blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Dorrestijn Hans

Balans: Arubaans letterkundig leven (30)

door Wim Rutgers

04.8 Passanten en migranten

Vanaf het moment dat Europeanen de eilanden van het Caribisch gebied ontdekten en er zich vestigden, waren er schrijvers die de wederwaardigheden optekenden in dagboeken en reisverslagen. Columbus was met zijn Diario de eerste en na hem volgden er velen, zoals Bartolomé de las Casas en Juan de Castellanos die aan de eilanden een lang gedicht van achttien strofen wijdde. read on…

Surinaamse toverboom – column Hans Dorrestijn

In mijn jongste boek vindt men een tirade tegen de tropen waarin ik bezweer dat de lezer mij nooit in een tropisch land zal aantreffen. Zoals het altijd gaat met mijn stellige uitspraken: de Natuurgids lag nog niet in de winkel of ik zat met mijn dochter Kirsten in het vliegtuig naar Suriname. Ik verwachtte barre tijden: hitte, slapeloosheid en verwarring. Op de schoonheid van de natuur durfde ik mij niet te verheugen. Alle vogeltoeristen jubelen over de Surinaamse soortenrijkdom. Daarbij kijken ze je stralend aan, maar ik huiver. Ik ben niet gebouwd op overvloed. Als u weet hoe verschrikkelijk lang ik erover heb gedaan om een beetje thuis te raken in de vogelwereld van Europa! Het duurde twintig jaar voor ik de Zwarte Mees kon onderscheiden van de Koolmees. In het vliegtuig hoopte ik dat ik een vijftal Surinaamse vogels zou leren kennen. Daar zou ik tevreden mee zijn. Ik blijf een nazaat van de sombere humorist Piet Paaltjens (François Haverschmidt).

We zaten in guesthouse Twenty-4 in de Jessurunstraat. Vlakbij het centrum van Paramaribo. Minder dan tien minuten wandelen van de Domineestraat met het terrasje van hotel Krasnapolsky. Even verderop in dezelfde straat verraste me boekhandel Vaco die in Amsterdam geen gek figuur zou slaan. Op deze zaak kom ik nog terug. Een andere prettige bijkomstigheid voor Kirsten en mij was de broodjeswinkel Krioro. Op het oog niet meer dan een gele houten kraam, maar hun broodjes zijn goddelijk!

Alles bijeen zoveel meevallers dat ik niet op meer durfde te rekenen. Maar de goden waren me deze reis buitengewoon goed gezind; het aantal vogelsoorten dat ik vermocht te identificeren beliep in de dertig (30!)

Bij mijn kamer in een guesthouse hoorde een klein balkon met uitzicht op een woeste tuin met een enorme boom (soort weet ik niet. Aan bomen, dat zult u snappen, ben ik nog niet toe). Deze boom krioelde van de vogels, maar er woonden ook een paar leguanen in. Meteen op de eerste dag kon ik met behulp van mijn verrekijker en van Otte H. Ottema’s gids De wilde vogels van Paramaribo de in Suriname populaire Grietjebie bewonderen (Trutru Griekibi). Dit dier roept op vele manieren zijn naam: vragend, uitdagend, bozig, lachend. Zijn kleur is heel erg geel. Een soort stadswielewaal. Ik zag in die prachtboom ook de Vorkstaartkoningstiran (Sesei Grikibi). En het schattige Katoenvogeltje (Gotro Motyo). Plus de Gebandeerde Mierklauwier (Koko). Dit allemaal op de eerste dag. Verder trakteerde de boom me op de Zwarte Tangare waarvan het vrouwtje hartstikke rood is. En op de Groene Muspapegaai (Okro prakiki) en op de Blauwkeelsaffierkolibri (Blawtere Korke), de Gestreepte Koekoek (Kees), et cetera, et cetera.

Het kostte me veel moeite om me van deze Toverboom los te rukken, maar soms liet ik mij verleiden tot een uitstapje buiten Paramaribo. Diepe indruk maakte de plantage Frederiksdorp met een bizarre uilachtige nachtvogel. Volgens de plantage-eigenaar leefde het geheimzinnige dier van vleermuizen. In de gids van Ottema vond ik dit beest niet, maar in voornoemde boekhandel Vaco hadden ze gelukkig het bewonderenswaardige boek Birds of Suriname van… François Haverschmidt! Een kleinzoon van mijn sombere voorganger. Op bladzijde 239 trof ik de Great Potoo, geen uil, maar een soort reusachtige nachtzwaluw.

Birds of Suriname is een groot, groot meesterwerk. Wie van Suriname houdt en van vogels moet deze Surinaamse vogelbijbel bestellen (Boek- en kantoorvakhandel Vaco, Domineestraat 26, Paramaribo. Prijs ca. € 150,-). Merkwaardige opeenhoping van toevalligheden: de grootvader van de vogelgeleerde was predikant…

[Deze column verscheen eerder in Nouveau.]

Hans Dorrestijn – Nieuwe rozen van Saron

Tot vorig jaar achtte ik mijzelf ongeschikt voor de tropen. Vanwege malariamuggen en andere tirannen. Toen mijn dochter voor de derde keer naar Suriname moest voor journalistieke werkzaamheden, wilde ze per se haar liefde voor dat land met me delen. Van mijn stegenstribbelingen trok ze zich weinig aan. Mijn zwaarste argument, dat ik krap bij kas zat, pareerde ze met: ‘Ik betaal.’

Van Paramaribo herinner ik me vooral de fleurige zaterdagse aanblik. En wat me in de drukte opviel, was de beschaafde conversatietoon. In Amsterdam klinken op straat harde stemmen. Alsof er overal tegelijk ruzie uitbreekt. Paramaribo maakte een vredige indruk, maar het zwarte verleden is er altijd ontstellend dichtbij. Zodra we met Surinamers in gesprek raakten, voerden ze ons met een paar welgemikte woorden de slaventijd binnen. We kregen elke dag dingen te horen waarvan we wel door de grond wilden zakken van schaamte, al was dat absoluut niet de bedoeling van de vertellers. Hoe het ook zij, al bood Paramaribo een luchtige aanblik, her en der staken stormen op van emotie.

Op een snikhete dag wilden we zwemmen. Kirsten wist een zwembad in een van de luxere hotels. We namen een taxi. Het zwarte meisje achter de balie was van een onbegrijpelijke schoonheid. Gelaatstrekken: fijngevoelig, edel, intelligent. Lieftallige oogopslag. Meer dan sympathiek, veeleer engelachtig. Ik stond met open mond naar haar te kijken, terwijl Kirsten onze zwemwens kenbaar maakte.
‘Ach, wat jammer’, zei de Surinaamse godin met zilver in haar stem, ‘tegenwoordig mogen alleen de hotelgasten het zwembad gebruiken. Maar als u bij de uitgang rechtsaf slaat, komt u bij een hotel waar het nog wel mag. Het is vijf minuten lopen.’

De schoonheid voegde er op lichtelijk geamuseerde toon aan toe: ‘Ikzelf mag hier ook niet meer zwemmen.’ Ze zei het bij wijze van troost. Toen we haar aanwijzing opvolgend in de schelle hitte liepen, zuchtte ik: ‘Voor dit meisje had ik wel willen knielen.’ Kirsten knikte: ‘Onbegrijpelijk dat ze zo iemand de toegang tot het zwembad weigeren.’

We zwoegden woordloos door de trillende hitte. Al peinzend kwam ik op het onderwerp Schoonheid en Kwaad. En toen herinnerde ik me voor de zoveelste keer een aangrijpende passage uit het meesterwerk Ondergang van de historicus Jacques Presser. Hierin behandelt hij met verbijsterende discipline het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog: de razzia’s, de deportaties, het einde. Ergens in het meer dan duizend bladzijden tellende werk beschrijft Presser een scene van een rij ontklede Joden op weg naar de gaskamers van een bepaald concentratiekamp. En dan stuit de lezer op de volgende mededeling: ‘onder wie mijn echtgenote, wel de mooiste Roos van Saron die de wereld ooit heeft gekend.’

(Ik citeer uit mijn hoofd, de weergave zal gebrekkig zijn). Deze passage in Ondergang trof mij indertijd als een mokerslag. Eén kort moment wankelt de historicus onder de zwaarte van zijn persoonlijk lot. Merkwaardig genoeg had ik deze leeservaring nooit met een ander gedeeld. Nu wilde ik haar aan Kirsten kwijt, maar ik schoot vol. Ik moest de woorden ‘Roos van Saron’ een paar keer herhalen voor ze verstaanbaar waren. Veertig jaar na het lezen van Ondergang eindelijk in tranen. Op een ander continent. In een voormalige kolonie. Onder de brandende zon.
Kirsten pakte mijn hand. ‘Ach, lieve pappa.’

In de hitte was haar hand licht en koel. Haar zachte woorden gaven troost. De wanhoop over het lot van de mens maakte plaats voor verzoening met de wereld. En ik bedacht dat het Kwaad niet heeft kunnen verhinderen dat er nieuwe Rozen van Saron bloeien. En dat er Surinaamse godinnen te vinden zijn in Surinaamse hotels. Alsook dochters met een groot medelijdend hart.

Van het zwemmen trouwens knapte ik weer helemaal op.

[Deze column is verschenen in Nouveau (juni 2011).]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter