blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Haas Fred de

Engagement in de poëzie van Henry Habibe

door Fred de Haas

In een interview met Mayra Maduro (Amigoe di Curaçao, 29-02-1969) zei Henry Habibe, sprekend over zijn vroegste gedichten die onder de naam ‘Spártaco’ in 1965 werden gepubliceerd in het toenmalige tijdschrift Kambio, dat hij zichzelf niet zag als een geëngageerd dichter. Hij gaf de voorkeur aan de term ‘sociaal bewogen’. Deze sociale bewogenheid heeft zich in zijn latere bundels echter zo nadrukkelijk gemanifesteerd dat je zou kunnen spreken van een sociale bewogenheid die toch wel dicht in de buurt komt van sociaal engagement. In deze context is zijn bundel Keresentenchi van belang.

Keresentenchi
De wat geheimzinnige titel ‘Keresentenchi’ is een verwijzing naar het Antilliaanse kinderliedje ‘Asina nos ta balia keresentenchi’ (zo dansen we keresentenchi). Naar de oorspronkelijke betekenis van ‘keresentenchi’ kan men alleen maar gissen. Dat heeft men dan ook wel gedaan, maar die goedbedoelde poging heeft niet bijgedragen tot enige verduidelijking of beter begrip. Woorden en woordverbindingen uit kinderliedjes komen vaak absurd over omdat ze zodanig zijn verbasterd dat de oorspronkelijke betekenis nauwelijks of niet meer is te achterhalen. Vandaar dat we in de Nederlandse bewerkingen het woord ‘keresentenchi’ dan ook hebben vervangen door een op zijn minst even absurd klinkend fragment uit een Nederlands kinderliedje of rijmpje.
Fragmenten uit kinderliedjes zullen in de hele bundel met regelmaat blijven opduiken en dat heeft een goede, dichterlijke, reden. Uit de confrontatie van het onschuldige kinderliedje met de vaak puur op zichzelf gerichte gedragingen van volwassenen ontstaat in het gedicht een beeld dat bepaald niet vrij is van sarcasme.

In Keresentenchi (1980) komen onderwerpen aan bod die illustratief zijn voor het maatschappelijk reilen en zeilen op het eiland Aruba in de tweede helft van de 20e eeuw.In het eerste gedicht kondigt Habibe al meteen aan dat hij van plan is flink van leer te trekken tegen alles wat hem ergert in die maatschappij. En hij zal hiervoor zijn krachtigste Papiamentu uit de kast halen, een Papiamentu waarvan hij de slagkracht vergelijkt met de hoorn van een stier. De toon van het gedicht is afgebeten en het ritme staccato. De agressieve toon wordt ondersteund door veel assonantie en alliteratie, waarbij de gutturale K-klank opvallend aanwezig is:

Ban saka
Kachu di papiamentu
Fo’i nos pechu
I koba
Palabra
Koba
Palabra
Traha un warapa
Di palabra
Buta poncha
Riba poncha
I hende
Riba hende
Keresentenchi
Bula riba
Kai abou
Hasi kiko
Ku bo ke
Aruba mes
Ta Aruba mes

Vertaling/bewerking

Ten aanval nu
En stoot naar voren
Met de Papiamentu horen!
Graaf
Naar woorden!
Graaf
Naar woorden!
Maak een brouwsel
Woorden, woorden:
Pontje boven
Pontje onder
Jij eronder
Ik erboven
Blauwe fluit met knopen
Jan Huigen moet niet juichen
Het tonnetje valt in duigen
Praatjes voor de vaak
Toe maar, doe maar raak!
Aruba op z’n malst
Aruba op z’n smalst!

Niet alleen de titel is cryptisch, ook de bundel zelf is niet makkelijk toegankelijk. Habibe springt nu eens vernieuwend dan weer archaïserend met de taal om, zodat de lezer vaak een beroep moet doen op zijn eigen verbeeldingskracht om een zinvolle betekenis aan bepaalde passages toe te kennen. Bovendien verwijst de dichter regelmatig naar politieke en maatschappelijke omstandigheden van tientallen jaren geleden waarmee de hedendaagse lezer niet bekend kan worden verondersteld. Om de gedichten op hun volle waarde te kunnen schatten moet men enigszins op de hoogte zijn van de politieke en sociale situatie van een tijd, waarin Aruba zich begon los te maken van de knellende banden met Curaçao en een directe band met Nederland nastreefde. Het was een tijd waarin de emoties op het eiland hoog konden oplopen.

In de loop van deze bundel zal de dichter ons laten proeven van het brouwsel dat hij heeft gemaakt en bereid met de ingrediënten uit de maatschappelijke keuken van zijn geboorteland.
Hij benut de rijke mogelijkheden van zijn moedertaal om Aruba en de met zichzelf ingenomen Arubaan op de korrel te nemen. Daarbij last hij kleine fragmenten uit Antilliaanse kinderliedjes in die zijn gedichten ogenschijnlijk een speels karakter verlenen. Maar dat is, zoals boven gezegd, slechts schijn. De toon van zijn – vrije – verzen is verbeten en grenst vaak aan de verwensing. Habibe stelt de oppervlakkigheid, de kortzichtigheid, het discriminerende en corrupte gedrag van de eilandbewoners aan de kaak en maakt korte metten met de heftige pogingen die de Arubaan in het werk stelt om de wereld te overtuigen van zijn ‘Indiaanse’ afstamming, thema’s die ook zullen terugkeren in zijn volgende bundel Yiu di Tera.

Een onthullend gedicht in dit opzicht is ‘Balia Keresentenchi’:Tivolí, Tivolí,
Elegansia di peluka,
Su master ta di oro,
Pòwis di sosiedat

Caribe, Caribe
Garot’i distinshon,
Koladó di plata,
Patrish’i sosiedat

Estreya, Estreya,
Bistí tur na hel,
Kamind’i der’e gai,
Trupial di sosiedat

Portugués pa bari kaya
Yaya pa laba paña
Chinés pa strika bachi
San nicolas pa toka brass

Hende ariba hende
Sombré ku sinta pretu
Ta Aruba mes
Ta Aruba mes

Asina nan ta balia
Keresentenchi
Keresentenchi

Vertaling/Bewerking

Tivoli, Club Tivoli
Met pruik zo elegant,
Zijn vlaggenmast in gouden band:
Het pauwtje van ons land!

Caribe, Club Caribe,
Een fraaie wandelstok
En zilveren vergiet:
Voor minder doen we ‘t niet!

Estreya, Club Estreya,
Van top tot teen in geel:
Daar waar de haan zijn kop verliest
Is troepiaal ons deel!

De Portugees mag vegen,
De dienstmeid kleren wassen,
Muziek blaast uit San Nicolas,
Chinees strijkt onze jassen!

Baasje, baasje boven baas
Een hoed met zwarte band:
Aruba, ben je écht zo dwaas?
Aruba! Wat een land!

Zo danst Aruba in de zon
– Van hopsasa van hopsasa –
Jan Huigen in de ton

In dit gedicht passeren een aantal bekende Arubaanse Clubs van vroeger de revue die, onder de schone schijn, allemaal iets hebben waar de dichter zich aan ergert. In de ene club mogen alleen maar blanke Arubanen komen, de andere kenmerkt zich door het protserige en hoogmoedige gedrag van hun leden en een derde draagt zijn politieke kleur wat al te uitbundig uit. Er wordt neergekeken op alles wat niet echt ‘Arubaans’ is, maar intussen worden de door de plaatselijke bevolking gediscrimineerde mensen wel gebruikt voor het gemak van de ‘zuivere’ eilandbewoner: de Portugees veegt de straat,, het zwarte dienstmeisje doet de was en je feesten worden opgeluisterd door zwarte muzikanten uit San Nicolas. En Aruba doet of er niets aan de hand is. Aruba danst gewoon verder.

In dit gedicht vinden we ook een verwijzing naar de plaats waar vroeger omstreeks 24 juni, de patroondag van Sint Jan, traditioneel het wrede volksvermaak van ‘Der’e Gai’ (Begraaf ‘t haantje) plaatsvond. Bij dit vermaak was het de bedoeling dat een geblinddoekte man met een stok de kop afsloeg van een levende haan die met de rest van zijn lijf in de grond was begraven. De man mocht het driemaal proberen en dan moest ie de stok aan iemand anders geven. Tijdens dat gebeuren zong men het volgende rijmpje:

San Juan ta bin, San Juan ta bai
San Juan ta bin, San Juan ta bai
At’é ku e palu den su man,
Ku so wowo bon mará

Der’e gai
Der’e gai

Pa nos soyé
Pa nos komé
Pa nos plumé
Pa nos maté
Pa nos soyé
Pa nos plumé

Amigu, tur ban hal’un banda
Pa Don Juan bai mata e gai
At’é ku e palu den su man
Ku su wowo bon mará

Don Juan ku e palu ariba-bou
Ta balia bai p’e mata e gai
Ata Don Juan a mata e gai
Kore mira, el a maté

Vertaling/Bewerking

Sint Jan die komt, Sint Jan die gaat
Sint Jan die komt, Sint Jan die gaat
En in zijn hand houdt hij een stok:
Geblinddoekt slaat hij op de gok.

Begraaf de haan!
Begraaf de haan!

Dan villen wij
Dan eten wij
Dan plukken wij
Dan doden wij
Dan villen wij
Dan plukken wij

Vrienden, aan de kant! Opzij!
Want Jan de slager moet erbij!
En in zijn hand houdt hij een stok:
Geblinddoekt slaat hij op de gok.

Sint Jan zoekt nu de haan te raken,
Met zijn stok van kant te maken;
Kijk, nu mept hij op de haan,
Kom kijken! ’t is met hem gedaan!

De deelnemers aan Der’e Gai waren gekleed in het geel. Geel was ook de kleur van de politieke partij van Aruba die afscheiding van Curaçao en de Status Aparte nastreefde. In het derde couplet wordt hier een toespeling op gemaakt. Ook de troepiaal, een inheemse vogel, kon oranje of geelgekleurd zijn.
Het kinderliedje waar Balia Keresentenchi in de eerste en vijfde strofe een toespeling op maakt is het bekende Antilliaanse kinderversje ‘Nos ta bai Hulanda’. Het is oorspronkelijk een Curaçaos liedje, waarin melding wordt gemaakt van de Koningin Emmabrug, de schipbrug over de St. Annabaai in Willemstad die vroeger de enige korte verbinding vormde van het stadsdeel Punda met het stadsdeel Otrobanda:

Nos ta bai Hulanda
Den bapor franses
Su master ta di oro
Bandera hulandes
Ponchi ariba ponchi
Hende ariba hende
Sombré ku sinta pretu
Hulanda nos ta bai!
Ajó!

Vertaling/Bewerking

Wij gaan mee naar Nederland
Al met een Franse boot,
Zijn vlaggenmast in gouden band
En kleuren blauw, wit, rood.
Pontje boven, pontje onder,
Het wordt dringen op de vlonder,
Hoedje met een zwarte band
Wij gaan mee naar Nederland!
Dáááág!

Nederland wordt in dit liedje afgeschilderd als het ultieme ideaal en de rijkdom van Nederland wordt gesymboliseerd door de gouden mast van de boot. Habibe gebruikt de woorden ‘hende riba hende’ die in het liedje gewoon de betekenis hebben van ‘drommen mensen die over de schipbrug lopen’ in de overdrachtelijke zin van ‘de ene mens die boven de andere mens probeert uit te komen’.

Ook veegt Habibe de vloer aan met het Arubaanse – discriminatoire – ‘indianisme’, de idee dat de Arubaan van een ander (lees: beter) ras zou zijn omdat ze van de oorspronkelijke Indianen, de Caquetíos, zouden afstammen:

At’é homber mágico
Ku sinkuri hulandes
Seremonia di abrakadabra
Bastón di distinshon
(perfum’i piská putrí)

nos isla ta di perla
ta di perla
tur otro kos
ta porkería

indján a baha fo’i shelu
abrakadabra
kai sinta riba sinkuri
abrakadabra
bastón temblando
abrakadabra
rubiano rubiano
indján te den su saku
tur otro kos
ta wacharaka

[gedicht ‘Abrakadabra’]

Vertaling/Bewerking

Daar is de Ti -Ta -Tovenaar
Met hoge hoed en staf.
Met Hocus Pocus, loos gebaar,
Draait hij zijn nummer af
(En stinkt naar kaviaar).

Ons eiland is een parel,
Een parel in de zee,
En alles wat geen parel is
Dat spoel ik door de plee.

Een Indiaan valt uit de lucht
Door Hocus Pocus, wat een klucht!
Recht op de hoge hoed
– Precies daar, waar hij wezen moet! –
De toverstaf trilt nog wat na
Van Ti -Ta -Ti -Ta -Tovenaar.
Arubaantje, Arubaan,
Tot in zijn ballen Indiaan!
En de rest is flauwekul,
Geouwehoer en slap gelul!

Na de politiek komt ook het instituut van de Kerk aan de beurt. De Kerk wordt door Habibe – net als de regering – óók beschouwd als een onderdrukkende instantie. Immers, de Kerk heeft in de Geschiedenis altijd de zijde van de machthebbers gekozen.
Habibe kiest in onderstaand gedicht een van de bedienaren van de katholieke godsdienst uit om zijn gram te halen. En dat gebeurt op een niet mis te verstane wijze:

In nomine patris et filii et…
Mi yiu, kontá mi tur bo piká!
Sí, pastó, na nomber di Tata
Mi ta konfesá
Ku m’a koi Mimi
Simán pasá
(…tic-tac, tic-tac, tic-tac…)

Mi yiu, b’a ofendé Dios Tata
I bo n’ta drenta shelo pa eternidat!
Ai, pastó, mi tin mied’i fièrno
Pordoná mi piká
I lo mi n’hasié
Nunka mas

[fragment uit gedicht ‘Konfeshon’]

Vertaling/Bewerking

In nomine patris et filii et…
Mijn zoon, verklaar je zonden nader!
Ja, pastoor, in naam van de Vader
Biecht ik, schuldig en bekaaid,
Dat ik een week geleden nog
Mimichi heb genaaid
(…tik-tak, tik-tak, tik-tak…)

Mijn zoon, je hebt God de Vader verstoten!
De hemel voor jou is voor eeuwig gesloten!
Meneer pastoor, ik ben bang voor de hel,
Maar u vergeeft me mijn zonde wel.
Wat ik deed was af te keuren,
Maar het zal nóóit wéér gebeuren!

[…]

Ook wordt het hypocriete gedrag van sommige vroom christelijke mensen bijtend aan de kaak gesteld door de genadeloze spiegel die hen wordt voorgehouden:

E bon kristián
A batí bo fei kama
Diadomingo trempán
Pa na rudía
Bo kita kai
Den pastó
Su say’i
Flamboyán

Na mesa
Striká ku kara angelikal
I armá ku palabra selestial

Anochi
Sin maskarada
Su kalbás
A drèiskruf
Den Barcadera
Su atrás

[gedicht ‘Bon ehèmpel’]

Vertaling/Bewerking

De goede Christens wil is wet:
Hij slaat je dan ook vroeg uit bed
Om je op Zondagmorgen
Zere knieën
Te bezorgen,
Vallend voor
Meneer pastoor z’n
Flamboyantpeul (toog ervóór)

En ter communie! Uitgestreken
Engelengezicht en
Woord omstraald door hemels licht…

Maar in de avond
– ‘Maskers af!’ –
wordt er niet hemels meer gezongen,
Is het Geile Lust die stuurt
En wordt er in de Havenbuurt
Iemand van achteren besprongen.

Habibe is op zijn best als hij in ritmische taal scheldkanonnades afsteekt tegen alles en iedereen die met mooie praatjes aankomt en bij de vroegere koloniale macht in het gevlei probeert te komen:

Vijf jaar na Keresentenchi verscheen zijn bundel Yiu di Tera, die over het algemeen minder hard van toon is, maar daarom niet minder doeltreffend.

Een nieuwe vertaling van het Volkslied van Aruba

Sinds 1976 is ‘Aruba, dushi tera’ het volkslied van Aruba. De tekst in het Papiamento is van Juan Chabaya ‘Padú’ Lampe en Rufo Wever. Fred de Haas vond de bestaande vertaling niet bevredigend en maakte er een nieuwe vertaling van.

Aruba, dushi tera

Aruba patria aprecia,
Nos cuna venera
Chikito y simple bo por ta
Pero si respeta

O, Aruba dushi tera,
Nos baranca tan stima
Nos amor p’abo t’asina grandi
Cu n’tin nada pa kibr’e

Bo playanan tan admira
Cu palma tur dorna
Bo escudo y bandera ta
Orguyo di nos tur.

O, Aruba dushi tera,
Nos baranca tan stima
Nos amor p’abo t’asina grandi
Cu n’tin nada pa kibr’e

Grandeza di bo pueblo ta
Su gran cordialidad
Cu Dios por guia y conserva
Su amor pa libertad.

O, Aruba dushi tera,
Nos baranca tan stima
Nos amor p’abo t’asina grandi
Cu n’tin nada pa kibr’e

.

Aruba, lief klein vaderland

Aruba, wenkend vaderland,
Wij hebben ons aan jou verpand.
Aruba, bakermat zo klein,
Aruba waar wij trots op zijn.

Aruba, lief klein vaderland,
Een klip in zee, een liefdesband,
Ons hart is voor jouw roep bezweken,
Niets kan deze liefde breken.

Je palmen sieren onze stranden,
Doen ons hart in gloed ontbranden;
En je wapenschild, je vlag
Vervullen ons weer elke dag.

Aruba, lief klein vaderland,
Een klip in zee, een liefdesband,
Ons hart is voor jouw roep bezweken,
Niets kan deze liefde breken.

Volk, zo hartelijk, zo groot,
Dat menigeen gastvrijheid bood,
God sta je bij, houd moedig stand,
behoed de vrijheid van je land!

Aruba, lief klein vaderland,
Een klip in zee, een liefdesband,
Ons hart is voor jouw roep bezweken,
Niets kan deze liefde breken.

Gedichten over eilanden (III)

Bonaire

door Albert Hagenaars

Bonaire, dit ruim met natuurschoon bedeelde eiland met behalve Nederlandse ook Spaanse en Britse invloeden, kent een kleine bevolking, slechts ruim 13.000 inwoners die bijna allemaal in de meer kernen tellende hoofdplaats Kralendijk wonen, maar was goed voor toch nog zeven bijdragen aan de bloemlezing Vaar naar de vuurtoren. De oproep in de titel kan op vijf verschillende manieren gerealiseerd worden want hoewel lang niet alle eilanden een vuurtoren bezitten, heeft Bonaire er maar liefst vijf, waarvan de Willemstoren uit 1838 de bekendste is. Drie torens zijn zelfs onlangs gerenoveerd en werken inmiddels op zonne-energie. Als daar geen nieuwe poëzie uit voortkomt…

read on…

Nieuwe Oso weer gevarieerd en rijk

Het nieuwe nummer van Oso, tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied is net verschenen, jrg. 29, nr. 2. Het is het varianummer van deze jaargang en bevat elf bijdragen.

Sabine van der Greft opent met een bijdrage over een Surinaams fenomeen dat in reisgidsen, buitenlandse kranten en televisieprogramma’s veel aandacht krijgt: de Surinaamse zangvogelsport. De auteur bespreekt de culturele betekenis van deze sport en besteedt daarnaast aandacht aan de mogelijkheid van plaatsing van de zangvogelsport op de UNESCO-lijst voor immaterieel werelderfgoed.

In de tweede bijdrage bespreken Jolijn Duijnhoven en Yvon van der Pijl een smakelijke bezigheid in Suriname: de Surinaamse publieke eetcultuur. Ondanks de vele verschillen in het multiculturele Suriname vinden Surinamers in de liefde voor eten een grote gemene deler. De auteurs signaleren ontwikkelingen in Suriname die wijzen op constructie van een ‘eenheidsidentiteit’ dóór en in eten. De (vermeende) invloed van mondialisering op de publieke eetcultuur van Paramaribo is het centrale thema in deze bijdrage.

Dianca Schipper beschouwt in haar bijdrage hoe Creoolse mannen de eigen rol in de zorg en opvoeding van hun kinderen zien, hoe zij zelf de band met hun kinderen ervaren en wat hun kinderen voor hen betekenen. In veel wetenschappelijke literatuur is het beeld over Creoolse mannen en vaders dat ze onverantwoordelijk gedrag vertonen door als partner ontrouw te zijn en niet of onvoldoende aan het huishouden en de zorg voor vrouw en kinderen bij te dragen.

Diana van Bergen en Sawitri Saharso behandelen in de vierde bijdrage suïcidaal gedrag van jonge Hindostaans-Surinaamse vrouwen in Nederland. Zij gaan in op de vraag in hoeverre deze groep in vergelijking met autochtone Nederlandse en andere migrantenvrouwen vaker overgaat tot suïcidaal gedrag en op de relatie tussen suïcidaal gedrag (zonder dodelijke afloop) en etnische afkomst.

In de vijfde bijdrage, van de hand van Peter Reimink, staat de strijd van de Trio-Inheemsen in het diepe zuiden van Suriname om hun leefgebied tegen pananakiri (mensen van buiten) te beschermen centraal. De auteur beschrijft lokale percepties en overwegingen van Trio ten aanzien van het landrechtendebat en de zich steeds meer opdringende mogelijkheden om te komen tot meer economische ontwikkeling.

Vanessa Elisa Grotti bespreekt in de zesde bijdrage de relaties tussen de sedentaire Trio en de nomadische Akuriyo in het zuiden van Suriname sedert eind jaren zestig. Begin jaren zeventig werd het merendeel van de nomadische Akuriyo overgebracht naar Trio-dorpen waaronder Tëpoe aan de Tapanahony. De auteur richt zich in haar bijdrage op de ontwikkeling van een duale hiërarchie tussen beide groepen, inferioriteit van de Akuriyo in de zichtbare wereld (het Trio-dorp) versus hun superioriteit in het woud.

In het zevende artikel behandelt Lodewijk Hulsman de handel van Nederlanders met Indianen in Suriname in de periode 1604-1617, een tijdvak dat tot op heden sterk onderbelicht is in de historiografie over Suriname. In deze handel vervulde De Guiaansche Compagnie een belangrijke rol. Op basis van verslagen van de Guiaansche Compagnie schetst de auteur een beeld van Suriname waar kleine groepen Europese mannen leefden tussen Indianen waarmee zij handelden en exportgewassen plantten.

De achtste bijdrage, van de hand van Suze Zijlstra, handelt over de representatie van inheemse vrouwen in Suriname in Nederlandse vroegmoderne reis- en landbeschrijving waarbij zij ingaat op de rolverdeling in het gezin en de kraam en opvoeding van de kinderen. De auteur vergelijkt deze beschrijvingen met de latere beelden van slavenvrouwen in dezelfde vroegmoderne literatuur over Suriname om verschuivingen in perspectief te plaatsen en het uitgangspunt van auteurs beter te kunnen duiden.

Ruud Paesie beschrijft in het negende artikel twee expedities naar de Akuriyo van de Coppename in 1717. De twee journalen van beide expedities zijn uniek historisch en antropologisch materiaal en behoren tot de eerste beschrijvingen van de Akuriyo. Beide journalen zijn als transcriptie in de bijdrage van Paesie opgenomen.

In de voorlaatste en tiende bijdrage van Fred de Haas staat de poëzie van de Arubaanse dichter Henry Habibe centraal. Habibe schrijft zijn gedichten voornamelijk in het Papiamentu, incidenteel ook in het Spaans en Nederlands. In zijn bespreking gaat De Haas in op de verwantschap tussen de inspiratie en de beelden van Habibes liefdespoëzie en een aantal Spaanse en Zuid-Amerikaanse geestverwanten.

Deze aflevering van OSO wordt zoals gewoonlijk afgesloten met de rubrieken Recensies (deze keer opmerkelijk kort , Lijst van recente publicaties en Berichten. Daartussen staat nog een artikel waarvan niet duidelijk is waarom dat niet als normal artikel bij de andere staat: ‘Suriname door de ogen van een achttiende-eeuwse biologiestudent’ van Tinde van Amstel.

Al met al weer een divers en rijk nummer.

Te bestellen: KITLV, T.a.v. Ellen Sitinjak, Postbus 9515, 2300 RA Leiden, E-mail hofte@kitlv.nl

‘In de bosjes, Frank, daar ligt hun toekomst!’

door Fred de Haas

Zondagmiddag 6 juni, Delft, Boekhandel Huyser
Presentatie van het boek Tropenkolder

Het was een van die drukkende Hollandse lentemiddagen waarbij de temperatuur aarzelt tussen aangenaam en onaangenaam en waarop de regen nog net niet of nauwelijks door de overdekte lucht dringt. Een trotse uitgever Anton Scheepstra (foto rechts, rood shirt) van Uitgeverij Passage in Groningen introduceerde als eerste spreker de debuutroman Tropenkolder van Marcel de Jong.

read on…

Herdenking van de ‘Afschaffing’ van de slavernij

door Fred de Haas
.
Naar aanleiding van de ‘afschaffing’ van de slavernij heeft de altijd zeer lezenswaardige emeritus hoogleraar Piet Emmer met Seymour Drescher de bundel Who abolished slavery? Slave revolts and abolitionism (New York / Oxford 2010) het licht doen zien. Daarin valt te lezen dat de slavernij met gemak nog wat jaren had kunnen blijven voortbestaan als een aantal parlementen in Europa en Amerika dit zou hebben gewild. Er was immers hoegenaamd geen verzet meer na de slavenopstanden in het Caribisch gebied?Wat betreft Curaçao: het verzet van Tula en de zijnen werd binnen enkele weken gebroken en daarna herstelde de oude orde zich, zij het dat de bestuurders, angstig geworden, wél rekening gingen houden met mogelijk verzet. Dat bleef echter uit en er was na 1795 (de opstand onder leiding van Tula en Karpata) geen sprake meer van rebellie, laat staan van een revolutie. Het is dus niet zo dat de slaven in het Caribisch gebied zelf gezorgd hebben voor het einde van hun slavernij.
Er is in het Caribisch gebied één uitzondering op die regel: Haïti. Daar werden – na een lange reeks verwikkelingen – de Fransen door Toussaint Louverture en zijn zwarte leger het land uitgedreven. In 1804 werd in Haïti de vrije Republiek uitgeroepen. Dat Frankrijk in 1848 de slavernij afschafte was voor Haïti niet van belang.

Wie dezer dagen een aardig boekje wil lezen over de Curaçaose opstand van Tula kan terecht bij ’Tula, de slavenopstand van 1795 op Curaçao’ (Ninsee/Amrit 2009, onder redactie van de huidige directeur van het Ninsee, Artwell Cain).
Het boekje is zeer lezenswaardig, maar men moet er rekening mee houden dat wat erin staat over Tula voor een groot deel ‘van horen zeggen’ is. Wij moeten afgaan op wat pater Schinck heeft opgeschreven over zijn onderhandelingen en contacten met de vrijheidsstrijders en op wat dominee G.B. Bosch nog eens, een twintigtal jaren later, heeft overgedaan. De officiële brieven van de Koloniale Raad zijn wél allemaal authentieke, valide bronnen.

 

Het enige wat ik echt op het boekje tegen heb zijn de nogal infantiel aandoende waardeoordelen die het bevat. Die passen niet in een geschiedkundig verhaal dat objectief wil zijn. De opmerking van G.B. Bosch ‘Het bekende ontzag voor de blanke kleur, dat hun van hunne jeugd af ingeprent was, en waarvan de invloed niet zo spoedig verdwijnen kon, hield hen terug, eenige wraak aan hunne gevangenen uit te oefenen’ ontlokt het volgende commentaar aan de schrijvers van het boekje:
‘Hij (d.w.z. dominee G.B. Bosch) kon zich niet voorstellen dat het kwam omdat de slaven een hoger niveau van beschaving hadden dan hun meester, dat hun vrijheid niet hoefde leiden tot de onderdrukking van anderen. Dat hogere beschavingsniveau zou later nog eens duidelijk gedemonstreerd worden in de betogen en handelswijze van Tula’. En enkele bladzijden verder: ‘De beschaafde houding van de rebellen staat in schril contrast tot de ongeciviliseerde houding van de blanke meesters’.

Dat is natuurlijk chauvinistische kletskoek. Het was bepaald niet geciviliseerd van Pedro Waccao om schoolmeester Sabel drieënhalf uur lang achter zijn paard aan de ruwe weg over te slepen. En of het geciviliseerd was van rebel Mercier om Sabel met een schot uit zijn lijden te verlossen is ook nog maar de vraag. Ik denk dat men in die tijd voor elkaar nauwelijks in ongeciviliseerdheid onderdeed.

Onderbelicht, maar wel vermeld, blijft ook dat Tula werd verraden door een zwarte Curaçaoënaar. Maar verraders heb je nu eenmaal overal. Het waren immers ook slaven die hebben meegeholpen om Karpata te vangen. Vervelend, maar waar.

In Nederland is op 1 juli de ‘afschaffing’ op passende wijze herdacht. De demissionaire vicepremier Rouvoet kon zich in zijn toespraak tijdens de herdenking op 1 juli jl. in Amsterdam niet voorstellen hoe onze voorouders de slavenhandel met hun geweten in overeenstemming hadden kunnen brengen.

Nou, ik kan me dat wél voorstellen. We wisten toch dat God altijd aan onze kant stond? De strenge gouverneur-generaal van ‘Ons Indië’ Jan Pieterszoon Coen schreef al aan de Heren XVII in ± 1617 : ‘Ontziet uwe vijanden niet, daar en is ter wereld niet dat ons kan deren, want God met ons is’. En onze voormalige minister-president Colijn, die in Indië meehielp een opstand neer te slaan, schreef aan zijn vrouw in ±1894 dat het ‘onaangenaam werk’ was om vrouwen en kinderen neer te schieten, maar dat de soldaten ze ‘met genot aan hun bajonetten regen’. En hij vervolgde: ‘Danken we, mijn lieveling, den Heere onzen God voor zijne weldaden ende zegeningen. Hij heeft ons in de ure des gevaars bewaard. Zij Hij ons ook verder nu nabij’.

Het was allemaal veel eenvoudiger dat we dachten, meneer Rouvoet. Zó deden we dat met ons geweten. God was met ons!

Het ‘Daniel Santosgevoel’ in de Cariben: een stukje Antilliaanse identiteit

door Fred de Haas

Het mag een wat vreemde titel zijn die boven dit artikel staat, maar toch drukt hij precies uit waar het in deze verhandeling over zal gaan. Niet over de persoon van de zanger Daniel Santos, maar over Daniel Santos als metafoor, als symbool van een levensgevoel dat onlosmakelijk is verbonden met zijn muziek en die van vele andere – zwarte en blanke – Caribische zangers.
In de loop van dit verhaal zullen er vele zangers en zangeressen de revue passeren en bij luisteraars van vroeger en nu een onmiskenbaar gevoel van herkenning oproepen en ook het besef dat een niet gering deel van hun Caribische identiteit door het ‘Daniel Santosgevoel’ is gevormd.
Veel bewoners van het Caribisch gebied – en allen die zich met dit gebied verbonden voelen – zijn gefascineerd door de klankkleur en de syncopen van de Spaans-Antilliaanse muziek en delen via deze muziek hetzelfde gevoel van verbondenheid met het Caribische leven dat in al zijn facetten in die muziek wordt bezongen. We vinden in de gezongen teksten reminiscenties aan oude Afrikaanse godsdiensten met hun vele goden, verzen over liefde en bedrog, over inheemse dieren, planten en vruchten, over dansen, ritmes en geliefde plekjes. En dit alles tot in de kleinste vezels doordrongen van een alomtegenwoordige sensualiteit.

Teksten
Ik zal me er in dit artikel toe beperken bovengenoemde facetten toe te lichten aan de hand van teksten die worden gezongen door zangers en zangeressen uit Cuba, Puerto Rico en Santo Domingo, gebieden die van oudsher een grote uitstraling hebben gehad op de rest van het Caribisch gebied, speciaal op die gebieden waar het Spaans goed wordt begrepen en waar de mensen een grote affiniteit met het Spaans hebben, zoals op Aruba en de Nederlandse Antillen.We zullen zangers van vroeger de revue laten passeren, zoals daar waren de muzikanten van het befaamde Cubaanse Trio Matamoros, vertolkers die, zoals Celia Cruz en Daniel Santos, met de roemruchte Sonora Matancera hebben gezongen en zangers van deze tijd zoals de Portoricaan Juan Luis Guerra. Zij allen hebben door hun muziek en teksten een stempel gedrukt op het levensgevoel en karakter niet alleen van de Spaanse Antillen, maar op alle Caribische eilanden vanaf Cuba tot het Zuid-Amerikaanse vasteland.

You Tube
Om u in staat te stellen de woorden en zinnen uit de teksten in de muziek te volgen zal ik dankbaar gebruik maken van de mogelijkheden die ‘You Tube’ ons biedt. U hoeft maar de titel van het lied, de naam van de zanger(s) op Google of een andere zoekmachine in te tikken met daarachter het woord ‘You Tube’ en u bent verbonden met de muziek en de tekst die in dit artikel – meestal in de vorm van een fragment – wordt besproken. Ik zal er zorg voor dragen dat alle liederen op het moment van schrijven via You Tube kunnen worden opgeroepen. Nu eens zult u worden geconfronteerd met een nostalgische, wat krakende oude opname, dan weer zult u kunnen luisteren naar de spetterende klanken van een recentere weergave. In elk geval wordt de geïnteresseerde lezer een muzikale rondreis geboden die in de eerste plaats is bedoeld als een – hernieuwde – kennismaking met het aloude ‘Daniel Santosgevoel’ en met een speciale focus op de inhoud van de liederen die de Caribische ‘ziel’ zal weerspiegelen. Ik heb mijn best gedaan om de besproken en gezongen fragmenten zo getrouw mogelijk weer te geven. Dat was niet altijd even eenvoudig, omdat zangers nogal eens wat lettergrepen inslikken in het vertrouwen dat men het toch wel begrijpt en omdat hun uitspraak van de tekst soms een streek- of landgebonden uitspraak is die zich weinig aantrekt van de eisen van de Real Academia Española. Mocht u in de teksten iets ontdekken dat verbetering behoeft, dan hoor ik dat natuurlijk graag. Verder moet ik u erop wijzen dat de teksten hier en daar wat ondeugend zijn. Net als het gewone leven.
¡Adelante!

Sensualiteit
Het arsenaal dat we nu openen is onuitputtelijk. We zullen ons echter beperken tot een inhoud die op You Tube kan worden nagezocht. Fasten your seatbelts!
Een van de termen die het bekendst is geworden is het aan het Frans ontleende ‘bonbon’, een chocolaatje dat is gevuld met zoete likeur. De Spanjaarden hebben zich als eersten het woord toegeëigend en het de betekenis gegeven van ‘lekker stuk’. En die betekenis is met graagte overgenomen door de Spaanssprekende Caribiërs.
Het lied dat de meeste bekendheid aan dat woord heeft gegeven is ‘El bombón de Elena’ (het snoepje van Helena). De eerlijkheid gebiedt mij te vertellen dat het woord ‘bombón’ nog een andere betekenis heeft, namelijk ‘penis’. De luisteraar mag natuurlijk kiezen wat ie wil ‘horen’, maar het blijft verwarrend. Luister naar Cortijo y su Combo en de Portoricaanse plena ‘El bombón de Elena’ (dus intikken: Cortijo y su combo, el bombón de Elena, you tube):
‘Elena toma bombón, bon, toma bombón Elena Ya lo traigo de limón, también de canela Porque nadie le da un bombón, bon, a la pobre Elena!’

(Helena, neem een bonbon, bon, neem een bonbon, Helena; Ik breng haar er een met citroen- en ook een met kaneelsmaak, omdat niemand een bonbon geeft aan die arme Helena).
Mannen kunnen in liedjes zaken meestal aardig omdraaien. Zo proberen mannen in liedjes die over vrouwen gaan ons ervan te overtuigen dat vrouwen onbetrouwbaar zijn. Vrouwen zijn daarbij ook verschrikkelijk uitgekookt en hebben veel weg van een ‘caimana’ (krokodil) die je met zijn grote muil helemaal kan opslokken. We gaan luisteren naar Los Compadres in ‘Rita la Caimana’ (vergeet niet achter titel en naam van de groep de aanduiding ‘You Tube’ in te tikken):
‘Bayamo tiene dos cosas que no las tiene la Habana: Una historia muy hermosa y una Rita la Caimana ¡Cómo baila Rita la Caimana! La Caimana! Todo el que llega a Bayamo, monumento nacional,Busca a Rita la Caimana, sólo por verla bailar’

(Bayamo heeft twee dingen die Havanna niet heeft: een mooie geschiedenis én Rita Krokodil.
Wat kan die Rita Krokodil toch dansen! Iedereen die ons nationale monument Bayamo bezoekt vraagt naar Rita Krokodil, alleen al om haar te zien dansen).

Zo’n ‘caimana’ maakt natuurlijk gebruik van haar mooie lichaamsvormen, waaronder de ‘guapachá’ en de ‘palangana’, woorden uit de Cubaanse volkstaal die beiden ‘achterwerk’ betekenen. De uitdrukkingen ‘Tirar con la palangana’ en ‘Dar con el guapachá’ betekenen ‘iemand een duwtje met je achterwerk geven’ met het doel om hem/haar verliefd op je te maken. Maar ze kunnen ook betekenen dat je boos bent. En die laatste betekenis kan je beluisteren in het meeslepende liedje ‘Amalia Batista’, gezongen door Lobo y Melón con su Grupo:
‘Amalia Batista, Amalia Mayombe, ¿Qué tiene esa negra que amarra a los hombres? (2x) Ella no me amarra a mí porque no me da la gana: ¡Le tiro la palangana y le doy con el guapachá!’

(Amalia Batista, Onweerstaanbare Amalia, wat hééft die zwarte vrouw toch dat ze de mannen zo aantrekt? Maar mij verstrikt ze niet, omdat ik daar geen zin in heb. Ik ben boos op haar en ik geeft haar een duw met m’n achterwerk).
Bovenstaande tekst is ook interessant vanwege het woord ‘Mayombe’. ‘Mayombe’ is een woord uit de Afro-Cubaanse godsdienst, de ‘santería’, en betekent zoiets als ‘hekserij’. Een vrouw die ‘mayombe’ heeft kan mannen gek maken. Ook het werkwoord ‘amarrar’ (letterlijk ‘vastbinden’) is een woord uit de Santería en heeft daar de specifieke betekenis van ‘mannen aan je binden door middel van hekserij’.
Er zijn ook nog andere manieren om een meisje of vrouw aan te duiden. Er zijn zoveel andere manieren dat er geen beginnen aan is om ze op te noemen. Vandaar dat ik me beperk tot de volgende drie: china, cosa en melaza.

China, cosa, melaza

De aanduiding ‘China’ of ‘Chinita’ voor meisje of jonge vrouw komt veel voor. Het ligt voor de hand dat dit slaat op de gelaatstrekken van sommige vrouwen van Indiaanse afkomst. De vorm van Indiaanse ogen doet immers denken aan de ogen van een ‘Chino/a’, een Chine(e)se.
Andere woorden zijn ‘Cosa’, ‘Cosita’, ‘Cosita buena / linda / rica’ (ding, dingetje, lekker ding), afkomstig uit Cuba en Puerto Rico. In het nostalgische ‘El amor de mi bohío’ (de liefde van mijn huisje / Sabor a Caney) zingt Rosita Fornes:
‘Es mi vivir una linda guajirita, la cosita más bonita, trigueña..

(Mijn knappe Portoricaanse meisje is mijn alles: de mooiste schat, zo mooi bruin..).
In gedichten en liedjes uit Puerto Rico tref je ook het gebruik aan van de term ‘Melaza’. De melasse is de dikke, vloeibare massa die overblijft nadat de suiker uit het suikerriet is geperst. Die substantie is bruin van kleur en smaakt zoet. Niet verwonderlijk dat men de term ‘Melaza’ – in positieve zin – is gaan gebruiken om het zwarte of gekleurde ras aan te duiden. Zo zingt Ismael Rivera in ‘Las caras lindas de mi gente negra’ (de lieve gezichten van mijn zwarte volk):

‘Somos la melaza que ríe la melaza que llora somos la melaza que ama y en cada beso, ¡qué conmovedora!’

(Wij zijn de melasse die lacht, de melasse die huilt; wij zijn de melasse die bemint, ontroert, in elke kus!).

Muziekinstrumenten vormen het onderwerp van bespreking in de volgende liedteksten.

Bongo’s en Maracas
Het zou ondoenlijk zijn om alle instrumenten op te noemen die voorkomen in de teksten van de Spaans-Caribische liedjes. We zullen daarom een drastische keus maken en slechts enkele belangrijke ritme-instrumenten uitkiezen voor ons doel: de bongó, de tumbadora en de maracas.
De bongó (in het Nederlands leggen we de klemtoon meestal op de eerste lettergreep) is een woord uit het Ki-kongo, een Bantoetaal. Het is een instrument dat bestaat uit twee met elkaar verbonden trommeltjes die, soms op zeer virtuoze manier, worden bespeeld door de bongocero, de bongospeler. Pete – el Conde – Rodríguez zingt in ‘Primoroso cantar’ (Heerlijke zang):

‘Primoroso cantar que comenzó en un barracón Cuando mi gente llegó del Africa lejana Trayendo un bongó’

(Heerlijke zang die in een schuurtje begon, toen mijn volk uit het verre Afrika arriveerde
met een bongo bij zich).

Een veelgebruikt instrument is de ‘Tumbadora’, een trommel van ± 1 meter lengte die, afhankelijk van land of streek, ook wel ‘Conga’, ‘Tumba’ of ‘Quinto’ wordt genoemd. Wie duidelijke afbeeldingen wil zien van Tumbadora’s en andere trommels moet maar eens luisteren en kijken naar de video van Juan Luis Guerra in het lied ‘Angel para una Tambora’ (Engel voor een trommel):

‘Suena un ángel, viste de tambora, Tierra adentro con la tumbadora Mil luceros forjan tu corona Nunca muere mi tambora

(Er klinkt een engel: hij gaat gekleed als een tambora, landinwaarts met de tumbadora; duizend lichtjes vormen je kroon; mijn tambora gaat nooit dood)

Het laatste ritme-instrument dat we hier vermelden zijn de maracas: twee met zaadjes of gruis gevulde kalebassen op een steel. Het is een instrument dat in geen enkel orkest ontbreekt. Er bestaat zelfs een lied dat speciaal werd geschreven voor de maracaspeler (de maraquero) van het Cubaanse Trio Matamoros: Siro Rodríguez.
We kunnen nog steeds luisteren naar een uitvoering door het oude Trio Matamoros van het lied dat is gewijd aan de Maracas. Het betreft een oude, nostalgische opname: ‘Las maracas de mi Cuba’. De betekenis van de woorden is weer eens dubbelzinnig. Maar de methode die wordt beschreven om een paar Maracas te maken klopt wel degelijk:

‘Nace en mi Cuba la güira y en Oriente las maracas y en el mundo se destaca su rebomba que me inspira (2x); Ahora te voy a explicar cómo se hacen las maracas (2x): Se coge la güira, se le abre un hoyito, la tripa se saca Y se pone a secar; y por el hoyito, con buenas razones, Echar municiones, se le mete un palito, se raspa un poquito, Se mueve un poquito y luego a tocar ya está. ¡Mira cómo resuenan ya! ¡Oye que así resuena más! ¡Mira qué sabrosona está!’

(In Cuba is de kalebas geboren en in de provincie Oriente de maracas:
Over de hele wereld hoor je zijn klank die mij inspireert (2x);
Nu zal ik je uitleggen hoe maracas worden gemaakt (2x):
Je pakt een kalebas, je maakt er een gaatje in, je haalt het binnenste eruit
En laat hem drogen; en door het gaatje schiet je, om goede redenen,
Munitiezaadjes; dan doe je er een stokje in, je schaaft een beetje,
Je roert een beetje en je bent klaar om te spelen.
Hoor ‘ns hoe ze klinken! Luister, zó klinkt het nóg beter!
Tsjonge! Wat ongelofelijk lekker!).

Niet alleen over de instrumenten wordt er gezongen, ook ritmes en dansen komen als onderwerp van een tekst aan de beurt. Voor alle duidelijkheid: het lied waar naar wordt verwezen is niet per definitie het ritme of de dans die we hier bespreken.

Ritmes, dansen, typische uitdrukkingen: van Cha-cha-chá tot Son Montuno
Zuid-Amerikanen zingen graag over hun eigen ritmes en dansen. Een van de oudjes onder hen is de bekende Vacilón, een woord dat ‘dansfeest’ betekent en dat, op het ritme van de cha-cha-chá van generatie op generatie wordt overgeleverd. Laten we luisteren naar het befaamde Orquesta Aragón in ‘Vacilón’:

‘Vacilón, ¡qué rico vacilón! Cha-cha-chá, ¡qué rico cha-cha-chá! (2x) A la prieta hay que darle cariño, A la china tremendo apretón, A la rubia hay que darle un besito, Pero, ¡todas gozan del vacilón!

(Wat een vacilón! Wat een goeie vacilón! Wat een cha-cha-cha! Wat een goeie cha-cha-cha! Voor zwarte meisjes moet je aardig zijn, donkere meisjes pak je stevig vast, blonde meisjes geef je een kusje, maar allemaal houden ze van de vacilón!)

Het ritme van de cha-cha-chá, een kruising tussen een Son en een Danzón, werd in de jaren ’50 ‘uitgevonden’ in Havanna door Enrique Jorrín. De naam cha-cha-chá is een klanknabootsing van het geluid dat wordt geproduceerd door een chachá, een metalen buis gevuld met steentjes, die, schurend langs de binnenkant van de buis, een ‘cha-cha-cha’ –achtig geluid voortbrengen. We kunnen nog naar de maestro zelf luisteren, want Enrique Jorrín zingt hoogstpersoonlijk over de wonderen van de cha-cha-cha in ‘Milagros del Cha-cha-chá’:

‘Cuando sintieron el cha-cha-chá todo el que estaba vino a bailar (2x); el policía que estaba el semáforo cambiando al sentir el cha-cha-chá lo soltó y, ¡salió bailando!

(Toen ze het ritme van de cha-cha-cha hoorden, sloegen alle aanwezigen aan het dansen en
de agent die het stoplicht stond te bedienen liet ‘m los toen ie de cha-cha-cha hoorde en ging dansen!).

De Cumbia was vooral populair aan de Atlantische kust van Colombia. De naam komt van het Ki-kongo werkwoord ‘Kumba’ dat ‘vloeien, stromen’ betekent. De Cumbia is een verleidingsdans die is ontstaan in de Spaanse tijd. De man nodigt de vrouw uit om te dansen en biedt haar een paar brandende kaarsen aan. De vrouw neemt ze aan en gaat om de man heen dansen. Die oorspronkelijke betekenis van de Cumbia wordt goed weergegeven in de tekst van ‘Prende la vela’ (doe de kaars aan). Intikken: Prende la vela (cumbia colombiana).

‘Negrita, ven, prende la vela (2x) que va empezar la cumbia de Marbella (2x) Prende la vela Que la Cumbiamba pide candela!’ (2x)

(Kom, m’n zwarte schat, steek de kaars aan, want de Cumbia van Marbella gaat beginnen; steek de kaars aan, want het dansfeest vraagt om vuur!).

Ik wijs niet meer op dubbele betekenissen (zoals in het vorige fragment) . Dat weten we nu zo langzamerhand wel. We zouden ons moeten verwonderen als iets géén dubbele betekenis had!

Een nogal idyllische liedsoort die het landschap bezingt en het leven van de guajiro, de eenvoudige Cubaanse boer, is de Guajira. En iedereen kent de bekendste Guajira, de ‘Guajira Guantanamera’ uit 1928 o.a. op tekst van de vrijheidsstrijder José Martí. Maar voor de afwisseling kunnen we ook eens luisteren naar het ritme van de Guajira in een uitvoering van het nummer ‘Juliana’ door Pete Rodríguez y su conjunto.

Een ritme dat werd gecreëerd door de Cubaanse musicus Arcaño in 1938 en dat werd gepopulariseerd door Dámaso Pérez Alonso is de Mambo. ‘Mambo’ is ook weer een woord uit het Ki-kongo dat een ritueel aanduidt van muziek en dans. Het Afrikaanse ‘Diambu’ (het enkelvoud van ‘Mambo’) betekent ‘Gesprek met de goden’. ‘Mambo’ is ook de benaming van een priesteres van de Afro-Cubaanse godsdienst, de santería, waarover later meer.
Laten we luisteren naar de naamgever van dit artikel, Daniel Santos en de Sonora Matancera uit de jaren ’50 in ‘El Mambo es universal’:

‘Señores, esto no es cuento, esto es la pura verdad: El mambo está cien por ciento metido en la humanidad; La rumba no es de Sarmiento, es de esta Cuba sin par; Pero el mambo, como el viento, se ha hecho ya universal Y ahora vamos a enseñar cómo se toca en el mundo’

(Dames en heren, dit is geen onzin, maar de zuivere waarheid: de mambo maakt voor honderd procent deel uit van de mensheid; de rumba komt niet uit Sarmiento, maar uit ons weergaloze Cuba; en de mambo is net zo universeel geworden als de wind; nu gaan we laten horen hoe de mambo in de wereld wordt gespeeld).

Joe Arroyo neemt ons in ‘Enhorabuena’ mee naar de salsa die tussen 1960 en 1970 ontstond als een muzieksoort die een ware mengeling is van andere Latijns-Amerikaanse muziekgenres en ook ruimte laat voor improvisatie:
‘Ven y baila mi mulata,no pierdas tiempo, coge el tumbao de la salsa que está violento […] todo el mundo va bailando, va gozando al compás de la rumba buena, con su tumbao, con su melao, salsa pa’ gozar’.

(Kom dansen, mulattin van me, verlies geen tijd, pak het ritme van de salsa met z’n grote stuwkracht […]; iedereen danst, iedereen geniet op de maat van de goede rumba, met z’n lekkere ritme; salsa, zoet als honing, daar geniet je van).

Over de Rumba hebben we het nog niet gehad. Dat woord hoort in dezelfde categorie thuis als ‘Tumba’, ‘macumba’ en ‘tambor’, allemaal woorden die iets feestelijks aanduiden. In die woorden herkennen we direct de Papiamentse woorden ‘tumba’ en ‘tambú’. ‘Tumba’ is ook een woord uit het Ki-kongo, een afgeleide van het werkwoord ‘Kutumba’ dat ‘dansen en muziek maken’ betekent.
Wie intussen nog niet heeft begrepen dat het leven van de Creool één groot dansfeest lijkt te zijn heeft duidelijk iets gemist. Maar we geven hen nog één kans en laten hen luisteren naar het aloude Trio Matamoros met hun weergaloze ritmiek en gitaarloopjes in ‘Nadie se salva de la rumba’ (Niemand ontkomt aan de Rumba):

Nadie se salva de la rumba, A cualquiera lo lleva hasta la tumba (2x); La rumba no tiene raza, Pa’ la rumba no hay color, La rumba se baila en masa, Así haga frío o calor […] Mira si gusta la rumba Que ya nadie lo critica; Y cuando el tambor retumba Todos sienten pica pica; Y si quieren deleitar el poder de la rumbita Ya la bailan los muchachos, las viejas y las pavitas.

(Niemand ontkomt aan de rumba; iedereen sleept ie mee tot aan het graf; de rumba kent geen ras en geen kleur; de rumba wordt massaal gedanst, of het nu koud is of warm […]. Kijk maar eens hoe de rumba in de smaak valt, niemand heeft er kritiek op; en als de trommel klinkt voelt iedereen een tinteling; en als je van de kracht van de rumba wilt genieten, nou, let dan maar eens op: jongemannen, oudjes en jonge meiden dansen hem allemaal!)

We gaan dit gedeelte afsluiten met de Cubaanse Son. Deze wordt trouwens ook druk beoefend in Colombia en Puerto Rico. De Son is ontstaan in de 19e eeuw in de Cubaanse provincie Oriente. Vaak wordt het woord ‘Montuno’ eraan vastgeplakt: Son Montuno, een Son met een Refrein. Het woord komt ook voor in uitdrukkingen. Als je wilt zeggen dat iemand zeer actief is kan je zeggen: ‘Tiene un montuno que no para’ (hij heeft een refrein dat maar niet ophoudt) en als iemand maar half werk doet kan je de volgende opmerking horen: ‘Se va cuando está empezando el montuno’ (hij gaat weg als het refrein begint).
We gaan luisteren naar Gloria Estefan in ‘Montuno-live’:

‘Oyelo y vívelo y baila este montuno bien.. No tiene fronteras… es libre. Ni tiene banderas… de todos. Es tumbao de calle y de hermandad. Es de ron y azúcar…Melao. De caña y carreta…Bragao. Es sudor de pueblo hecho canción.

Ese ritmo agita poco a poco Tiene pica pica y también saoco ¿Porqué será? Porque ha nacido Del vientre del Caribe Y el mundo recibe todo el calor que trae: ¡El Son Montuno!’

(Hoor het, beleef het en dans deze montuno goed! Hij kent geen grenzen en geen vlaggen….. Hij is van ons allemaal! Hij is het ritme van de straat en de broederschap. Hij is gemaakt van rum en suiker. O, zo zoet! Van suikerriet en van de kar die het riet vervoert…Cool! Hij is het tot lied getransformeerde zweet van het volk. Zijn ritme is langzaam maar zeker, het heeft pit en het swingt. Waarom? Omdat het is ontstaan in de buik van de Cariben en de mensen alle warmte krijgen die uitgaat van de Son Montuno!).

De oorsprong van sommige uitdrukkingen en namen zit soms goed verscholen. Zo kent elke rechtgeaarde ‘Caribeño’ (= iemand uit het Caribisch gebied) de Dominicaanse merengue en de merengue ‘apambichado’. Maar wat ‘apambichado’ is zal niet zo bekend zijn. Het zit zo. In Santo Domingo had je, naast de gewone, snelle, merengue ook een langzamere variant, de zogenaamde ‘pambiche’. Het woord ‘pambiche’ is afgeleid van ‘Palm Beach’, een felgekleurde soort textiel dat veel werd gedragen door Amerikanen tijdens de Amerikaanse bezetting van Santo Domingo (1916-1924). Amerikanen die bij het dansen niet zo goed konden meekomen met de snelle merengue, kregen een langzame variant voorgeschoteld: de merengue ‘apambichado’, dus een soort ‘Palm Beach’ merengue. Omdat die variant een stuk langzamer was hadden de dansers volop gelegenheid om zich – a lo caribeño! – aan elkaar vast te klampen. Luister naar Alberto Beltrán in zijn vertolking van ‘Negrito del Batey’:
‘A mí me llaman el negrito del batey Porque el trabajo para mí es un enemigo; El trabajar yo se lo dejo todo al buey Porque el trabajo lo hizo Dios como castigo; A mí me gusta el merengue apambichao Con una negra retrechera y buena moza. A mí me gusta bailar de medio lao. Bailar medio apretao con una negra bien sabrosa’

(Ze noemen me het ‘plantagenegertje’, omdat werken voor mij de grote vijand is. Werken laat ik helemaal over aan de ossen, want God schiep het werk als een vorm van straf. Ik houd van een langzame merengue met een lekkere, knappe negerin en ik houd ervan om hem zijdelings te dansen en me flink tegen een appetijtelijke negerin aan te drukken).

Muziek maken is bij voorkeur weggelegd voor een goede ‘sonero’ (muzikant), die moet kunnen improviseren in zijn zang en ritme. Bobby Rodríguez zingt hierover in ‘Sonero del barrio’ (de muzikant van de buurt):

‘A mí me llaman sonero, sonero de barrio Mami, a mí me llaman sonero Porque es que yo canto para nada más olvidar Que soy de Borinquen […] En el barrio está el boricua, hombre de honor y sincero, Trabajador y caballero, orgulloso estoy del barrio’

(Ze noemen mij de buurtmuzikant, liefje; ze noemen mij de buurtmuzikant, omdat ik zing om nooit te vergeten dat ik uit Puerto Rico kom […] In de buurt woont de Portoricaan, een man van eer, een oprecht mens, die hard werkt, een gentleman; en ik ben trots op mijn buurt).

Europeanen staan meestal wat vreemd te kijken als ze horen dat – meestal getrouwde – stelletjes elkaar ‘mami’ en ‘papi’ noemen. Het is een soort koosnaam die verder weinig inhoudt. Ook op de Antillen is het een gewoonte om elkaar mami en papi te noemen.

Een woord dat zeker niet mag ontbreken in onze korte verhandeling is ‘Trova’, bekend geworden door het Cubaanse ensemble ‘Vieja Trova Santiaguera’ (de oude liedkunst uit Santiago). De Trova is het lied van de Troubadour die zingt over de sociale werkelijkheid die hem omringt. Elke wat grotere plaats in Cuba heeft zijn centrum waar de trova wordt gezongen: de ‘Casa de la Trova’. Bijna elke Cubaan houd van de trova en dat was al zo ten tijde van het Trio Matamoros. Luister naar dit trio in het beroemde ‘Son de la loma’ (Lied uit de heuvels):

‘Mamá, yo quiero saber de dónde son los cantantes Que los encuentro muy galantes y los quiero conocer Con sus trovas fascinantes que me las quiero aprender’

(Mamma, ik wil weten waar de zangers vandaan komen, want ik vind ze zo elegant en wil ze leren kennen met hun fascinerende liedjes die ik zelf ook graag wil leren).

Zoals hierboven al aangegeven, wordt er ook vaak gezongen over bepaalde plaatsen die geliefd zijn of waar iets bijzonders gebeurd is.

Van Alto Cedro naar Guanabacoa
Een aantal van die plaatsen, gelegen in het Oosten van Cuba, horen we in het wereldbekende lied Chanchan (= naam van een jongeman) van de Cubaanse tresspeler en zanger Compay Segundo. Compay zong altijd tweede stem, vandaar zijn artiestennaam ‘Segundo’ (Tweede) :

‘De Alto Cedro voy para Macaré Llego a Cueto voy para Mayarí’

(Van Alto Cedro ga ik naar Macaré en via Cueto naar Mayarí)

Het lied heeft, voor de goede verstaander, een ondeugende Compay tekst die ik u niet mag onthouden:

‘Cuando Juanica y Chanchan En el mar cernían arena Como sacudía el jibe A Chanchan le daba pena’

(Toen Juanica en Chanchan zand aan het zeven waren aan zee, kreeg Chanchan het moeilijk toen Juanica tijdens het zeven met haar billen schudde).

Tijdens de uitvaart van Compay Segundo klonk dit zo karakteristieke lied met zijn prachtige kadans in de straten van Havanna. Indrukwekkend en diep emotioneel. U kunt luisteren naar Compay toen hij met de Buenavista Social Club in 1998 in Carré, Amsterdam zong. En kijk eens naar het gezicht van Compay als hij de eerste tonen hoort van Chanchan! (Chanchan, Buenavista Social Club, You Tube).

Een andere geografische naam die je nogal eens tegenkomt is Baracoa. Een zeer goede opname is te beluisteren in de Son Montuno ‘A Baracoa me voy’:

‘A Baracoa me voy Aunque no haya carretera (2x) Este son tradicional Es el que me gusta más (2x) Porque no pierdo el compás De mi modo de bailar (2x) ‘A Baracoa me voy Aunque no haya carretera (2x) En el lejano confín Se escuchó la voz de un son (2x) Todos dicen que es Machín Quien hizo la inspiración (2x) A Barcaoa me voy….[…]

(Ik ga naar Baracoa, hoewel er geen weg naartoe gaat. Ik houd het meest van deze oude Son, omdat ik in de maat blijf dansen. Ver hiervandaan hoorde je het geluid van een Son. Ze zeggen allemaal dat Machín dit lied heeft gemaakt..)

Wat er in Baracoa te doen viel wordt niet duidelijk, maar we komen wel meer te weten over activiteiten in Guanabacoa. Dat plaatsje in het Oostelijk deel van Havanna staat bekend om zijn oude Santería (Afro-Cubaanse religieuze plechtigheden).
Over Guanabacoa wordt gezongen door Abelardo Barroso in ‘Un brujo de Guanabacoa’ (een medicijnman uit Guanabacoa):

‘Me boté a Guanaboacoa a casa de un babalao A que mirara mi casa Y a mí que estaba salao’

(Ik ging naar Guanabacoa naar het huis van een Voodoo priester om te vragen of hij mijn huis wilde inspecteren en ook mijzelf, want ik voelde me niet goed).

We gaan nu over naar een ander thema in de Spaans-Antilliaanse liedteksten: de liefde voor alles wat de natuur aan voedsel aan de mens biedt.

Vruchten, bomen, planten, dieren: van mango tot yaya

Het Caribisch gebied is niet alleen gezegend met leuke, opwekkende muziek, maar ook met een natuur die de heerlijkste vruchten oplevert, iets dat door de bevolking in hoge mate wordt gewaardeerd. Wie luistert naar ‘Frutas del Caney’ (Vruchten uit El Caney) van het Trio Matamoros kan erin proeven van de mamey-mango en z’n lekkere variant, de mango de bizcochuelo, de papaja en de piña (ananas). Het spreekt bijna vanzelf dat deze zoete vruchten alleen de vergelijking kunnen doorstaan met de lippen van een vrouw:

Frutas….. ‘¿Quién quiere comprarme frutas Mangos de mamey y bizcochuelo, Piña, piña dulce con azúcar Cosechadas en las lomas del Caney? Llevo rico mango de mamey Piñas que deliciosas son Como labios de mujer. Caney de Oriente, tierra de amores, Cuna florida donde vivió el Siboney, Donde las frutas son como flores Llenas de aromas y saturadas de miel, Caney de Oriente, tierra divina Donde la mano de Dios echó su bendición […] Marañones y mamoncillos del Caney’.

(Wie wil vruchten van me kopen: mamey- en bizcochuelo-mango’s, zoete ananas met veel suiker, geoogst in de heuvels van El Caney in Santiago de Cuba? Ik heb lekkere mamey-mango’s en ananassen die net zo heerlijk smaken als de lippen van een vrouw. El Caney, land van liefde, bloeiende wieg van de Siboney Indiaan, waar de vruchten zijn als de bloemen: overdadig geurend en verzadigd van honing. El Caney, goddelijk land, gezegend door Gods hand […] Amandelen en papaja’s uit El Caney)

Ook de meer eenvoudige produkten van de aarde krijgen de volle aandacht: de aardappel (papa), de bonen (frijoles) en de pepers (ají). Hier is het Orquesta Aragón in ‘El bodeguero’ (de winkelier):

‘En la bodega se baila así
Entre frijoles, papa y ají
El nuevo ritmo del Cha-cha-chá’

(Zó dans je in de winkel tussen de bonen, de aardappels en de pepers, het nieuwe ritme van de Cha-cha-chá).

Tientallen jaren later zal de Dominicaan Juan Luis Guerra, denkend aan de arme mensen in zijn land, het koffie, bessen en honing willen laten regenen uit de hemel in ‘Ojalá que llueva café’ (ik wou dat het koffie begon te regenen):

‘Ojalá que llueva café en el campo que caiga un aguacero de yuca y té del cielo una jarina de queso blanco y al sur una montaña de berro y miel. O, O, O, Ojalá que llueva café en el campo Peinar un alto cerro de trigo y mapuey Bajar por la colina de arroz graneado Y continuar el arado con tu querer’ […]

(Ik wou dat het koffie regende op het land, dat er een bui van yucawortel en van thee viel en uit de hemel een motregentje van witte kaas en in het Zuiden een berg van waterkers en honing! Ik wou dat het koffie regende op het land! Een hoge heuvel van tarwe en okra kammen, afdalen langs een heuvel van korrelrijst en, met jouw liefde, doorgaan met ploegen).

In Santo Domingo vind je ook een plant die vruchten met kleine stekeltjes heeft, de fogaraté, een plant die kennelijk symbool staat voor de levendige, ‘aanstekelige’ manier waarop vrouwen idealiter zouden moeten dansen. Luister naar Juan Luis Guerra in ‘Fogaraté’:

‘Y si la morenita baila fogaraté, Señores, morena, eh, eh, señores, ¡Quiero, quiero! ¡Morena fogaratera!’

(En als de mulattin de prikkelende fogaraté danst, mijne heren…Mulattin, oh, oh, mijne heren, geef míj dan maar die prikkelmulattin!).

In het landschap horen dieren, bomen en planten. We kunnen luisteren naar het Conjunto Chappotín in ‘Canto al monte’ (Zang tot het land):

‘En el monte está el sinsonte, en el monte está el yarey, En el monte está la yaya y el palo con curujey; Si tu quieres cortar palo y escuchar bien el sinsonte Coge el machete y pa’l monte que el monte es nada malo’

(In het bos vind je de spotvogel, in het bos vind je de palm, in het bos vind je de buigzame yayaboom en de curujey met zijn puntige bladeren. Als je hout wilt gaan hakken en wilt luisteren naar de spotvogel, pak dan je machete en ga naar het bos. Dat kan geen kwaad).

In bovenstaande fragmenten zijn we veel namen tegengekomen uit de tijd dat de Indianen nog heer en meester waren op de eilanden. De ‘Sinsonte’ lijkt wel een Spaanse naam te hebben gekregen, maar in werkelijkheid komt de naam uit het Náhuatl (de taal van de Azteken) : ‘centzuntli’. De namen die uitgaan op –ey (yarey, curujey, mapuey) zijn ontleend aan de taal van de Taíno, het Arowaks. Ook ‘yaya’, ‘papa’ en ‘ají’ zijn Indiaanse woorden.
Veel namen van gewone woorden, van plaatsen, planten en bomen die met ‘gua’ beginnen zijn Arowaks: Guantánamo, guatapana (vgl. Papiaments ‘watapana’), guateque (= feestje), guayaba (guyave), Guanabacoa, guajira (lied) enz. Soms komt een woord dat met ‘gua’ begint uit een Afrikaanse taal, bijvoorbeeld ‘guarapo’, een gegiste drank van suikerrietsap. ‘Guarapo’ is afkomstig van het Afrikaanse ‘garapa’ (vgl. Papiaments ‘warapa’ = brouwsel).
De Venezolaan Oscar de León zingt hierover in ‘Melao de caña’ (suikerrietdrank):

‘Nuestra caña tiene muchos derivados, tiene su guarapo y su miel de purga; Pero más rico sabor Es el azúcar de Cuba’

(Er komen veel produkten van ons suikerriet, zoals de ‘guarapo’ en de zuiverende honing. Maar de lekkerste smaak heeft toch wel de Cubaanse suiker).

Wij eindigen onze verkenning met een thema dat een bron van inspiratie is geweest voor de zang: de oude Afro-Cubaanse godsdienst. Deze oude godsdienst is een mengsel van Afrikaanse en Christelijke godsdienst en draagt de naam ‘Santería’ (heilige zaken). Andere vormen van de oude Afrikaanse animistische godsdienst in Cuba zijn de ‘Palo’ en de ‘Abakwá’ die ieder hun eigen zangen en ritmes kennen..
Elders in het Caribisch gebied draagt deze vorm van godsdienst andere namen, zoals Voodoo (Haïti), Brua (Antillen), Winti (Suriname) of Candomblé (Brazilië).

Santería
Santería is de Cubaans-Spaanse naam voor de oude Afrikaanse godsdienst van de Yoruba. De Yorubastammen leefden en leven nog steeds in het Zuiden en Zuid-Oosten van het huidige Nigeria en in delen van Benin en Togo. De Afrikanen die als gedwongen werkkrachten op Cuba terechtkwamen waren overwegend Yorubasprekend en zagen kans om hun godsdienst, muziek en dans op te leggen aan de andere Afrikanen. We vinden de namen van hun goden o.a. ook terug in de populaire muziek van de Spaanse Antillen, Haïti en het Zuiden van de Verenigde Staten.
De Afrikaanse goden werden uit tactische overwegingen – de Afrikanen werden immers gedwongen om katholiek te worden! – verborgen gehouden achter katholieke heiligen. Zo kon men onder het mom van het vereren van de katholieke heiligen ongemerkt eer bewijzen aan de achterliggende Yorubagoden. Dat was ook het geval in Haïti.

Afrikaanse godheden
De moeder van het leven en van de 14 belangrijke Yorubagoden is Yemayá. Zij is ook de godin van de zee en de waterstromen en, uit dien hoofde, ook de beschermvrouw van de Baai van Matanzas. Ze schijnt overigens Piet Hein niet veel last te hebben bezorgd.
Laten we om te beginnen eens luisteren naar Markolino Dimond in ‘Brujería’ (hekserij):

‘Ay, kabie sile pa’ mi Changó y Yemayá todos los días’

(Ach, laten we alle dagen dansen voor Changó en Yemayá).

‘Kabie sile’ is de strijdkreet van de orishá (godheid) Changó, de Heer van de trommels en de vreugde. Bij het horen van die kreet beginnen de danseressen met hun heupen te zwaaien.
Een andere Afro-Cubaanse orishá is Babalú Ayé, de god van de (huid)ziektes die wordt afgebeeld als een oude melaatse man met twee honden. Hij staat symbool voor alles wat lelijk is. Terwijl hij in Nigeria allang niet meer wordt vereerd, is dit nog wel het geval in Cuba, Puerto Rico en Colombia. Onder de talrijke opnames van Babalú Ayé is er ook een van van Miguelito Valdés waarin hij de volgende woorden zingt:
‘Babalú Ayé. Están empezando los velorios Y ¿qué le hacemos a Babalú? ¡Dame diecisiete velas pa’ ponerlas en cruz! […] ¡Eh! Yo le quiero pedir a Babalú, Ay, una negra bembona como tú, Ay, que no tenga otro negro Pa’ que no se fuera… ¿Qué le hacemos a Babalú cuando venga después?

(Babalú Ayé. De dienst is begonnen. Wat doen we voor Babalú Ayé? Geef me 17 kaarsen om ze in de vorm van een kruis neer te leggen. Hé, ik wil Babalú vragen om een zwarte vrouw met dikke lippen, eentje die nog geen andere neger heeft, zodat ze niet kan weglopen. Wat doen we voor Babalú als hij dadelijk mocht komen?)

Er is bij die ‘erediensten’ ook sprake van hekserij. Een goede brujero (heksenmeester) weet hoe je iemand aan je moet binden van wie je houdt, bijvoorbeeld door bij die persoon het fijngemalen hart van een gedroogde kolibri in zijn eten te doen. Ook kan je het ritueel van de Zeven Machten voltrekken over een kledingstuk van die persoon. Onder die Zeven Machten worden goden van de Santería verstaan zoals Eleguá, Changó, Yemayá en Ogún.
Toespelingen op dat soort hekserij worden gemaakt in ’Amalia Batista’, een lied dat we al eerder zijn tegengekomen en dat we nogmaals kunnen beluisteren in de uitvoering van het Orchestra de New York:

‘Amalia Batista, Amalia Mayombe Qué tiene esa negra que amarra a los hombres […] Ella no me amarra a mí porque no me da la gana A mí no me puede amarrar porque yo tengo mi aché’

(Amalia Batista, Amalia Mayombe, wat hééft die negerin toch voor bijzonders dat ze mannen aan zich kan binden? […] Mij kan ze niet aan zich binden, want ik heb er geen zin in; ze kán me niet eens aan zich binden omdat ik mijn beschermende amulet draag).

‘Mayombe’ duidt een bepaalde tak van de Santería religie aan. Een vrouw die ‘mayombe’ heeft is onweerstaanbaar. Alleen met een ‘aché’, een brua-achtige bescherming, kan je zo’n vrouw weerstaan.

Een andere aanduiding voor hekserij of betovering is ‘Bilongo’. Daarover zingt, bijvoorbeeld, Ismael Rivera in ‘Bilongo’; u kunt ook een alternatief intikken: Son de Cuba (bilongo, la negra Tomasa)

Estoy tan enamorao’ de la negra Tomasa, que cuando se va de casa, que triste me pongo (2x). Ay ay ay Esa negra linda, camará que me echó bilongo Esa negra linda, camará que me echó bilongo […] Quiquiribú mandinga…

(Ik ben zo verliefd op de zwarte Tomasa dat ik verdrietig word als ze naar huis gaat. Ach, ach, die knappe negerin, Heer, die me heeft betoverd, die goddelijke negerin, Heer, die me onder haar invloed heeft gebracht. […]. Laat haar weggaan met haar charmes…)

Dat er met de Afrikaanse goden niet te spotten valt blijkt uit het gezegde: ‘Con los santos no se juega’ (met de heiligen valt niet te spotten). Hector Lavoe zingt in het gelijknamige lied:

‘Con los santos no se juega Dale un baño, tienes que hacerte una limpieza Con rompe saragüey’

(Met de heiligen valt niet te spotten; neem een bad en maak je schoon met saragüey).

De ‘Saragüey’ is een wilde plant waarmee je wonden kan behandelen en die ook de kracht heeft om je te beschermen tegen boze krachten.
Ook Celia Cruz is niet aan de goden ontkomen want ze zingt met de Sonora Matancera over de godheid ‘Eleguá’ die met trommelspel vereerd wil worden in het lied ‘Eleguá quiere tambó’ (1951):

‘Africa me dio la gran facultad para cantarle a mi orisá Y a mis tambores batá’

(Afrika gaf me het vermogen om mijn godheid en mijn batá trommels toe te zingen).

Het woord ‘batá’ komt uit het Yoruba en betekent ‘trommel(vel). Vergelijk hiermee het woord ‘kueru’ in het Papiamentu dat eveneens ‘vel’ of ‘trommel’ kan betekenen..
De drie batá trommels werden als zeer heilige trommels beschouwd omdat ze met de goden konden spreken in de taal van de muziek. Overigens zijn deze trommels, heilig of niet, later terechtgekomen in de populaire orkesten.
Wie iets meer over de traditie van het batá trommelen wil weten kan naar de You Tube site ‘Yoruba batá: a living drum and dance tradition from Nigeria’ gaan. Daarin vertelt een batá speler hoe de kunst van het trommelspel van generatie op generatie wordt doorgegeven en horen we dat de Nigeriaanse trommelspelers vroeger van dorp naar dorp trokken om de mensen te entertainen.

Tot slot
In bovenstaande heb ik geprobeerd om via de muziek en de gezongen teksten van oude en hedendaagse zangers enigszins duidelijk te maken wat ik zou willen verstaan onder het ‘levensgevoel’ in de Spaanse Cariben en aanverwante gebieden, waaronder ook eilanden als Aruba, Curaçao en Bonaire die, alleen al via de Romaans-Creoolse taal, het Papiamentu, een positieve tik van de Spaanse muziekmolen hebben meegekregen.
Ik heb dit levensgevoel het ‘Daniel Santosgevoel’ genoemd.

Niet alleen de muziek op zich creëert een zekere verbondenheid onder de door de Spaans-Antilliaanse muziek aangeraakte bewoners van het Caribisch gebied, maar zeker ook de – vaak zeer basale – gezongen teksten die worden gedragen door de aanstekelige ritmes en melodieën die zijn uitgewaaierd van Cuba, Puerto Rico, Santo Domingo en Colombia naar de andere landen in het Caraïbisch Bekken. Deze eenvoudige woorden smaken naar Europese, Afrikaanse en Indiaanse vruchten die de meest exotische namen dragen: son, guaracha, guajira, cumbia, mambo, merengue en, niet te vergeten, de mix van die genres: de salsa.
Elke tekst, hoe eenvoudig ook, kent zijn geschiedenis. Mag ik afsluiten met een klein, persoonlijk verhaal?

Panama mwen tombé
Bijna vijftig jaar geleden oefende ik met mijn eerste trio, het Trio “Los Ruiseñores”, samen met een Hollandse jongen, Johan Tober (later vertaler in Brussel en schapenfokker in Australië), en een Bonaireaanse jongen, Angel Salsbach (later gedeputeerde en waarnemend gezaghebber van Curaçao), op het confectieatelier van mijn vader in Utrecht. Het trio liep goed en we traden op met coryfeeën als Willy Alberti, de conferenciers Cees de Lange, Dick Harris, de latere manager van Rudi Carrell enz.
Op een dag had ik een Haïtiaans lied met een geweldig ritme opgediept: ‘Panama mwen tombé’. Het werd gezongen in het Franse Creools van Haïti en de laatste regel (sa ki dèyè..) was zeer moeilijk verstaanbaar. Ik zal hem even reproduceren in de juiste tekst die mij nu, anno 2010, bekend is:
Panama mwen tombé tombé Panama mwen tombé (2x) Sa ki dèyè ranmassé li pou mwen

(Mijn Panamahoed is gevallen; wie raapt hem op achter me?).
Een vrij eenvoudige tekst, maar toen niet te verstaan).

Angel zei me dat hij dat lied in Aruba met een orkest had gezongen en gespeeld. De laatste regel (sa ki…) luidde volgens hem als volgt: patin di ayera a mata e muhé (Papiamentu = de lul van gisteren heeft de vrouw gedood). Hij keek daarbij me trouwhartig en serieus aan. Zo was het. Zo zong iedereen het op de Antillen.
Ik moet nogal ongelovig hebben gekeken. In elk geval hebben we het lied voor alle zekerheid maar niet op het repertoire genomen. Want wie weet zat er ooit een Antilliaan in de zaal…

En nu, vijftig jaar later, You Tube afzoekend voor dit artikel vond ik bij toeval (toeval?) een oude opname van Daniel Santos die met de Sonora Matancera ‘Panama mwen tombé’ zong. En tot mijn allergrootste verbazing moest ik concluderen dat de Cubanen kennelijk ook moeite hadden gehad met het begrijpen van de Frans Creoolse tekst en er op een kleinigheid na precies de tekst van hadden gemaakt die ik veertig jaar geleden van Angel mocht vernemen: p…. di ayera a mata e muhé.

Ik kan me voorstellen dat vindingrijke Antillianen van vijftig jaar geleden er toen die geniale tekst van hebben gemaakt die ik nooit zal vergeten. Ze moeten hem ongetwijfeld overgenomen hebben van de gezongen versie van de Sonora….

Laten we het erop houden dat de Cubanen kennelijk ook moeite hadden met de uitspraak van de Creoolse tekst!

Luistert u nog even mee naar die fameuze regel? Intikken: Panama mwen tombé, Daniel Santos, You Tube.

Pasa bon!

Wassenaar, februari 2010

Identiteit en taal

door Fred de Haas

‘Ik zit bij Koninkrijkszaken’, zei de man tegenover mij als antwoord op wat ik hem net had verteld.
We zaten in Dudok, tegenover het Binnenhof. Ik moest de volgende dag een inleiding houden over ‘Identiteit’ bij de dichtersgroep Simia Literario in Amsterdam en was, op zoek naar wat inspiratie, neergestreken in het bekende Haagse journalistencafé. Identiteiten genoeg daar.
‘Ik ga over een half jaar naar Oranjestad’, zei de man. ‘Ben voor een jaar gedetacheerd bij het gouvernement daar. Als jurist, begrijpt u wel?’
‘Nou, dan bent u toch een beetje thuis…’
‘Hoezo?’
‘Nou, Oranje en zo…’
De man vond het niet leuk en keek chagrijnig voor zich uit. Mijn oog viel op de vier boeken die hij vóór zich had liggen. Mijn getrainde blik zag onmiddellijk dat het hier de Dikke Joubert en de Dikke Van Putte betrof.
‘Ik wil de taal een beetje leren spreken en schrijven’, zei de man, die mijn blik had opgevangen. ‘Ik zoek eigenlijk ook een leraar voordat ik naar Aruba vertrek’.
‘Dan hebt u de verkeerde woordenboeken gekocht’, zei ik monter.
‘Dat verwondert me niks’, zei de man. Ik volgde zijn blik en zag dat de Noticiero Aruba op de Dikke Joubert lag.
‘Ik heb me daarnet rotgezocht maar ‘diahuebs’ staat er niet in’, zei de man.
‘Ja, maar u heeft verkeerd gezocht’, zei ik. Zoek maar eens bij ‘djaweps’. De man begon te bladeren.
‘Verdomd, u heeft gelijk. Het idiote is dat ‘luitenant’ en ‘pinda’ er wel in staan. Maar daar heb ik die woordenboeken niet voor nodig’. ‘Ze hadden me in die winkel wel eens beter voor mogen lichten’, vervolgde hij. ‘En op kantoor hebben ze ook niks gezegd’.
‘Ze weten hier nergens wat vanaf’, zei ik troostend. Hulpzoekend keek de man me aan.
Ik begon hem uit te leggen dat er O-woordenboeken waren voor Papiamento en U-woordenboeken voor Papiamentu. ‘Zijn dat dan twee verschillende talen?’, vroeg de man. ‘Nee, maar de O-taal is Spaansachtig en de U-taal Portugezig en een beetje Hollandsachtig’. De man begon glazig te kijken. ‘Ze spreken ongeveer hetzelfde, maar ze schrijven het anders’, verduidelijkte ik. ‘Waarom in godsnaam?’, vroeg de man. Ik boog me naar voren en fluisterde: ‘Dat heeft te maken met een eng soort nationalisme’. ‘Kan je dat niet gewoon hardop zeggen?’, vroeg de man. ‘Beter van niet’, zei ik. ‘Je weet nooit wie er meeluistert en je kan ze ook niet herkennen. Allerlei identiteiten, begrijpt u wel? En je hebt zó last!’
‘Dus op Aruba schrijven ze de O-taal en op Curaçao de U-taal?’
‘Ja’, zei ik. ‘Dat heeft u goed begrepen’. De man dacht even na. ‘De Arubanen zeggen dat ze van Indianen afstammen. Zou het soms daarvan komen?’ Ik boog me weer naar voren: ‘Ach, meneer, kijkt u in Oranjestad voor de gein maar eens in het telefoonboek. Dacht u nou werkelijk dat Croes, Eman, Arends, Dirksz, Ramphal, de Vries, de Cuba, Abath en Kock Indianen waren?’
‘Wat een ingewikkeld land’, vond de man. ‘En die dichters van u, schrijven die in ‘O’ of ‘U’?’ ‘Dichteressen’, zei ik. ‘De een schrijft in O-taal en de ander in U-taal en de Surinaams-Antilliaansen meestal in het Nederlands of in het Surinaams Nederlands. Dat mag ook’.
‘Godsammezegene’, zei de man. ‘Zegt u dat wel!’, zei ik. De man verzonk in gepeins. ‘En in Bonaire? Is het daar ‘O’ of ‘U’?
‘Iets daartussenin’, loog ik. Ik boog me weer naar voren. ‘Curaçaoënaars vinden dat Bonairianen een beetje gek spreken. En Bonairianen hebben het niet zo op Curaçaoënaars begrepen. Oud zeer uit de tijd van de Shell. Bonairianen konden wel komen werken op Curaçao, maar huizen, ho maar! Ze moesten maar zien hoe ze onder dak kwamen.’
De man knikte. ‘Misschien willen ze daarom liever bij Nederland…’. ‘Denkt u dat er binnenkort ook een Bonairiaans woordenboek uitkomt?’ ‘Vast wel’, zei ik. ‘Dan heb je dus ook een B-taal?’ ‘God mag het weten’, zei ik. ‘Godsammezegene’, zei de man weer. Zijn ogen lichtten op.
Nou begrijp ik ook waarom ze op het Arubahuis zo kwaad waren dat we in die grondwetmotie alleen ‘Papiamentu’ hadden gezet. Ze zeiden dat Betico van zijn sokkel zou komen als dat geen Papiamentu/o zou worden. Die schuine streep O moest en zou erin! Waarom willen ze die taal zo graag in de Grondwet, eigenlijk? Wij spreken toch ook al eeuwen Nederlands zonder dat het Nederlands in de Grondwet staat?’ ‘God mag het weten’, sprak ik weer. ‘Jezus!’, zei de man. ‘Zegt u dat wel’, zei ik.
‘Ik moet weer eens gaan’, zei de man. ‘Aan die woordenboeken heb ik dus ook geen ene moer. Maar ik ga wèl een leraar zoeken. Ik moet me toch een beetje kunnen redden’.
We namen hartelijk afscheid van elkaar. Na een paar meter draaide ik me om: ‘Zorg er wel voor dat je een ‘O’-leraar vindt!’ riep ik nog.

Henry Habibe – Papiamentu

Ni lamán di nan grandesa
Ni orkán di nan mentira
No por paga
Bo chispa
Afro-latino
Ku ta kima
Den pos
Di mi
Alma

Nan a trapa bo kurpa chikito
Lastr’ele den lod’i barbarismo
Ma den riu
Di mi sanger
Bo ta baña
Mané un spiritu
Guaraní
I den shelu di Caribe
Bo grito
Lo keda
Imprimí

Uit: Yiu di tera (1985)

 

*

Papiamentu

Noch de grondzee van hun hoogmoed
Noch de stormwind van hun leugens
Heeft vermogen
Je Iberisch woord,
Je Afrikaanse vonk te doven:
Vuur dat sluimert
In de welput
Van
Mijn ziel.

Je tenger lijf is woest vertrapt,
Door het barbaarse vuil gehaald.
Maar in de aders
Van mijn bloed
Baadt – als een geest zo licht –
Mijn taal in een Creools gedicht…
Hoog aan de lucht
– In lood gedreven –
Staat je schreeuw
Van eeuw tot eeuw
Geschreven!

[Vertaling: Fred de Haas]

[Papiamentu versie uit: Henry Habibe, Yiu di Tera. Willemstad: Eigen beheer, 1985, p. 30. Nieuwe vertaling.]


Henry Habibe: Mi lenga / Mijn taal

Un yaya
A sinta plama kuenta
Den su skochi
Palabranan
A forsa montoná
Sali yangando den shimís pretá
Tambú a ronka sker anochi
Pusta boka lebumai
E palabranan a galopiá i kokochá
Ritmo di Congo den nan sintura
Nan koló a bira moli
Manera méspel
I papiamentu
Sintimentu
Kurason
Dje yaya
A keda
Manera
Un rosa
Di kandela
Na su lepnan
Kologá…

Henry Habibe: Yiu di Tera, 1985

Een yaya zat eens
Woorden
In haar schoot te strooien:
Ze hoopten zich
Onstuimig op
Tot dansende verhalen,
Wiegend in een strakke jurk.
Een trom spleet roffelend
De nacht:
Katabóem!
De woorden grepen kijvend
Om zich heen en hinkten
Op het Congoritme
Van hun heupen.
Hun kleur werd zacht
Als mispel
En het Papiamentu
– voelend hart van Yaya –
Lag
Als roos
Van vuur
Voor altijd op haar lippen…

Vertaling: Fred de Haas

Henry Habibe – Papiamentu na kaminda/Papiamentu onderweg

For di tempu
Nan a dera mi lombrishi
I m’a gatia mishi
Ku kosnan sin nòmber…

For di tempu
Dje weganan dardu
Koriendo tra’i kachó djingueli
Kantando ‘mi ta pober mi ta pober’

Den mi soño
Katibunan a hisa
Kantikanan na laria
I yayanan a yena nan pecho
Ku kuentanan di Nanzi

Den anochinan
Manera sayanan di strea
M’a ripití i primintí:
‘T’abo t’esun ku mi ta stima!’

den kurá’i skol
nos a stiwa su palabranan
manera un fortalesa
kontra e monster di
‘Aap, Noot Mies
En hoedje van papier’.

Despues Corsen a skaf
Su stansha den ‘Atardi’,
Pierre a primi su zjèitu fo’i tambú
Raúl a sinta midi su melodia
I Luis a troka luango
Den suspiro di orashon

Su trayektoria:
Ayera un rosa di katibu
Awe un kachu di toro
I mañan…?

Mañan su grito
Lo floria shelu di Caribe
Ku su flechanan di flamboyan!

Henry Habibe: Papiamentu na kaminda (1986)

Vanaf de tijd dat ze
Mijn navelstreng begroeven
En ik al kruipend in een
Niemandsland moest toeven…

Sinds de tijd dat ik, nog jong,
Mijn wilde spelletjes verzon en
Dartele hondjes achtervolgde,
Kinderliedjes zong

Zingen er slaven
In mijn dromen
Droeve liedjes, zwelgen
Yaya’s diep van binnen
In verhalen over Spinnen.

In die nachten
– Rokkenvrachten sterrendauw –
deed ik steeds weer in gedachten
een gelofte: TAAL, ik houd van jou!

Het schoolplein wordt
Met Papiamentu volgestouwd:
Een fort
Tegen het ‘Aap-Noot-Mies en
Hoedjes van papier’
Gebouwd.

Toen kwam het ‘Einde van de dag’
Dat Corsen in ‘Atardi’ zag
En Lauffer klonk als een tambú,
Raúl sprak onze spelling toe,
Luis zette de taal van heden
Om in fluisterende bede.

Híerlangs liep je af en aan:
Zo pas nog roos uit slaaf geboren,
Heden weerbaar, stierenhoren…
Maar hoe zal het verder gaan?

Zijn roep zal – bloeiend – in ’t verschiet
Door blauwe luchten ijlen:
Regenboog van flamboyante pijlen!

Vertaling: Fred de Haas @ 2010

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter