blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: creolen

1 juli | Dag der Vrijheden

In mijn voorgaand artikel, Wat bezielt Ben Mitrasingh?, heb ik deze gebokt dat hij –met vele anderen– keer op keer blijft zeuren over de naam van de feestdag die Suriname elk jaar viert op 1 juli, lees nog maar even na: “Rond 1 juli zal men, zoals gebruikelijk, weer bekvechten over de juiste naam van die dag; is het Dag der Vrijheden, Emancipatiedag (Manspasi), Keti Koti*) of gewoon Afschaffing der Slavernij.” Mijn antwoord daarop was: “(…) Mitrasingh met zíjn jaren –en al helemaal als voormalig directeur Cultuur– had moeten weten, sterker: wéét dat in 1959 1 juli door de toenmalige regering Emanuels is gedoopt tot Dag der Vrijheden, hetgeen ook is gepubliceerd in het Staatsblad (SB). (…) Dat deze naam nog altijd geen gemeengoed is geworden is te wijten aan mensen als Mitrasingh die keer op keer die benaming weer als probleem aan de orde stellen.”

Om zeker te zijn van mijn zaak had ik vooraf aan Dr. Jules Sedney, ondanks zijn 86-jarige leeftijd nog steeds het historisch geweten van Suriname, gevraagd of Dag der Vrijheden inderdaad de juiste benaming is voor deze dag. Hij vertelde me alsvolgt: “In 1959 werden in het kader van de natievorming enkele nationale symbolen bij wet ingevoerd: de vlag (witte ondergrond met vijf sterren), de tekst van het volkslied (Trefossa), het wapen en de Dag der Vrijheden (1 juli). Met deze Dag der Vrijheden hoopten wij (Sedney was toen Minister van Financiën in het kabinet Emanuels, RvdM) een compromis gevonden te hebben voor de wens van de grote bevolkingsgroepen een eigen, voor die bevolkingsgroep gedenkwaardige dag tot nationale vrije dag te verheffen. Daar is niet veel van terecht gekomen. De Marrons waren van oordeel dat zij lang voor 1 juli 1863 hun vrijheid hadden bevochten en dat 1 juli voor hen geen gedenkwaardige dag kon zijn; de stadscreolen waren niet blij met de nieuwe benaming omdat die hen beroofde van hun eigen authentieke Ketie Kotie Dee. De Javanen en Hindoestanen zagen in de nieuwe benaming een handigheid van de creolen om hun vrijheidsdag aan de andere bevolkingsroepen op te leggen. De situatie is dus dat de 1 juli-dag bij wet is vastgelegd als Dag der Vrijheden, dat is dus de officiële benaming, maar in de praktijk van het dagelijks leven wordt ze door geen van de grote bevolkingsgroepen als zodanig erkend. Iedereen gebruikt de naam die hem of haar het beste uitkomt. Vandaar die veelheid van namen.”


Kwakoe Ter gelegenheid van 100 jaar Keti Koti werd in 1963 in Paramaribo een standbeeld onthuld. Dit beeld stelt Kwakoe voor, een weggelopen (en weer gevangen genomen) slaaf die het symbool werd voor de drang naar vrijheid. In de Afrikaanse traditie is het gebruikelijk dat kinderen de naam dragen van de dag waarop ze geboren worden. Met name mannelijke nakomelingen die op woensdag werden geboren kregen de naam Kwakoe. Omdat 1 juli 1863 op een woensdag viel heeft het beeld de naam Kwakoe gekregen.

Wat moeten wij nu hiermee aan, want de verwarring is inderdaad levensgroot. Kijkend naar alle advertenties met vrome wensen aan de bevolking, afkomstig van instellingen, parastatale en ander bedrijven die bij gelegenheid van 1 juli in de 4 Surinaamse dagbladen verschijnen, heb ik maar eens even geturfd welke benamingen zoal gebruikt worden. Het meest opvallende daarbij is dat in niet één advertentie de naam Dag der Vrijheden wordt genoemd. Van de 29 advertenties die ik heb geteld spreken er 22 over Keti Koti, 3 over Keti Koti én Manspasi, en 4 over Manspasi. Is het nodig dat wij 50 jaar na het instellen van de Dag der Vrijheden een naam blijven gebruiken die feitelijk door niemand wordt gehanteerd?

Daarom wil ik Mitrasingh hierbij een handreiking doen: laten wij De Nationale Assemblée (DNA) verzoeken een wetswijziging voor te bereiden om 1 juli voortaan aan te duiden als Keti Koti, zijnde de benaming die het meest prominent ingang heeft gevonden in de Surinaamse samenleving, maar dan wel op voorwaarde dat wordt afgezien van verder gekissebis als door Sedney hierboven gesignaleerd.

———

*) keti koti: gebroken ketens.

Wat bezielt Ben Mitrasingh?

door Rolf van der MarckBij gelegenheid van de Dag der Vrijheden van woensdag 1 juli a.s. heeft Benjamin S. Mitrasingh, archeoloog en kunsthistoricus zoals hij wordt genoemd, voormalig directeur Cultuur van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (MINOV), in het dagblad Times of Suriname twee artikelen geplaatst, één op zaterdag 20 juni en één op zaterdag 27 juni j.l., respectievelijk getiteld Creolen mogen na 146 jaar hun geschiedenis grondig herschrijven, en De vaderloze kinderen bij creolen, die alleen al door hun titel niets aan duidelijkheid te wensen overlaten: Mitrasingh provoceert (weer eens).

Misvattingen, stereotiepen en vooroordelen
Het begint al onmiddellijk met de intro van het eerste artikel: “Creolen hebben voldoende intellect in huis om de geschiedenis van Suriname te herschrijven, meer nog, om hun eigen geschiedenis eindelijk eens waarheidsgetrouw op papier te zetten. Rond 1 juli manifesteert deze behoefte zich altijd weer, omdat dan weer eens blijkt hoeveel misvattingen er rond deze bevolkingsgroep in Suriname bestaan.”

Zonder deze misvattingen te benoemen vervolgt hij: “Die misvattingen zijn bepaald niet positief voor de creolen, maar doordat ze steeds maar weer worden opgesomd in wetenschappelijke werken, beginnen deze onwaarheden en misvattingen een eigen leven te leiden. Dit geldt ook voor de andere bevolkingsgroepen in Suriname, maar die hebben niet zozeer te lijden onder een reeks van stereotiepen en vooroordelen waaronder vooral Afrikanen, negers en nu ook creolen gebukt moeten gaan.”


Alhoewel Mitrasingh vaststelt dat het hier gaat om misvattingen, stereotiepen en vooroordelen, die volgens hem rond 1 juli altijd weer leiden tot de behoefte een en ander “eindelijk eens waarheidsgetrouw op papier te zetten”, doet hij er integendeel nog eens een schepje bovenop: “Voor creolen lijken al de vooroordelen en stereotiepen bijna op een vicieuze cirkel. Veel wetenschappelijk literatuur en met name die door creolen zelf is geschreven, is nooit internationaal geaccepteerd geworden, omdat zij of te agressief is of te onderdanig en dus nooit eerlijk en objectief zijn. Deze kritieken schijnen de creoolse wetenschappers enorm veel problemen te bezorgen. Zij moeten zich vereenzelvigen met de westerse waarden en normen of zij hoeven als ‘enfant terrible’ niet te rekenen op enige steun en erkenning van de kant van deze ‘beklaagden’.”

Met veel omslag van woorden, maar zonder man en paard te noemen, laat staan met ook maar een spoor van bewijsvoering, beweert Mitrasingh hier in feite dat de creolen de misvattingen, stereotiepen en vooroordelen over zichzelf hebben afgeroepen. Welk een gotspe.

Volksmonument op het Vrijheidsplein
Volgt een verward ‘tussendoortje’: “Aangezien Suriname geen nationaal museum heeft, en dat er ook weinig aandacht wordt besteed aan de nationale geschiedenis van het land, krijgen historici bijna nooit de kans om de juiste toedracht van de geschiedenis te schrijven”, uitmondend bij het verwijt: “Bovendien, en dat komt er nog bij kijken ook, als je als land in 1975 de ‘guts’ had om het monument van prinses Wilhelmina te verwijderen, maar tot 2009 je te blut bent gebleken, of erger nog, je geen idee hebt gehad om er iets anders voor in de plaats te zetten, dan zal daar nooit iets van komen.” Maar van de VHP moest op datzelfde plein wél het beeld van Lachmon komen, die mag immers niet onderdoen voor de daar al aanwezige Pengel, alhoewel het nu volledig misplaatst is.

Om dan de overstap te maken: “Zo hoeft het Surinaamse kind dus op 1 juli niet te gaan naar een museum om over de slavernij iets te leren en ook niet om te zien hoe wreed de slavernij is geweest en natuurlijk nooit niet om te weten wat het aandeel van Nederland in die wreedheden is geweest. Voor deze naschoolse vorming heeft Suriname het geld niet, en als het geld er wel is dan schort er nog een hoop aan het cultuurmilieu van de beleidsmakers.” Helaas heeft Mitrasingh als directeur Cultuur daaraan ook niets bijgedragen, althans niet voor zover mij is gebleken.

Dag der Vrijheden
Ook schiet Mitrasingh zijn giftige pijlen af op 1 juli, althans op de naamgeving van die dag: “Rond 1 juli zal men, zoals gebruikelijk, weer bekvechten over de juiste naam van die dag; is het Dag der Vrijheden, Emancipatiedag (Manspasi), Keti Kotidag of gewoon Afschaffing der Slavernij. In haar afstudeerscriptie over de introductie van Holi en Idul Fitre als nationale feestdagen schrijft de jonge sociologe Kirtie Algoe wel heel nadrukkelijk dat 1 juli Keti Koti heet.”

Algoe is daar waarschijnlijk nog te jong voor, maar Mitrasingh met zíjn jaren –en al helemaal als voormalig directeur Cultuur– had moeten weten, sterker: wéét dat in 1959 1 juli door de toenmalige regering Emanuels is gedoopt tot Dag der Vrijheden, hetgeen ook is gepubliceerd in het Staatsblad (SB). In 1959 werden in het kader van de natievorming enkele nationale symbolen bij wet ingevoerd: de vlag, de tekst van het Volkslied (Trefossa), het wapen, en de Dag der Vrijheden (1 juli). Met deze Dag der Vrijheden hoopte de regering een compromis gevonden te hebben voor de wens van de grote bevolkingsgroepen een eigen, voor die bevolkingsgroep, gedenkwaardige dag tot nationale vrije dag te verheffen. Dat deze naam nog altijd geen gemeengoed is geworden is te wijten aan mensen als Mitrasingh die keer op keer die benaming weer als probleem aan de orde stellen.

Het West-Indische familiesysteem
Aan de hand van enkele historische feiten omtrent de slavernij belandt Mitrasingh dan eindelijk bij het punt waar hij wilde uitkomen: de bandeloosheid van de creool, echter niet dan na eerst (heel even maar) te tippen aan andere groeperingen. “Binnen bepaalde bevolkings- groepen in Suriname hanteert men een term voor het familiesysteem van de groep zelf. Zo kent de literatuur voor hindostanen de term ‘joint family’ ofwel de grote familie, javanen kennen de term ‘rukun’ ofwel saamhorigheid, maar bij creolen is dat niet zo duidelijk. Wel concluderen wetenschappers dat ‘proletarisering’ als vanouds het levenspatroon heeft bepaald van de slaven en hun nakomelingen, de creolen. Het was een familiesysteem van de armoede en van de bezitlozen. In de loop der tijd waren de creolen gedwongen hun familieleven aan deze ongunstige omstandigheden aan te passen. Dit familiesysteem hebben sociologen gekarakteriseerd als het West-Indische familiesysteem.”

Wéér zo’n Mitrasingh-gotspe: “bij creolen was dat niet zo duidelijk.” Wat héét?! Hadden de creolen een ander keuze? Nee toch zeker.


Een groep slavenwoningen op (suiker)plantage Dordrecht, getekend door Winkels in 1859. (Illustratie uit Geschiedenis van Suriname, Zutphen, 1998.)

Mitrasingh vervolgt: “Men treft het West-Indische familiesysteem in heel ‘Plantation America’ aan en daarmee bedoelt men te zeggen het gebied dat bekend staat als de West-Indische eilanden, de ‘Deep South’ van de VS, de Atlantische kusten van Midden-Amerika, Columbia, Venezuela, de drie Guyana’s (dus ook Suriname) en het noordoosten van Brazilië. De belangrijkse kenmerken van dit familiesysteem zijn volgens de sociologen en antropologen:
1. De aanwezigheid van erkende alternatieve man-vrouwverhoudingen. Naast het huwelijk kent men het concubinaat, waarbij man en vrouw samenleven zonder gehuwd te zijn.
2. Veelvuldig voorkomen van vrouwelijke huishoudhoofden. De vrouw vervult een centrale rol in het huishouden.
3. De vrouw is in veel huishoudens de dominerende autoriteit, waardoor kinderen zowel gevoelsmatig als economisch van haar afhankelijk zijn.”

En dan krijgen de creolen er weer van langs: “Het systeem is nauwelijks van karakter veranderd, ondanks de vergaande sociale wijzigingen zoals emancipatie, industrialisatie en dekolonisatie. Het familiesysteem van de creolen is dan ook, zo gaat de literatuur verder, te beschouwen als een aanpassing aan ongunstige omstandigheden zoals armoede, werkeloosheid en discriminatie.” En nu komt het: “Door de creoolse intellectuelen in Suriname wordt te weinig op deze zaken de nadruk gelegd en ook te weinig verklaard, ontkend of ontzenuwd.” Zo kan die wel weer, Ben.

En dan in één adem door: “Creoolse intellectuelen hebben ook te weinig kritiek geleverd op zaken als ‘zakenrecht’ en ‘personenrecht’.” Zómaar, alsof hij ‘t over het heden heeft in plaats van over het verre verleden, toen er nog geen creoolse intellectuelen waren, lees maar verder: “Zo viel de slaaf onder het zakenrecht, wat wil zeggen dat hij geen huwelijk kon sluiten, hij mocht dus niet trouwen. Hij kon wel het ‘slaven- huwelijk’ sluiten en daarna bepaalde zijn meester of hij `s avonds of op zondagen zijn vrouw mocht bezoeken. Dit slavenhuwelijk moet worden beschouwd als het begin van de ‘vaderloze’ gezinnen. Dit verschijnsel is helaas nooit goed in Suriname onderzocht, althans niet op een wijze die een beter begrip voor de vaderloze gezinnen heeft bewerkstelligd.”

Bandeloosheid bewezen volgens Mitrasingh. De gevolgen hiervan komen in een vermoeiend tweede deel.

De vaderloze kinderen bij creolen
Om te beginnen citeert Mitrasingh in het tweede deel van zijn betoog Frans Steegh e.a., Geschiedenis van Suriname, 1993, die stelt: “Dat op deze wijze het matrifocale gezin ontstond lijkt zeer aannemelijk. Maar daarmee is niet verklaard waarom het matrifocale gezin zo lang bleef voortbestaan nadat de historische noodzaak was weggevallen.” En dan slaat Mitrasingh –zonder naar die verklaring te zoeken– weer op hol: “Simpel gezegd komt het dus hierop neer, dat historici en alle andere sociaal wetenschappers zich in gemoede afvragen hoe het komt dat alleen creolen in Suriname, populair gezegd en ook volgens de internationale normen en waarden van een traditioneel gezinsleven zo een losbandig familieleven kennen. En dat al langer dan 146 jaar.”

Waar Mitrasingh begon in algemeen verband, Plantation America, vernauwt hij zijn focus nu tot “alleen creolen in Suriname”, die zich in tegenstelling tot internationale normen en waarden (welke?) van een traditioneel gezinsleven (hoe, waar?) aan bandeloosheid overgeven. Niet meer en niet minder dan een slag in de lucht, een trap onder de gordel.

Emancipatieboodschap
Ik zei het al, Mitrasinghs verhaal is vermoeiend, eentonig, langabere. U zult mij moeten vergeven dat ik méér van hetzelfde oversla en even verder de draad weer oppak. Alhoewel, er zit weinig draad in. Na een uitweiding over de vrolijke cultuur van de creolen, dat ze houden van feestvieren en dansen, dat ze goed kunnen zingen en daarmee hun ‘roots’ aantonen van ergens in Afrika, dat een bekend merk bier (Parbo durft hij niet in de mond te nemen) zelfs zover gaat bijna alleen maar creoolse modellen te gebruiken voor haar reclame, dat ook radio-advertenties pakkender zijn in het Sranantongo, etcetera, etcetera, etcetera, komt hij tot zijn emancipatie-boodschap: “Surinamers zouden er daarom nadrukkelijk voor moeten waken dat dit verschijnsel van vaderloze kinderen geen algemene vormen begint aan te nemen.”

“Moeten de creolen als de meest geëmancipeerde Surinamers er niet voor zorgen dat elk geboren kind heel nadrukkelijk moet weten wie zijn ouders zijn en dat ook de hele Surinaamse samenleving van elke mannelijke verwekker moet eisen, dat hij zijn kind moet erkennen en tot een bepaalde leeftijd moet verzorgen. Dat moet na 146 jaar nu toch wel heel duidelijk bij wet worden vastgesteld en de uitvoering van die wet moet ook op een heel rigide wijze gebeuren, zonder aanzien des persoons. Want het kan toch niet zo zijn, dat Surinamers op alle gedenkdagen en feestdagen alleen maar in staat zijn een hoop ‘kiekeboe-achtige’ cultuurevenementen te ontplooien met ‘dromerige’ slogans op spandoeken en billboards, die zo onwerkelijk zijn als maar wezen kan. Op 1 juli 2009 zouden alle Surinaamse mannen elkaar eens eindelijk moeten beloven dat zij voortaan een duidelijk oordeel zullen uitspreken over al die andere mannen die hun kinderen niet hebben erkend en ook nooit hebben verzorgd. Dan hebben Surinamers tenminste een daad gesteld op een van hun herdenkingsdagen. Daar lijkt 1 juli als emancipatiedag uitstekend voor geschikt.”

Wat bezielt Ben Mitrasingh?
Provocatie, zoals ik in het begin al heb gesteld, is één ding. Maar er is meer. Het verband met die andere provocatie van kort geleden, het aan ons volkslied toe te voegen derde couplet in het Sarnami, is natuurlijk onmiddellijk duidelijk. Het is nog net geen georkestreerde actie om de etnische kaart te spelen, maar het zou wel de opmaat daartoe kunnen zijn.

Graag wil ik daarom verwijzen naar het eerder hier gepubliceerde artikel van Ricardo E. Meyer van zaterdag 20 juni j.l., getiteld “Een Sarnami couplet in het Surinaamse volkslied?” Meyer stelt daar, en ik sluit me daarbij volledig aan: “Volgens mij is het hoog tijd om elementen in deze samenleving die puur etnisch denken, streven en handelen voor eens en voor altijd de pas af te snijden. Zij dreigen anders het nationaal bewustzijn en daarmee de broodnodige natievorming van dit land en volk te frustreren.”

Na Bigi Du

Wie de Surinaamse volksopera Na Bigi Du van Thea Doelwijt volgende maand wil gaan zien, kan maar beter vroeg aan kaartjes zien te komen, en dan nog zorgen tijdig bij de voorstelling te zijn. Want de echte volksopera begint al op de stoep. Er zijn altijd een hele hoop mensen die “vergeten” waren dat je tijdig kaartjes moet kopen, maar die proberen zich, al is de voorstelling al weken van tevoren uitverkocht, alsnog een weg naar binnen te banen. Ze hebben daar immers recht op, want het is van hun, het is hun ding, wi egi sani – waar hebben we dat ook alweer eerder gehoord? Dat betekent dus dat je de kassajuffrouw mag belagen, bedreigen, uitschelden, dat je andere mensen doof mag toeteren, opzij mag drukken en met de ellebogen in de ribben mag pleuren, en dat je mag spuwen op de stoep, ook als daar toevallig iemand staat.

 

De organisatoren hebben dit jaar, god weet waarom, gedacht: Surinaams volkstoneel en geen eten, dat kan niet, en dus hebben ze heel modern ook nog een arrangement bedacht: buffet plus voorstelling voor één prijs. Buffet klinkt wel weer erg Nederlands-toneelachtig, maar bruine bonen met theater klinkt wel ergvreemd, tilloh met toneel zou nog kunnen.

 

Het spel lijkt qua schouwspel nog het meest op wat een groep als NAKS vaak brengt, maar het heeft stevige wortels in de geschiedenis. De Du was een spel dat ten tijde van de slavernij werd gespeeld en gezongen door de slaven (of voor diegenen die niet van tilloh maar wel van buffet houden: de totslaafgemaakten). De plantage-eigenaren stelden er een eer in dat hun groep het moouist was uitgedacht en zo ontstond er een heuse competitie tussen verschillende Du-groepen. Schrijfster/regisseuse Thea Doelwijt blies de Du nieuw leven in met een drietal kleurrijke, uitbundig gekostumeerde muziektheaterproducties. Het Gouden Spel (Na Gowtu DU), het Diamanten Spel (Na Dyamanti Du) en nu dan het Grote Spel (Na Bigi Du). Wat gebeurde er ná de afschaffing van de slavernij in 1863? De ex-slaven willen hun eigen weg kiezen, maar de gezagsdragers van overheid en kerk proberen daar een stokje voor te steken: de heidense muziek en dans mogen niet meer worden uitgevoerd… Doelwijt liet zich voor deze Du inspireren door het verhaal van haar eigen overgrootmoeder die de kerk werd uitgezet omdat zij weigerde te trouwen.
Waar te zien:
Do 25 juni, Schouwburg Almere, 036-8455555, 20.15 u
Vr 26 en zat 27 juni, Tropentheater (KIT) Amsterdam, 020-5688500, 20.30 u
Zo 28 juni, Theater de Mythe Goes, 0900-3300033, 15.00 u
Ma 29 juni, Stadsschouwburg Utrecht, 030-2302023, 20.00 u
Di 30 juni, Theater aan het Spui Den Haag, 070-3465272, 20.15 u
Do 2 en vrij 3 juli, Theater Zuidplein Rotterdam, 010-2030203, 20.00 u
Voor toneel met of zonder tilloh volge men de link. Maar ook mèt tickets: mis het spektakel op de stoep niet!
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter