blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Tjong-Ayong Carry-Ann

Carry-Ann Tjong-Ayong – Liefdesavond

je eens zo gladde buik hangt treurig langs je lijf
je sterke benen zijn doorvlochten blauwe koorden
en van je ooit weelderig begroeide zo markante kop
hangen de roze kwabben
taaie kalkoense haan gelijk
het ooit zo strakke kontje verdwijnt in veel te grote slobberbroek
mijn held is zoek
en ik
verschrompel onder je verdwaasde blik
mijn borsten halve zakken rijst
neigen reeds naar mijn uitgestulpte navel
die zo potsierlijk mijn te bolle buikje siert
mijn rimpelige dijen bibberen wanneer ik sta
of op te grote sloffen onzeker voorwaarts ga
en mijn vermoeide oogopslag
ontwaart je als een schim van de Adonis die je was
maar jij en ik
hebben de stormen steeds doorstaan
zijn steeds door dik en dun door vet en mager
reeds samen doorgegaan
en onze oude handen strelen de doorleefde huid
en onze monden vinden telkens weer
de kus waarmee het ooit begon….
“mijn bleke maan…”
“mijn avondzon…”

Anna, de non die in een nachtclub danste

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Van de films waarover mijn vader ons vertelde, is mij ook Anna bijgebleven. De non die operatiezuster was in het ziekenhuis en de rechterhand was van de professor. Zij was lief en zorgzaam en verpleegde de geopereerde mannen als een engel. Net als zuster Diederieka die bij mijn vader werkte.

Maar zij leidde een dubbelleven. ‘s Avonds kleedde zij zich sexy aan en zong in een nachtclub waar zij een erotisch dansje deed met twee negerjongens. Zij werd door iedereen toe gejuicht.
“Is zuster Diederika ook een danseres?” vroeg ik naïef aan mijn vader, die niet meer bijkwam van het lachen. Zijn trouwe operatiezuster!

Tot Anna op een dag bij de operatie van een zwaargewonde patiënt moest assisteren. Tot haar schrik herkende zij de man, waarmee zij bijna was getrouwd. Op haar trouwdag was zij weggelopen, omdat zij niet kuis was. Zij trad toen in het klooster om boete te doen.

Hij werd beter en verzocht Anna met hem weg te lopen. Een vreselijke tweestrijd teisterde haar en op de avond dat zij het ziekenhuis ontvlucht komen er twee ambulances vol gewonden van een verkeersongeluk aan met loeiende sirenes. Bij de poort keert de plichtsgetrouwe Anna terug naar haar patiënten.

Wij luisterden in tranen naar dit verhaal van trouw en goedheid.

Carry-Ann Tjong-Ayong – Hart van Sranan

 

geïnspireerd door J.Campert, Rebel mijn hart

bezwaard mijn hart gekerkerd, afgeslacht
die in de chaos van mijn denken toeft
geef toch mijn smachtend zijn wat het behoeft
al is het leven onbegrijpelijk ignorant
want aan de burgers wordt toch niet onthuld
dat wat een vriend en soulmate als gerechtigheid heeft aangevuld
rijs als een phoenix op en blaas de dode passie weer tot leven
die is verborgen onder dorre bladeren van de macht
raas om de hoge toppen zinderend groen
die de essentie zijn van mijn Sranan
opdat de waarheid hier zal zegevieren
o land, mijn land,
o bloedend hart, van mijn Sranan

cat 11/09

Carry-Ann Tjong-Ayong – The Third Man

Ik zie mijzelf in een flanellen nachtjaponnetje met koude voetjes op het bed zitten. Het is vlak na de Tweede Wereldoorlog en Pappy vertelt van die film, die hij pas heeft gezien. Zo indrukwekkend. Zo spannend.

Wij vier kindertjes luisteren ademloos toe. Hij weet ons altijd deelgenoot te maken, van de films die hij ziet, de boeken die hij leest, de concerten die hij bezoekt. Na zijn werk brengt hij ons naar bed en vertelt.

Zijn knappe jongensachtige hoofd vol enthousiasme aan het voeteneind van onze bedjes. Soms zingt hij voor ons.

Nu zet hij de 78-toerenplaat op van Anton Karas die op de citer het onweerstaanbare Harry Lime-motief speelt dat door je aderen resoneert. We zien de schaduw van Harry Lime op de kamermuur en rillen verrukt. We waren toen nog te klein om naar de bioscoop te gaan.

Jaren later kijk ik nog steeds gefascineerd naar de zwart-witfilm die zo magistraal de sfeer van het na-oorlogse Wenen weergeeft. De onvergetelijke rollen van Joseph Cotten, Orson Welles en Valli, en mijn vader die met zijn mysterieuze stem het verhaal voor ons te voorschijn tovert. The Third Man.

cat 24/5/11

Een vrouw met ervaring

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Op 27 december 2011 werd mijn oudste vriendin zeventig. Wij kenden elkaar al als meisjes van zes, toen wij op de eerste schooldag naast elkaar werden geplaatst.
In februari werd ik zeventig. Ik realiseerde het mij pas, toen ik op 1 mei werd uitgenodigd op de bigi yari van een vriendin, die ook zeventig werd. Als kleine meisjes speelden wij vroeger samen op het erf, gingen naar balletles, naar verjaarspartijtjes.

Nu zijn wij oude vrouwen met volwassen kinderen en veel herinneringen. Zoete en bittere, want het leven laat je alle kanten proeven.

Ik kreeg al gauw weer een uitnodiging voor 29 mei en ik realiseerde mij toen, dat al mijn schoolvriendinnen dit jaar de magische grens van zeventig zouden passeren. Nu zie ik er naar uit. Ik zie hun onzekerheid en terughoudendheid en kan hen met zelfvertrouwen als ervaring-deskundige geruststellen: Ach, je merkt er niets van. Het gaat vanzelf.

cat 22/5 2011

Carry-Ann Tjong-Ayong – Afscheid van Clark

Daar ligt hij. De Prins van Paramaribo. Ontluisterd. Vermagerd en broos in de met wit satijn beklede kist. Een lila sjaal om zijn schouders. Zijn mond stijf gesloten, ontdaan van zijn charmante glimlach. Ik mis de warme blik in zijn ogen.

Wij drommen tussen honderden vrienden, familieleden, kennissen door de smalle deur naar het overvolle trappenhuis. “Er is een lift voor u,” zegt de vrouw, die de menigte begeleidt naar de bovenzaal. “Alleen voor wie echt slecht ter been is!” waarschuwt ze streng en houdt de anderen tegen. Mijn rolstoel glijdt de ruime lift binnen.

Een vrouw begint hoog, hysterisch te gillen gevolgd door een wanhopige huilbui. Een stel mannen sleept haar naar buiten. “Die heeft heel lang niet zo gehuild,” zegt een oudere dame begripvol. “Nee! Nee!” horen we wegsterven. Ik voel mij aangedaan door dit rauwe verdriet. Als ik Clark zie liggen, begrijp ik het en springen de tranen in mijn ogen. Ik leg mijn witte roos bij de andere bloemen.
“Tan bun brada!” Er zijn veel bekenden. Mijn nicht Manouschka, Jetty Mathurin, Ronald Snijders, Usha Marhé die mij met betraand gezicht om de hals valt. Nog geen half jaar geleden waren wij met een groep schrijvers op het congres Wan tru Powema in Berg en Dal. Clark zat vrolijk in een van de boten, toen wij de marrondorpjes bezochten.
En toen ik De koningin van Paramaribo mocht spelen met De Inrichting uit Wijk bij Duurstede, kwam hij de voorstelling in Utrecht bekijken. “Je deed het heel goed,’” complimenteerde hij mij en we gingen samen op de foto.

Het wordt drukker. Wij condoleren de familie. Oude vrienden begroeten mij. Ronald Snijders begint een kerkliedje te spelen. De zuivere tonen brengen rust in de zaal.

Wij zoeken een weg terug door de menigte.
Hij was. Het is voorbij.

cat 18/5 2011

Wie was Gerard van de Groenekan?

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Iedere Nederlander weet wie Gerrit Rietveld was en kent zijn huizen en zijn meubilair. Sterker nog, tot ver buiten de landsgrenzen heeft men van hem gehoord en kun je zijn stoelen in musea overal ter wereld bezichtigen.

Enige tijd geleden was in het televisieprogramma Close Up weer eens te zien hoe de befaamde “roodblauwe” wordt gemaakt. Met spijkerloze houtverbindingen, pen-en gat, deuvel, lijm en al die aan meubelmakers voorbehouden technieken. Technieken die ik in de jaren ’80 leerde van de meester zelf. Nee, niet van Rietveld, maar van zijn vaste timmerman/meubelmaker, Gerard (Gerrit) van de Groenekan, uit De Bilt.

Is dat de reden waarom ik altijd met lichte irritatie naar zulke documentaires kijk, waarop, hoewel redelijk bekende, maar voor mij persoonlijk onbekende, architecten, kleinzoons van, huisvrienden of handelaren hun kennis van het meubilair en de fabricatie ervan etaleren, zonder Gerard van de Groenekan te noemen. Marijke Kuiper van het Centraal Museum in Utrecht wijdt weliswaar een paar zinnen aan Gerard, die als 16-jarig jochie bij Rietveld in de werkplaats kwam werken en die deze werkplaats later overnam, maar geen van de andere geïnterviewden lijkt hem te kennen. Op de beroemde foto van Rietveld in zijn eigen stoel gezeten waarmee de film eindigt, is de jonge Gerard, die links achter hem staat, wreed onthoofd. Toch heeft hij tot zijn dood in 1994 – hij was toen 89 – de prachtige Rietveldmeubelen met de hand vervaardigd voor musea en een enkele particulier.

Hij maakte voor ons een Steltman stoel, een zigzagstoel, een lamp en een tafeltje. En voor onze dochter een zigzagkinderstoel, een van de vier die hij ooit heeft gemaakt. Zelf hadden wij toen al een paar kratstoelen en tafeltjes gemaakt. Wim vanuit zijn deskundigheid en ik, omdat ik een jaar lang stage meubelmaken liep op de werkplaats van Gerard in De Bilt. Ik zat toen op de LTS. om “mijn hoofd leeg te maken door met mijn handen te leren werken”. Een perfecte therapie waar ik veel plezier aan beleefde.

Die werkplaats was de meest rommelige plek die ik ooit heb gezien, maar Gerard maakte er de meest perfecte stoelen, buffetten, tafeltjes en lampen. Met precisie, vakmanschap en liefde voor het materiaal. Hij sleep er zijn beitels, zijn zagen, stelde zijn schaven. Ik stond ademloos te kijken hoe hij hout uitzocht, dat hij streelde met zijn oude verweerde handen, mij uitleggend waarom hij van beuken hield, zorgvuldig nam hij de maten, veegde naar vers brood ruikende houtkrullen van de oude gehavende werkbank, terwijl hij gezellig babbelde en mij ondertussen streng bejegende.

De eerste weken mocht ik alleen planken schaven. Hij deed het voor.”Kijk zo!”
Met een opgaande beweging, vloeiend, ritmisch. Hij corrigeerde mij op het oog.“Neen, meisje, hier moet nog een millimeter af en die kant loopt schuin”. Dat illustreerde hij met een minuscuul winkelhaakje. “Doorgaan.” zei hij streng.
Hij zag aan mijn gezicht dat ik het zat was. Ik wilde een krattafeltje maken……
“Eerst goed leren schaven!” zei hij onverbiddelijk en nam me vervolgens mee naar El, zijn vrouw, achter in het huis, om een boterham te eten.

Ik mocht ook in de woonkamer kijken, die er verrassend opgeruimd en gezellig uitzag met Rietveld meubelen en ander smaakvol meubilair, een schilderij van hemzelf, de ramen en openslaande deuren keken uit op het landgoed Sandwijck, waar dit vervallen huis een deel van was, en op de Utrechtseweg.

Mijn dochter heeft als peuter nog op zijn knie gezeten, want we wilden haar kennis laten maken met “Gerrit”, zoals wij hem noemden. We maakten foto’s. Hij vond het prachtig. Ik interviewde hem voor de lokale omroep en hij vertelde over Rietveld, de baron van Sandwijck, van zijn werk als leerjongen in de meubelmakerij, van het Rietveldhuis, van Cassina, waar aan de rechten voor de fabricage van de meubelen werden verkocht. Hij mocht echter voor musea blijven werken.

Hij overleed in 1994, toen wij met de kinderen een reis door Zuid-Amerika maakten. Toen wij na weken terugkeerden, was alles voorbij. Ik had niet eens naar zijn begrafenis kunnen gaan. Ik kon alleen El een briefje sturen.

Het huis is nu gerestaureerd en ziet er als nieuw uit, met donkergroene jaloezieën. Maar ik zie hem nog sloffen door de vervallen marmeren gang naar zijn overvolle werkplaats aan de straatkant, in zijn stoffige stofjas met houtkrullen en zaagsel in zijn witte haar. En ik hoor zijn stem die vrolijk babbelt of mij streng toespreekt.
Gerrit, Gerard van de Groenekan. Voor mij is hij de meester. Zonder hem had de wereld geen Rietveldmeubelen gehad. Wie kent hem niet…..

cat, 20/3 011

Carry-Ann Tjong-Ayong – Zuinig water

Vanmorgen zag ik op de tv een statement, dat wij in de toekomst een speciale kraan gezuiverd drinkwater moeten gaan gebruiken en een andere kraan met minder schoon water voor schoonmaak, toilet doorspoelen en tuin sproeien. Dit doet mij denken aan ons verblijf in de Zuidelijke Yungas van Bolivia, bij La Paz in de jaren ‘70. Wij zaten daar om onze dochter Isabel te adopteren, een piepklein beeldschoon Aymara-meisje van 6 maanden met een enorme bos pikzwarte krullen. De procedure was langdurig en ingewikkeld, maar daardoor konden wij genieten van het mooie dorpje Irupana, aan de voet van de heuvels naar Vila Vila, waar zij vandaan kwam. Wij logeerden bij Pim en Baukje, een Nederlands gezin met hun twee jonge kinderen.

read on…

Carry-Ann Tjong-Ayong – Hippotherapie

Dinsdag en donderdag zijn mijn therapiedagen te paard. Onder begeleiding van een speciaal opgeleide therapeute rijd ik in de manege, die omringd wordt door bossen en zandheuvels. Flyer, de zwart-wit-bruine Tinker, ziet er weelderig uit met haar lange volle haren en is goed in staat mijn gewicht te dragen. Wij kunnen het prima samen vinden. Zij is voorzichtig en corrigeert mijn zit als ik scheef zak aan mijn verlamde kant.

read on…

Carry-Ann Tjong-Ayong – Kamrawenke, kamermeisjes en andere huisdieren

Het Sranantongo kent diverse grappige benamingen van alles wat er zich in en rond het huis beweegt. Als kind hadden wij daar veel plezier mee.

Ze rennen de hele dag langs de muren met hun bolle zwarte oogjes, hun vlugge pootjes met vijf zuignapjes en hun beweeglijke staartjes, die gladde lichtbruine huishagedisjes. Gekko’s heten zij in Indonesië, maar wij noemen ze beeldend kamrawenkes (kamrawintjes) of kamermeisjes, alsof zij ijverig de bedden opmaken, het huis van stof ontdoen. Toegegeven, geen vlieg of mier blijft liggen en bovendien zijn ze dol op cassaveboyo, zoals ik merkte toen ik mijn stukje boyo voelde verschuiven op mijn schoteltje en later het kamermeisje gretig de kruimels zag verorberen. En de laatste restjes cola slurpen ze gulzig op, als een dranklustig kamermeisje, dat de restjes whisky uit de glazen likt. Het zijn er twee die speels achter elkaar rennen, klepperen aan de glazen shutters, zich achter schilderijtjes verstoppen. En zij vermenigvuldigen zich kennelijk ook,want we zagen een paar piepkleine langs de muur naar beneden glippen. Maar ze zijn gezellig en horen bij het huis. Onze ijverige kamermeisjes.
.

Papitodo zijn die grauwbruine kikkertjes die in de trensen wonen en waar je als kind mee speelt. Waarom ze papakikkers heten? De mamitodos zijn er ook maar worden niet zo genoemd. Ze springen watervlug weg uit je handen.

Wel ken ik de zombi m’ma, grote zwarte bromvliegen of hommels, die de kinderen in het binnenland vangen in de gaten die deze hommels boren in houten balken. Zij doen er een lang touw aan en rennen over het erf, terwijl de zombi m’ma snorrend boven hun hoofden meevliegt.

Pierneki zijn die kippen met een kale veerloze nek. Ze zien er een beetje uit als gieren. Maar ze zijn onschuldig en lopen argeloos over het erf hun kostje bij elkaar te scharrelen. Hoe zij aan die kale nek komen? Is het een bepaald ras? Of pikken zij elkaar kaal? Ik heb het nooit geweten.
.

Mat’gadofowru is het kleine ijverig zingende vogeltje in de tuin. Ons vriendje, het godsvogeltje, klein en bruin als een huismus, hoort bij het huis.

Al deze benamingen geven de creativiteit van de Surinamer aan, in het benoemen van de meest simpele diertjes in de woonomgeving. Van kamermeisje tot godsvogeltje zijn ze dagelijks om ons heen.

Kalakaboru, zijn die sobere, schaars met krenten bedeelde bollen, die je op de zondagschool bij feestelijke gelegenheden kreeg uitgedeeld. Als er een bazaar of fancyfair was heetten ze stuivertjebol, omdat in sommige een in een vetvrij papiertje gewikkeld vierkant stuivertje was meegebakken. De vinder mocht dan een nieuwe bol gaan kopen voor vijf cent.

Awaridomri noemen wij iemand die zich schijnheilig gedraagt. Hij is vergelijkbaar met de vos die de passie preekt om later de domme kippen op te peuzelen. Ik vond het altijd een leuke naam en stelde mij de awari voor die in de Grote Stadskerk stond te preken.

cat 23/10 2010

Carry-Ann Tjong-Ayong – Na de feministische golf

Vroeger waren heren nog galant. Bij het betreden of verlaten van een etablissement hielden zij de deur voor je open, hielpen je uit of in je jas en hingen die op. Schoven een stoel voor je aan. “Wat wil je drinken?” vroegen zij vriendelijk en zij hielpen met het uitkiezen van een wijntje.

De feministische golf maakte daar abrupt een einde aan. Wij moesten immers zo nodig zelf naar binnen lopen, de jas aanhijsen en de rekening betalen, als wij een baan hadden.
“Neen, dat kan ik zelf,” hijgden wij, met een zware doos worstelend op de trap. En op het botte af negeerden wij de opengehouden deuren. Wij waren immers zelfstandig en self-supporting geworden.

De rolstoel brengt ons weer terug tot de juiste proporties. Worstelend bij de toegangsdeur laat ik mij graag helpen door de heren, die hun natuurlijke galantheid eindelijk weer de vrije loop kunnen laten en mij zorgzaam binnen of buiten helpen. Je ziet hen bevrijd zuchten, een glimlach op hun gelaat. Eindelijk kunnen zij weer het galante mannetje van weleer zijn.

cat 26/2 2011

Carry-Ann Tjong-Ayong – Hoe ik zeventig werd

Het warme water klatert over mijn schouders en maakt mijn spieren weer soepel. De geur van de badlotion is anders dan de bloemen, bladeren en kruiden, die mijn moeder vroeger in de teil deed als wij examen deden, gingen trouwen of bij een bigi yari. Maar hier in Holland moet ik het maar zo doen. Ik zing er de kerkliedjes uit mijn jeugd bij voor de sfeer.

De familie is al naar het zaaltje met geheimzinnige tassen vol versieringen en andere verrassingen. Ik kan mij rustig optutten, mijn haren borstelen. Straks helpt Wim mij in mijn feestjurk en hoed. Ik kies voor zwart en zilver, passend bij mijn eerbiedwaardige leeftijd. “Jij bent niet oud!” roepen mijn kinderen, mijn vriendinnen, en nee, het voelt niet ouder dan jaren geleden. Je blijft zo oud als jij je voelt. Het beeld in de spiegel lacht naar mij. Een beetje spottend.

Wim is terug. Alles loopt op rolletjes. Hij heeft Nel van de catering geholpen de pannen en potten naar de keuken te brengen. “Het ziet er prima uit, ” zegt hij tevreden. Mijn zus is ook al langs geweest, zenuwachtig pratend en regelend. Mijn dochter en zoon zorgen voor de rust.

Ik glijd in mijn jurk en ga voor de spiegel zitten voor de ingewikkelde angisahoed, die Celestine Raalte jaren geleden voor mij heeft ontworpen. Ik ben er dol op, het geeft mij iets van mijn roots terug.

De auto is vol met dozen, kratjes, tassen. Zo vol, dat wij mijn rolstoel vergeten en ik aan de arm van Wim naar binnen moet strompelen, aangestaard door de reeds aanwezige dames. Het zaaltje is geheimzinnig verlicht met kleine veelkleurige lampjes. Ik laat mij in een leunstoel zakken en neem de brasa in ontvangst. De zaal stroomt vol en het wachten is op de dominee die belt dat zij in een file zit.

De dankdienst wordt bijgewoond door ruim 40 mensen. Ds Banai-Gaaikema maakt mij haast verlegen door de lof die zij mij toezwaait. Er wordt veel gezongen en Nel Dahlberg geeft een prachtige solo uit het Ariasingi boekoe dat nog van mijn grootmoeder is geweest. De grootste verrassing vormen mijn broer Fritz en zus Pam, die over zijn gekomen uit Suriname en Engeland….!!

Na de zegening verspreiden de gasten zich over het zaaltje tot de zware tonen van de tuba “Kopro T’toe” en de hogere saxofoon iedereen enthousiast doen meehossen. Ik ben dol op die gedeukte glimmende koperen blaasinstrumenten die in Suriname, verjaardagen, begrafenissen en andere feesten begeleiden. Mijn hart bonkt mee in de maat van de oude liederen. Dit is een echte bigi yari, zoals ik die heb gewenst.

De rest van de middag wisselen vrienden zich af op het podium met toespraakjes of een kort optreden van Bubbles Toorop op de gitaar. Denise Jannah verrast mij met een prachtige ode aan Suriname, Raj Mohan zingt een Sarnami vertaling van een gedicht van Shrinivási, Joan Ferrier en Lydia Emanuels met oden aan de vriendschap en Gisela Brewster met een gedicht over sterke vrouwen. Mijn kinderen sluiten af met een loflied op hun moeder, die zij mij als CD aanbieden.

Mijn oproep om een bijdrage te geven voor een paard voor kinderen met een beperking in Suriname, brengt bijna 2000,- Euro op. Mijn project zal dit jaar zeker lukken.De heri heri met bakkeljauw, onze Creoolse maaltijd smaakt iedereen uitstekend en de Surinaamse koeken gaan er goed in. Het is heerlijk om zo zeventig te mogen worden
temidden van al mijn familie en vrienden.

cat 1102 2011

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter