blog | werkgroep caraïbische letteren

Alles is gebleven – is alles gebleven?

Dichterlijk debuut van Aart G. Broek
door Wim Rutgers
“hoe het eiland te aanvaarden, hoe het eiland mij te doen aanvaarden?”
(Tip Marugg: Weekendpelgrimage)
De weliswaar dunne, maar inhoudvolle dichtbundel Het lichten van de jaren door Aart G. Broek is er een van drievoudige relaties. Dat is dan allereerst een geografische tussen Curaçao en Nederland, of wat nauwkeuriger de Caribische Zee en de Noordzee, oftewel vooral de al dan niet woeste kust van het eiland en het Katwijkse strand en de duinen, waarbij de derde poot is te vinden in de bijbelcitaten die aan elk van de delen als motto voorafgaan. Zoals Boeli van Leeuwen in De rots der struikeling eiland en religie met elkaar verbond, zo vinden we ook hier een nauwe relatie tussen beide, met de bijbelcitaten als vertrekpunt. Maar er is ook sprake van drievoudige relaties in de persoonlijke sfeer van de ‘ik’ ten opzichte van een thematiek rond diverse vormen van teleurgestelde vriendschap en herwonnen liefde. Naar aanleiding van de bundel wil ik me op mijn beurt drie opmerkingen veroorloven.

Schrijven en dichten is persoonlijke expressie, publiceren betekent communicatie met lezers. Met de voor lezers vaak intrigerende vraag wat de dichter ‘nu bedoeld heeft’ met zijn gedichten moet je bij een auteur meestal niet aankomen. Aart Broek meldde dan ook in de openingszin bij de Leidse presentatie van zijn dichtbundel – die in deze krant te lezen was – meteen ter zake, onder de mooie ambigue ondertitel een poëtisch casco om de eigen werkelijkheid in onder te brengen: “U heeft mij niet nodig om de dichtbundel Het lichten van de jaren te lezen.” En hij besloot met een uitnodiging aan de potentiële lezers: “U moet de ge­dichten zélf willen horen spreken. De dichtbundel leeft vanaf vandaag tenslotte voornamelijk los van mij. Deze is er voor lezers om er hun eigen werkelijkheid in on­der te brengen. Ik heb als het ware een poëtisch ‘casco’ aangereikt. De ge­dich­ten lig­gen er voor lezers om er zélf in te trek­­ken en er zich tijdelijk in te vestigen, ze in te richten naar eigen believen. Daar heeft u mij verder echt niet voor nodig.”

Dat betekent niet dat de auteur zelf geen commentaar op zijn werk zou kunnen of mogen geven, zoals in het verleden wel eens beweerd is, maar dat de auteursintentie domweg niet hoeft overeen te komen met de interpretatie door de lezer, die zich het werk toe-eigent vanuit een eigen lees- en leefervaringswereld. “Wij lezen allemaal ons zelf,” schreef Alberto Manguel in Een geschiedenis van het lezen.

We lezen biografisch, maar niet de biografie van de schrijver – zoals vaak gedacht wordt – maar die van ons als lezers zelf. Vaak is het maar beter dat een lezer de schrijver niet zo goed kent want dan ontstaat immers het gevaar dat deze vriendschap zich tussen hen indringt en de relatie tot een driehoeksverhouding maakt. Naarmate de lezer denkt de schrijver te kennen dringt deze biografische kennis verraderlijk in de interpretatie binnen. Bij het lezen van dit dichtersdebuut moest ik me dan ook voortdurend hoeden de persoon Aart Broek, die ik redelijk denk te kennen, niet met de inhoud van de gedichten gelijk te stellen. Misschien is het beter om dan maar af te zien van een publieke reactie, maar ik kon het toch niet laten iets over mijn leeservaringen van de bundel – niet over de auteur! – te schrijven.

Het lichten van de jaren kent een in het oog vallende gesloten structuur in vijf onderdelen, die tot de drieslag te herleiden is van een openingscyclus, een centraal middendeel en een afsluiting die twee keer door een tussendeel gescheiden worden. De eerste cyclus telt vier gedichten, het centrale middendeel zeven gedichten, de laatste cyclus drie: vier en drie is zeven denk ik dan als lezer. De afdelingen zijn getiteld, de afzonderlijke gedichten genummerd. Laat ik nog wat telwerk verrichten om aan te tonen dat het middenstuk er niet alleen qua lengte maar ook stilistisch uit springt: het centrale middenstuk bestaat uit korte zinnen met een gemiddelde woordlengte van vaak maar enkele woorden per zin, terwijl de eerste en laatste cyclus uit lange zinnen bestaan die over een aantal versregels uitwaaieren.

De twee keer drie oriëntatiepunten Curaçao, Nederland en de bijbel, de relatie van de dichter tot vormen van liefde en vriendschap zijn geen lichtvoetige thema’s en ze worden dan ook stilistisch zwaar aangezet met zinnen als afgebeten wanhoopskreten in het midden of als bezweringen die over de verzen uitzwieren aan begin en eind, waarbij herhalingen van woorden en woordgroepen op korte en lange afstand van elkaar, tegenstellingen en parallellisme en een veelvoud van alliteraties als formules of mantra’s die bezweringen kracht geven. Broek schrijft bepaald geen lichte poëzie maar dat zou je van hem ook niet verwachten. Ook voor Broek geldt dat hij moet oppassen dat hij zijn grote literair theoretische kennis niet de kans geeft de spontane creativiteit te overwoekeren.

Uit de vele mogelijkheden geef ik één voorbeeld ter adstructie van deze stilistische koorddanser. Het fragment gaat over het oorlogsschip Van Alphen dat in 1778 in de haven van Curaçao tot ontploffing kwam en waar duikers eeuwen later resten van hebben opgedoken.

“het fregat braakte kruiken en kannen, kogels en kanonnen
voor duikers om decennia later te lichten: zwaar
waar geen centen, licht waar fondsen het lichten –
onbezwaard door wettelijke regelingen –
door manhaftig plonsen en ploeteren in troebele diepten
tot heldhaftig handelen – gesteund door pers en politiek
en zelfs Gods zegen op de Freewind – weten te verheffen.”

Opvallend is in dit fragment – naast de genoemde stijlverschijnselen die hier rijkelijk terug te vinden zijn – het woord ‘lichten’ dat een veelheid van betekenissen genereert als ‘aan het licht te brengen’ en lichter maken in de betekenis van ‘gemakkelijker maken’, maar daarnaast bijvoorbeeld ook ‘een schip lichten’, en ‘iemands doopceel lichten’ en ‘ergens de hand mee lichten’ – er zijn er volgens het woordenboek nog veel meer en sommige daarvan zijn in het fragment van toepassing. De titel van de hele bundel Het lichten der jaren is eveneens meerduidig in de zin van het verleden oprakelen, maar ook dat iets naarmate de jaren verstrijken lichter wordt in de betekenis van ‘helderder en duidelijker’ maar ook ‘makkelijker’ – om er maar eens een paar te noemen.

Zoals deze dichter veelal in aan het eiland ontleende metaforen schrijft, heb ik me ook een metafoor gepermitteerd door de woorden van Tip Marugg aan te halen: “hoe het eiland te aanvaarden, hoe het eiland mij te doen aanvaarden?” Ze zijn immers in overdrachtelijke zin in hoge mate op Aart Broek van toepassing in zijn dubbele ervaring van Nederlander die twee decennia lang op het eiland woonde en werkte, waarna hij repatrieerde.

Nu ik dit geschreven heb, ben ik me ervan bewust dat ik alleen nog maar in algemene termen iets over de inhoud van de bundel gezegd heb. Dat lijkt me verdedigbaar vanuit de optiek van de dichter die immers voor persoonlijk lezen van elke individuele lezer pleit. Een dagbladrecensie als eerste reactie op nieuw verschenen werk signaleert en geeft een zeer voorlopige eerste evaluatie, waarbij de recensent – net als in de relatie tussen de schrijver en de lezer – zich niet mag indringen tussen de lezer die zich het boek aanschaft en diens eigen leeservaring. Ik wil dus op mijn beurt geen deel gaan uitmaken van een driehoeksverhouding waarbij ik de lezer verhinder de dichtbundel persoonlijk eigen te maken en wens u evenveel intrigerende leesvoldoening als ik heb ondervonden.

Aart G. Broek: Het lichten der jaren
Haarlem: Uitgeverij In de Knipscheer
2010
46 pagina’s
ISBN 978 90 6265 649 3
http://www.indeknipscheer.nl/

[met welwillende toestemming overgenomen uit Antilliaans Dagblad]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter