blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: [Auto]biografie & egoducumenten

Drinken en verhuizen

door Charles Chang

Soms zie je van die schilderijen waar je niks van snapt. Het beeld voor je bestaat uit een kris kras van lijnen, kleuren en verf. Zo lijkt ook het marktplein in Nickerie op de zaterdagavond. Maar dan met geluid. Links hoor je Shakira, rechts soca, achter je hiphop, verderop reggae en uit een pickup klinkt samba. Een jong koppel in een Vitz heeft liever R&B, terwijl een groep mannen bij een busje liever feest met Bollywood. Elke zaterdagavond komen de Nickerianen naar het walhalla van concerten voor een fatu. In de drukke maar toch vredige sfeer wordt af en toe een ritje om het plein gemaakt. Een rode monsterpickup paradeert demonstratief met dreunende motorgeluiden voorbij, gevolgd door een Fun Cargo met open ramen. In de schaduw Goliath probeert de auto met het ‘hoge hoofd’ aandacht te trekken met haar volume op tien – al trilt alles van binnen door de valse geluiden. Dan kletteren Yamaha scooters haastig voorbij of remmen piepend voor het kruispunt. En zo gaat het de hele avond door: kijken naar mensen of zelf bekeken worden. De mensen die geen aandacht hoeven, blijven ook niet op een plaats maar moven een aantal keren voor een betere kiek, andere buren of wanneer de drank op is. “Trafasi no dè!” zeggen Albert en Ricardo over de weinige ontspanningsmogelijkheden in Nickerie. De kofferbak van hun wagen is tevens bar en tafel, anderen gebruiken het dak van de auto. In de drink- en verhuiskermis doen ook jongens op de fiets mee met geluidinstallaties en loodzware batterijen. De enige die zonder bombarie paraderen, zijn de zonen van Hermandad. Vier ogen kijken dan tegen tweehonderd ogen. Heel even neemt de levendigheid af, maar zodra de politie voorbij is, zitten de dirigenten weer aan hun knoppen. Het plein met geluiden komt dan weer tot leven. Net zoals de Wilhelminastraat en het centrum van Lelydorp traditioneel op de zaterdagavond.

Cynthia Abrahams promoveert op R. Dobru

Op woensdag 24 november 2010 hoopt Cynthia Abrahams-Devid haar proefschrift over R. Dobru te verdedigen aan de Universiteit van Amsterdam. De titel van haar dissertatie luidt Wan bon ˗ Wan Sranan ˗ Wan Pipel; Robin ‘Dobru’ Raveles, Surinamer, dichter, politicus, 1935-1983. Promotor is prof. dr Michiel van Kempen, copromotor prof. dr em. Bert Paasman. De andere leden van de promotiecommissie zijn prof. dr Ena Jansen (Vrije Universiteit en UvA), prof. dr em. Humphrey Lamur (UvA), dr Peter Meel (Universiteit Leiden), prof. dr Jack Menke (Anton de Kom-Universiteit van Suriname), prof. dr Ieme van der Poel (UvA), prof. dr Wim Rutgers (Universiteit van de Nederlandse Antillen) en prof. dr Gloria Wekker (Universiteit Utrecht).

Cynthia Abrahams gaat uitvoerig in op het leven van R. Dobru, diens ontwikkeling als nationalistisch politicus en dichter, en de vele internationale – en dan met name Caraïbische ˗ contacten die hij in de loop der jaren ontwikkelde. De handelseditie van haar proefschrift zal in de loop van 2011 verschijnen bij Rozenberg Publishers.

De openbare promotieplechtigheid vindt plaats in de aula van de Universiteit van Amsterdam,
Singel 411
1012 WN Amsterdam
Aanvangstijd: 13.00 uur precies.
In de directe omgeving van de aula is geen parkeergelegenheid. Vanaf CS komen trams 1, 2 en 5 langs de aula.

Wikipedia meldt over R. Dobru:
R. Dobru (Paramaribo, 29 maart 1935 – aldaar, 17 november 1983), pseudoniem van Robin Ewald Raveles, was een Surinaams dichter, schrijver en politicus (Statenlid voor de PNR en na 1980 een half jaar onderminister voor Cultuur). Zijn pseudoniem betekent: dubbele R, een verwijzing naar de initialen van zijn voor- en achternaam.

Als dichter en voordrachtskunstenaar was R. Dobru dé representant van het nationalisme, met name met het gedicht ‘Wan’ (de meeste mensen noemen het ‘Wan bon’ – Eén boom) uit zijn debuutbundel Matapi [Cassavepers] (1965), een gedicht dat door zijn eenvoudige woordkeus en structuur gemakkelijk gememoriseerd kan worden en dat veel Surinamers dan ook van buiten kennen. Het werd in veel talen vertaald. Dobru stimuleerde velen tot schrijven in het Sranan en Surinaams-Nederlands en werd door velen nagevolgd. Hij was redactielid van het tijdschrift Moetete (1968-69). Zijn proza in Wasoema [Wasvrouw] verzamelde schetsen uit het leven op een erf van Paramaribo (1967), De plee (wc) en andere verhalen (1968) en de korte roman Oema soso [Enkel de vrouw] (1968) is levendig, maar lijdt aan een teveel aan gepreek. Zijn politieke mémoires verschenen in 1969: Wan monki fri [Een stukje bevrijding]. Hij schreef voorts twee Surinaamse keukenmeidenromans zoals Bos mi esesi [Omhels me snel] die vooral belangrijk zijn om hun levendig Surinaams-Nederlands en een bundel Anansi-Tori [Spinvertellingen] (1979). Zijn poëzie heeft in de vroege jaren enkele zuivere gedichten opgeleverd, maar verviel meer en meer in het afwikkelen van een recept. Hij speelde in op de politieke actualiteit, bijvoorbeeld met het gedicht ‘Gooi een stoel’ toen er op 11 juni 1979 in de Staten van Suriname een vechtpartij uitbrak waarbij er met stoelen werd gesmeten. De invloed van Cuba, Mao en Kim Il Sung leverden de laatste jaren enkel nog politiek getinte publicaties op.

Dobru schreef altijd over twee vaste thema’s: liefde en revolutie. Met de coup van 1980 ging hij enthousiast mee en hij werd op handen gedragen. Van militaire wandaden nam hij nooit afstand. Zijn beste gedichten werden bijeengebracht in Boodschappen uit de zon (1982). Postuum werd hem in 1989 de Gouden Ster van de Revolutie toegekend. In 2006 kreeg hij, eveneens postuum, de Gaanman Gazon Matodja Award.

De R. Dobru-stichting die zijn gedachtegoed levend wil houden, publiceerde een kalender met zijn gedichten, maar liet verder zelden iets van zich horen. In 2006 liet Yvonne Raveles-Resida, weduwe van R. Dobru en voorzitter van de stichting, aan de Nederlandse ambassade weten dat hun verzoek om een gedicht van R. Dobru ter verfraaiing op het hek te mogen aanbrengen niet werd gehonoreerd vanwege de slechte behandeling van Surinaamse staatsburgers in Nederland.

Anne de Vries: een zondagskind

door Peter van den Hoven

‘Ik weet dat ik kritisch bekeken zal worden: is het geen hagiografie?’ Aldus Anne de Vries jr. in de inleiding van de biografie Een zondagskind over zijn vader, — de met Bartje (1935), Hilde (1939) en Reis door de nacht (1960) bekend geworden auteur Anne de Vries (1904-1964), Drents onderwijzer-schrijver, die met auteurs als H.M. de Jong, Antoon Coolen en Herman de Man regionale (streek)romans schreef. En die ook een belangrijke rol speelde in de productie van schooluitgaven voor Suriname en evangelische lectuur voor de Surinaamse lezer.

lees verder…

De turbulente biografie van een boek

door Christine Samsom en Els Moor

Het aprilnummer van OSO, tijdschrift voor surinamistiek en het Caraïbisch Gebied, is bijna helemaal gewijd aan 75 jaar Wij slaven van Suriname met als ondertitel De turbulente biografie van een boek. Een uitdagende titel! Kan een boek een biografie hebben, zoals levensbeschrijvingen van mensen, van de wieg tot het graf? Wij slaven van Suriname is nog lang niet dood. Dat blijkt wel uit dit nummer van OSO.

lees verder…

Meer dan een dag

Meer dan een dag van Philomena Bijlhout vertoont het persoonlijke verhaal van een alleenstaande, baanloze Surinaamse moeder met twee kinderen die op de ‘verkeerde’ momenten in de geschiedenis op de politieke voorgrond trad en daar op afgerekend werd.

lees verder…

Walther Muringen 60

door Ricardo E. Meyer

Ik had op Overbridge al van Hennah Draaibaar gehoord dat Walther Muringen in zijn Crab House aan de Verlengde Gemenelandsweg een feestje gaf en ik was zondagmiddag weer nauwelijks weer binnen het bereik van Telesur’s mobiele telefoonnet toen last-minute Wakther aan de lijn hing. En maar klagen dat hij zowel Titia (die zaterdag met haar vriendin Monique bij mij te gast was geweest) als mij al drie dagen zoekt om ons uit te nodigen voor zijn feest. Wel nu, ik heb Titia meteen opgebeld en tegen een uur of 7 waren ook wij van de partij.

lees verder…

Glashard liegen

door Michiel van Kempen

Als ik op donderdag 15 april op vliegveld Zanderij kom voor mijn terugvlucht naar Nederland met de KLM, wachten twee groundstewardessen van de SLM ons op: de vlucht is gecancelled. Aswolk, IJsland. Dit nieuws is al uren bekend, maar waarom de KLM email- en telefoonbestand niet gebruikt om de passagiers een berichtje te sturen: ik vraag het maar niet. “Er zijn ons geen berichten bekend van passagiers die tevergeefs naar het vliegveld zijn gekomen,” zegt een luchtvaartwoordvoerder later over de radio. Glashard liegen kost immers niks.

Ik ben een maand in Suriname om lessen te geven aan de Schrijversvakschool: Caraïbische literatuurgeschiedenis, Surinamistiek en interpretatie van Caraïbische teksten. Op maandag 19 april worden mijn derdejaarscolleges aan de Universiteit van Amsterdam weer hervat. Dat 1 vulkaan de global village in de war kan sturen heeft wel iets moois. Er zijn mensen die dan in opstand komen tegen – in volgorde van belangrijkheid – de KLM, God en de vulkaan, maar dat helpt alleen hun bloeddruk verhogen. Ali Campbell, voorzanger van UB40, is zo iemand. Hij is in Suriname en zal op zaterdag een concert geven met zijn nieuwe band, maar hij weigert zijn hotel te verlaten, omdat hij geen schadevergoeding krijgt voor het feit dat hij pas op woensdag kan terugvliegen. Na een uur op hem inpraten begint hij zijn concert. dat om 8 uur moest beginnen, om kwart voor 1 ’s nachts. Hij zingt Bring me your cup, maar weet niet dat ze in Suriname cups zeggen als ze één beker bedoelen, en cupsen in het meervoud. Hij wordt compleet weggefloten.

Vrijdagochtend naar het KLM-kantoor. Instapkaarten blijven geldig, afwachten tot de vlucht zal gaan. Maar via de radio wordt een uur later omgeroepen dat iedereen zich moet aanmelden voor herregistratie. KLM-telefoonnummer onbereikbaar, kantoor zaterdag gesloten, maar we bereiken opeens wel een telefoniste die meldt dat we over een week, op vrijdag 23 april zullen worden teruggevlogen. Maandagochtend melden op het kantoor voor instapkaarten.
Volgens de nummering zijn er 140 wachtenden voor me in het bomvolle kantoortje, waar twee medewerkers minimaal 10 minuten per klant nodig hebben. De telefoon rinkelt onophoudelijk, niemand neemt op. Ik reken snel uit dat ik ’s avonds om 10 uur aan de beurt zal zijn. Maar dan komt er een mededeling dat iedereen mag weggaan die de dag ervoor zou vliegen, ze vertrekken vandaag nog. De laatst bijgekomenen gaan dus het eerste weg. Ik heb mazzel: iemand geeft me haar nummertje, ik schuif 80 nummers op.
Ik vind zowaar een kuipstoeltje om te zitten. Links van me zit een marronman uit Tilburg, rechts een stadsnegerin uit de Stoelmanstraat, Paramaribo met een vredig slapende baby met krentjes op het hoofdje. Ze kijkt vuil naar de KLM-bedienden: “Allemaal homo’s hier,” zegt ze. Ik geloof dat ik het niet goed gehoord heb. “Allemaal homo’s,” herhaalt ze. Daar zal het wel aan liggen, want mevrouw Chocolaad, van wie ik zeker weet dat die degelijk hetero gehuwd is, is nergens te bekennen.
Uren wachten. Dan is de KLM-bediende zover dat hij me de reserveringscodes kan geven. Die zijn exact gelijk aan wat ik al had. En of ik morgen wil terugkomen voor de instapkaarten. Er begint een kleine vulkaan in me te koken. Wat de natuur al niet vermag. “Ja,” zegt de bediende, “want als iemand niet wil vliegen, kunt u eerder gaan.” Het is de logica van iemand die meent dat een uitgehongerde bende leeuwen dat smakelijke gazellekalfje niet zal verslinden. “Belt u morgen,” zegt de bediende.
“Er neemt toch niemand op,” zeg ik.
“Ik kan de telefoon ook opnemen en niets tegen u zeggen,” dreigt de bediende. Als ik mijn instapkaarten opeis, blaft hij dat ik dan absoluut ook niet eerder dan vrijdag weg kan.
Ik sta buiten tussen de menigte op de stoep. Haal adem. Iemand heeft me gezegd dat er tegenwoordig een goeie slijterij is in Paramaribo. Die ga ik opzoeken. Ik krijg er koffie en er ligt een krant. “De KLM doet er alles aan om zijn klanten zo accuraat mogelijk voor te lichten,” lees ik.

In memoriam Bisoendajal L. Birjmohan

Op zaterdag 30 januari 2010 is op 85 jarige leeftijd overleden Bisoendajal Lamberts Birjmohan. Hij was de auteur van Surinaamse Parelen uit Brits-Indië (Leidschendam 2005) en won in 2008 de Nederlands Aanmoedingsprijs voor Genealogie.

lees verder…

Koloniaal Ponte bericht het vaderland vanuit de West

Het kostte me misschien een dag na aankomst in Paramaribo, maar toen meende ik mijn oude Surinaamse tongval, sporadisch aangedikt met wat losse woorden Sranan’, toch al weer behoorlijk te pakken te hebben. Daar zal het dus wel niet aan gelegen hebben. Weliswaar had ik het op de eerste dag al aan de stok met een wachter van DNA (De Nationale Assemblee), omdat ik een foto nam van de knalgele ABOP-auto van Ronnie Brunswijk met daarop de tekst ‘Brunswijk, King of Marowijne’, een ruzie die toch vooral geboren leek uit het feit dat ik een Nederlandse blanke man was die ongevraagd een kiekje maakte van de politiek gevoelige auto van een van de meest trotse afro-Surinamers in Suriname, maar verder heb ik mij toch maar weinig nadrukkelijk nazaat van een slavenhoudende natie gevoeld de afgelopen week.

lees verder…

Herinneringen aan een rotjeugd

Binnenkort verschijnt een herdruk van het boek van Don Walther Donner Swietie Sranang kan me nog meer vertellen; Herinneringen aan een rotjeugd. Volgens de auteur zou het gaan om de 16de druk. Dat is heel goed mogelijk, maar dan heb ik er 14 gemist. Deze druk is aangevuld met het essay: ‘Naar de hervorming van de post koloniale mens.’

Een alinea van het inleidende hoofdstuk luidt zo:

Laten wij aanstonds de mythe uit de wereld helpen als zou Sranang swie­tie zijn. Integendeel. Het is geen best land, is het nooit geweest ook. Vroeger niet, nu ook niet. Het werd niet gegrondvest op har­mo­nie of tolerantie maar op conflict en haat. Dat was al zo voor de blanken er voet aan land zetten. De Indianen die er ronddoolden (Aro­wakken, Warrauws, Caraiben, Surinen of hoe ze allemaal ook ver­der mochten heten) plachten elkaar al uit te roeien vermoedelijk uit pure verveling, bij wijze van sport of uit vendetta. De kolonialen die er ten tonele verschenen deden een duit in het zakje. Groot was de onderlinge haat en rivaliteit tussen Joden en blanken, tussen blanken onderling en Joden onderling. De Ashkenaziem en de Se­phar­dim bijvoorbeeld gunden elkaar nauwelijks het licht in de ogen.

En Walther gaat nog even door: de aangevoerde zwarte stammen brachten hun haat en nijd mee, de Aziaten hun kas­ten en religieuze vetes, de creolen zien zichzelf als zwarten of mulatten en het enige wat de laatste groep wil is wegwezen. Kort­om Suriname `werd en wordt bewoond door haatdragende, gefrus­treer­de, jaloerse, naijverige, kwaadaardige individuen die elkander het licht in de ogen niet gunnen en etnische groepen die op elkaars vernietiging uit zijn.’ Zo is het kompas waarmee Don Walther ons het bos van zijn memoires in stuurt. Maar het kompas dat ons zo ferm de windstreken leek aan te tonen, wil maar niet werken. De herinneringen die Walther ophaalt aan de jaren 1935‑1945 zijn helemaal niet zo donker van toon. Het zijn de herinneringen aan een jeugd zoals een ieder die gekoesterd kan hebben. In de memoi­res sluipt zoveel nostalgie en vertedering dat ze een loopje gaan ne­men met de man die meende er zo’n pessimistische inleiding op te moeten schrijven.

Don Walther (pseudoniem van Walther Donner) beschrijft het le­ven in en rond de straat waar hij in 1929 geboren werd, de Gong­grijpstraat. Deze straat strekt zich ten noorden van de Graven­straat uit langs vele percelen waarop vertegenwoordigers van alle bevol­kings­groepen van Suriname zijn neergestreken. Die hele bonte stoet van alledaagse en excentrieke figuren zet Walther met veel verve neer en het moet voor mensen die de oorlogstijd in die straat heb­ben doorgebracht een genot zijn om dat allemaal weer te zien wor­den opgeroepen. Ook andere lezers houdt de schrijver bij de les en hij beschikt daartoe over een uitgebreid repertoire aan levendige anek­dotes die hij met smaak opdient. De wereld van heren en hos­selaars, meidmangs en snollen, dwergen en reuzen, onderwijzers en onderkruipsels, van knokpartijen, knopendraaien en knapenliefde rijst zonder moeite uit het boek op. Daar zijn de gezusters Montel, dames van plezier die goed verdienden aan de in Suriname geleger­de Amerikaanse militairen. De heer van Vreet die `een schlung be­zat met de omvang van een zaklantaarn van vijf cellen’ en die een hoer bezocht en bij haar zoonlief aantrof (`Ben je dat Pa? Kom bin­nen man.’). De heer Reiziger die een `collegie’ bezat aan de Male­batrumstraat (een plaats waar gelegenheid werd gegeven tot dobbe­len). Meneer Emanuels (`Rabba’) die zijn leerlingen stoksla­gen gaf, maar eerst in hun broek voelde of zij geen schrift tussen broek en zitvlak hadden geschoven (`Rabba deed dat ook bij de meiden. Dat was zijn hebbelijkheid.’) Zo beschrijft Don Walther de geschiedenis van de gewone man, zijn struggle for life en zijn hebi’s, maar geeft en passant ook heel wat informatie over gebrui­ken en zaken die vaak al lang verdwenen zijn: de manier waarop de Surinamers in die jaren hun vrije tijd vulden, spelletjes, sport, schoolvakanties, grappen en kwajongensstreken, jagen en vissen.

De schrijver stamt zelf van Duitse immigranten‑grootouders die zich natuurlijk verheven voelden boven het plebs, maar zich aan alle eigenaardigheden van een nog sterk koloniale maatschappij niet konden onttrekken. Evangelische en katholieke takken van de fami­lie sleurden de jonge Donner van de ene school naar de andere, zo­dat wij hem nu als chroniqueur van beide schooltypes kunnen te­gen­ko­men. Zelf moet de kwajongen‑Donner zich toch vooral met de mulatten van zijn straat hebben geïdentificeerd. De schilderingen die hij van andere dan de creoolse stadscultuur geeft, zijn overdui­delijk beschrijvingen van buitenaf. Herhaaldelijk stelt hij vast dat `wij geen bliksem begrepen’ van de Javaanse, Indiaanse of Hindos­taanse cultuur. Voor een voormalig hoogleraar is de oppervlakkig­heid waarmee die `vreemde’ culturen worden neergezet op z’n zachtst gezegd opvallend ‑ men zie maar eens wat hij over Indianen schrijft in het boven geciteerde stuk uit de inleiding. Op veel plaatsen schrijft hij manifest nonchalant (`Ik kan niet op de naam van deze school komen’) en blijkt ook niet dat de auteur zich veel moeite heeft willen getroosten om zich in zijn onderwerp te verdie­pen. Hij is doodordinair slordig (bijvoorbeeld in de spelling van veel namen), geeft daardoor ook enkele hinderlijke herhalingen en drukt zich soms weinig subtiel of zelfs denigrerend uit (zoals wan­neer hij spreekt over het `taaltje van de Indianen’). Niettemin, (of juist daardoor) ontstaat een spontaan beeld van tien jaar Surina­me, een levend getuigenis vanuit een creoolse zienswijze. Voor deze wijze van schrijven pleit ook dat de schrijver in geen enkel opzicht een blad voor de mond wil nemen. Moge hij dan gezien zijn inlei­ding gedesillusioneerd zijn (`realistisch’ zal hij zelf zeg­gen), hij zegt bij tijd en wijle ook `harde’ dingen die met name door schrijvers die buiten de grenzen van Suriname leven, niet zelden met de man­tel der liefde, der nostalgie of der onnozelheid worden bedekt.
Don Walther is er niet de man naar zich beter voor te doen dan hij is. Pikant is het dan ook om te lezen hoe hij al heel vroeg een kleine meester in het dobbelen was en hoe zijn tante werd ingere­kend wegens chinees dobbelen. Later zou Donner een veroordeling aan zijn broek krijgen wegens malversaties met een loterij. Hij ver­legde vervolgens zijn talenten naar andere terreinen, promoveer­de in 1962 op een economisch proefschrift en werd in Costa Rica hoog­leraar in de Internationale Economische Betrekkingen. Sinds zijn pensionering verblijft hij weer in het land dat hij ooit zei nooit meer te zullen betreden: het verfoeide Suriname dat ‘werd en wordt bewoond door haatdragende, gefrus­treer­de, jaloerse, naijverige, kwaadaardige individuen die elkander het licht in de ogen niet gunnen en etnische groepen die op elkaars vernietiging uit zijn.’

Swietie Sranang kan me nog meer vertellen is in zijn geheel opgenomen in de DBNL, klik hier

Het essay is na te lezen op de website van Schrijversgroep 77, klik hier

De prijs van het boek zal in Suriname 27 srd bedragen.

Biografie De Kom genomineerd voor Biografieprijs

De biografie over Anton de Kom door Alice Boots en Rob Woortman is genomineerd voor de Erik Hazelhoff Biografieprijs 2010. Deze nieuwe tweejaarlijkse prijs wordt toegekend aan de beste Nederlandstalige biografie die in één van de twee voorafgaande jaren is verschenen. De prijs wordt in 2010 uitgereikt.

lees verder…

Biografie De Kom in Paramaribo

De kersverse biografie van Anton de Kom wordt a.s. dinsdag in Paramaribo ten doop gehouden, nadat het eerste exemplaar al in Amsterdam op 1 november bij de Vereniging Ons Suriname was aangeboden aan De Koms enige dochter, Judith de Kom. Daarbij zal ook een exemplaar van het gedigitaliseerde archief van De Kom worden aangeboden aan een vertegenwoordiger van het Surinaams Nationaal Archief.

Alice Boots en Rob Woortman hebben na uitgebreid onderzoek in de archieven en gesprekken met de nazaten van De Kom, zijn levensverhaal gereconstrueerd. In Anton de Kom vertellen zij over zijn jeugd in Paramaribo, zijn vertrek naar Nederland en over Wij slaven van Suriname, het boek dat hij schreef als aanklacht tegen het Nederlandse kolonialisme.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog belandde De Kom in het verzet en hij zou vlak voor de bevrijding overlijden in het Duitse concentratiekamp Sandbostel.
De Koms gedachtegoed over Suriname en de geschiedenis van de slavernij is nog steeds actueel en ook dat wordt nu verteld in deze boeiende biografie.

Datum: dinsdag 17 vovember 2009
Plaats: Zus&Zo, Grote Combeweg, t/o de Palmentuin

Programma

· 19.30 uur: Inloop
· 20.00 uur: Aanvang
· Welkom
· Inleiding drs E Jagdew
· Nina Jurna in gesprek met de auteurs van de biografie, Alice Boots en Rob Woortman
· Muzikaal intermezzo
· Overhandiging van het archief aan de minister van Binnenlandse Zaken
· Woord Cees de Kom, zoon van Anton de Kom
· Boeksignering door de auteurs.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter