blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Tjong-Ayong Carry-Ann

Nijntje sleept Kathy voor de rechter

Het bedrijf Mercis heeft dinsdag in een kort geding bij de rechtbank in Amsterdam geëist dat het Japanse bedrijf Sanrio stopt met de productie en verkoop van producten rond Kathy, die te veel zou lijken op Nijntje.

Mercis beheert wereldwijd de auteursrechten van Dick Bruna, de geestelijk vader van het wereldberoemde konijntje. Volgens Mercis plegen de Japanners met Kathy inbreuk op de merk- en auteursrechten van Nijntje. De directie van Mercis wilde na afloop van het kort geding niet inhoudelijk reageren op het conflict met Sanrio, dat vooral bekend is van Hello Kitty.

De tekenaar wil dat de rechter per dag dat Sanrio weigert, het bedrijf een dwangsom van vijftigduizend euro oplegt. De in Utrecht geboren Dick Bruna bedacht De in Utrecht geboren Dick Bruna bedacht Nijntje in de jaren vijftig. Het personage is in tal van landen een bekende verschijning. Door Carry-Ann Tjong-Ayong werd ook een Nijntje-boekje vertaald naar het Sranantongo: Miffy nanga Melanie.

De rechter doet op 2 november uitspraak.

[ANP]

Carry-Ann Tjong-Ayong – Sibibusi

De lucht zindert en trilt boven de zandstraat, die zelfs geen stofwolkje opwerpt. Het is doodstil, alsof zelfs de vogels hun krachten sparen. Een enkele hond wisselt met lusteloos geblaf het roepen van een kind af. Een dappere dame zeult onder haar parasol wat plastic tassen met verlepte groenten mee. Zij heeft geen handen meer vrij om haar gezicht af te drogen met haar zakdoek. Een bakra in korte broek, die zijn blote rode dijen genadeloos exposeert, fietst voorbij, een safarihoedje op zijn hoofd. Hij wordt regelmatig met spottend getoeter begroet. In Suriname fietst niemand tussen 12.00 en 16.00 uur, als de zon loodrecht staat en er geen schaduwen zijn. Het is oktober, droge tijd en dus uitzonderlijk heet.

Ik zit loom onder het afdak in de tuin, op de hoek waar nog wat wind te vangen is tussen de potpalmen, een pittig glas ijskoud gemberbier binnen handbereik. Het dikke boek dat ik in mijn vakantie wilde lezen ligt weliswaar voor mij op tafel, maar ik betrap mij er op dat ik af en toe zit te knikkebollen.

Er schuift een schaduw als een grijs dak over het erf en meteen begint het enorm te waaien. De boomtakken en de palmen zwiepen heen en weer, het zand stuift op. Losse bladeren dwarrelen rond, de kleine hondjes rennen om te schuilen onder de auto.

En daar is hij dan, de langverwachte sibibusi, even onverwachts als hevig. Het ratelt op het zinken dak, het ruist door het gebladerte, het klettert op het schelpenzand met donderend geweld. Mijn sibibusi, de tovenaarsbezem die de wouden schoonveegt. Weldadig fris, onvoorstelbaar aangenaam. Genietend laat ik de stuifdruppeltjes over mijn warme lijf dansen. Ik probeer met mijn tenen de druppels te vangen. Het liefst zou ik nu door de stortregen rennen, zoals wij vroeger als kind deden, alleen een onderbroekje aan. Baden in de regen, noemden we het. Mijn handicap weerhoudt mij. Of ben ik te oud?…..

Het genieten duurt bijna een uur. Dan is de bui voorbij. De wereld is fris en groen, schoongewassen en als nieuw. Ik ben weer klaar wakker en vol nieuwe energie. Overal weerklinken vrolijke geluiden, de vogels zingen om het hardst, als houden ze een wedstrijd.
De honden hebben weer een aanleiding gevonden hun concert te houden. Vrolijke stemmen roepen naar elkaar. De bakra fietst kletsnat voorbij. Hij lacht bevrijd onder zijn slappe hoedje.
Geen bui kan hem deren. De wereld is fris en schoon.

cat 14/10 2010

Carry-Ann Tjong-Ayong – Zonder siksiyuru

De avond valt zoals altijd plotseling, zonder voortekens. Van het ene moment op het andere zijn de letters van mijn boek onduidelijke vlekjes. Het huis van de buren steekt scherp af tegen de donker wordende lucht, hierbij geholpen door de verlichting op de bovenverdieping, waar zich ongetwijfeld de slaap- en badkamers bevinden.

De lichtbewolkte hemel vervaagt tot een grauwgrijze massa. Een dappere vogel laat haar hoge trillerslang aangehouden horen. Ik ken haar niet. De grikibi is reeds lang gestopt met zingen. De zwerfhonden beginnen hun uitdagende blafconcerten, de huishonden vallen aarzelend in. Hier en daar pinkelen de lampen in de huizen.

Toch mist er iets. Ik wacht vergeefs. Het is niet de schemering die ik ken en waarvan ik zo houd. Ik mis het aanzwellende gezang van de siksiyuru, die doordringende snerpende trommelvliesdoorborende haast irritante trillers, die om zes uur beginnen en na een tijdje vanzelf weer ophouden. Ze horen zo onlosmakelijk bij de schemering, dat ik hoopvol blijf wachten, omringd door een enkele mug die mij keer op keer in de enkels prikt. Ik vraag een muskietenkaars, die Wim op een schoteltje onder de ronde tafel plaatst. In de walm van de wierook wacht ik nog steeds.

Maar ik moet het zonder siksiyuru doen. Er zijn trouwens ook geen glimwormpjes, die dansende lichtjes in de struiken. Het einde van een tijdperk, denk ik weemoedig. Een tijdperk zonder siksiyuru.

cat 12/10 2010

Carry-Ann Tjong-Ayong – Aan de rivier

Soms is het bos stil. Stiller dan anders, alsof de dieren unaniem hebben besloten naar een andere plek te vertrekken en er om de hutten waar wij wonen een kring van zwijgzaamheid is getrokken.
‘s Morgens hangt er een zilveren sluier over de rivier. Grijs met kleine fonkelende stipjes als diamantjes in de opkomende zon. Het is bijna koud, hoewel het de warmste en droogste maand van het jaar is. Maar het temperatuurverschil tussen dag en nacht is nu het grootst. Wij liggen rillend in de hangmat en wachten tot de zon ons komt verwarmen.

En daar is zij. Snel neemt zij haar positie in, achter de bomen en gluurt er boven uit, met roze blos. Meteen is het een drukte van belang aan de oever van de rivier, waar de vrouwen rammelend hun vaatwerk komen schuren met fijn zand en blokken zeep.
Zij wisselen druk de nieuwtjes uit, lachen en roepen naar elkaar. Een enkel bootje glijdt voorbij, gepeddeld door een vrouw uit een naburig dorpje.

Ik heb een doek omgeslagen en begeef mij op het kleine terrasje aan mijn hut. De zon is nu helemaal op en het wordt warmer. De nevel verdwijnt snel. Kakaw heeft een keteltje water opgezet op het houtvuurtje in de kookhut tegenover ons. Wij maken nescafé. Met de verse broodjes, die zij heeft gebakken, is het een heerlijk ontbijtje.

Daarna was ik mij met het warme water in de emmer. Met kalebassen giet ik het over mij heen. Het liefst zou ik mij in de rivier wassen, maar de oever is vrij hoog en er liggen grote rotsblokken in het water. Niet handig met een rolstoel.

“Wat zal ik koken?” vraagt Kakaw. Wij hebben een tas vol groenten uit de stad meegenomen. Bossen kousenband, tomaten en uien, aubergines. Stukken zoutvlees, blikjes Cornedbeef.
“Zijn er ook bananen?” vraag ik. “En vis?”
“Djogu,” zegt zij. Dat zijn kleine visjes, die droog gebakken worden en met zout bestrooid. Ik vind ze heerlijk. Kakaw neemt de zak rijst mee en gaat koken.

Wij blijven op het terras genieten van de zon en de rivier. De stilte is voorbij. Het is druk geworden met al die kwebbelende vrouwen. De kinderen zijn gewassen en gaan naar school. En zelfs de rivier golft en kabbelt, alsof zij mee wil doen met al dit leven. Masiakriki is ontwaakt.

cat
9 mei 2010

Carry-Ann Tjong-Ayong – Coronie-Paramaribo Express

De bus komt aanrijden en pikt ons op. Half vijf. Wij zijn niet eens de eerste passagiers. Het is nog donker. De ochtend is fris en doet gezond aan na een warme nacht.
Bryan, de jonge chauffeur rijdt alle adressen af, soms moeizaam kerend in kleine onverlichte zandstraatjes om zijn dertig passagiers van huis af te halen. Hier en daar moet een jochie nog zijn schoenen veteren, een oudje nog haar vele plastic tassen ordenen. De dikke man op de volgende hoek zet geen stap dichterbij tot de bus ook vlak voor hem stopt. Het is een Chinese bus, zien we aan de opschriften op deuren en ruiten en bij elke stop klinkt er een onverstaanbare instructie door de luidspreker, als de deur opengaat. Een vinnig Chinees stemmetje, dat ons vast maant snel in en uit te stappen!

Je moet met openbaar vervoer reizen om de mensen te leren kennen. De mollige moeders met hun beweeglijke kinderschaar: “Dana, ik heb gezegd Ga Daar Zitten!” De opgetutte, mooi gekapte jonge meisjes in bijna feestjurkjes met blote bruine schouders. De jongemannen met kunstig gevlochten of kortgeknipte haren, een donkere zonnebril op de neus. “Goedemorgen mevrouw,” groeten ze vriendelijk. Coronianen zijn beleefde mensen.

Leon, met zijn handdoek om zijn onderbroek geslagen, zijn blote buik erover hangend, reorganiseert bij de beginhalte, de bagage en de laatste passagiers, “Anders passen we niet allemaal! Waar is die invalide man!”
“Is een vrouw!” klinkt het in koor en ik steek schools mijn hand op. Hij knikt goedkeurend, geeft instructies.
En Jantje, een Javaanse jongeman, hijst bij elke nieuwe passagier behulpzaam mijn rolstoel in en uit de bus, vanaf de plek bij de deur.
Ma E en Pa E stappen in vanaf de Cocoslaan, waar ook de moskee van de Javanen is. “Brian stop jij bij die AZ!”

Om half zeven rijden we weer eens voorbij ons hotel. We hebben heel Totness gezien.
De zon komt blozend achter rose/lila wolkjes op, glijdt goudkleurig over grassen, struikjes, pluimen en mangobladeren, om tenslotte de hoge, ranke kokospalmen, de trots van Coronie, in the spotlight te zetten. Het uitzicht is wijds. Door de open raampjes komt de zeelicht ons tegemoet. Het is hier niet zo ondoordringbaar groen, maar licht en overzichtelijk. Het lijkt daardoor veel groter.

Ik geniet van het district, waar ooit mijn grootouders opgroeiden, elkaar leerden kennen. We hebben warm geluncht bij tante Marlene Wijntuin, die vis, varken, kip of alleen rijst met groente serveerde in haar diepe achtertuin aan de lange smalle tafel, met uitzicht op de kwetterende volière en de groepjes hoge kokospalmen. Vorig jaar zaten we hier bij smeulende kokosbasten tegen de muskieten, maar nu is het droge tijd en zijn ze er alleen in de schemering.

Lucendo Boldewijn rijdt ons rond in zijn taxi. Naar de nieuwe zeedijk, naar de Javaanse wijk, naar de door Bouterse ooit begonnen maar niet afgebouwde huisjes bij het stadion, naar de kermis, waar hij de beste eetstand heeft en leguanenvlees en eieren in geurige saus verkoopt. “Heb jij het wel eens gegeten?” vraagt hij en ik beken enigszins schuldig: “Vroeger, als kind…”
“Lekker, no? Ik neem om 20.00 uur een pauze, dan breng ik een bakje voor je.”
Ik knik maar, dat zal zo’n vaart niet lopen.

Maar om precies acht uur ziet Wim zijn rode taxi bij de poort stoppen en krijgt hij een metalen etensbakje, nog gloeiend warm in zijn handen gedrukt. “Eet lekker!” In het bakje liggen stukken gebraden vlees in een dikke saus, omringd door tien eitjes. Het ruikt zo lekker dat ik meteen trek heb en Wim zit ook al te watertanden. We proberen de eitjes in hun taaie schil, die je uit moet zuigen. Hmmmm! Onze milieubewuste vrienden zullen nu griezelen en afkeurend kijken. Maar ik herinner mij de schildpadeieren die ik als kind op Lelydorp voor 5 cent bij de Chinees ging kopen bij het station. Samen met mijn nichtje Ninon. We waren er gek op. En later in Nicaragua at ik ze weer. We smullen samen zeven eieren en diverse boutjes vlees op. Moet ik nu boete doen? Of heb ik mijn straf al te pakken? Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen……

Lucendo rijdt ons naar het openluchtmuseum van Opa Tjon A Fa. Al aan de weg zijn de borden zichtbaar met opschriften als: Coronie’s Openluchtmuseum, God is Liefde, Black fights black, Aanwezig, Heropening, etcetera.
Er is een brede plank over de trens, maar niet breed genoeg voor de rolstoel, dus blijf ik in de auto zitten. Opa Tjon komt me begroeten, schudt met beide handen mijn goede rechterhand en kapt meteen een kokosnoot open. Ik drink van het heerlijk koele, zoete water. Ondertussen vertelt hij dat het museum gesloten was maar nu weer open is. Hij wijst op het bord. Ik vertel hem dat ik Jonathan ken en hij gaat onmiddellijk iets voor zijn kleinzoon halen in het huisje, waar twee honden grommend de wacht houden.

Hij komt terug met twee stukken leisteen, waarop het geraamte van een vis is vastgelijmd.
“Kijk,” zegt hij plechtig. “Deze vis is door Jezus gevangen, toen er geen eten was en daarom heet hij de kruisvis. Aties probes.”
Het geraamte vormt inderdaad een gekruisigde figuur met uitgespreide armen.
“Eén is voor jou en één is voor die kleine jongen,” zegt hij plechtig. Ik beloof het cadeautje mee te nemen naar Nederland.

We hobbelen langs de weg in de rijzende zon en de ontwakende omgeving. Een enkele hond, een incidentele haan, soms een groepje prehistorische koeien, wat veelkleurige geiten, een clubje toké’s.

Het is stil in de bus, Iedereen dommelt of leest de Times of Suriname. Bryan heeft de radio zachter gezet, na het nieuws. Bij Kwatta begint het circus opnieuw. Overal worden passagiers afgezet, in zijstraatjes, om de hoek, achteruit terugrijdend.
“Bryan, die straat!”
Trouw doet hij zijn ding.
Tenslotte zijn wij in de Waaldijkstraat en helpt hij ons uit de bus.
“Heb je een taxi?” vraagt hij bezorgd. Ik stel hem gerust. John haalt ons op.

De andere bussen staan er al voor de rit terug: PaCo. Zij die Geloven Haasten Niet staat er met sierlijke letters rond het hoofd van de eigenaar geschilderd op de bus die wij heen namen.
Maar of hij dat ook naleefde?

cat 28/9 2010

Houdt Zunder de nazaten een worst voor?

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Armand Zunder is de nieuwe autoriteit op het gebied van herstelbetalingen na de slavernij. Internationaal, vooral in de Caribbean, wordt hij gevraagd hierover spreekbeurten te houden. Zoals hier bij de Schrijversgroep’77 in Tori Oso.

Ik heb mij aangemeld voor het panel als tegenstander. Ik geloof niet in de reparatiefunctie van geld als doekje voor het bloeden, voor leed dat vier eeuwen geleden mijn voorouders aangedaan is. Hoe zorgvuldig Zunder ook in talloze archieven zijn cijfers en rekenmodel heeft samengesteld, ik heb toch het gevoel dat hij de nazaten een worst voorhoudt. Zou iedereen de moeite nemen zijn boek zo nauwgezet te lezen als ik? Of zullen ze stilhouden bij het woord “betaling” en zich rijk rekenen? Het klinkt als de droom van de rijke suikeroom die je onverwachts een enorme erfenis in de schoot werpt.
Ik geloof niet in deze sprookjes. Wat niet wegneemt dat ik met Zunder eens ben, dat het een misdaad tegen de menselijkheid betreft.

Ieder van ons heeft wel een of meer voorouders, die tot slaaf gemaakt zijn, of die contractarbeiders waren. Of zelfs slaveneigenaren….. Wat moet ik met twee Afrikaanse grootmoeders, een blanke Portugees-joodse en een Chinese grootvader? En tot overmaat van ramp ben ik al 40 jaar getrouwd met de nazaat van Zeeuwen.

De door Schrijversgroep77 georganiseerde avond was mager bezocht. Het onderwerp is taai, het boek 500 pagina´s dik en te duur voor de doorsnee Surinamer.

We nemen onze plaatsen in. Ismene heeft de avond omlijst met gedichten van Hindoestaanse jongeren, van Sombra en Celestine Raalte, van ons, van Alphons Levens. Dat neemt de angel uit het onderwerp. Maar ik ben mijn tekst vergeten, dus ook mijn gedicht.

Zunder opent de avond met een tamelijk chaotische inleiding met tekstdia´s die onleesbaar zijn. Te kleine letter, veel te vol en als je het moeizaam ontcijfert praat hij er steeds tussendoor. Wim sist mij toe dat het nog onduidelijker is dan het boek. Zunder is echter over tijd met zijn verhandeling, dus als ik na de pauze moet aantreden, kan ik meteen in de aanval. Ik heb een vijftal vragen voor hem die hij straks zal beantwoorden.

Ik zeg hem dat zijn ondertitel “Wiedergutmachung” mij op het verkeerde been heeft gezet, en aangezien ik maar één goed been heb, is dat dubbel erg. De zaal lacht.

Ik vraag hem welke categorie Surinamers hij voor ogen heeft voor herstelbetaling. Of hij een nazaat van de slaven van de plantage Sarah in Coronie is, want dat wij dan buren waren, omdat mijn voorouders op Leasowes woonden. Of het gaat om de rechtvaardiging van een misdaad tegen de menselijkheid (dus om de morele aspecten) en of dat is op te lossen door middal van een economische vergoeding?Is deze vergoeding niet gebaseerd op een speculatieve en demagogische berekening, vgl. het piramidespel, een theoretisch model dat onjuist is.

Herstelbetalingen hebben voor mij een symbolisch karakter, omdat leed niet in cijfers is uit te drukken. Ik wil daarom ook financiële genoegdoening hebben. En de cijfers in het Zunder rekenmodel drukken niet het doorstane leed van de tot slaaf gemaakte Afrikanen uit.

Een aantal mensen in de zaal is het met mij eens. Zunder belooft mij te antwoorden als zijn medestander, Helmut – een universitair docent, het woord heeft gevoerd. Wij gaan de pauze in. Als die om is, blijkt de zaal flink uitgedund.

Zunder is het met een aantal van mijn stellingen eens. Hij geeft toe dat je leed niet cijfermatig kunt uitdrukken. Maar dat ik geen genoegdoening wil, zal anderen er toe brengen mijn deel over te nemen. Juist, dan gaat het dus om het geld en niet om het leed. Maar zijn model is slechts een aanzet, zegt hij. Hij nodigt anderen uit hiermee verder te gaan.

Iemand in het gehoor heeft de cijfers nagerekend en onjuistheden opgemerkt. Zunder geeft dit toe en zal het bij de tweede druk met de uitgever bespreken. Op de vraag of dit zijn promotieonderzoek is, zegt hij dat het een uit de hand gelopen hobby is, waar hij vier jaar in gestopt heeft.

Een handjevol mensen discussieert over de cijfers, een paar oudere dames knikkebollen. Als wij Zunder de hand geschud hebben en het pand verlaten, blijken alle weglopers op het terras achter een dyogo te zitten.

cat 29/9 2010

Carry-Ann Tjong-Ayong – Ramadan

De Westbidders stromen toe bij de moskee aan de linkerkant van het huis waar wij verblijven. Vrouwen en meisjes, met een gebloemd hoofddoekje omgeknoopt, mannen en jongens met een wit mutsje op. De voorganger heeft een welluidende sonore stem, die de ochtend doorbreekt en de vroege vogeltjes doet zwijgen. Ook de “sirenehonden” die voorafgaand aan de ambulance of politiewagen exact dezelfde deun loeien, zwijgen verrast.
Het is Ramadan. De melodie is meeslepend rustgevend.
De auto’s staan drie rijen dik geparkeerd, want hier loopt niemand. Dat was vroeger wel anders, toen wij sloffend door het stof naar school liepen en je overal voetgangers tegenkwam: “Dag meisje, ga je naar school?”
“Ja meneer.”
“Goed opletten, hoor!”
“Ja meneer”
En even verder:
“Dag mooi misi. Ik ken je moeder hoor!”
“Dag mevrouw. Ja mevrouw,”
Ramadan.
Het mooie, jonge, Hindoestaanse vrouwtje, dat het appartement naast ons bewoont, haast zich in sfeervol oranjebruin gewaad, bestikt met glimmende spiegeltjes, een shawl in dezelfde kleur over de schouder, haar benen in een legging in bijpassende kleur gestoken, met klikklakkende hakjes over de meerhoekige terrastegels. Zij is hier gekomen om te mediteren, vertelt zij glimlachend. Vanwege Ramadan.
Wanneer zij later terugkeert heeft zij een dubbel rondje in een beige kleur op haar voorhoofd.
Zij glimlacht sereen. Het was goed. Zo zien wij haar dagelijks voorbijsnellen. Niet het langzame schommelende tempo van de mai van vroeger met haar orani losjes op het hoofd De moderne Hindoevrouw olland heeft ook al haast…..
Wij gaan naar de grote Anthony Nesty sporthal. Dezelfde waar de democratisch gekozen president zich de ambtsketen liet omhangen. Niet door zijn voorhanger, die bedankte voor de eer, maar door de voorzitter van de Assemblee.
Zoals bij veel openbare gebouwen erger ik mij direct al aan de rolstoelonvriendelijke toegang. Er is immers geen reden voor.
Noch de president, noch zijn vrouw zijn gehandicapt.
Drie treden op naar de hoofdingang, nergens een hellende oprit of leuning. We worden links de hoek om gestuurd. Daar zijn zelfs meer treden. Na enig vragen worden we verwezen naar de achterkant van het gebouw, waar weliswaar een hellingbaantje is, maar de doorgang hier en daar wordt geblokkeerd door dikke kabels, plantenbakken of troep. De glazen toegangsdeur is op slot en terwijl Wim de vierde zijde inspecteert, bonk ik woedend op de deur. En daar loopt gelukkig mijn nichtje, de producente, die op mijn sleutelgebaar wenkt, dat zij die gaat zoeken. Even later zijn wij binnen in de enorme zaal vol joelende scholieren en hun aanhang. Negen overgebleven scholen doen mee aan deze ronde van de Got Talent-competitie. Ons neefje Joseph doet mee in het team van zijn school. Vanavond is de opdracht dansen. De ruim 100 kids sloven zich uit, wedijverend met hun voorgangers. Het publiek juicht en gilt en zwaait met vlaggen of sjaals. Wij familieleden doen even hard mee. Het helpt. Alle negen groepen mogen door naar de volgende ronde. We zullen een volgende keer weer gaan kijken. Als wij naar huis worden gereden, gaan de kids in groepjes naar Mc Donalds. Er valt een klein kortstondig buitje.

De klaaglijke stem van de imam weerklinkt dagelijks in de straat van de wijk Combe. Heel vroeger was dit een parkachtige tuin aan de rand van de stad met later prachtige ruime straten genoemd naar de gouverneurs: Wichers, Crommelin, Hofstede Crull, van Sommelsdijck….. Vergane glorie. De eens zo prachtige houten huizen met sierlijk bewerkte veranda’s en dakranden, mooie met ruitjes versierde dakraampjes in de punt van de voorgevel, houten jaloezieen die je aan het middenbalkje open en dicht deed, bij plotselinge regenbuien of zonneschijn, het kookraam als een puist uitstekend aan de achterzijkant, deze woonhuizen voor de betere middenstand zijn nu scheefgezakt, aangetast door houtworm of de elementen, bezet door daklozen of grote families met heel veel kinderen.

De vroegere eigenaren wonen veelal in “Holland” en de huizen horen tot een boedel, die niemand meer opeist. Een enkele is echter gerestaureerd en bewoond door een stel Nederlanders, die er een bedrijfje hebben gevestigd en zelf in het achterhuis wonen, zoals de eigenaars van de Parbode, het succesvol, maatschappij-kritisch maandblad, dat al vijf jaargangen telt. Of Oom Hennie Ferrier, die al lange jaren in een eigen gebouwd stenen huis woont. Op een hoek is een meisjesinternaat, op een andere een appartementencomplex, moderne bouw. Maar ook hier zijn de Brazilianen met hun kleurrijke, maar dubieuze handeltjes neergestreken. Wordt er gehosseld en gedeald. En de nieuwe Chinezen hebben de vertrouwde tokootjes op de hoek vervangen door de zoveelste supermarkt. Het Combe van de statige houten huizen, is gaandeweg aan het verloederen.
En dan is het bodo en klinkt voor het laatst de klaaglijke stem van de imam door de wijk. De Westbidders stappen in de lukraak geparkeerde auto’s voor de iftar maaltijd.
De Ramadan, het grote vasten is voorbij.

cat, 11/9 2010

Carry-Ann Tjong-Ayong – Godsakkers

-Begraafplaatsen hebben op mij een magische aantrekkingskracht. Ik zoek ze op waar ik ook ben, in binnen- of buitenland, om de serene sfeer, de rust die zij uitstralen. En de geschiedenissen die zij vertellen.

Al is het maar een zinnetje: “zij was mijn liefste”
Voor opa, “die de zon kon laten schijnen en ondergaan”
Of alleen maar de leeftijd, “net twee jaar”
Of “in de bloei van zijn leven weggerukt, 21 jaar”
Of een echtpaar, dat samen de dood vond. Wat een tragisch, romantisch lot.

Ik slenter langs de grintpaden die de goed onderhouden grafstenen, opgefleurd met bloeiende plantjes, verbinden. Boven mijn hoofd wuivende treurwilgen of statige frisgroene kastanjebomen. Je kunt bijna de geest van de overledenen horen fluisteren. Zouden zij elkaar kennen, vraag ik mij af. Een ontmoetingsplaats voor verwante zielen.

Het mooist vond ik het oude rustieke begraafplaatsje in de Ardennen, waar wij vlakbij kampeerden. De rechtopstaande stenen met oude kruizen waaronder de namen in prachtig gebeitelde letters. Ik maakte foto’s die ik op de omslag van mijn poëziebundel wilde plaatsen.

Onderweg op reis stoppen wij vaak langs de weg om even de vredige rustplaatsjes te betreden. Alsof je Gods adem over je heen voelt als een zachte mantel.

Mijn eigen Hernhutter godsakker, zo prachtig genaamd, in Zeist met de liggende stenen, bracht mij in vervoering. Ik ontdekte het graf van mijn favoriete leraar Charles Gullith, die mij zoveel discipline bijbracht, maar ook zoveel aandacht voor de boeken van de bijbel, de gezangen uit het liedboek, die ik nog steeds hoor.

En die kleine verscholen begraafplaatsjes tegen de berghellingen van de Andes.Met hun simpele kruisen. De opeengestapelde graven in La Paz, met achter de glazen ruitjes een oude foto, een verdord boeket ontroeren mij even zeer.

Ik ontdekte op de begraafplaats van Jodensavannah, aan de Surinamerivier, de grafstenen van mijn voorouders Henriquez de Granada. De laatste telg, mijn grootvader Samuel, stierf in het concentratiekamp Theresienstadt in 1944. Van hem rest ons geen graf om te bezoeken, mijn handen te laten rusten op de grijze steen, warm in de middagzon.

Cat 28/7 2010

Tropenwarmte, winterkou

De nieuwe bundel Tropenwarmte, winterkou van CAT (ps van Carry-Ann Tjong Ayong) wordt op zondag 11 juli van 16.00 – 19.00 in Utrecht gepresenteerd aan Denise Jannah, zangeres, Arie Abbenes, stadsbeiaardier, Hans Kuperus, secretaris kabinet van de burgemeester, in de kelder van bar restaurant Walden, Domplein 16. De gedichten geven de twee werelden van CAT weer, de tropenwarmte – het nest waaruit ze is gekomen – en de winterkou waar ze haar volwassenheid heeft gevonden. CAT nodigt belangstellenden uit voor de presentatie. Wie de finale van de WK niet wil missen, kan de wedstrijd op een groot scherm bekijken. En het eten is prima.

Maandverband voor Sally

door Carry-Ann Tjong-Ayong

De laatste tijd zie je regelmatig op de televisie een spotje van Oxfam Novib, die oproepen tot het kopen van een bepaald merk maandverband, zodat Sally uit Soedan naar school kan en tevens maandverband kan aanschaffen.
Ik zie dit met enige verwondering aan.
Jarenlang kom ik regelmatig in het binnenland van Suriname, waar ik projecten doe met de Marronvrouwen, die van oorsprong Afrikaans zijn en vele tradities en gebruiken in stand houden. Ik woon, eet, slaap soms wekenlang bij hen in het dorp en een van de gebruiken die mij altijd opvallen, is de wijze waarop zij omgaan met vrouwen die menstrueren.
Deze vrouwen mogen niet deelnemen aan het gewone dorpsleven. Zij moeten op een afstand blijven van de anderen. Mogen zich niet met voedsel bezighouden, niet koken of met de anderen eten, niet deelnemen aan de krutu, de dorpsvergaderingen, ook niet met mij. Wat zij wel mogen heeft mij altijd aangenaam verrast. Zij wonen die periode in een speciaal vrouwenhuis, dat een eindje van de andere hutten af staat. hier zijn zij met lotgenoten samen, eten, brengen de dag door, slapen hier. Je hoort ze vrolijk lachen, praten, zingen. Ziet ze hun pangi borduren, eten koken, verhalen vertellen. Het ziet er gezellig en ontspannen uit. Ik vind het bovendien erg geëmancipeerd, een periode waarin vrouwen tot zichzelf kunnen komen, niet werken, maar uitrusten. Dat had ik vroeger ook wel gewild.
Ik vroeg mij dus verwonderd af, of de vrouwen in Soedan deze traditie niet hebben en zo ja, waarom Oxfam Novib dan zo’n dramatische oproep doet om de meisjes met maandverband naar school te sturen. In alle ontwikkelingslanden menstrueren vrouwen al eeuwenlang en redden zij zich moeiteloos op hun eigen manier. Moeten wij dan de Westerse frustraties hierop loslaten? Willen wij dat zij zich anders, dus Westers gaan gedragen, of willen de vrouwen dat zelf?
Wordt het hen trouwens wel gevraagd? Het beleid wordt meestal gemaakt door mensen die nog nooit in een eenvoudige hut hebben vertoefd.
Ik herinner mij het voorval in Leon, Nicaragua, van een ontwikkelingswerker, die in zijn dure gehuurde bungalow vier grote
honden hield. Het dienstmeisje huilde bittere tranen, omdat zij dagelijks kilo’s vlees aan de honden moest opvoeren.
“Mijn kinderen kunnen hier een maand van eten!” snikte zij elke keer weer.
En deze man besliste over de aanpak van de arme mensen.
Soms zie ik Amerikaanse vrouwen op Marronwijze gekleed bij hen rondlopen, die hen Engelse les geven.
“Good morning!”` roepen de kinderen mij na zonsondergang toe. Ik vraag mij af wat hier de bedoeling van deze taallessen is, en hoor later dat zij van de een of andere sekte zijn. Allerlei Christenen komen daar hun schuldgevoelens vrij kopen lijkt het wel.
En mij horen zij dan minzaam uit.` Wat doe jij hier` Ik haal mijn schouders op. “Ik woon hier.”

cat, april 2010

Lekkernijen van vroeger en nu

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Vroeger had je van die koekjes, die “ginger nuts” heetten.

Ze zaten in een rol en waren plat, rond, bruin met een grillig oppervlak. Je moest stevig bijten, maar dan had je meteen een mondvol naar gember smakende, kruimelige substantie, die langzaam wegsmolt. Ik was er gek op. Worden zij nog gemaakt? Bij Verkade of misschien bij Jamin? Ik zie ze nooit meer in de supermarkt, die overigens karig bedeeld is met banketbakkerswaren.

Niet zoals indertijd de Hema, waar je een half pond, zelf uitgezochte roomboterkoekjes kon kopen. Daar zaten zandkoekjes met of zonder amandel bij, speculaasjes, kokoskoekjes, stroopwafeltjes, spritsen, kletskopjes, en nog diverse andere lekkere soorten. Ik nam altijd veel zandkoekjes met amandel. Ze waren altijd vers en knapperig of kruimelig. Heerlijk!

In Utrecht had je twee oude Brabantse zusters, die een klein gebakszaakje hadden in de Korte Jansstraat. Nu is het pandje, samen met het belendende een zaak in vloerbedekking geworden, maar ik mis de twee dames, die de meest verrukkelijke, in de mond smeltende Bossche bollen maakten. De chocolade korst knisperde in je mond en smolt dan zachtjes samen met de slagroom uit de forse soes, je keel in. Het recept is met hen verdwenen, want nooit heb ik meer die smaak kunnen terugvinden, zelfs niet in Den Bosch.

Of Oma’s appeltaart van Bloemsma in de Biltstraat, naast de fietsenmaker. Er zat een friszuur appelmengsel met amandelspijs in. En de korst was van de juiste zachtheid, licht gekruid. Het vereist vakmanschap om een taart zo volmaakt van smaak te krijgen. Ik kocht ze altijd ingevroren als ik vrienden in het Noorden of Zuiden opzocht. Als je dan na twee uur reizen aankwam, was de taart perfect ontdooid voor bij de koffie.

En dan bakkerij Top op de hoek van de Wittevrouwenstraat en de Plompetorengracht, die de lekkerste sauzijsenbroodjes van de stad bakte. Je kocht ze warm; flinterdun goudbruin bladerdeeg, gevuld met een heerlijk pikant vleesmengsel, waar de geurige roomboter haast afdroop. Top had ook heerlijke speculaasjes, uit grootmoeders’ tijd. Maar die moet je echt bij Kruijmer in Huizen kopen, hoorde ik onlangs.

In de oude bakkerij is nu een lunchroom moderne stijl. Je kunt er een high tea bestellen, allerlei muffins met clotted cream en marmalade als ontbijt nuttigen en lunchen met diverse lekkere broodjes en koeken.

Toen mijn zoon Chris een baantje had bij America Today bracht hij vaak Oreo’s voor me mee. Net als dat jongetje op de tv-reclame, zat ik smullend de vanillecream van de donkerbruine chocoladekoekjes te likken, terwijl hij geamuseerd toekeek.

“Daarom ben je zo dik!” zei mijn dochter Isabel verwijtend. Maar zij is dan ook een vrouw.

Dat herinnert me aan de chocolade en mokka eclairs, die je hier nooit meer ziet. In Frankrijk des te meer. Die volle, zacht gevulde romige chocolade doortrokken smaak in je mond. Mmmmmm!

Op doorreis naar het Zuiden moet Wim altijd stoppen bij de plaatselijke banketbakker.

En bij de Bijenkorf koop ik altijd versgebakken brownies met walnoten. Je kunt lang doorkauwen met die pure chocolade smaak in je mond en af en toe een nootje laten kraken tussen je kiezen.

Chocola is toch nog steeds mijn favoriete smaak, of het moeten de verse Berlinerbollen met aardbeienjam gevuld van bakker Vermeer uit Paramaribo zijn.Mijn vader bestelde vroeger zo’n groen sodabeschuitblik vol, als we het weekend naar buiten gingen. De hele familie zat dan onderweg onder een boom te smullen.

We gingen ook naar Soda Fountain op Spanhoek en namen dan twee liter cups mee gevuld met pepermunt candy en een willekeurige andere smaak. Om thuis op het grote balcon op te lepelen, terwijl Pa en Ma gezellig babbelden en wij smulden.

Ma maakte in ons buitenhuisje op Neficawipa boyo van cassave met cocos en rozijnen. De geur van dit gebak in de oven deed ons watertanden en wij slopen voortdurend rond de keuken “Is het al klaar?”

Zij maakte ook in bananenblad gestoomde dokun met cocos en rozijnen.

De nacatamales, die ik later in Nicaragua at, varkensvlees, met groenten en maïsmeel,ook in bananenbladeren gestoomd, deden mij hieraan denken. Ik at ze daar op de markt of bij Guadalupe, waar ik een tijdje logeerde, in de volkswijk William Fonseca.Toen zij haar varken had geslacht sneed ze de hele dag vlees in dobbelsteentjes voor de nacatamales.

Daarna vulde zij bananenbladeren met een mengsel van maismeel, groenten en vlees en liet dat enige uren stomen. Het was altijd smullen.

Je begrijpt dat ik geen slanke den meer ben. Maar nog steeds geniet ik van een lekker hapje en zie mijn slanke zus plichtsgetrouw haar dieet naar binnenwerken.

Singineti en dedehoso

door Carry-Ann Tjong-Ayong

De zaal is groot, koud ongezellig. Het harde witte licht uit de TL-buizen maakt de gezichten grauw en ongezond. De vele rijen witte plastic stoeltjes dragen niet bij aan de sfeer. Het is niet zoals Cecile was. De sfeer komt van de aanwezige mensen, die fleurig gekleed hun warmte over de kille ruimte verspreiden. Met gelach en gepraat, brasa en bosi.

De familie wordt omhuld door een warme deken van affectie. Cecile had veel vrienden. Ondanks de laat op gang gekomen publiciteit hebben zij de weg naar Ons Erf weten te vinden. De twee dames die met hun volume de singineti leiden hebben behalve de liederen een keur aan gedichten en schietgebedjes die ze onvermoeibaar op tafel werpen, wedijverend met de dichters Sombra, Tolin Alexander, Celestine Raalte en performers, die elkaar vrolijk en gevat interrumperen.

In de pauze is er anitriberi en bahmi en koude dranken. Later deelt men asogri en sukrértyi rond, zoals bij een dedehoso hoort.

De volgende dag is de begrafenis. Familie en naaste vrienden verzamelen bij het mortuarium. Cecile zal met muziek rond haar eigen huis worden gedragen. Ze ziet er prachtig uit. De dames van het mortuarium hebben haar deskundig opgemaakt. Zelfs de brutale uitdrukking op haar gezicht is authentiek en levendiger dan in maanden.. Zij is gekleed in een paars-rode zijden jurk, waarin wij haar niet lang geleden nog in zagen. Op haar hoofd heeft zij een kunstig gevouwen geruite angisa en zij is omringd door paarse en gele orchideeën en witte zakdoeken. Zij ziet er uit als een exotische vorstin, een grande dame, in haar met tembe, het Marron houtsnijwerk dat zij promootte, versierde kist.

Veel groten en notabelen maken hun opwachting: President Venetiaan, de directeur van cultuur Sidney Sidoel, parlementslid Yvonne Raveles (de vrouw van dichter R. Dobru), Arie Verkuyl – de architect die haar huis ontwierp, Pim de La Parra. Er komt een bloemstuk van de president en echtgenote en van de familie D. Bouterse…… Cecile was bekend in alle kringen.
Tolin Alexander houdt een bezielde monoloog, omlijst door saxofoonmuziek en pianospel van Liesbeth Peroti.
En ik draag een speciaal voor de gelegenheid gemaakt gedicht voor, terwijl mensen uit de zaal haar gedicht “Dede kapelka” in drie talen brengen.

Maar waar zijn de Schrijvers77? Waar zijn de collega’s van rabasi die zij zo inspirerend heeft geleid? Slechts Asser die haar kist zo liefdevol heeft versierd, is aanwezig. Haar broer Glenn en zoon Huub bedanken de aanwezigen met warme woorden.

De kist wordt zingend en dansend op bazuinmuziek naar de open groeve gedragen.
Het is een afscheid Cecile waardig.

Cat 3/3 2010

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter