blog | werkgroep caraïbische letteren

Tao Qian´ – In droefheid, op mijn zoons

Wit haar valt op mijn slapen,
mijn lichaam is verzwakt.
Vijf zoons heb ik, maar geen
die graag ´t penseel hanteert.
Ashu is nu zeventien,
er is geen groter luiaard.
Axuan doet wel zijn best,
maar niet op de schone kunsten.
Yong en Duan, met dertien,
onderscheiden geen zes van een zeven.
Tongzi, negen jaar oud,
geeft alleen om snoeperij.
Als dat de vruchten zijn van ijver en geduld,
verlang ik naar niet meer dan wat de wijnkom vult.

[Tao Qian (of Tao Yuanming, 365-427) trok zich rond zijn veertigste terug op het platteland. Veel Chinese dichters schreven over armoede, maar hij heeft echt om voedsel moeten bedelen.
Vertaling Daan Bronkhorst. Uit: Chinese stemmen; verlangen en verzet in drieduizend jaar Chinese poëzie. Amnesty International/De Geus, 2009.]

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter