blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Neus Hilde

Doris Lessing overleden

door Hilde Neus

Ze heeft veel voor me betekend in mijn formatieve jaren, Doris Lessing. Als jonge vrouw van 18 kreeg ik van mijn moeder Het zingende gras (1950) cadeau. Een verpletterend verhaal over een vrouw uit Zuid-Rhodesië die om de verkeerde redenen trouwt en terechtkomt in het onherbergzame achterland.

read on…

Paraan boven alles

door Hilde Neus

In ‘Paranen tussen stad en bos: Een complexe Afro-Surinaamse ontwikkelingsgang vanuit de slavernij’ schetst Alex van Stipriaan de bijzondere positie van de mensen uit de Para, een positie tussen stad en bos. Vanuit de historische situatie werkten de mensen in de Para op houtplantages, waardoor ze meer dagelijkse ruimte hadden om te bewegen. Veel meer dan op suiker- of koffieplantages. Deze bewegingsvrijheid maakte hen tot mensen met trots, en de plantage-eigenaren zorgden er dan ook voor om op de gronden directeuren neer te zetten die niet tegen hun haren in zouden strijken. Weglopen was immers gemakkelijk. Toch kozen ze daar niet voor omdat het leven op de plantage voordelen bood boven het onzekere leven in het bos. Vanwege de nabijheid hadden ze veel contacten met de marrons. Aspecten als uitingen van winti waren belangrijk. Tot aan de officiële opheffing van het verbod op openbare winti-bijeenkomsten in 1970 werden deze vooral in de Para gehouden. En nog steeds. Ook de overdracht van de ebg-godsdienst beschrijft de auteur. Vele opmerkelijke personen in de samenleving komen uit de Para (Venetiaan, Belliot, Pengel en Derby). Niet verwonderlijk als je kijkt naar de onafhankelijke rol die ze zichzelf toebedeelden. De gehechtheid binnen de groep bleek door de aankoop van gezamenlijke gronden na 1863 en het trouwen binnen het gebied. Geen sakafasi-mentaliteit. Van Stipriaan beschrijft de historie vanuit de bronnen op levendige wijze. Dat maakt zijn stuk zeer prettig leesbaar. Daarnaast brengt hij een extra dimensie in het artikel door niet alleen het verleden te beschrijven, maar ook door het ‘reparations’- debat erbij te betrekken: hoe geëmancipeerd was de Paraan al voor de afschaffing van de slavernij?

Jerry Egger schetst in ‘Langzaam ontwaken: sociaaleconomische ontwikkelingen van creolen, 1873-1940’ de mogelijkheden en beperkingen van de nakomelingen der slaven. Na het staatstoezicht moesten de creolen in hun eigen onderhoud voorzien. Dat geschiedde vooral in de kleinlandbouw, en later ook in de goudindustrie en de balata bleeding-activiteiten. Als bron gebruikt Egger de Koloniale Verslagen, die vanaf 1851 werden opgetekend: niet alleen droge cijfers, maar vaak interessante observaties, die het geheel een meerwaarde geven. Zo stappen de auteurs ervan meer en meer af van de negatieve beeldvorming waar de beschrijvingen van de activiteiten der creolen bol van stonden, hoewel de productie in de kleinlandbouw niet voldeed aan de koloniale verwachtingen.
Vanaf 1884 stimuleerde gouverneur Van Sypesteyn de goudwinning, waarin het overigens javanen en hindostanen verboden was te werken. In navolging van Guyana ving ook Suriname aan met balata-export. Dit natuurrubber leverde heel wat op, zowel voor de arbeiders als voor de staat. In de guyaba-ten – tijdens de dertiger jaren – vielen beide inkomstenbronnen weg, waardoor de economische situatie erg achteruitging, mede ook vanwege de wereldcrisis. Bauxiet en tewerkstelling binnen de ambtenarij maakten de positie van creolen weer wat beter. Leuk dat Egger een egodocument van Elizabeth Singh en zijn eigen familiegeschiedenis opvoert om het verhaal kracht bij te zetten. Beide artikelen bevatten informatie, die heel wat ideeën (vooroordelen) binnen de samenleving bijstellen. Zeer de moeite waard om te lezen dus.

Jerome Egger (redactie): Ontwaakt en ontwikkelt U: Creolen na de afschaffing van de slavernij, 1863-1940. Paramaribo: IMwO, 2013. ISBN 987- 99914- 7-185- 3

Elmina: kasteel of hellekrocht

door Hilde Neus

Het woord kasteel heeft iets romantisch, maar in het geval van Elmina gaat dat niet op. De vesting aan de Goudkust van West-Afrika (nu Ghana) die werd ingenomen door de West-Indische Compagnie (WIC) in 1637 was allerminst een prettig oord. De Nederlanders verzamelden er de slaven die verscheept werden naar de Nieuwe Wereld. Marcel van Engelen, de auteur van Het kasteel van Elmina. In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, heeft het verhaal van het fort, zijn omgeving en de barbaarse slavenhandel opgetekend. Hij beschrijft naast de bouw en de strijd om het fort, de verschillende geschriften van mensen die over hun verblijf ter plaatse hebben geschreven, de rol van de mensen om fort en dorp heen, ook uitgebreid de rol die de Ashanti speelden in deze mensenhandel en de herkomst van de geroofden. Met het boek wil de auteur aantonen dat de historie niet zo zwart-wit is, maar veel ingewikkelder dan meestal wordt aangenomen.
Het is lastig om bij zijn les te blijven, omdat de schrijver allerlei gegevens door het boek strooit, in niet-chronologische volgorde. Nederland veroverde het fort in 1637 op pagina 21 en Sao Jorge da Mina werd door de Portugezen gebouwd in 1482 op pagina 23. Hij combineert harde feiten met eigen meningen, waardoor de lezer in verwarring raakt. Op pagina 27 verbaast de auteur zich over het feit dat er meer Afrikanen naar de Nederlandse koloniën zijn getransporteerd dan naar de Verenigde Staten.
Er is een uitvoerig onderzoek gedaan naar de bewegingen van de slavenschepen, vastgelegd in ’n uitgebreide, uitstekende en vrij volledige database,
(http://www.slavevoyages.org/tast/assessment/estimates.faces), deze wordt genoemd, maar er worden andere cijfers gebruikt. Daarnaast legt Van Engelen anderen heel wat uitspraken in de mond (‘Oh my god’, zei een blanke Amerikaanse vrouw toen ze weer buiten stond, p. 24), dit is erg storend omdat er verder geen uitleg aan wordt gegeven. Verder komt het woord ‘misschien’ erg vaak voor.
Van Engelen haalt heel wat bronnen boven water, doorbreekt heel wat stereotiepe beelden (de slavenhandel in Afrika ging nog lang door na de afschaffing van de handel in 1808, ook zonder de inbreng van de Europeanen) en bekijkt de geschiedenis van allerlei kanten. Hij prijst zichzelf met het feit dat hij heel wat bronnen heeft blootgelegd en verwerkt in zijn boek. (Terug in Nederland bezocht ik bibliotheken, raadpleegde ik historici en nam ik een duik in de archieven, p. 32). Maar wat is de meerwaarde daarvan als je de bronnen niet duidelijk in voetnoten verwerkt? Kleine moeite lijkt me zo. Een uitgebreide boekenlijst per hoofdstuk is dan leuk en aardig, maar de schrijver verwacht toch niet dat de lezer zelf gaat uitpluizen wat waar staat en wie wat geschreven heeft? Een grove misser mijns inziens, vooral omdat hij zulke interessante egodocumenten heeft gevonden, die ook belangrijk kunnen zijn als bron voor anderen.
In dit jaar van 150 jaar afschaffing van de slavernij zien we een grote productie in Nederland aan werken over dit onderwerp. Dit boek is bedoeld als populair-wetenschappelijke uitgave, voor een groot publiek. De schrijver heeft behoorlijk wat subsidie van diverse instanties ontvangen om het te schrijven. Misschien is zijn opdracht voorin het boek wel tekenend: ‘ter nagedachtenis aan mijn vader’, en niet ‘aan de mensen die zijn weggevoerd uit West-Afrika’. Ik ben een kritische lezer, en ondanks dat de auteur vermeldt dat hij 3 jaar een relatie had met een meisje van Surinaamse afkomst, betrap ik hem hier en daar toch op neerbuigendheid ten opzichte van de Afrikanen. Het boek is bruya, en ondanks alle invalshoeken zweemt het naar eurocentrisme. Misschien iets voor bij het volgende lustrum: een nazaat die over Elmina schrijft?
Dat dit niet a priori vol sentimentaliteit hoeft te zijn, bewijst Ellen Ombre. In een klein artikel in De Groene Amsterdammer van 13 juni 2013 schrijft ze over een schilderij van Willem Troost (1812-1893) met een romantisch zicht op Fort Elmina, dat aan haar werd vermaakt door Silvia de Groot (wetenschapper met veel kennis over de marrons, overleden 2009). Ombre geeft aan hoe het schilderij in haar bezit kwam, maar staat ook zeer kritisch ten opzichte van de toekomst van het kunstwerk: wat is de beste plek? Het verbaast haar dat de bijdrage van de Afrikanen aan de slavenhandel in Suriname vaak wordt verwaarloosd in het discours over slavernij. Zou ze van mening zijn dat Elmina voor haar voorouders een hellekrocht is geweest?
Marcel van Engelen: Het kasteel van Elmina. In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika.  Amsterdam: De Bezige Bij, 2013. ISBN 978 90 234 7704 4

Het vijfendertigste Kinderboekenfestival

door Els Moor

5 X 7 = 35! Zeven is ’n geluksgetal. Vijf maal zeven betekent dan veel geluk! En dat is zo: het vijfendertigste Kinderboekenfestival dat van 27 mei tot en met 1 juni gehouden werd in Paramaribo, bracht veel kinderen geluk, welzijn. En ‘welzijn’ is het thema van de afgelopen drie jaren dat nu afgesloten werd.

read on…

Gouden handel

door Hilde Neus

Eind vorig jaar mocht Cynthia Mc Leod uit handen van auteur Kees Uittenhout het eerste exemplaar van Gouden handel ontvangen. Het boek is gepubliceerd door hun gezamenlijke uitgever, Conserve. Een connectie dus. De andere connectie zou de slavernij zijn; Mc Leod is nakomelinge van slaven in Suriname, Uittenhout stelt zich zo voor dat er ergens tussen zijn voorouders iemand zat die het dna van een slavenhaler droeg. Het een is een feit, het andere een veronderstelling. Dit maakt ook het wezenlijke verschil uit tussen het werk van Mc Leod en Uittenhout. Zij heeft de verhalen met de paplepel ingegoten gekregen door haar vader Johan Ferrier en andere familieleden die de overleveringen van generatie op generatie in orale vertellingen hebben meegekregen. De gevoelens zijn doorwrocht, niets is gemaakt of gekunsteld. Uittenhout daarentegen heeft een muze, een dame uit Curaçao, die hem heeft geïnspireerd tot het schrijven van dit boek. Hij heeft het tot een heikele onderneming gemaakt.

read on…

Liber Amicorum Els Moor

Ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag heeft Els Moor een vriendenboek gekregen. Het werd haar officieel aangeboden op zondag 22 juli van het afgelopen jaar ten huize van Hilde Neus, die samen met Jan Bongers de redactie voerde van het boek. De titel is Uitlandig. In het nawoord zeggen de samenstellers: Ze is van hier, hoewel ze voor sommigen altijd een uitlandige blijft.
Els Moor betekent veel voor de literatuur in Suriname. Het is dan ook een bundel over en met literatuur in 22 nieuwe bijdragen, allen zeer passend in de Surinaamse context. De bijdragen zijn geschreven door Jannus H. Mulder, Lila Gobardhan-Rambocus, Marja Themen-Sliggers, Joop Vernooij, Thea Doelwijt & Marijke van Geest, Ed van den Boogaard, Ismene Krishnadath, Michiel van Kempen, Cynthia Mc Leod, Wim Rutgers, Robertine Romeny, Jerry Egger, Hilde Neus, Cobi Pengel, Jerry Dewnarain, Anne Huits, Guus Rekers, Ellen Ombre, Christine F. Samsom, Anne Marie Uhlenbeck, Marieke Visser en Jabón. Het omslag is van Nicolaas Porter.
 Els Moor was er erg blij mee.
Voor meer informatie over de artikelen en de bundel: Hilde Neus: heneus@sr.net
ISBN 978-99914-7-186-0

Les droits de la femme van Olympe de Gouge

door Hilde Neus

Tijdens mijn zoektocht naar achttiende-eeuwse Surinaamse vrouwen stuitte ik op een belangrijke vrouw uit de Franse geschiedenis; Olympe de Gouges. Ze publiceerde in 1791 een pamflet, getiteld Les droits de la femme, de rechten van de vrouw. Dit in navolging van ‘de declaratie van de rechten van de man en burger’ dat in augustus 1789 het licht zag. Met de Franse revolutie kwamen de leuzen vrijheid, gelijkheid en broederschap in zwang. Daarbovenop was Olympe van mening dat  man en vrouw gelijke rechten verdienden. Ze schreef overigens ook een toneelstuk over ex-slaven, waarin ze beargumenteerde dat eenieder in vrijheid geboren was. In 1793 werd ze vanwege haar radicale ideeën berecht en onthoofd onder de guillotine. John Cole schreef een boek over haar, getiteld Between the Queen and the Cabby (Queen’s University Press, 2011). Olympe heft het pamflet aan met een oproep aan koningin Marie-Antoinette en aan het einde klaagt ze over de hoge prijs die een chauffeur haar vraagt voor een ritje door Parijs. Deze studie is geen roman, maar leest wel als een trein. Wat een bijzondere vrouw, en wat een opmerkelijk relaas. Mijn keuze voor 2012.

Een nieuwe geschiedenis voor Angola

door Hilde Neus

Angola (aan de West-Afrikaanse kust) is lang een Portugese kolonie geweest, vanaf de 16de eeuw. Na het verkrijgen van de onafhankelijkheid (na 15 jaar vrijheidsoorlog) in 1975, brak er een burgerstrijd los tussen drie partijen, NFLA, MPLA en UNITA. Deze zeer gewelddadige strijd duurde tot 2002. Ondanks het voorkomen van vele grondstoffen is het land arm en behoort de levensverwachting van de mensen tot de laagste ter wereld.
‘Vragen is denken, kind, en iemand die denkt gaat altijd dwarsliggen. Niemand wil denkers in dit land. Denken is iets wat zowel de Angolese leiders als alle ondernemingen en regeringen die hier belangen hebben niet aanstaat. Het gaat prima met Angola. Het groeit en groeit, zelfs zonder de olie. Een hoop mensen kunnen hier flink verdienen. Denkers worden doorgaans naar het vliegveld gestuurd, of anders naar het Tata Ambroise [psychiatrische inrichting, HN]. Sommigen sterven onderweg, de stakkers. Denken is slecht voor de gezondheid.’
Dit is een fragment (p. 129) uit Het labyrint van Luanda van José Eduardo Agualusa. Hij bevindt zich tussen Angola, Portugal en Brazilië en is daarmee een auteur die drie continenten aan elkaar linkt. Dit geeft het werk een universele uitstraling. Zijn romans zijn een ode aan de Argentijnse grootmeester Borges, en diens invloed is goed te duiden. Sinds ik bekend werd met het werk van Agualusa heb ik alles van hem gekocht, omdat het zo herkenbaar is voor Suriname. De grote gelaagdheid, het magisch realisme, de veelkleurigheid van de personages die zijn boeken bevolken, de geschiedenis van de slavernij en het omstreden verleden. En de barokke stijl.
Het labyrint van Luanda is het verhaal van Bartolomeu, die via zijn relaties met mooie vrouwen het verziekte land in beeld brengt. Iedereen gaat achter de olie en diamanten aan, en dat daar slachtoffers bij vallen, doet niet ter zake. Op indringende wijze beschrijft Agualusa dat de kolonisator niet noodzakelijk de partij is die de samenleving kapot maakt. Zoals Alejo Carpentier dezelfde dilemma’s al beschreef in Het koninkrijk van deze wereld (In de Knipscheer, 1997), maar dan voor het Haïti na de onafhankelijkheid van de Fransen in 1804.
Ondanks alle angst en verlies is Agualusa een optimist die gelooft in Angola. Dit blijkt duidelijk uit het  juweeltje van een kleine roman, De handelaar in verledens, waarin het verhaal vanuit het perspectief van een kamrawenke is beschreven. Het beestje woont in de bibliotheek van de albino Felix Ventura, in Luanda en beschouwt vanaf de wand (of het plafond) de gasten die Ventura ontvangt. De albino creëert nieuwe verledens voor mensen die gedurende de periode van strijd verkeerd zijn geweest, en is zo een manipulator van de werkelijkheid. ‘Literatuur is een manier waarop een waarachtige leugenaar zich maatschappelijk acceptabel kan maken.’ (p. 50)
Een van zijn klanten is minister Marimba, die zijn memoires aan het schrijven is. De minister was postbeambte en drumde in een bandje. Zijn belangstelling voor vrouwen was allesoverheersend. In 1975 zocht hij zijn heil in Portugal en werd Meester Marimba, behandelaar van boze ogen en ziekten van de ziel. Met het kapitaal dat hij na zoveel jaren troost aan ongelukkige gehuwde vrouwen had verdiend, vestigde hij zich weer in Angola. Door het betalen van smeergelden werkte hij zich op tot staatssecretaris van Openbaarheid en Corruptiebestrijding. Als lezer begrijpen we allemaal dat het zó niet in de memoires komt. De kamrawenke stelt vast: ‘Wanneer “Het ware leven van een strijder” uitkomt, krijgt de Angolese geschiedenis een andere inhoud, wordt die meer Geschiedenis met een hoofdletter. Het boek zal als referentiepunt dienen voor latere werken over de nationale bevrijdingsstrijd, de woelige jaren die op de onafhankelijkheid volgden en de brede democratiseringsbeweging van het land.’ (p. 89)

Ook José Buchmann krijgt een nieuwe identiteit aangemeten door Ventura. Compleet met objecten, brieven en foto’s, om de realiteit te versterken. Buchmann gaat zijn nieuwe verleden uitzoeken, en wonder boven wonder, ontdekt hij dat het echt is. Toch kan ondanks de herschrijving deze mensenmartelaar niet om zijn straf heen.

Sommigen komen weg met hun nieuwe identiteit, maar de echte slechten, zo observeert kamrawenke, worden uiteindelijk ontmaskerd en moeten boeten voor hun daden tegen de menselijkheid. Dit kleine onbeduidende dier is een teken aan de wand, en in Suriname hebben we ze ook allemaal in ons huis!

José Eduardo Agualusa: De handelaar in verledens, 2004 en Het labyrint van Luanda, 2009 (beide bezorgd door uitgeverij J.M. Meulenhoff te Amsterdam)

His/her Tori over dekolonisatie van de geschiedschrijving

door Els Moor

In juni 2010 kwam het eerste nummer uit van His/her Tori. Het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek (IMWO) bood de initiatiefnemers onderdak. Jerome Egger, Eric Jagdew en Hilde Neus-van der Putten vormden de redactie. Het doel, geformuleerd in het ‘Ten geleide’ van het nummer: ‘Het tijdschrift wil een forum zijn voor zowel docenten geschiedenis als studenten om te publiceren over de Surinaamse geschiedenis in de breedste zin van het woord […] Er wordt gezegd dat wij zelf onze geschiedenis moeten (her)schrijven. Er is nu een gelegenheid om dat inderdaad te doen.’    

Het is een geweldige prestatie van de redactie dat het tijdschrift nog bestaat. Vorige week kwam keurig op tijd nummer 3 uit. Je kunt wel mooie idealen hebben in dit land, maar de uitvoering ervan volhouden? Dat heeft deze redactie gedaan en daarvoor verdienen ze een groot compliment, temeer daar de kwaliteit alleen maar toegenomen is. Het tijdschrift ziet er aantrekkelijk uit, in A4-formaat, met een herkenbaar omslag en functionele illustraties. Bij elk artikel zijn bovendien de geraadpleegde bronnen duidelijk en correct vermeld.   Dit derde nummer is een themanummer. Centraal staat de vraag wat er in Suriname gebeurd is op het gebied van geschiedschrijving en opleiding van leerkrachten geschiedenis. Binnenkort start de bacheloropleiding geschiedenis aan de Anton de Kom Universiteit. Dat is een mooie aanleiding om een momentopname te maken van de ontwikkeling op het gebied van de geschiedschrijving en het geschiedenisonderwijs in Suriname. Behalve vijf artikelen in het kader van dit thema worden twee historici die lang hebben meegedraaid, in het zonnetje gezet: Eugène Gessel en ‘goeroe boeroe’ André Loor. Terecht: zij betekenen veel binnen de ontwikkeling van de eigen vastlegging van de Surinaamse geschiedenis.    

Het eerste artikel, van Eric Jagdew, slaat meteen de spijker op de kop met de titel: ‘Dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving’. Waarom is de dekolonisatie op dit gebied uitgebleven? Jagdew geeft een overzicht van de geschiedschrijving over de kolonie Suriname vanaf de 18de eeuw tot nu, bijna 37 jaar onafhankelijk. Waarom is er na de onafhankelijkheid zo weinig eigen geschiedschrijving uit de bus gekomen? Hierover bestaan verschillende meningen. Een voorbeeld: verscheidene wetenschappers in Nederland, onder anderen Gert Oostindie, beweerden in een publicatie van 1999 dat ‘Suriname meer consumeert dan produceert op dit gebied’. Sandew Hira gaf deze vraag een andere dimensie in 2009 door de beschuldiging aan Nederlandse historici dat ze ‘wetenschappelijk kolonialisme’ bedrijven. In een eigen artikel in dit nummer van His/her Tori gaat Hira dieper in op het begrip dekolonisatie, door de Franstalige ‘décoloniseur’ Frantz Fanon erbij te halen en zijn opvattingen en geschriften te vergelijken met wat er in Suriname gebeurt. Dekolonisatie is een kernbegrip binnen de stof  van deze His/her Tori.  

In zijn artikel geeft Jagdew veel overzichtelijke informatie over wat er sinds de 18de eeuw allemaal is vastgelegd en hoe dat gebeurde. Een belangrijk voorbeeld: tussen 1789 en 1955 zijn er 90 almanakken verschenen met veel informatie. Momenteel worden ze gedigitaliseerd. Binnen de Surinaamse ontwikkeling is de oprichting van de Surinaamse Historische Kring (SHK), in 1951 al, een belangrijke stap. Belangstelling kweken binnen Suriname voor de eigen geschiedenis en die van anderen is de kerndoelstelling van deze organisatie. Toen al werd aangedrongen op een eigen Nationaal Archief dat aan al de professionele voorwaarden zou moeten voldoen om het eigen archiefmateriaal te herbergen. Het feit dat het archiefmateriaal van de Surinaamse historie in Nederland was opgeslagen, was ook een minpunt dat de eigen ontwikkeling hier tegenwerkte. Mede door de grote inzet van Maurits Hassankhan is nu bereikt dat er in Paramaribo een Nationaal Archief is dat aan alle eisen voldoet en dat archiefmateriaal uit Nederland hier zijn plaats krijgt. Wetenschappers, leerkrachten en studenten kunnen voor hun onderzoek vaak al terecht in het Nationaal Archief aan de Jagernath Lachmonstraat. Ook Maurits Hassankhan noemt de grotere mogelijkheid tot onderzoek door het archief en Rita Tjien Fooh-Hardjomohamed, hoofd van het archief, besteedt er een artikel aan. Ze beschrijft de voorwaarden waaraan het archief moest voldoen, die Nederland stelde als medefinancier voor de bouw van het Nationaal Archief.      

Het artikel van Eric Jagdew geeft veel inzicht in wat er gedaan wordt in verband met de dekolonisatie van de geschiedschrijving en wat de problemen hierbij nog steeds zijn. Tekort aan wetenschappers die onderzoek kunnen doen vooral. Doordat er te weinig leerkrachten zijn voor de verschillende opleidingen, moet iedere historicus lesgeven. Hopelijk vermindert dit probleem binnenkort. De masteropleiding geschiedenis start immers aan de universiteit met 15 studenten. Over enkele jaren zal er meer mogelijk zijn. Over onderzoek gesproken: een probleem dat niet naar voren komt is dat van de recente geschiedenis, met name van de jaren ’80. De waarheid zal boven tafel moeten komen om vooral de jeugd inzicht te geven in onze recente geschiedenis. Een officiële uitspraak in de rechtszaak betreffende de Decembermoorden zou al een hele stap zijn.       In Maurits Hassankhans artikel is het belangrijkste onderwerp het Nationale Geschiedenissymposium van 1985. Behalve dat zijn er veel overlappingen met het artikel van Jagdew. Hij zou ‘het kort houden’, maar zijn bijdrage telt toch 13 pagina’s. Vanuit het symposium werden er veel aanbevelingen gedaan aan de regering, op het gebied van het archiefwezen (is gerealiseerd), onderwijs, goede investering van krachten in curriculumontwikkeling, met name wat betreft de samenstelling van geschiedenisboeken voor voj en vos (van voj is gerealiseerd), trainingen van leerkrachten, enzovoort. Ook werd aandacht gevestigd op het belang van ‘oral history’ en training in onderzoekstechnieken op dat vlak. Er zijn veel positieve ontwikkelingen geweest, maar de dekolonisatie van de geschiedenis is nog niet voltooid, aldus Hassankhan. De verschuiving van de geschiedschrijving vanuit het buitenland naar Suriname is daarbij een belangrijk punt.    

Het artikel van Jerome Egger gaat over de geschiedenisopleiding van het IOL. ‘Een dynamische opleiding’ staat al in de titel. Egger hield in 1996 het openingscollege van de opleiding, dat nooit gepubliceerd is. Hij gebruikt gegevens uit dat college voor zijn artikel. Hij beschrijft vooral hoe het geschiedenisonderwijs in Suriname, vooral aan toekomstige leerkrachten plaatsvond. Het Didactisch Instituut (DI), opgericht in 1966 neemt daarbij een belangrijke plaats in. In 1969 kwam de naamsverandering van DI naar IOL. Eugène Gessel en Jozef Siwpersad (1944-2007) zijn historici die een zeer belangrijke rol gespeeld hebben bij de dekolonisatie van het geschiedenisonderwijs. Siwpersad was een van de eerste studenten van Gessel op het DI. Later zette hij zijn studie voort aan de universiteit van Groningen en promoveerde op het proefschrift De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij. In zijn artikel geeft Jerry Egger duidelijk aan dat de opleiding aan het IOL steeds meer gericht werd op het leraar-zijn. Dat is die dynamiek: theoretisch, maar vooral ook praktisch.   Dat er uitgebreid aandacht wordt besteed aan Eugène Gessel en André Loor, is goed. Hans Breeveld laat zien wie Eugène Gessel is. Hij belicht zijn rol binnen geschiedschrijving, onderwijs en politiek, van binnenuit. Over André Loor heeft Helga Banks een artikel en Hilde Neus een gesprek met hem. In dat gesprek is het gedeelte over ‘oral history’ interessant: wat is waar en wat is fantasie?    

Binnen het thema van dekolonisatie is het artikel van Sandew Hira belangrijk. Hij sluit aan bij de ideeën van  Frantz Fanon (1925-1962), afkomstig van Martinique, gestudeerd hebbend in Frankrijk en tijdens de periode van de strijd om onafhankelijkheid van de Algerijnen tegen Frankrijk, werkzaam als psychiater in Algerije. Hij stierf een jaar voordat Algerije onafhankelijk werd. Twee belangrijke boeken heeft Fanon geschreven: Zwarte huid, blanke maskers (1952), de titel is veelzeggend, en De verworpenen der aarde (1962). Wat betreft dekolonisatie was Fanon principieel. Bij dekolonisatie moet iedere relatie tussen het onafhankelijke land en de vroegere kolonisator zo zijn dat het gedekoloniseerde land op geen enkele manier meer van het vroegere moederland afhankelijk is. Dit gaat met ‘strijd’ gepaard, zoals in Algerije en andere Afrikaanse landen. Sandew Hira sluit daarbij aan. Decolonizing the mind is de titel van zijn boek.  

Hira onderscheidt twee benaderingen van wat dekolonisatie der geschiedschrijving is en achter elke benadering zit een visie op het kolonialisme. De eerste benadering is die vanuit vijf dimensies, de geografische, economische, politieke, sociale en mentale. De laatste houdt in dat het kolonialisme kennis over zichzelf produceert in een mens- en maatschappijbeeld, waardoor zijn ware aard van ‘onderdrukking en uitbuiting’ (kapitalisme? christendom? – E.M.) gemaskeerd wordt. Aan de dekoloniserende geschiedeniswetenschap dus de taak om te ‘ontmaskeren’. De tweede opvatting over het wetenschappelijk kolonialisme is die waarin het wordt gezien in termen van de vraag: ‘Wie produceert historische kennis?’ in plaats van: ‘Wat is de kennis die geproduceerd wordt als gevolg van dekolonisatie?’ Deze benadering hebben volgens Sandew Hira verschillende in Nederland wonende wetenschappers, onder anderen Gert Oostindie. Het verband met de taal is hierin een belangrijk element. Alle gekoloniseerde naties worden immers geconfronteerd met de taal van de koloniserende naties. Taal is vooral een begrippenkader dat de inhoud van de woorden bepaalt. Taal is niet neutraal!    

Sandew Hira geeft voorbeelden van titels van wetenschappelijke werken waaraan men kan zien of een werk koloniserend of dekoloniserend is. Van Gert Oostindie: De parels en de kroon. Het koningshuis en de koloniën, wijst in ieder geval naar een koloniale sfeer. Of van Armand Zunder: Herstelbetalingen. De “Wiedergutmachung” voor de schade die Suriname en haar bevolking hebben geleden onder het Nederlands kolonialisme. Of je het nu eens bent of niet met het principe van ‘herstelbetalingen’, de titel is duidelijk dekoloniserend! Hira geeft ook voorbeelden van werken waarin de slavernij als ‘wreedheid’ wordt opgevat. Sommige slavenhouders maken die opvatting waar, anderen niet. Wat is slavernij dan? Maar er zijn ook boeken waarin het gaat om het consequente ‘systeem’ van onderdrukking en uitbuiting.   Het artikel van Sandew Hira geeft veel stof tot nadenken over het principe van dekolonisatie. Niet iedereen zal het met hem eens zijn, maar het is een onderwerp dat veel aandacht behoort te hebben in publicaties, lezingen en uiteraard binnen het geschiedenisonderwijs. En het is daarbij goed om kennis te nemen van voorbeelden uit het verleden van andere landen, van voortrekkers in dekolonisatie. Het is tenslotte een universeel onderwerp, niet alleen Surinaams.   Een interessant tijdschrift, His/her Tori.Dit nummer geeft beslist een aanzet tot meer ‘dekolonisatie van de geest’ in wetenschappelijke publicaties en vooral ook in het onderwijs. Grantangi!    

IMWO, AdeKUS: His/her Tori, nummer 3, juli 2012

Liber Amicorum voor Els Moor

Ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag heeft Els Moor een vriendenboek gekregen. Het werd haar officieel aangeboden op zondag 22 juli ten huize van Hilde Neus, die samen met Jan Bongers de redactie voerde van het boek. De titel is Uitlandig. In het nawoord zeggen de samenstellers: Ze is van hier, hoewel ze voor sommigen altijd een uitlandige blijft. Els Moor betekent veel voor de literatuur in Suriname. Het is dan ook een bundel over en met literatuur in 22 nieuwe bijdragen, allen zeer passend in de Surinaamse context. Els Moor was er erg blij mee.

Voor meer informatie over de artikelen en de bundel: Hilde Neus: heneus@sr.net

[Mededeling Schrijversgroep ’77]

Vreemdelingen in het paradijs (17)

door Willem van Lit

In dit 17e vervolg de kritische kijk van Gert Oostindie op het psychotrauma van de slavernij. Na deze aflevering nog twee om deze reeks van hoofdstuk 4 vol te maken.

“Een militante narratieve strategie”
De historicus Gert Oostindie stelt dat men vraagtekens kan zetten bij het collectieve slaventrauma op de Nederlands Caribische eilanden. Hij benadrukt dat de Atlantische slavenhandel specifieke kenmerken heeft, die deze vorm ook uniek heeft gemaakt. Deze kenmerken betreffen de koppeling van deze handel aan het vroegkapitalisme, dat hierdoor ook experimenteerde met innovatieve vormen van industrialisatie (zoals het bijna fabrieksmatige transport van mensen zelf, maar ook de intensieve vormen van landbouw op plantages). Hierdoor werden in relatief korte tijd grote aantallen mensen verscheept (circa 11 miljoen in 350 jaar). Voorts was een cruciaal kenmerk de verbinding met het racisme: het was raciale slavernij van mensen die inferieur werden geacht[1]. En dit racisme verdween niet plotseling na het afschaffen van de slavernij. Maar dit gegeven is nog geen reden om het over een collectief trauma te hebben. Oostindie gebruikt in dit verband de volgende woorden: men gebruikt “een militante narratieve strategie (…) om deze geschiedenis te verbinden aan de holocaust, die open zenuw van de moderne westerse geschiedenis”[2].De term zwarte holocaust, die door Noord-Amerikanen van Afrikaanse oorsprong is geïntroduceerd, doet geen recht aan de historische werkelijkheid: “het systeem van de Atlantische slavenhandel en slavernij (werd weliswaar) gekenmerkt door gewetenloos cynisme, maar anders dan de holocaust niet was gericht op genocide. Het ging juist om de optimale uitbuiting van gevangen genomen Afrikanen en hun nazaten”[3]. Cynisch, inderdaad, ook als wordt gezegd dat men goed wilde zorgen voor hun gevangenen, maar het is geen massale en op industriële wijze georganiseerde uitroeiing van groepen mensen. Met de verwijzing naar de holocaust eist men op een harde en indringende wijze de aandacht op.

Oostindie zegt ook dat er boeken en publicaties verschijnen die in hun drang het onderwerp naar voren te brengen naast indringende en opvallende illustraties teksten hebben die – naast dat ze het verhaal van slavernij vertellen – ook moraliseren of die stellingen betrekken die niet altijd wetenschappelijk zijn onderbouwd. Hij noemt onder andere Clark Accord en Nina Jurna, Hilde Neus-van der Putten en Patricia Gomes. Deze roep om attentie, maar ook van een andere soort (zoals sommige recente tentoonstellingen of tv-programma’s)[4] heeft de gedachte op gang gebracht van het bestaan van een psychisch trauma bij de nakomelingen van de slaven. Een dergelijk trauma komt “tot uiting in minderwaardigheidsgevoelens, psychische blokkades en ontkenning van het verleden, een zwakke gezinsstructuur, een geringe ondernemingszin en meer zulke factoren (…)”[5]. Ook de ongerichte woedeaanvallen en lethargie als gevolg van beschaming zouden hiervan uiting zijn. Voorts de redenering dat de nawerking van de slavernij tot trauma leidt en dat weer tot matrifocaliteit en vervolgens tot afwijkend (crimineel) gedrag is te simpel. Matrifocaliteit is het fenomeen dat de (jonge) moeders er in het gezin alleen voor staan omdat vaders door hun veelvuldige afwezigheid slechts een marginale bijdrage leveren aan de zorg voor kinderen en de moeders. Een dergelijke sociale mechaniek kan niet uit de slavernij worden verklaard[6].

Oostindie noemt zes factoren of redenen die het moeilijk maken te spreken van een transgenerationeel, eenduidig, collectief en universeel post-slavernij-psychotrauma[7]. Deze redenen zijn:

– Verwijzingen naar het trauma zijn vaak speculatief en niet specifiek: het blijft onduidelijk wie van de nazaten zich waarom en in welke mate, bewust of onbewust slachtoffer voelt.
– Veel beelden van de slavernij zijn gegeneraliseerd en gevormd naar Noord-Amerikaanse ideeën erover, terwijl de slavernij naar aard en impact in de Atlantische zone niet overal hetzelfde was. Men kan dus geen “uniforme nawerking” verwachten.
– Slavernij was niet zomaar onthumaniserend. Er zijn tal van voorbeelden dat afgevoerde Afrikanen en hun nakomelingen tot verzet zijn gekomen en dat ze door allerlei vormen van actief of lijdelijk verzet een aanzienlijk deel van hun cultureel leven, denkbeelden, houding en creativiteit hebben kunnen handhaven en uitbreiden.
– Juist de slaven in het Caribische gebied konden in de loop van de tijd steeds meer vrijheid en bewegingsruimte ontwikkelen waardoor ze weer redelijk in staat waren autonoom en zelfstandig te beschikken over de eigen zaken.
– Uit onderzoek is naar voren gekomen dat een cultureel of collectief trauma sterk samenhangt met het “proces waarin gebeurtenissen uit het verleden al dan niet worden getransformeerd tot een collectief beleefd (cultureel) trauma”. Het al dan niet duidt op de twijfel, namelijk dat niet álle betrokken collectiviteiten hetgeen hun voorouders is overkomen als traumatisch ervaren. De beleving van het trauma is sterk afhankelijk van de manier waarop slachtoffers en hun nazaten er betekenis aan hechten.
– De vraag komt op of de traumata over generaties heen zo gemakkelijk overdraagbaar zijn. Onderzoek bij andere groepen die slachtoffer zijn geweest van sterk onthumaniserende omstandigheden (onder andere bij de holocaust) konden het meestal wel opbrengen hun kinderen en kleinkinderen af te schermen.

Oostindie zegt dat wetenschappelijke verankering voor de bewering van een dergelijk trauma ontbreekt en hij pleit dus voor een serieus en uitgebreid onderzoek. Dit pleidooi lijkt in lijn te zijn met wat Jandi Paula hierover zegt, hoewel de uitgangsstelling hierbij wel anders is. Paula beweert dat er juist wel sprake is van een trauma en voegt andere criteria toe voor een dergelijk onderzoek. (Zijn opvatting hierover is in dit hoofdstuk al aan de orde gekomen).

(wordt vervolgd).

[1] Prof. Dr. G.J. Oostindie, Slavernij, canon en trauma, pag. 5/6

[2] Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, witte en zwarte versies van het koloniaal verleden, pag. 20.

[3] Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, pag. 20.

[4] Oostindie noemt onder andere tentoonstellingen in het Scheepvaartmuseum, het Tropenmuseum en het Rotterdams Wereldmuseum, waarbij “de in algemene zin evenwichtig gepresenteerde historische informatie wordt ingebed in een meer moraliserend betoog over schuld en verdoezeling. Er is veel aandacht voor wat samenstellers aanmerken als hedendaagse erfenissen, variërend van racisme en traumatisering van de nazaten tot onderontwikkeling van de betrokken landen in het zuiden. Meningen en gevoelens krijgen ruim baan. Voor een wat meer gedistantieerde afweging is minder ruimte”. Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, pag. 21.

[5] Oostindie, Slaven van het schuldgevoel, pag. 21.

[6] Oostindie, Slavernij, canon en trauma, pag. 15 en 16.

[7] Oostindie, Slavernij, canon en trauma, pag. 13 en 14.

The Caribbean, the Land and the People

Van 8 tot en met 11 mei 2012 zullen tijdens de Caribische literatuurconferentie The Caribbean, the Land and the People 55 presentaties worden verzorgd. Er zijn 14 sprekers van lokale bodem. De overige wetenschappers/schrijvers zijn afkomstig uit andere Caribische landen of de landen van diaspora.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter