blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: In memoriam

December 2013: IM Nelson Mandela en André Loor

door Carry-Ann Tjong-Ayong
.
December 2013 zal altijd in mijn geheugen gegrift staan. In een week tijd verloor ik twee mannen die ik zeer bewonderde en van wie ik veel heb geleerd. 5 december 2013 Nelson Mandela in Zuid-Afrika. 10 december André Loor in Suriname.
Nelson Mandela kende ik uit het nieuws in de jaren ’60 toen ik in Groningen studeerde. Ik was zeer onder de indruk van de apartheid en de strijd die daartegen werd gevoerd. Ik las er over en wilde ook ertegen vechten. Jaren later woonde ik in Utrecht en werkte bij de lokale omroep. “Ga jij maar naar Amsterdam om een programma te maken zei Rocky, mijn mentor. Hij wist dat ik overal binnenkwam. En zo kwam het dat ik na afgewezen te zijn door het Amsterdamse ANC, ik via de achterdeur het balkon van de schouwburg op het Leidseplein bereikte en Nelson Mandela een hand kon geven. Hij was de dag na mijn verjaardag vrijgekomen.Later die dag interviewde ik ook Wim Kok. De razende reporter had het weer geflikt.
Veel eerder leerde ik in Suriname André Loor kennen. Ik zat op de Calorschool, toen nog in de barakken op Jacobusrust gevestigd. We kregen een nieuwe geschiedenisleraar en daar was hij. Een 22-jarige boeroe in een wit pak op de motorfiets. Zijn blonde haren wapperend in de wind. Alle meisjes keken nieuwsgierig toe, alle jongens afgunstig.
Meneer Loor was vrolijk, geestig en kon boeiend vertellen. Als de bel ging bleef iedereen zitten luisteren.
Toen ik met mijn broers en zus in 1955 naar Nederland vertrok kwam hij op ons afscheidsfeest en danste met ons. “Doe je best op school!” was zijn advies.
Jaren later zag ik hem terug in Utrecht. Hij was inmiddels getrouwd, had dochters en was historicus geworden. Wij luisterden gretig naar de radiouitzendingen over Suriname en zijn nog steeds boeiende verhalen.
En in september van dit jaar signeerde hij zijn laatste boek voor mij. Hij wist nog wie ik was.
Rust zacht, meneer Loor!
Rust zacht, Madiba!
Cat, 13 december 2013

André Loor overleden door hartstilstand

Wie over de Surinaamse geschiedenis praat, kan niet om deze zeer belangrijke ‘zoon des vaderlands’, Andre Loor, heen. Op dinsdag 10 december 2013 is André Loor op 82-jarige leeftijd te Paramaribo overleden.

read on…

Historicus André Loor heengegaan

Historicus André Loor is vanmorgen overleden. Zijn gezondheid was de laatste jaren niet zo best. Hij is 82 jaar geworden.

Enkele weken geleden nog signeerde Loor in boekhandel Vaco zijn boek André Loor vertelt …, Suriname 1850-1950 is op 19 september in kleine kring gepresenteerd in het Hoekhuis aan de Waterkant. Loor is bij die gelegenheid voor het voetlicht geplaatst door Walther Tjon A Tjieuw en Hans Breeveld, die de auteur ieder in een andere hoedanigheid hebben leren kennen.
Loor vertelde hoe het boek tot stand is gekomen en overhandigde het eerste exemplaar aan minister Soewarto Moestadja van Binnenlandse Zaken. Ook het Nationaal Archief kreeg een exemplaar. De uitgeefster van het boek dat inmiddels zijn tweede druk kent is Audrey Hogenboom.
In deze Vaco-uitgave gaat de historicus André Loor uitgebreid in op het leven in Suriname in de jaren 1850-1950. Met allerlei maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de afschaffing van de slavernij, de komst van de immigranten en instelling van de leerplicht, vormt deze periode een keerpunt in de geschiedenis van Suriname.
Loor is in Suriname vooral bekend door de vele televisieprogramma’s die hij heeft verzorgd. Hij heeft meegewerkt aan meerdere geschiedkundige uitgaven en heeft talloze blijken van waardering ontvangen waaronder Officier in de Orde van Oranje Nassau en Grootofficier in de Orde van de Palm. Te Paramaribo is in 2012 een bronzen kopstuk van hem onthuld. Ook zou er een straat naar hem worden vernoemd.
In 2011 droeg de historicus meer dan 1200 boeken die hij in de loop der jaren verzamelde over aan de bibliotheek van De Surinaamsche Bank; de boeken handelen allemaal over Suriname. Loor is een groot kenner van de Surinaamse geschiedenis. Hij heeft ontelbare publicaties op zijn naam staan over episoden uit het nationale verleden.
[uit Starnieuws, 10 december 2013]

The Leaving of Madiba

Saying goodbye to Nelson Mandela, beloved fighter, visionary, and king
by Breyten Breytenbach
A little more than a century ago, when Paul Krüger, the last president of the Transvaal died, a South African poet wrote: “Be quiet, people — a great man is passing by . . .” Krüger met his death in exile. His country, one of the two Boer Republics burnt and beaten to its knees by British imperialism after the second Anglo–Boer War, no longer existed. (Afrikaners refer to it as the Second Liberation War.)
 
Madiba is leaving us. As he enters the timelessness of exile, he leaves behind him a country that he had helped forge. But the country had deserted him a long time ago.
Madiba has gone. What remains now of our dreams of freedom, of the struggle for human dignity for all and particularly for the poor who had always been deprived of it? What is left of the new nation that was to arise through processes of a reconciliation of bloody histories to finally live together in peace and prosperity? What happened to our ethical imagination? Where did our revolution go?
But let us not forget that it is a human being taking leave. A boxer. A man who loved women. And children — certainly all children, but first of all his own, those he could neither defend nor accompany during his long years of absence in prison. Exile already! A fighter and a troublemaker. A lawyer. A strategist, for sure, but a man of principle. A charmer. A man with a sense of humour who could tell stories like no other. A humanist. A chief. A visionary. A king.
We need, first of all, to bow our heads and be silent. To be proud that we could be part of those who lived at a time when Nelson Rolihlahla (“he who shakes the branches”) Mandela still walked the earth. And to cry then, as he certainly would also have wept at what was done to the South Africa he had dreamt and for which he had sacrificed so much. To weep over the feeding frenzy of the small foxes, this sanctuary for mediocre thieves that his beloved Congress, the ANC had become. The saddest and most telling cry that was going up more and more was — luckily he was too old and weak to realize what his party had been turned into!
Of course, he had been a politician as well. He had tasted power, he allowed himself to be manipulated, he looked the other way when his comrades started indulging in an orgy of greed, he could be arrogant, he lied at times. But let time do the sorting out . . .
Let the cortège of crocodiles first have their way and their say. The professional weepers, the ‘people’, and the starlets. Let us try and maintain a privileged moment of decency and respect as we make as if we don’t notice the vultures tearing one another apart for the strips of moral authority still to be torn from the deceased one, for the money to be made from one man’s long life of struggle on behalf of all of us.
And let us spare a thought for this old warrior who made us believe, however briefly, that we are capable of living up to the good in us, and who finally now belongs to the epic and tragic trajectory of humankind. But first of all to the humblest ones, to those in their shacks and their holes and their prison camps who never knew him but who will murmur his name like a talisman against cruelty. As a word of inspiration. He honoured us.
Hamba kahle, Nkos’ . . .
[from Harper’s, December 6, 2013]

Nelson Mandela 1918 – 2013

door Quito Nicolaas

Op het moment dat ik dit gedicht schreef, was ik niet zozeer bezig met een vraag te beantwoorden of een stelling te beargumenteren. Eerder met de beelden van een CNN-reportage die door mijn hoofd dwarrelde en steeds weer het idee dat ik dit mocht meemaken naar boven kwam. De vrijlating van Nelson Mandela  op 11 februari 1990 vormde de inspiratie om een gedicht te schrijven over martel-  en folterpraktijken. De boycot-acties in de jaren ’70 tegen Zuid-Afrika raakten op de achtergrond door de martelpraktijken in Chile en overige Latijns-Amerikaanse landen. En plotseling was Zuid-Afrika in de beginjaren ’80  weer in het nieuws, nadat Mandela weigerde een voorstel van P. Botha te accepteren om het geweld af te zweren in ruil voor zijn voorwaardelijke vrijlating. Weinig recensenten hadden bij het bespreken van de bundel Gerede Twijfels door dat het gedicht Kabsa (asbak) betrekking had op de gisteren overleden Nelson Mandela.

                         Leeg mij nog een keer
                         van al die peukjes
                         die de geheimen
                         van anderen verbrandt.
                         De as die wegwaait
                         de chemie die vast klontert
                         op een plek in de zaal
                         die in molecuul verandert.
                         Daar waar het nestelt
                         als wierook uitademt
                         tegen een wand van kristal
                         op een bodem van misverstand.
                         Eenmaal grijs en nevelig
                         brandend van binnenuit
                         het levensverhaal als teer
                         keer op keer.
                         Genadeloos tegenover anderen
                         jarenlang in cachot
                         omzichtig tegen de mensheid
                         om later vrijuit te gaan.
                         Met knipperende oogjes
                         in alle windhoeken
                         dooft het ziel uit
                         in een verborgen lichaam.
                         (Uit: Gerede Twijfels, 2002)

Doris Lessing overleden

door Hilde Neus

Ze heeft veel voor me betekend in mijn formatieve jaren, Doris Lessing. Als jonge vrouw van 18 kreeg ik van mijn moeder Het zingende gras (1950) cadeau. Een verpletterend verhaal over een vrouw uit Zuid-Rhodesië die om de verkeerde redenen trouwt en terechtkomt in het onherbergzame achterland.

read on…

Hadjie Jansie Saliem overleden

Hadjie Mahomed Johannes Saliem Nabibaks, ook wel bekend als Jansie Saliem, is op zondag 4 november 2013 overleden op 77-jarig leeftijd (hij werd geboren op 1 oktober 1936). Jansie Saliem is de oprichter geweest van Garage De Paarl aan de Kankantriestraat. Toen was hij 25 jaar jong. Saliem was een heel grote voetballiefhebber en was in hart en nieren een fan van Robinhood. In de muziekwereld was Jansie Saliem ook geen onbekende. Hij had zijn muziekformatie Saliem & Friends. Deze sociaal zeer bewogen man was ook penningmeester van de Noere Aslam moskee. Jansie Saliem wordt vandaag begraven op de begraafplaats van SMA aan de Mr. Jagernath Lachmonstraat om 17.00 uur.

[bewerkt naar Dagblad Suriname, 04-11-2013]

Leo Morpurgo (10.02.1924-29.10.2013)

door Theo Hiemcke
“Maar doodslaan deed hij niet want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren en ook weemoedigheid die niemand kan verklaren en die des avonds komt wanneer men slapen gaat”. (Citaat uit gedicht: ‘Het huwelijk’ van Willem Elsschot).Hij was een van ons en Suriname was zijn bruid, hij kende het verschil tussen droom en werkelijkheid, waarheid en illusie, een begenadigd journalist, wars van leugens en halve waarheden. Zorgvuldig, professioneel en gewetensvol bracht hij de bewogen tijd die ons land doormaakte van dag tot dag haarscherp in beeld.Zijn onafhankelijk dagblad de Ware Tijd , was daarmee onmiskenbaar het ware geweten van Suriname. Het werd hem niet in dank afgenomen door de machthebbers die hun illusies voor een superieure waarheid hielden en zijn dagblad onder een niets ontziende censuur voor loze propaganda misbruikten. Het heeft hem tot in de ziel verwond. De tragiek tekende sindsdien zijn goedmoedig gezicht en droefheid straalde uit zijn ogen.Er zijn mensen die uitblinken als lichtend voorbeeld. Zo iemand was Leo Morpurgo. Bezield en integer hield hij ons een spiegel voor waarin we konden zien wie we waren, wat we zeiden en wat we deden, zodat we beter in staat zouden zijn mooi en lelijk, eerlijk en vals, goed en kwaad van elkaar te onderscheiden. Zonder die hoge norm van journalistiek, die vrije mening, is een waarachtige democratie niet mogelijk. Leo Morpurgo heeft ons de juiste weg gewezen, is ons daarin voorgegaan.

Zijn lichtend voorbeeld verdient navolging.

Leo bedankt.

‘Een kankantrie, een kolos is heengegaan’

door Ivan Cairo en Ewout Lamé

Paramaribo – Met het overlijden van oud-journalist en ex-hoofdredacteur van de Ware Tijd, Leo Morpurgo, is een groot Surinamer, “een kankantrie” heengegaan. In zijn werk streefde hij naar perfectie, hij was scherpzinnig en praatte politieke gezagsdragers niet naar de mond. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. “Ik moét het volk vertellen dat je de verkiezingsbeloften niet nakomt”, zou hij toenmalige premier Jules Sedney begin jaren zeventig hebben toegevoegd, toen die opmerkte dat de Ware Tijd zijn kabinet te hard aanpakte in haar kolommen.  

Icoon

Collega-hoofdredacteur George Findlay van dagblad De West noemt Morpurgo ook een voorbeeld voor journalisten. “Iemand van de oude garde, bij wie velen te raad gingen.” Findlay roemt de wijze waarop Morpurgo zich voor de Ware Tijd heeft ingezet, vooral tijdens de dictatuur. “Er is hem toen fysiek geweld aangedaan. Als je als oudere journalist wordt geslagen, is dat een groot dieptepunt”, aldus Findlay. Findlay’s krant De West mocht anderhalf jaar niet verschijnen. Volgens de journalist had Morpurgo geen andere keus dan mee te werken met de censuur. “De militairen waren oppermachtig, er waren net journalisten vermoord (op 8 december 1982…red). Niemand zou het in zijn hoofd halen om te zeggen: ik doe het niet.”  

“Dit is één van de iconen, één van de laatsten die er is. Een kankantrie, een kolos is heengegaan”, zegt Chas Mijnals, toenmalig lid van de Nationale Militaire Raad (NMR) die aantrad na de militaire staatsgreep van 25 februari 1980. “Deze man heeft zoveel betekend voor het land en de media met zijn objectieve verslaggeving. Ik had heel veel respect en waardering voor hem, ook al was ik het niet altijd met hem eens. Hij was eerlijk en hard, wat hij zei daar stond hij achter”, herinnert Mijnals die destijds vaker door Morpurgo is geïnterviewd. “Hij was bepaald niet zachtzinnig. Hij was scherp in zijn mening en ik denk dat hij daardoor grote invloed heeft gehad op journalisten en met recht de nestor onder de Surinaamse journalisten wordt genoemd”, voegt de ex-militair eraan toe. Mijnals geeft verder aan, dat Morpurgo altijd goed beslagen ten ijs naar een interview kwam en zich niet met een kluitje in het riet liet wegsturen. “Zijn rust was iets wat altijd opviel. Hij nam geen genoegen met ‘ja’ en ‘nee’ en ook niet met langdradige verklaringen die nietszeggend waren. Hij was een journalist van formaat.”

Voorbeeldfiguur

De Nederlandse journalist Hans Buddingh’, auteur van Geschiedenis van Suriname, leerde Morpurgo in 1979 kennen. “Ik was koud een maand journalist toen ik op reportage aankwam in Suriname”, vertelt Buddingh’. “Ik ben bij Leo langs geweest en hij heeft mij zeer geduldig alle ingewikkeldheden van Suriname uitgelegd.” De twee bleven in contact; nog vorig jaar bood Buddingh’ aan Morpurgo de laatste druk van zijn geschiedenisboek aan. “Hij kwam toen breekbaar, maar nog heel vitaal over.”    

Buddingh’ noemt Morpurgo een voorbeeld voor jonge generaties Surinamers. “Veel mensen staan er niet bij stil, maar Morpurgo was de eerste die met de Ware Tijd aan journalistiek deed die echt onafhankelijk was, los van zakelijke of politieke belangen.” De bewondering van de NRC-journalist voor Morpurgo groeide met de jaren alleen maar. De periode na de decembermoorden, waarbij de Ware Tijd door de militaire machthebbers onder censuur werd geplaatst, was “een gruwel” voor Morpurgo. “Iedereen wist dat de krant werd gevuld met propagandaberichten. Alleen om zijn medewerkers in die moeilijke tijd niet brodeloos te maken, bleef Morpurgo de krant uitgeven.” Toch bleef hij zijn persoonlijke integriteit behouden, “in een tijd waarin er journalisten waren die zichzelf zagen als propagandisten van een zogenaamde revolutie.”    

In de jaren tachtig en negentig droeg Morpurgo als correspondent bij aan NRC Handelsblad. “We waren daar erg blij mee, hij deed secuur en met veel details verslag van de herdemocratisering van Suriname.” Morpurgo bleef de Surinaamse pers kritisch volgen, ook na zijn vertrek als hoofdredacteur in 1996. “Leo was ingenomen met een aantal kritische columnisten van de Ware Tijd“, herinnert Buddingh’ zich van hun laatste gesprek, “al vond hij dat het hoofdredactioneel commentaar wel wat scherper kon.” Want dat was zijn missie: machthebbers prikkelen en feiten onthullen.  

Te weinig geraadpleegd

Ook Imro Themen, vaker betiteld als één van de censoren op de redactie van de Ware Tijd tijdens de militaire dictatuur, zegt enorm veel te hebben geleerd van Morpurgo. Hij ontkent overigens met klem ooit als censor te hebben gefungeerd. Vanwege een familieband met toenmalig directeur Tjon A Kiet kwam hij vanaf de jaren zeventig regelmatig over de vloer en als kunst- en cultuurrecensist [bedoeld is: recensent – red. CU] en columnist leverde hij ook bijdragen aan de krant. “Mensen houden ervan om te stigmatiseren”, benadrukt Themen. “We verliezen een heel belangrijke persoon. Hij was een eerlijk mens met veel kennis. Een man die in wezen veel te weinig is benaderd om zijn kennis en kunde met anderen te delen”, zegt Themen. Volgens hem had Morpurgo met zijn ruime ervaring en kennis een grote bijdrage kunnen leveren aan het opzetten van een mediaraad in Suriname. De perfectie in zijn werk was onnavolgbaar. “Hij maakte zelden een taalfout”, weet de vroegere columnist.  Hij zegt weleens in de clinch te zijn geraakt met de hoofdredacteur. Soms vond Morpurgo dat hij in zijn column ‘Ook een stem’ te kritisch was naar bepaalde politieke organisaties. “We hebben nooit ruzie gehad, maar er waren wel momenten waarop hij vond dat ik te scherp was.” Ook had hij een meningsverschil met Morpurgo nadat een kunstenaar zijn beklag had gedaan bij de hoofdredacteur omdat Themen hem in een recensie te zwaar had aangepakt. “Kan je een volgende keer een beetje rekening houden met die man”, zou de hoofdredacteur toen gevraagd hebben.    

[uit de Ware Tijd, 31/10/2013]

Leo Morpurgo overleden

door Ivan Cairo  

Paramaribo – Leo ‘Moppie’ Morpurgo, oud-hoofdredacteur van de Ware Tijd is dinsdagmiddag in het ziekenhuis na een kortstondig ziekbed op 89-jarige leeftijd overleden. De Ware Tijd heeft de wens van de familie aan de pers gerespecteerd om dit bericht niet vóór zes uur woensdagavond te publiceren.  

read on…

Bij het heengaan van Dr Jules de Palm

door Henry Habibe

Op een droevig moment als dit, waarbij een heel dierbaar persoon mij ontvallen is, zou ik het niet willen hebben over zijn vele verdiensten op literair èn taalkundig gebied. Zelf wilde hij niet eens opgebaard worden, maar in stilte gecremeerd. Cola Debrot heeft Jules de Palm ooit getypeerd als een van die auteurs, die de moed weten op te brengen om in alle eenvoud hun ware aard te tonen. Dat is nu weer duidelijk gebleken. Ik probeer dus iets te schrijven dat past bij een meer ingetogen afscheid.    

Ik heb nogal wat leermeesters gehad. Ook van het soort bij wie je nooit in de klas hebt gezeten. Dat zijn de mensen die je bij gewone gesprekken zo weten te inspireren dat je gefascineerd raakt. Zo’n leermeester was Jules de Palm. Ik moet een eerstejaars of tweedejaars student zijn geweest, toen ik kennis met hem maakte. Ik studeerde toen aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen en bezocht hem een aantal keren op zijn kantoor in Den Haag. Hij was Directeur van het Centraal Bureau Toezicht Curaçaose Bursalen (CBTCB) en sprak tijdens die bezoeken o.a. ook over zijn Curaçaose jeugd. Zijn naam was ik al eerder tegengekomen in de Antilliaanse Cahiers, waarvan hij in 1956 samen met Cola Debrot en Henk Dennert de redactie vormde. De Palm schreef in 1949-1950 al essays in El Dorado, het maandblad ter behartiging van de belangen van Suriname en de Nederlandse Antillen. Daarvóór was hij onderwijzer op Curaçao en Aruba.  

Direct bij het eerste contact boeide De Palm mij. Hij had, bijvoorbeeld, samen met Pierre Lauffer en René de Rooy liedjes in het Papiaments gecomponeerd. Dat is iets waar men in de beginjaren veertig nog niet over piekerde. Op feestjes werd toen nog geen muziek met Papiamentse teksten gespeeld. Het was een tijd waarin de bevolking  geen waarde hechtte aan de landstaal. Maar het trio zong de liedjes alleen in eigen kring, terwijl er één op een houten kist trommelde. De bedoeling was om zo liedjes, maar ook literatuur in de landstaal voort te brengen en te bevorderen. Jules vertelde ook hoe René de Rooy hem eens verweten had: ‘Jullie hebben een taal, een prachtige taal met rijkdom aan klanken en wat doen jullie ermee?’ Hij vertelde hoe hij samen met Pierre ging luisteren naar native speakers, die deze taal zuiver spraken. Hun Papiaments was nog vrij van lexicale beïnvloeding door het Nederlands (De Palm gebruikte daarbij het woord ‘geïnfecteerd’). Ook hoe Pierre hem af en toe verraste met zijn nieuwe verzen in het Papiaments. De Palm liet soms ook gedichten in het Nederlands horen. Een van zijn favorieten was Jan Engelman (1900-1972). Hij vertelde tevens dat toen Pierre aan zijn vrienden (daartoe behoorde ook Luis Daal) bekend maakte dat hij [Pierre] al een poos bezig was met het schrijven van poëzie in de landstaal, Luis tegen Pierre was  uitgevallen:‘Je onthoudt ons volk iets waar het recht op heeft!’    

Ik ging graag van Nijmegen naar Den Haag, want er viel in het kantoor van De Palm veel over de cultuur van Curaçao te leren. Als onderwijzer, als taalkundige en als letterkundige had hij interessante dingen te vertellen. Bij een van die ‘tertulia’s’ schonk hij mij een exemplaar van het eerste nummer van Simadan. Op de omslag pronkte een tekening van Chal Corsen: het stelde een hoorn voor, door twee handen vastgehouden en uit die hoorn stroomde het woord ‘simadan’. Ik weet niet hoe het komt, maar dat beeld gebruikte ik later in een van mijn gedichten: ‘for di un kachu, suplá fo’i  un kabés yen di strea….’ (uit een hoorn, geblazen door een kop vol sterren). Omstreeks die tijd begon ik mijn eerste dichterlijke vingeroefeningen op papier te zetten. Op een dag deed ik ze aan Jules toekomen met de vraag wat hij ervan vond. De Curaçaose onderwijzer, die mij zo geboeid had met zijn spannende verhalen, gaf me toen voor ieder gedicht een cijfer. Nog wat later schreef hij met betrekking tot die eerste pennenvruchten: ‘Persoonlijk verwacht ik heel veel van de jonge, nog vrij onbekende dichter Habibe……’ Het behoeft dus niet te verbazen dat ik mijn veel later in het Papiaments geschreven gedicht, ’Papiamentu na kaminda’ (Papiaments onderweg) opgedragen heb aan……Julio Perrenal. Ik wilde de man, van wie ik zoveel geleerd had, eren en via hem óók Pierre Lauffer en René de Rooy. Ik had, na de jaren zestig, regelmatig nog contact met Jules. Wij correspondeerden bij tijd en wijle met elkaar.    

In 1992 werd Dr De Palm door de overheid uitgenodigd om op de middelbare scholen iets voor de leerlingen op zijn geboorte-eiland te doen. Op drie van die scholen heeft hij lezingen gehouden. Hij heeft daarbij o.a. over zijn boezemvriend Pierre Lauffer gesproken. Tot zijn grote verbazing constateerde hij dat Lauffer bij de leerlingen niet bekend was. De man, die zijn gehele leven zijn best gedaan heeft voor het onderwijs op Curaçao (proefschrift: Het Nederlands op de Curaçaose school, 1969) en het culturele zelfbewustzijn van zijn eiland, werd anno 1992 geconfronteerd met scholieren die niets meer wisten over Julio Perrenal. Om maar te zwijgen over de nationale dichter van het eiland! De Palm: ‘Nota bene, de man die zijn Bloemlezing Di Nos had opgedragen aan de jeugdvan Bonaire, Curaçao en Aruba!’   In de jaren negentig werd het contact met Jules moeilijker vanwege zijn blindheid. Hij leefde teruggetrokken. Hij wenste geen telefoontjes meer te ontvangen en had dan ook een geheim nummer. In 1993 schreef hij: ‘Ora bo yega Ulanda, si no ta muchu molèster, skirbi mi un kartika, duna mi bo adres i number di telefòn, anto ami lo kontakt bo (Als je in Nederland aankomt en het niet te lastig is, stuur me dan een briefje en geef me je adres en telefoonnummer, dan zal ik je wel bellen). Het lukte mij een hele tijd niet meer (gedurende het eerste decennium van de 21ste eeuw) contact met hem te maken. Totdat Alwin Toppenberg (klasgenoot uit mijn Arubaanse Mulo-tijd), mij de weg naar Jules de Palm wees. Wij hebben hem in 2012 samen een bezoek gebracht. Hij was het gezichtsvermogen helemaal kwijt, maar zijn geheugen was voortreffelijk. Ik heb hem daarna nog twee keer bezocht: op Kerstdag 2012 en met Pasen 2013. Op 28 september jl. reed ik in de tram langs ‘Bosch en Duin’ en dacht ik meteen weer aan hem. Van Alwin Toppenberg vernam ik dat hij op 30 september overleden is. Sosegá na pas, Maestro Jules!

In Memoriam ‘Julio Perrenal’

door Fred de Haas
Even heb ik geaarzeld om bovenstaande titel te hanteren voor de woorden die ik zou willen wijden aan het overlijden van de heer dr Jules de Palm die voor vele Antillianen op zoveel gebieden een lichtend voorbeeld is geweest. Van verschillende kanten heeft men de overledene terecht veel lof toegezwaaid. Mij rest nog de poging om in de marge van zoveel Antilliaanse lof iets toe te voegen aan de woorden die reeds aan Jules de Palm zijn gewijd.
Jules de Palm en het Onderwijs
Jules de Palm was op de eerste plaats iemand die zich al vroeg bezighield met de plaats van het Nederlands in het Antilliaanse onderwijs, het Nederlands dat voor menig Antilliaans kind een bijna onoverkomelijk struikelblok zou blijken.
Jules leefde mee met het arme Curaçaose kind dat op school onverhoeds werd ondergedompeld in een wezensvreemde taal die het binnen zou leiden in een volslagen onbekende, beangstigende wereld. Hij begreep de onzekerheid en gevoelens van minderwaardigheid die de vanzelfsprekendheid van het Nederlands als taal van instructie met zich meebracht, hij begreep de voortschrijdende vervreemding van de Antilliaanse psyche, de aanval op de geest van al die kinderen die door de koloniale geschiedenis werden gedwongen een strijd aan te gaan die ze wel móesten verliezen, geïsoleerd als ze waren van de voedende taalbron die de Nederlandse kinderen in hun vaderland altijd ter beschikking stond, gedoemd om altijd fouten te maken, al deden ze nóg zo hun best. Voeg daarbij de historisch lange afwezigheid van enige doordachte taalpolitiek en een, op zijn zachts gezegd, omstreden didactiek in het onderwijs en het rampzalig plaatje is compleet.
Maar Jules was er de man niet naar om zijn frustraties hierover op een onbeschaafde manier uit te dragen en het daarbij te laten. Velen op het eiland kunnen nog steeds een voorbeeld aan hem nemen! Hij besloot om verder te studeren en in een proefschrift (Groningen, 1969) te onderzoeken hoe het met dat onderwijs in het Nederlands op Curaçao gesteld was. Het is nog steeds leerzaam om de pagina’s die hij heeft gewijd aan de vele aspecten van het Nederlands en het onderwijs in het Nederlands op de Benedenwindse eilanden te lezen. Ze zijn nog altijd erg actueel.
Meer dan veertig jaar geleden maakte Jules een analyse van de fouten die kandidaat-bursalen zoal in het Nederlands plachten te maken. Op deze plaats moet ik volstaan met te zeggen dat de fouten die hij signaleerde meestal het gevolg waren van de invloed van de moedertaal: het Papiaments. De fouten betroffen het verkeerd gebruik van lidwoorden, persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, vervoegingen, woordvolgorde, voorzetsels, bijwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, spelling en nog enkele zaken.
Frustratie en gevoelens van minderwaardigheid waren het gevolg van dit voortdurend falen. En dit gevoel van permanente mislukking werd onbewust gecontinueerd door de in het onderwijs toegepaste en van Nederland gekopieerde didactiek die geen rekening hield met het feit dat Antilliaanse kinderen uit een totaal andere leef- en taalwereld kwamen. Men zag ze kennelijk – ook met de beste intenties –  als ‘minder taalvaardige Nederlandertjes’. Op school bereikte de frustratie een hoogtepunt omdat de kinderen hun moedertaal niet móchten spreken en de vreemde taal – het Nederlands –  niet kónden spreken.
Sindsdien is er veel gebeurd. Er heeft een grote kentering plaatsgevonden in het denken over de functie van het Papiaments in het onderwijs en de rol van het Nederlands binnen de Curaçaose samenleving. Veranderde inzichten hebben geleid tot het gebruik van de moedertaal in het onderwijs waarmee in 2002 officieel een begin werd gemaakt in het kleuter- en basisonderwijs.
Julio Perrenal
Maar wat heeft ‘Julio Perrenal’ met dit alles te maken?
Veel. Maar op zijn minst 1/3! Want in zijn jonge jaren maakte Jules de Palm deel uit van het pas veel later bekend geworden driemanschap ‘Julio Perrenal’.
‘Julio Perrenal’ was een naam die René de Rooy had gedistilleerd uit de letters van de namen Pierre (Lauffer), René (de Rooy) en Jules (de Palm). Colá Debrot, schrijver en oud-gouverneur van de toenmalige ‘Nederlandse Antillen’ heeft dit geheim ooit onthuld.
Pierre, Jules en René vonden dat er in de jaren veertig – de Tweede Wereldoorlog was in volle gang in Europa –  alle reden was om een tegenwicht te bieden aan de overheersende Zuid-Amerikaanse, Amerikaanse en Nederlandse liedcultuur door originele teksten te schrijven in het Papiaments en originele melodieën te creëren op Antilliaanse ritmes.
De drie jongens waren toen iets ouder dan 20 en enthousiaste liefhebbers van hun moedertaal.
Alle drie spraken ze voortreffelijk Nederlands – met dank aan de Hollandse fraters – en kenden vele verzen van Nederlandse dichters uit hun hoofd. Net als vele anderen zongen ze ook Nederlandse liederen als ‘De paden op, de lanen in’, liederen die nu eenmaal hoorden bij het cultureel Nederlands-Antilliaanse erfgoed van de jaren ’40. Zij spraken voortreffelijk Papiaments, hun moedertaal, en hadden notie van de Spaanse literatuur.
Het driemanschap moest wel wat moeilijkheden overwinnen om de taak die zij zichzelf hadden gesteld enigszins plausibel te kunnen uitvoeren. Een van de grootste obstakels op hun muzikale weg was dat zij de kunst van het muziekschrijven niet beheersten en de melodieën die ze verzonnen steeds weer moesten herhalen totdat zij ze uit hun hoofd kenden.
Maar zo maakten ze dan toch een aantal leuke liedjes, waarvan de versregels….. rijmden. Dat was een wens van Jules de Palm die vond dat rijm hielp om de liedjes beter te onthouden. Pierre Lauffer was geen voorstander van rijm. In het liedje ‘Nèshi di Maribomba’ (Wespennest) dat hij alleen heeft geschreven is het rijm dan ook afwezig. Maar Jules had natuurlijk wel gelijk. Liedjes op rijm zijn makkelijker te onthouden. Alleen was Pierre Lauffer zich er (onbewust) van bewust dat het Papiaments zich niet zo goed leende voor rijm. Het hoorde niet bij de taal. Het Papiaments moest het nu eenmaal hebben van melodie en ritme, de twee onmiskenbare steunpilaren van het Creoolse lied!
De Creoolse liedjes
In 1943 mocht ‘Julio Perrenal’ hun liedjes laten vertolken voor Radio Curom op Curaçao. Maar het trio dat de liedjes zou uitvoeren liet verstek gaan. In arren moede hebben Pierre, René en Jules toen zelf de liedjes maar gezongen met begeleiding van een gitarist die toevallig was op komen dagen. Die uitvoering is toen geen succes geworden en de liedjes raakten in de vergetelheid totdat ze werden herontdekt in de jaren ’70 en op notenschrift vastgelegd door de – inmiddels ook overleden –  Curaçaose musicus (bassist, gitarist) Julian Coco.
In 1979 verscheen bij uitgeverij De Bezige Bijtoen eindelijk het boekje ‘Julio Perrenal’, waarin Jules de Palm onderhoudend vertelt over de vriendschap tussen hem, Pierre Lauffer en René de Rooij.
Merengue Merikano
Een van de eerste liedjes die door het driemanschap werd gemaakt was de ‘Merengue Merikano’ op een ritme dat het midden houdt tussen een Venezolaanse merengue en een Antilliaanse tumba. Dit liedje is bekend geworden onder de naam ‘Shon Ca’ (= juffrouw Carmencita). In dat liedje wordt de Curaçaose meisjes verweten dat ze liever omgingen met de Amerikaanse militairen die na 1942 ter bescherming van de bevolking op Curaçao verbleven dan met de lokale jongens. Ze gaven de voorkeur aan ‘Bill’ boven ‘Colá’, maar vergaten dat na de oorlog Bill zou vertrekken en dat Colá zou blijven:
Merengue Merikano
M’a tira un tek na Punda
I topa ku Shon Ca
Ta kròs un Merikano
Un tersio bon zetá
Komo mi sa di djele
M’a keda babuká
Ta kiko Carmencita
B’a kibra ku Colá?
Gosa, gosa sin pensa otro kos
Sigui, sigui te baka kai na pos
Colá a subi warda
Ku kurason trankil
Sin pensa ni un momentu
Ku Carmen ta ku Bill
Ma guera ta bai kaba
Su chòmi ta bai kas
Shon Cá ku su fantochi
Gañá lo keda tras
Gosa, gosa sin pensa otro kos
Sigui, sigui te baka kai na pos
Julio Perrenal
Yankee Merengue
Ik wandelde naar Punda
en stootte op Shon Ca,
die pronkte met een Yankee
zo zat als een garnaal.
Omdat ik haar goed kende
wist ik niet wat ik zag:
is het dat Carmencita
Colá niet langer mag?
Feesten, feesten, dat kan toch geen gevaar!
Later, later, dan zijn de rapen gaar!
Colá die ging op wacht staan,
zo rustig en zo stil.
Hoe kon hij ook bedenken:
‘mijn Carmen is bij Bill’?
De oorlog gaat ook over,
haar vriendje gaat naar huis…
Shon Ca komt met haar ‘air’ van
een koude kermis thuis!
Feesten, feesten, dat kan toch geen gevaar!
Later, later, dan zijn de rapen gaar!
Vertaling: Fred de Haas
 
Skuridat
Een ander liedje dat ze met hun drieën maakten was ‘Skuridat’ (= Verduistering), een Curaçaose wals. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten ook op de Antillen de ramenworden verduisterd met zwarte houten schotten omdat de regering bang was voor nachtelijke vijandelijke aanvallen.  Dat belette echter niet dat de mensen ’s avonds gezellig voor hun donkere huisjes zaten te praten. De jongelui maakten ook graag gebruik van de duisternis om van de sociale controle af te zijn. Helaas sloegen ook straatrovers hun slag in het donker en de chauffeurs reden roekeloos omdat ze niet betrapt konden worden op verkeersovertredingen. In het laatste couplet worden Hitler, Mussolini en de Japanse keizer Hirohito verwenst.
Skuridat
Awor ku lus a disparsé
Kòrsou a bira trist’unbé
I hendenan ta kik fadá
Ku nan bentananan será
Si bo ke dal un keiru afó
Ai perkurá no bai bo so
Pasobra tin hende golos
Ku ke hòrta bo kos
I si bo dal un stap robes
Tin risk’i kibra bo kabes
Chofùrnan tur ta bon purá
I abo pober ta matá
Si bo ke pasa un ratu bon
Pasa den alameda, shon,
Pa gosa señoritanan
Ta namorá nan yònkuman
Mas hopi kos a sosodé
Awor ku lus no ta sendé
Ta ken lo por a pensa esei
Promé ku guera t’ei
Ai, mare Dòis por spat mañan
Benito hoga den laman
Hirohito haña ki ku ta
Pa nos por biba sosegá
Uit: Julio Perrenal
Verduistering
Nu al het licht verdwenen is
en iedereen vol ergernis,
lijkt Curaçao wel een gesticht
met alle ramen stevig dicht.
En wil je dan toch ergens heen,
ga dan maar liever niet alleen!
Ook boeven gaan er graag op uit,
beschouwen je als buit.
En als je struikelt, wee, o wee!
riskeer je er je leven mee,
want wegpiraten hebben haast:
het is de dood die op je aast!
En als je toch iets leuks wilt doen,
ga dan maar naar het Stadsplantsoen,
dan zie je meisjes ’s avonds laat
nog met hun vriendjes over straat.
En, o, wat is er veel geschied
– want al dat licht dat was er niet –
Wie zou dat ooit hebben gedacht
lang vóór die Oorlogsnacht!
O, Adolf, spring toch in de plee!
Verzuip, Benito, in de zee!
Hirohito, krijg het apezuur!
Dan keert de rust weer op den duur.
Vertaling: Fred de Haas
Beste Jules, je bent nu met je vrienden verenigd. Bai tira un tèk na Punda celeste!
Nederland
Oktober 2013
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter