blog | werkgroep caraïbische letteren

Intimiteiten van het schrijven

door Els Moor

De Curaçaose auteur Frank Martinus Arion (1936) kennen we vooral van zijn debuutroman Dubbelspel (1973). In 2006 verscheen de gratis editie ter gelegenheid van de actie ‘Nederland leest’. Suriname heeft toen veel exemplaren gekregen voor bibliotheken en scholen. Frank Martinus heeft na zijn succesvolle debuut meer romans geschreven en in 2001 kwam bij De Bezige Bij in Amsterdam zijn verhalenbundel De eeuwige hond uit. Frank is ook literatuurdocent (in de zeventiger jaren hier, op het IOL) en hij is een gedreven actievoerder als het gaat om de promotie van zijn eigen taal, het Papiamentu.

Nu is er dus een verzameling essays van hem verschenen, Intimiteiten van het schrijven, die twee delen heeft, een over taal (drie essays) en een over literatuur met vier. De essays in deze bundel zijn volgens de schrijver te vergelijken met brillen en de auteur ervan is dan de oogarts die de lezer de bril voorschrijft. Hij laat zijn lezers dus op een bepaalde manier, vooral een Caraïbische, kijken naar literatuur.

Taal
‘Vrijen met slavenmeisjes’ is de titel van het eerste essay. Ai, als een meester vree met een slavinnetje, pikte hij altijd wel wat woorden op. Zo, en ook via andere contacten in vroeger eeuwen, zijn er veel woorden uit andere talen in het Nederlands gekomen, vaak in verbasterde vorm. Denk maar aan kinderliedjes zoals het aftelversje ‘Iene miene mutte/ Tien pond grutte/ Tien pond kaas/ Iene miene mutte/ Is de baas’. De woorden van dit liedje zijn overgenomen uit het creools en aangepast aan het Nederlands, maar letterlijk betekent het: ‘Meisjes veel/ Tijd om te vrijen/ Tijd om te trouwen/ Meisjes veel/ Die (daar) beneden)’. Slavinnen lagen in Elmina in West-Afrika beneden en door een luik kon een liederlijke slavenhandelaar er een kiezen. Dit is één voorbeeld uit het artikel dat veel verschillende manieren aangeeft waarop woorden in het Nederlands zijn terechtgekomen. Niet altijd op voorbeeldige wijze dus.

Voor ons in Suriname is het tweede artikel vooral belangrijk, ‘De moedertaal als voorwaarde’. Hierin houdt Frank Martinus Arion zijn zoveelste pleidooi voor functioneel gebruik van moedertalen, met name in het basisonderwijs de taal waarin kinderen leren lezen en schrijven. Zwitserland geeft hij als positief voorbeeld waar in verschillende gebieden Duits en Frans gesproken wordt, maar er ook een gebied is met een kleine, onbekende taal, het Reto-Romaans. Die is daar wel de instructietaal in het basisonderwijs!

Moedertalen gaan geschreven worden, ook in literaire teksten, als volkeren zich bewust worden van hun eigen identiteit. In Europa werd het Latijn als geschreven taal verdrongen door moedertalen zoals Duits, Frans en Nederlands tijdens de renaissance vanaf de 14de eeuw. Trefossa was in Suriname zes eeuwen later zo’n ‘renaissancist’. Hij schreef kwaliteitsvolle poëzie, sonnetten zelfs, in het Sranantongo. Een Surinaamse Dante, of Shakespeare, of Coornhert was hij. Ook de dichters van ‘Wie Eegie Sanie’ deden dat. Zij waren vertolkers van de eigen dingen in de eigen taal.

De Unesco nam in 1951 in het kader van de opkomende dekolonisatie het voortouw tot verbetering van de rol van moedertalen met een groot congres in Parijs. Daar werd een belangrijke uitspraak gedaan: ‘We take it as axiomatic that de best medium for teaching is the mother tongue of the pupil’. In Haïti werd de moedertaal, het Creole, in 1979 officiële taal en schooltaal tot de vijfde klas. In Curaçao is het een lang proces. Al in 1958 werd het Papiamentu de taal van de Eilandsraad en enkele jaren later ook van De Staten. Pas in 2007 kreeg deze taal naast het Nederlands en Engels de status van officiële taal. Ook de invoering ervan in het onderwijs is een belangrijke stap. Over Suriname zegt Frank Martinus op pagina 37: ‘In mijn ogen kan er van een werkelijke economische inspanning voor Suriname dan ook geen sprake zijn, indien er geen serieuze pogingen worden gedaan om de taalkundige onduidelijkheid bij het volk tot een minimum terug te brengen.’ We kunnen alleen maar hopen dat een volgende minister van onderwijs deze zaak oppakt en vooral de kinderen in de dorpen in het binnenland, waar niet of nauwelijks Nederlands wordt gesproken, kansen geeft door de moedertalen te gebruiken in het onderwijs, vooral bij jonge kinderen.
Het laatste essay in verband met taal heet ‘De korte e van Cola Debrot en de harmonie van mentaliteit en taal’. Cola Debrot (1902-1981), bekend om ‘Mijn zuster de negerin’, is een favoriete auteur van Frank Martinus, ook een lichtend voorbeeld. In dit artikel is de rode draad hoe Debrot door zijn uitspraak van klanken in het Nederlands, de ‘ee’ die als ‘i’ wordt uitgesproken, nooit zijn afkomst heeft verloochend. Hij zegt erover: ‘Ik begon in Debrot een medestander te zien. Hij was door de pretenties van de Nederlandse cultuur gegaan zonder zichzelf te verliezen. Integendeel, hij was steeds meer zichzelf geworden. Het Papiamentse accent in zijn uitspraak van het Nederlands was daarvan het beste bewijs’ (p. 48).

Literatuur
Literatuur is het onderwerp van het tweede deel. Het eerste essay gaat over Multatuli. Frank Martinus rekent hem tot de schrijvers die dwars door de geschiedenis en de culturen heen het vooroordeel van hun natie hebben doorbroken en openlijk te keer gingen tegen de staat. Hij rekent tot deze groep grootheden uit de hele wereld zoals Desiderius Erasmus, pater De las Casas, Galileo Galilei, Emile Zola, Pablo Neruda, Gabriel García Márquez, Salman Rushdie en… Multatuli. Hij toont ook met voorbeelden aan dat er in de 19de eeuw in Nederland meer geschriften verschenen waarin te keer gegaan werd tegen of gespot werd met de koloniale situatie inclusief de slavernij. Nieuw is dat hij hieronder ook ‘de familie Kegge’ van dominee Nicolaas Beets oftewel Hildebrand rekent om de manier waarop hij stelling neemt tegen ‘lichtgewichtfiguren’ die zich in de koloniën hebben verrijkt en dan in het moederland geweldig gaan doen.

Cola Debrot komt in het tweede essay weer op de proppen. Zijn tragische levensgevoel staat hier centraal. Frank Martinus legt verband tussen Debrot en de Spaanse wijsgeer Unamuno die binnen de Europese stroming van het existentialisme niet alleen uitzichtloosheid voor het menselijk bestaan zag, maar wel degelijk ook ‘licht in de duisternis’ (‘illucidatie’ schrijft Frank Martinus, een woord dat ik in geen enkel woordenboek, ook niet in ‘van Dale’ heb gevonden!). Dit is Frank Martinus op het lijf geschreven. Lees Dubbelspel, met de klassieke eenheid van plaats, tijd en handeling (dominospel), maar in plaats van de klassieke slechte afloop glorende hoop als slot.
Dit essay over Debrot is voor mij een eye-opener in verband met essenties van Caraïbische literatuur die in zijn beste vorm speelt met de klassieke geweldigheid van de Europese traditie, realistisch en gedurfd kan zijn, maar wel met een opening naar het positieve. Het echte leven is immers ook niet alléén maar ellende. De realiteit is nooit alleen maar zwart of wit, maar heeft grijze tinten.

In de laatste twee essays, ‘Literatuur als vermakelijk onderzoek’ en ‘Intimiteiten van het schrijven’, heeft Frank Martinus het voornamelijk over zijn eigen schrijfgeschiedenis, vooral over de ontstaansgeschiedenis van Dubbelspel. De oogarts zet hier de lezer dus een bril op om naar hemzelf te kijken. Is hij dan nog wel een objectieve brillendokter?

Hoe dan ook, de bundel essays van Frank Martinus Arion geeft in menig opzicht een frisse kijk op literatuur en taal en dan vooral zijn visie op moedertalen: zegt het voort!

Frank Martinus Arion: Intimiteiten van het schrijven; Essays. Opgedragen aan Cola Debrot. Amsterdam: De Bezige Bij (2009) http://www.debezigebij.nl/

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter