en dat betekende het begin van een lange oorlog die pas in 1671 was afgelopen. De macht van het Koninkrijk Kongo en het Koninkrijk Ndongo werd langzaam door de Portugezen gebroken.
De Portugezen waren jarenlang de monopoliehouders van de slavenhandel. Aan het eind van de 17e eeuw begon hun macht te tanen en werd het nieuwe gezag gevestigd door Hollanders, Fransen en Britten.

[wordt vervolgd]

Asiento (8)

De slavernij van de Oudheid tot nu
 
door Fred de Haas
 
 
 
De slaven van São Tomé
 
De enkele tientallen Portugezen die aanvankelijk het eiland São Tomé hadden gekoloniseerd en er, net als op Madeira, suikerriet verbouwden, merkten dat ze niet goed tegen het klimaat konden en besloten daarom Afrikaanse slaven te ‘importeren’.  Het eiland veranderde in een soort landbouwmaatschappij die betrekkelijk onafhankelijk was van de Portugese Kroon. São Tomé werd ook een slavenopslagplaats en een plaats waar de slavenschepen die op weg waren naar de Amerika’s aanlegden om te ravitailleren.
Op verschillende plaatsen aan de Afrikaanse kust bouwden de Portugezen, met toestemming van de plaatselijke Afrikaanse potentaten, versterkte plaatsen zoals São Jorge da Mina (het Nederlandse ‘Elmina’) aan de kust van het huidige Ghana. Het centrum van de Afrikaanse handel (de handel in goud was belangrijk) verplaatste zich langzamerhand naar de Atlantische kust waar machtige Afrikaanse vorstendommen ontstonden. De Portugese historicus Magalhães Godinho (L’économie de l’Empire portugais aux XVe et XVIe siècles, Paris, 1969) heeft dit genoemd de ‘overwinning van de karveel op de karavaan’. Die schepen konden natuurlijk veel meer en goedkoper goederen leveren aan de Afrikanen dan de karavaanhandel.
Slaven op het Iberisch schiereiland en in het Middellands Zeegebied
Zoals hierboven al terloops vermeld, was het fenomeen ‘slavenhandel’ niet vreemd voor de Spanjaarden en Portugezen die hiermee al kennis hadden gemaakt tijdens de Arabische overheersing. Zo kregen de katholieke Spanjaarden te maken met zwarte slaven na de herovering van Sevilla op de Arabieren in 1298.
In het Middellands Zeegebied werd druk handel gedreven in slaven door handelaren uit Genua, Venetië en Sicilië die hun slaven betrokken uit o.a. de Balkan, Zuid-Rusland, Syrië en Turkije. In de 15e eeuw werden er veel Afrikaanse slaven ingevoerd in Sardinië en Napels. Handelaren uit Catalonië brachten Afrikaanse slaven naar Catalonië en Zuid-Frankrijk. In Pisa en Genua waren er slavenmarkten waar Italiaanse kooplieden terecht konden.
De interne Afrikaanse slavenhandel
De vroege slavenhandel maakte gebruik van Noord-Afrikaanse ‘makelaars’, maar omstreeks het midden van de 15e eeuw begonnen Portugese handelaars zonder gebruik te maken van tussenpersonen slaven te kopen en in Portugal te verhandelen. Ook hielden ze in het begin zelf razzia’s om mensen te vangen, maar al gauw vonden ze het makkelijker om slaven via ruilhandel te verwerven. Naarmate hun ontdekkingsreis langs de Afrikaanse kusten vorderde maakten de Portugezen kennis met de Afrikaanse heersers van Mali, Bénin, Ghana, Nigeria en Niger, die er al een efficiënt werkend slavensysteem op na hielden. Afrikaanse stamhoofden bezorgden de Portugezen slaven in ruil voor Europese goederen, kruit en geweren.
In de 19e eeuw veroverde de Fon koning van Abomey (Bénin/Dahomey) het vorstendom Ketu en verkocht de bevolking als slaven aan Europese handelaars. Deze slaven kwamen in Cuba en Brazilië terecht waar ze hun ceremoniële Yoruba tradities voortzetten. Toen de Afro-Braziliaanse ‘priesters’  in de 20e eeuw naar Bénin in Afrika gingen om te kijken of hun Afro-Braziliaanse godsdienst (de Candomblé cultus die in Salvador da Bahía wordt uitgevoerd) nog wel authentiek was, merkten ze dat deze daar inmiddels was verdwenen. De Afrikaanse onderzoekers in Bénin waren echter reuze geïnteresseerd in die Afro-Braziliaanse godsdienst. Ze konden nu immers een direct kijkje nemen in hun vroegere tradities (zie Nina S. de Friedemann, Africa y América, Caminos de encuentro, Bogotá,1993, p.11). Een wonderlijke speling van het lot!
Bovenstaand voorbeeld van het handelen van een Afrikaanse potentaat maakt duidelijk dat in moreel opzicht de Afrikaanse mentaliteit even laag was als de Europese. Zowel voor Afrikanen als voor Europeanen telde een mensenleven in die tijd absoluut niet.
[wordt vervolgd]

Asiento (7)

De slavernij van de Oudheid tot nu

 
door Fred de Haas

De Portugese Zeevaarders
 
De Grieken, Romeinen en Phoeniciërs kenden maar een beperkt deel van Afrika, o.a. de kuststrook langs de Middellandse Zee en een stukje West-Afrika, waarschijnlijk tot Kaap Bojador die op 220 kilometer ten Zuiden van de Canarische eilanden ligt. Bij Bojador stonden sterke stromingen die je alleen maar door slimme navigatie kon vermijden. De Portugezen ontdekten hoe ze dat moesten doen. Je kon alleen maar om Kaap Bojador heen als je 25 tot 30 zeemijlen uit de kust en buiten de stroming bleef. Daarna kon je de kust weer volgen naar het Zuiden. Terug was moeilijker omdat het schip bij nadering van Bojador West-Noord-West moest varen, loodrecht op de kust, vervolgens met de passaatwind meezeilen en pas als de Azoren in zicht kwamen naar Zuid-Portugal kon koersen.
De ‘ontdekkingstochten’ op de Atlantische Oceaan begonnen in de 13e eeuw. In 1339 stonden de Canarische eilanden al op de kaart van Angelino Dulcert. Begin 15e eeuw kwamen ze in bezit van de Spaanse Kroon.
Een belangrijke rol bij de Portugese ontdekkingen speelde de Portugese Infante Dom Enrique ‘O Navegador’ (Hendrik de Zeevaarder). In 1437 mocht hij van zijn broer, koning Duarte, het Marokkaanse Tanger aanvallen. De expeditie werd een ramp en de Portugezen mochten zich alleen terugtrekken met achterlating van veel krijgsgevangenen. Ook de jongste broer van Hendrik, Fernando, viel in handen van de Marokkanen. Na zijn dood werd zijn lijk aan de benen opgehangen aan een kanteel van de muren van Fez.
De Portugezen konden sinds 1455 hun gang gaan in Afrika omdat zij hiervoor toestemming hadden gekregen van Paus Nicolaas V.
Verdrag van Tordesillas
Langzamerhand werd de Westkust van Afrika door de Portugezen verkend: de Goudkust, de Niger delta, de eilanden in de Golf van Guinee. Op 21 december 1471, de dag van de heilige Thomas, ontdekten ze een onbewoond eiland dat ze São Tomé noemden. Een ander eiland kreeg de naam Ano Bom (Goed Jaar) omdat het helemaal in het begin van januari werd ontdekt.
In 1494 werd er een soort ‘Jalta’ overeenkomst gesloten met Spanje, het zogenaamde verdrag van Tordesillas. In dit verdrag, opgesteld onder supervisie van Paus Alexander VI, werd vastgesteld dat alles ten Westen van een meridiaan die op 370 mijlten Westen van Kaapverdië lag aan Spanje kwam en het gebied ten Oosten daarvan aan Portugal. Door dat verdrag kregen de Portugezen het voor het zeggen in West-Afrika en later in Brazilië. Toen kon de zoektocht naar de weg die naar India zou leiden eindelijk goed beginnen.
De reden dat men probeerde een andere weg naar Azië te vinden lag in het feit dat de Ottomaanse Turken aan het eind van de 14eeeuw tot in de Balkan waren doorgedrongen en de tot dan toe gebruikelijke handelswegen naar Azië onveilig maakten.
Gewaagdere tochten op zee werden in die tijd mogelijk door de uitvinding van nieuwe navigatie instrumenten en de productie (1430) van een nieuw model Portugees schip, het karveel (Portugees: ‘caravela’). De Santa Maria van Columbus was een karveel van 39 meter lang, 8 meter breed en een diepgang van 3 meter.
Bartolomeu Diaz kon in 1488 een ‘pedrão’ (een stenen zuil met de wapens van Portugal) neerzetten op de uiterste zuidpunt van Afrika dat hij de naam gaf van ‘Cabo da Boa Esperança’, Kaap de Goede Hoop.
In 1498 bereikte Vasco da Gama en zijn Portugese bemanning het lang gezochte India.

[wordt vervolgd]

Asiento (6)

De slavernij van de Oudheid tot nu
 
door Fred de Haas
  
Zanzibar
Vanuit Zanzibar vond er een verwoestende Arabische slavenhandel plaats van Noord-Oeganda tot Mozambique en van de Indische Oceaan tot de Congorivier. Europese reizigers, zoals de Engelsen Livingstone en Stanley, hebben hier beschrijvingen van nagelaten.
Sultan Seyid Saïd, bijvoorbeeld, had grote hoeveelheden slaven nodig voor zijn kruidnagelteelt in Zanzibar en op andere eilanden langs de kust van Oost-Afrika.
Arabische slavenhandelaren vestigden zich in het Congogebied waar hun nakomelingen (Afrikaans-Arabische mestiezen) grote handelsimperia stichtten. Het merendeel van de slaven ging richting Indische Oceaan. De gevangen slaven werden aan elkaar gebonden, vrouwen en kinderen met touwen. Mannen werden aan elkaar geketend in groepen van tien of twintig. Wie niet mee kon komen werd afgemaakt. De reis duurde twee tot drie maanden en de verliezen aan mensenlevens waren enorm.
De verhalen van Livingstone, die dit soort karavanen in 1876 wekenlang tegenkwam, wekten hevige verontwaardiging in Engeland. De slaven werden aan de kust in Arabische boten (dhows) geladen waar ze met 150 tot 200 man gehurkt in moesten plaatsnemen. Zieken en stervenden werden in het water gegooid omdat de kapitein geen belasting wenste te betalen voor mensen die niks opbrachten. Tussen 1830 en 1873 werden er ongeveer 20.000 slaven per jaar op de markt in Zanzibar verkocht.
De Arabische slavenhandel heeft miljoenen doden veroorzaakt. Paradoxaal genoeg moet het op het krediet van de koloniale (Franse, Engelse) bezetting worden geschreven dat er niet nog eens miljoenen en miljoenen slaven hun weg hebben gevonden naar de slavenmarkten in Zanzibar, Kairo of Alexandrië.
Renault en Daget (Les traites négrières en Afrique, Paris, 1985, p.59) hebben berekend dat er ongeveer 17 miljoen mensen het slachtoffer zijn geworden van de hele Arabische slavenhandel.
De eunuch
De welgestelde Arabieren en Turken maakten voor hun uitgebreide harems gebruik van oppassers, de zogenaamde eunuchs. Voor dat doel werden Afrikaanse jongemannen gevangen die tussen hun 10e en 15ejaar werden ontmand om dienst te doen als harembewakers. Die jongens kwamen voornamelijk uit Bornu (ten westen van Tsjaad), Niger en Sudan.
Ten gevolge van die castratie hebben vele jongemannen het leven gelaten. Wat gebeurde er namelijk?
‘[…] het hele geslachtsdeel werd bij de jongens weggehaald. Na de castratie werd er een loden pijpje of bamboe in de urinebuis gedaan die de jongemannen eruit moesten halen als ze moesten plassen. Dat moesten ze doen totdat de wond genezen was. […] het aantal jongens dat het leven liet was veel hoger dan het aantal dat bleef leven, vanwege het gebrek aan verzorging en hygiëne; er werden immers vitale delen geraakt (M. Chebel, le génocide voilé. Enquête historique, Paris, 2008).
Dat verklaart waarom de prijs van een eunuch zo hoog was: ‘[…] een notabele uit Kano kocht, bijvoorbeeld, twaalf eunuchs voor tien paarden. Als je weet dat je normaal gesproken voor één paard twaalf gewone slaven kon kopen, dan betekent dit dat je voor eunuchs twaalf keer zoveel moest betalen (Renault-Daget, 1985 p.59).
Eunuchs kwamen ook voor bij de Grieken en Romeinen en de Aziatische hoven.
Het woord ‘Eunuch’ komt van het Griekse ‘eune (= bed) en echein (= houden), dus ‘iemand die het bed bewaakt’, een harembewaker.
Me dunkt dat we nu genoeg hebben verteld over de vroegere Arabische slavenhalers. Het is tijd om de blik te wenden naar het Iberisch schiereiland waar Spanjaarden en Portugezen de grote aandrijvers zijn geweest van de handel in slaven die eeuwenlang Afrika en de Nieuwe Wereld zou gaan teisteren.
[wordt vervolgd]

Asiento (5)

De slavernij van de Oudheid tot nu
door Fred de Haas
De Islamitisch-Arabische Slavenhandel
Voordat de Atlantische slavenhandel een aanvang had genomen, voerden de islamitische Arabieren al honderden jaren dit infame bedrijf in Afrika. De Arabieren haalden hun slaven uit de Sahellanden, Centraal- en Oost-Afrika. Ook joegen zij, in tegenstelling tot de Europeanen, actief op mensen, waarbij zij voornamelijk belangstelling hadden voor jonge kinderen. Mannen werden vaak onthoofd. Tot ver na de Europese ‘afschaffing’ van de slavernij zijn de Arabieren met hun handel doorgegaan en bleven hun slavenkaravanen door het Afrikaanse landschap trekken.
Er zijn talloze beschrijvingen bekend van hoe het er op een slavenmarkt van jongens en meisjes aan toeging. Een van die beschrijvingen dateert uit 1581 en betreft een slavenmarkt in Kairo, Egypte:
‘[…] Ze worden op een rij, met hun handen op de rug gebonden, spiernaakt tegen de muur gezet, zodat men ze beter kan bekijken en zien of ze een of ander gebrek hebben. Voordat ze naar de markt gaan laten de handelaren de slaveneen bad nemen, ze kammen hun haar, maken er leuke vlechtjes in om ze beter te kunnen verkopen, doen sierbanden om hun armen en enkels en hangertjes in hun oor, aan hun vingers en aan het eind van hun vlechtjes; zo worden ze naar de markt gebracht en als paarden verkocht. In tegenstelling tot de jongens dragen de meisjes een lendendoekje om hun schaamdelen te bedekken. Vervolgens mag iedereen ze van voren en van achteren betasten, laten lopen, rennen, spreken en zingen, hun gebit inspecteren en ruiken of ze niet uit hun mond stinken. Als de koop bijna is gesloten zetten ze, in het geval van meisjes, deze een beetje apart, achter een groot laken waar ze, in tegenwoordigheid van de koper, inwendig worden onderzocht door voor dit doel aangestelde vrouwen om te kijken of ze nog maagd zijn. Als dit het geval is dan zijn ze meer waard’ (F. Renault:  Lavigerie, l’Esclavage africain et l’Europe, Toulouse, 1971, t. II, p.33).
In het begin haalden de Arabieren slaven uit West-Afrika. Daarbij maakten ze gebruik van bewapende stammen die in hun opdracht op jacht gingen naar mensen. Later werden deze razzia’s door Afrikaanse staten zelf georganiseerd, waarbij gebruik werd gemaakt van bepaalde volksstammen die hierin waren gespecialiseerd. Tot aan het begin van de 20e eeuw zijn de Arabieren doorgegaan met slaven uit West-Afrika te halen. De Peuls hebben in 1895 (!) nog een verwoestend spoor getrokken door het Oosten van Tsjaad en duizenden mensen gevangen genomen.
Ook hielden de Arabieren razzia’s in het gebied rond de Rode Zee. Ze zorgden er in de negentiende eeuw voor dat ze uit de buurt bleven van de Engelsen en de Fransen die de mensenjacht probeerden te stoppen vanuit de plaatsen waar ze zich hadden gevestigd, zoals Aden en Djibouti. In 1888 (!) werden er op de markt in Medina nog 5000 zwarte slaven verkocht (F. Renault, Lavigerie, l’Esclavage africain et l’Europe, Toulouse, 1971, t.II, p. 48-54).
In Egypte werden er in de voornaamste plaatsen markten gehouden waar slavenhandelaren zwarte slaven verkochten aan kopers uit het hele Midden-Oosten. De handelaren haalden hun slaven meestal uit Zuid-Sudan (Fachoda).
[wordt vervolgd]

Asiento! (4)

De slavernij van de Oudheid tot nu
 
  
door Fred de Haas
 
Het woord ‘Slaaf’
 
De Grieken gebruikten veel verschillende woorden om het begrip ‘onvrije’ of ‘bediende’ aan te duiden. Daarom is het vaak onduidelijk wanneer er nu sprake was van ‘slaaf’ en wanneer van ‘bediende’. Het Griekse woord ‘sklavos’ wordt voor de eerste keer in de elfde eeuw na Christus (1061) aangetroffen.
Ik heb er eens een paar gezaghebbende woordenboeken op nageslagen. De Greek lexicon of the Roman and Byzantine periods door professor E.A. Sophocles (tweede druk 1870, herdruk 1914, Cambridge, USA, Harvard University) beslaat de periode van 146 v. Chr. tot 1100 na Chr. Daarin wordt vermeld dat ‘Sklavos’ een aanduiding is voor iemand die afkomstig is uit het geografische gebied waar de Slavische volken wonen. Met dat gebied wordt Zuid-Oost Europa bedoeld, waar veel ‘slaven’ vandaan kwamen. Een ander toonaangevend woordenboek is de Revised Medieval Latin Word-List (door R.E. Latham, 1965, Oxford University Press). Daarin vinden we de Middeleeuws Latijnse woorden ‘sclavus, sclava, esclavus, esclava’ uit de 13e eeuw in de betekenis van ‘Slavisch’ en ‘Slaaf’ als aanduiding van een volk.
De conclusie hieruit moet zijn dat dit volk ongewild zijn naam heeft gegeven aan het begrip ‘slaaf’ (Frans ‘esclave’, Spaans ‘esclavo’, Portugees ‘escravo’, Italiaans ‘schiavo’, Engels ‘slave’, Duits ‘Sklave’, enzovoorts).
Het is opmerkelijk dat de ‘Slaven’ zelf die term niet gebruiken. Het Russische woord voor ‘slaaf’ is ‘Rab’ (je vindt dat o.a. terug in het woord ‘Rabota’ dat ‘werk’ betekent). Het Russische woord ‘Slavjanje’ duidt gewoon ‘Slavische volkeren’ aan.
Curaçao
Het zal u ongetwijfeld zijn opgevallen dat er elementen zijn in bovenstaand verhaal die we ook aantreffen tijdens de – indertijd wettelijke toegestane –  slavernij op Curaçao. Dezelfde schandelijke verkooptaferelen hebben zich op het eiland afgespeeld en men liet de slaven ook werken onder een opzichter, een Vitó of Bomba.
Het recht  met betrekking tot de slavernij was in de tijd van de West-Indische Compagnie nogal chaotisch. Men kon teruggrijpen op het oude Romeinse recht, er waren wat plaatselijke regels, de West-Indische Compagnie zelf beschikte over een reglement en de contractregels van het Asiento (waarover hieronder meer) waren zeer uitgebreid.
Slaven waren gewoon ‘bezit’ van de eigenaar. Deze moest er wel voor zorgen dat zijn/haar slaven ergens konden wonen, kleding kregen en eten.
Er was tot in de 20e eeuw nog sprake van ‘herendiensten’, hoewel in zeer afgezwakte vorm. Ik herinner me dat ik in de jaren zestig van de vorige eeuw met Richard Pieternella (voormalig gevolmachtigd minister van de Antillen in Nederland) op Bandabao liep en we een man tegenkwamen die, gezeten op een ezel, op weg was naar een stuk grond dat hij ging bewerken voor de familie Muskus in de stad. De man vertelde dat hij dit volgens afspraak nog één dag in het jaar moest doen. Stomverwonderd constateerden Richard en ik dat we hier duidelijk te maken hadden met een symbolisch overblijfsel van de oude ‘herendiensten’, zoals die ook golden in de tijd van de Romeinen.
Het verleden lag dichterbij dan we ooit hadden kunnen denken…
In aansluiting op bovenstaande zou ik nog willen vermelden dat de slaven uit de Oudheid voornamelijk blanke slaven waren, hoewel de Romeinen er ook Afrikaanse slaven op nahielden.
Belangrijk om te onthouden is dat men in Europa min of meer ‘gewend’ was aan het feit dat er zoiets als ‘slavernij’ bestond. Het tragische was dat dit verderfelijke instituut, dat in de late Middeleeuwen op zijn terugtocht leek, weer nieuw leven zou worden ingeblazen en opnieuw schrijnende vormen zou gaan aannemen met de ontdekking van de ‘Nieuwe Wereld’ door de Spanjaarden en het verkennen van de Afrikaanse kusten door de Portugezen.
Maar laten we, voordat we onze pijlen richten op de Europeanen, eerst enige aandacht schenken aan de niet geringe rol die vroeger in de slavenhandel werd gespeeld door Arabische en Afrikaanse slavenhandelaren.
[wordt vervolgd]

Asiento! (3)

De slavernij van de Oudheid tot nu
 
door Fred de Haas
 
 
 
Middeleeuwen en Middeleeuwse wetgeving
 
In de Middeleeuwen werden vrije pachters, de zogenaamde ‘Coloni’, hoe langer hoe meer in de landbouw ingezet en op keizerlijk bevel gebonden aan de grond. Ze mochten dus hun grond niet zomaar verlaten. Zo ontstond langzamerhand de Middeleeuwse ‘horigheid’. Ook de ambachtslieden werden erfelijk aan hun beroep gebonden. Zo werd het instituut ‘slavernij’ langzaam overbodig zonder dat het feitelijk werd afgeschaft.
Er bestaat overigens overeenstemming over het feit dat in tijden van oorlog, roof- en plundertochten van de Germanen het aantal ‘servi’ (= slaven) toenam. Deze gevangenen (‘captivi’, vergelijk het Papiamentse ‘Katibu’) kwamen voornamelijk uit het Noordoosten (vanuit de Germanen gezien), werden door handelaren naar het Zuiden gevoerd en in het Middellands Zeegebied verkocht.
Vermeldenswaard is dat op het Iberisch schiereiland vanaf de 7e eeuw de slavenhoudende Arabieren heer en meester waren en dat de ‘Sharia’ wetgeving daar gold. In de loop der eeuwen werd de Herovering van Spanje in gang gezet, de zogenaamde Reconquista, die beëindigd werd met met de val van Granada in 1492. De Arabieren werden toen voorgoed verdreven uit het Iberisch schiereiland.
Spanje: de ‘Siete Partidas’ van Alfonso ‘el Sabio’
 
In Spanje was er in de 13e eeuw nieuwe wetgeving tot stand gekomen onder Koning Alfonso X, de ‘Wijze’. Dit betrof de zogenaamde ‘Siete Partidas’ (Zeven Wetboeken) uit 1265. Deze zeven wetboeken waren ook weer gebaseerd op het oude Romeinse recht, de vroegere wetgeving en het Spaanse gewoonterecht. In het vierde boek van de Siete Partidas vind je regels voor slavernij en lijfeigenschap. Hieronder volgt een fragment uit de Partida IV, Ley VI, Titulo XXI:
“[…] Otrosi dezimos que si algun ome fuesse tan cruel a sus siervos, que los matasse de fambre: o les diesse tan grand lazerio, que non lo podiessen sofrir, que entonce se puedan quexar los siervos, al juez. E al de su officio, deve pesquerir en verdad si es assi: e si lo fallare verdad, develos vender, e dar el preço a su señor. E esto deve facer, de manera que nunca puedan ser tomados en poder, ni en señorio de aquel, a cuya culpa fueron vendidos.”
(Vertaling: […] ook zeggen wij dat als een eigenaar zich zo wreed gedraagt ten opzichte van zijn slaven dat hij ze van honger dood laat gaan of ze zo’n afstraffing geeft dat ze dit niet konden verdragen, dat de slaven zich dan kunnen beklagen bij de rechter. De dienstdoende rechter moet dan onderzoeken of de klacht gegrond is. Als de slaaf de waarheid heeft verteld moet hij/zij worden verkocht voor een prijs die de rechter oplegt aan de eigenaar. En zo dient het te geschieden, zodat ze nooit meer in handen komen of onder het gezag vallen van degene aan wie ze ooit werden verkocht’.)
[wordt vervolgd]

Asiento! (2)

De slavernij van de Oudheid tot nu

 
door Fred de Haas
Griekenland
In de Odyssee van de in de 8e eeuw B.C. schrijvende dichter Homerus (boek 15, 403-484) komen we de loyale varkenshoeder Eumaios tegen, de koningszoon die door een speling van het lot ooit als slaaf werd verkocht aan de vader van Odysseus. De emotie van Eumaios als hij Odysseus herkent, geeft aan dat hij – toen Odysseus nog thuis was – niet al te zeer geleden had onder zijn status als slaaf. Volgens Homerus, tenminste…
De – ook in de Oudheid – talloze oorlogen leverden de strijdende partijen massa’s krijgsgevangenen op (mannen, vrouwen en kinderen) die op ruime schaal als slaven werden ingezet. Het is bekend, dat de Atheense economie draaide op slavernij. De Atheense burger had daardoor zoveel vrije tijd (Grieks: ‘scholè’ =  ‘school’), dat juist daardoor de Atheense cultuur tot fabelachtige hoogte kon rijzen.
In de Peloponnesische oorlogen tussen Athene en Sparta in de 5e eeuw v.Chr. werden door beide oorlogvoerende partijen vrouwen, kinderen en krijgsgevangenen als slaaf verkocht. Tijdens de Romeinse expansie in de eerste eeuwen voor onze jaartelling werden grote aantallen mensen tot slavernij gebracht. Na de tweede Punische Oorlog (2e eeuw v.Chr.) werden er veel slaven geïmporteerd in Italië. Ze hadden de belangrijke taak de Romeinse economie op gang te houden (wijnbouw, veeteelt, olijven).
Wat de behandeling van de slaven betreft, er waren bepaalde grenzen die een eigenaar niet mocht overschrijden. Hij mocht niet zomaar een slaaf doden. Maar hij mocht ze, bijvoorbeeld, wel brandmerken. In de Wetten van Plato (een sociaalfilosofisch werk uit de 4e eeuw v.Chr.) werd vastgelegd dat slaven geen onrecht mocht worden aangedaan, maar dat ze wel harder gestraft moesten worden dan vrije burgers.
Rome
In het Romeinse recht waren er talrijke regels die de slavernij regelden. Het Romeinse recht ging terug op de Lex Duodecim Tabulae (Wet van de 12 Tafelen) uit de zesde eeuw v.Chr. en op een groot aantal wetten die bijeen waren gebracht tijdens de regering van Justinianus halverwege de zesde eeuw na Chr. , een soort Burgerlijk Wetboek dat sinds de 16e eeuw ‘Corpus Juris Civilis’ is gaan heten.
In dat Romeinse recht werden slaven beschouwd als roerende goederen. Ze waren eigendom van de koper. Binnen het Romeinse recht was het mogelijk dat slaven konden klagen bij officiële instanties als ze slecht werden behandeld, maar het was onmogelijk voor een slaaf om zelf een rechtszaak aan te spannen.
Slaven konden een ‘slavenhuwelijk’ aangaan, maar dat had geen rechtsgeldigheid. Ook konden ze wat kapitaal vergaren dat echter onderdeel bleef vormen van het vermogen van de eigenaar. Met dat kapitaaltje konden ze zich ook vrijkopen.
De koop en verkoop van slaven was in het Romeinse recht goed geregeld. De verkoper was verplicht om gebreken van de slaaf bij de verkoop te melden, bijvoorbeeld op een bord dat de slaaf om zijn nek kreeg tijdens een verkoop op de markt.
Slaven werden te werk gesteld als bedienden in de huishouding of als arbeiders in de land- en tuinbouw. Ze werkten op het land met de andere knechten. Als de baas afwezig was dan werden ze in de gaten gehouden door een opzichter die ook uit de slavenklasse afkomstig was.
Ook oefenden ze allerlei ambachten uit. Vrouwelijke slaven werden ook tot prostitutie gedwongen. Syrische slavinnen werkten vaak als weefsters. Slaven en slavinnen werden ook ingezet bij de opvoeding van de kinderen. Soms kregen ze verantwoordelijke functies (in Athene werkten Skythische slaven als politieagent).
Slaven die in een huishouden werkten, hoorden tot de „familia“ en werden gewoonlijk goed behandeld. Veel families hadden zelfs een speciale ‘paidagogos’  (‘paedagogus’), aan wie de opvoeding van de kinderen was toevertrouwd. In het Rome van de Keizertijd zijn er tal van voorbeelden van slaven die in de ambtenarij verantwoordelijke posities innamen en soms de vertrouweling en adviseur van hun hooggeplaatste meester waren.
Slaven werden ook af en toe vrijgelaten, maar moesten dan vaak tot hun dood diensten blijven verlenen aan hun vroegere eigenaar. Zij kregen de status van (geadopteerde) zoon of dochter.
In de Oudheid waren er niet veel slaven die vluchtten. Waar moesten ze naartoe? Als ze werden gepakt gingen ze terug naar hun eigenaar of werden aan het kruis genageld. Geen aanlokkelijk vooruitzicht. Maar soms ging het mis en konden ze hun vernederende situatie niet langer verdragen. Dat was de oorzaak van de slavenopstanden tussen 140 en 70 v.Chr.
Byzantium
In het Byzantijnse Rijk werd slavernij ook als iets gewoons ervaren. Het moet worden gezegd dat de oude Kerkvaders predikten dat er fatsoenlijk moest worden omgegaan met slaven en dat hun geen onrecht mocht worden aangedaan. Zij stonden ook toe dat kloosters slaven opnamen en beschermden die door hun eigenaren gedwongen werden tegen hun geweten in te handelen.
Centra van slavenhandel waren Konstantinopel (Istanbul) en de Krim (Zuid-Oekraïne).
De slavernij bleef als instelling nog wel bestaan tot in de 15e eeuw. De mogelijkheden tot vrijlating werden echter steeds ruimer, ook onder invloed van de Kerk.
[wordt vervolgd]

Asiento! (1)

De slavernij van de Oudheid tot nu

door Fred de Haas

Als opmaat tot de grote herdenking in 2013 van het feit dat Nederland 150 jaar geleden de slavernij in zijn koloniën heeft ‘afgeschaft’, neemt onze medewerker Fred de Haas de lezers mee in een veelomvattend artikel over de slavernij van de Klassieke Oudheid tot heden. Er wordt  ook aandacht besteed aan de interne Afrikaanse en de Arabische slavenhandel die zo mogelijk nog verwoestender was dan de Atlantische. Als een Phoenix die uit de as van de slavernij verrijst zien we tenslotte de geboorte van authentieke Creoolse culturen, waarin muziek en religie zo’n kenmerkende rol spelen.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter