‘In de bosjes, Frank, daar ligt hun toekomst!’
door Fred de Haas
Zondagmiddag 6 juni, Delft, Boekhandel Huyser
Presentatie van het boek Tropenkolder
Het was een van die drukkende Hollandse lentemiddagen waarbij de temperatuur aarzelt tussen aangenaam en onaangenaam en waarop de regen nog net niet of nauwelijks door de overdekte lucht dringt. Een trotse uitgever Anton Scheepstra (foto rechts, rood shirt) van Uitgeverij Passage in Groningen introduceerde als eerste spreker de debuutroman Tropenkolder van Marcel de Jong.
Vervolgens gaf de Bonairiaanse Natalie Wanga een toepasselijke introducerende presentatie waarin zij op een leuke manier voor het publiek de meervoudige identiteit van vele caribeñas en caribeños ontleedde door zichzelf en haar ervaringen op de eilanden en in de wereld als voorbeeld te nemen en ook enkele dichtregels van Antonio Machado aanhaalde om haar betoog te illustreren:
Caminante no hay camino
Se hace camino al andar….
(Reiziger er is geen weg, wegen wijzen zich al reizende….), waarbij met ‘de weg’ in dit geval de weg van de schrijver werd bedoeld.
Vervolgens kwam de auteur zelf aan het woord die genereus en uitbundig begon met de schrijver Rudolf Geel te bedanken voor zijn inspirerende en geïnspireerde aanwijzingen tijdens de 6-jaar durende weg die hij, Marcel, had afgelegd voordat het boek eindelijk op de plank stond. Niet dat hij er geen plezier aan had beleefd, integendeel, de weg was een worsteling geweest, maar dan van het aangenaamste soort. Maar nu was ie ten einde en kwam er weer een andere weg: caminante no hay camino… Schrijven is een zoekproces, zei de Jong, langzamerhand leer je je eigen personages kennen en daardoor kom je ook steeds dichter bij jezelf. Maar nu was het dus af en stond het boek in zijn eigen boekenkast tussen de dichter-zeeman Slauerhoff die alleen maar in zijn gedichten kon wonen en de ‘opwaaiende zomerjurken’ van Oek de Jong.
‘Emotie is heel belangrijk’ zei Rudolf Geel in zijn reactie. Het is fijn als een boek goed is geschreven, maar zonder emotie zou het een bedenkelijke zaak worden. Geel haalde als voorbeeld een openingszin aan van Nescio die hem tot tranen toe had bewogen: ‘Jongens waren wij, maar aardige jongens’. Inderdaad, zo is het.
Vervolgens sloot de schrijver de presentatie af door een stuk voor te lezen uit het eerste hoofdstuk van zijn boek Tropenkolder en liet het aanwezige publiek kennismaken met een van die vele absurde situaties die je in de Caribische tropen zoal kan aantreffen. De waarnemend gezaghebber van Bonaire, de heer Peter Silberie, voor Bes-zaken in Nederland, hoorde ernstig toe. Ik zou zijn gezicht wel eens willen zien na het lezen van Tropenkolder.
Toen de spanningsboog voldoende was gestegen hield de Jong op en nodigde hij de luisteraars uit om de rest van het boek maar zelf te lezen…. En zo zou geschieden, te oordelen naar de lange rij die zich voor de signerende schrijver begon te vormen.
Vanaf de eerste bladzij van Tropenkolder – een sleutelroman met autobiografische trekken waarvan het verhaal zich afspeelt aan het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw – wordt de lezer deelgenoot gemaakt van situaties en gebeurtenissen die onafwendbaar naar het grote échec zullen leiden, naar een daverende clash tussen twee culturen, de Antilliaanse c.q. Bonairiaanse en de Nederlandse.
De handeling begint op het verstikkend hete schoolplein van SGB, de Scholen Gemeenschap Bonaire, waar een leraar zijn klas niet in kan omdat de obstructie drijvende, treiterende conciërge Tanga, een voormalige bajesklant, de sleutel van de klas weigert af te geven, in de wetenschap dat hij wordt gesteund door Directeur Maduro, een incompetente, door de katholieke kerk geprotegeerde Bonairiaanse ‘schoolleider’, die Andeweg suikerzoet meedeelt dat hij, Andeweg, als Nederlander de infame geschiedenis van de slavernij heeft geërfd en dus, suggereerde de sluwe blik in zijn ogen, een toontje lager moet gaan zingen. Tanga en Maduro, een onfris duo dat de pest heeft aan Nederlanders. In dezelfde mate als de aan de SGB werkzame Nederlanders de pest hadden aan Bonairianen.
Vanuit dit kweekbed van haat en onbegrip zal zich onstuitbaar een cultureel drama voltrekken dat zich zal manifesteren in een aantal over elkaar heen buitelende gebeurtenissen die door de auteur op meesterlijke wijze en op een zeer onderhoudende, stijlvolle, coherente en transparante manier worden verteld en in de hand gehouden. Een boeiende vertelling met als inzet de strijd tussen twee culturele identiteiten waarvan je je afvraagt of, na 2010, als de huidige staatkundige ontwikkelingen zich doorzetten, de Bonairiaanse identiteit niet langzamerhand zal verdwijnen.
De dragers van het verhaal zijn Frank Andeweg, leraar maatschappijleer en journalist voor een Nederlands-Antilliaanse krant (men herkent het Antilliaans Dagblad), en Wiebe Kramer, een leraar Nederlands, die, net als zijn vriend Frank, ook artikelen voor een krant schrijft. Door hún ogen zullen wij een, volgens hen, lamlendige en corrupte Bonairiaanse samenleving leren kennen. De zware shag rokende Wiebe, die al langer in het Caribisch gebied werkzaam is, heeft de gewoonte om zijn frustraties om te zetten in simplistische en racistische one-liners en ongevraagde adviezen: ‘Nagel die apen aan de schandpaal, Frank!’ Wiebe Kramer heeft een ijzeren discipline in de klas en hij geeft geheel gratis zijn recept voor een goede ordehandhaving door aan zijn vriend: ‘Zet een leerling een keer in de prullenbak! Dat zijn ze thuis gewend!’ Ook schetst Wiebe, zinspelend op de seksuele activiteiten van nogal wat leerlingen, de volgende rooskleurige toekomst voor enkele Mavo-3 meisjes: ‘In de bosjes, Frank, daar ligt hun toekomst!’ Over de collega’s is Wiebe evenmin te spreken: ‘Het is gewoon een lul. Een arrogante klootzak. Net zoals iedereen hier…’ Tja…
Langzaam begin je als lezer wat sympathie te voelen voor Maduro en Tanga. Wie zou niet de pest krijgen aan zo’n neo-koloniaal type als Wiebe Kramer? Maar Tanga raakt dat begrip van de lezer al snel kwijt. Tanga laat geen gelegenheid voorbijgaan om te laten merken dat de Nederlanders wat hem betreft kunnen oprotten en zijn uitspraken worden hoe langer hoe duidelijker: ‘Hier zijn we niet gediend van Hollanders zoals u […] jullie weten alles beter. Maar wij blijven, jullie niet. Nooit. Jullie zijn als kakkerlakken. Die waaien ook altijd verder.’
Directeur Maduro beschuldigt de Nederlanders ervan geen begrip te hebben voor de Bonairiaanse cultuur. Maar voor Andeweg, een sympathieker personage dan Wiebe Kramer, bestaat die cultuur alleen maar uit corruptie, traagheid en lamlendigheid. Zijn klaslokaal is voortdurend op slot, leerlingen komen niet opdagen, iedereen is altijd moe en Tanga heeft geen tijd om kopieën voor hem te maken… Wiebe kan kort zijn over de inheemse cultuur: ‘Schelden, neuken en schreeuwen kunnen ze als de beste!’
Andeweg schrijft scherpe, op reële feiten gebaseerde artikelen over de corrupte politiek van Bonairiaanse politici in samenwerking met Nederlandse bedrijven (je herkent Bouwbedrijf Koop Tjuchem dat smeergelden afboekt als acquisitiekosten) en dat wordt hem niet in dank afgenomen door politici als Janga: ‘Hier zijn we niet gediend van Hollanders zoals u. […] ik zal er persoonlijk voor zorgen dat we niet meer worden betutteld door Nederlanders en mensen zoals u. De toekomst is van ons’. Janga is duidelijk: ‘Zoals hij [= Chávez] de veramerikanisering van Venezuela voorkomt moeten wij de vernederlandsing van Bonaire tegengaan’ en ‘lesgeven in het Nederlands betekent al bij voorbaat dat de helft van de leerlingen geen diploma haalt!’
Voor dit laatste is trouwens wat te zeggen, vind ik.
Ook Andeweg is niet bepaald iemand die over een erg groot empathisch vermogen beschikt. Als zijn Antilliaanse vriendin Minny hem vol trots de – wat onduidelijke – Indianentekeningen laat zien in een van de Bonairiaanse grotten laat hij zich ontvallen: ‘Dat zijn vlekken, geen indianentekeningen’. So much for his understanding!
Het emotionele leven van Andeweg, evenals dat van zijn collega en vriend Wiebe, kennelijk een expert op het gebied van seks met zwarte vrouwen (‘Ze zijn goed. Wild. Primitief lekker’) vertoont geen sporen van enige diepgang. Het zijn allebei verstandsmensen en ze passen van geen kanten op het eiland. Voortdurend botsen ze met de lokale bevolking. Tijdens een politiecontrole (er worden trouwens alleen Nederlanders gecontroleerd, merken ze op) maakt Andeweg een cynisch grapje over extra ontwikkelingshulp in de vorm van georganiseerde boetes. De agent: ‘Wij houden niet van Nederlandse grapjes, meneer.’ De lezer voelt hoe de ondergrondse veenbrand langzaam verder kruipt en elk ogenblik aan de oppervlakte kan komen.
Af en toe betrekt de auteur ook andere personages in zijn verhaal. Glenn is een wat oudere Surinaamse natuurkundeleraar die al dertig jaar op het eiland zit en door zijn anciënniteit onaantastbaar is geworden. Maar ook hij wordt als Surinamer door de Bonairianen gediscrimineerd en heeft zo zijn eigen ideeën over de Antilliaan ontwikkeld: ‘Antillianen geven af op anderen omdat ze onzeker zijn. Hun identiteit bestaat uit verzet tegen ons, tegen jullie, tegen latinos’. Zijn visie op heden en toekomst van het eiland is inktzwart: ‘Het is hier een chaos zonder toekomst. Antillianen missen het vermogen om na te denken en vooruit te kijken.’
In zijn vrije tijd bekommert Glenn zich altruïstisch om Colombiaanse en Dominicaanse hoeren, zowel administratief als klantmatig. Dat is blijkbaar makkelijk te combineren met zijn werk aan het SGB.
Beide Nederlanders, die, net als vele andere Nederlandse passanten, met al hun wortels in de Hollandse klei staan, willen de Antillianen ‘mores’ leren, maar dan wel hún – Nederlandse – mores. Dat lukt natuurlijk niet en hun frustratie neemt hand over hand toe. Ze worden langzamerhand wat paranoïde en zien zelfs de uiterlijke verschijningsvorm van de Bonairianen vanuit het negatieve: ‘Pikzwart kind, veel te dikke lichaam, een dikke neger, een pikzwarte man, een vetklep, negerbillen, dik, lelijk, vette koeien, een pafferige vrouw, drie pikzwarte mannen, een gedrongen Antilliaanse, een moddervette man.’ Een niet onaardige fauna, waartoe ook directeur Maduro behoort die de lesmethode die is ontwikkeld door Andeweg nauwlettend in de gaten houdt. Elk hoofdstuk moet voorzien zijn van een dot katholieke religie. Maduro is niet voor niets van de Kerk afhankelijk. Alles is politiek.
Dwars door zijn tropenkolder heen blijft Andeweg lucide en hij spaart zichzelf daarbij niet. In het begin van het boek vertelt hij ons dat een Antilliaanse leerlinge in Nederland hem eens heeft gezegd dat Nederlanders zo raar ruiken, vooral ’s morgens: ‘naar rot’. Aan het eind van het boek valt hem iets op: ‘Ik stink […] – naar rot, denk ik. Die Antilliaanse leerlinge had toch gelijk!’
Een auteur die dergelijke – ver van elkaar verwijderde – passages zo aan elkaar weet te verbinden, geeft blijk van meesterschap.
De enige onvolkomenheden die ik aan dit boeiende boek (dat overigens vol staat met treffende sfeertekeningen van het prachtige Bonairiaanse landschap) kan ontdekken – een recensent moet altijd iets te zeuren hebben – zijn wat vreemde combinaties en taal- en stijlfouten als: ‘de passaatwind rukt (?) mijn auto binnen’, ‘gortdroge (?) grond’, ‘bewegingsloos i.p.v. bewegingloos (komt nogal eens voor in het boek)’, ‘hij pruilt (?) zijn lippen’, ‘en juist daarom heb je een andere roeping (?) gekozen’, ‘beheerste (?) de gave van het vertellen’, ‘dit zult (?) u bezuren’, ‘te allen tijden’ i.p.v. ‘te allen tijde’. Eén keer ben ik flink in de lach geschoten bij de volgende erotische passage: ‘mijn vingers verkennen trillende haar vochtige innerlijk (!)’. Een wat merkwaardige psychologische verkenning van de vagina, zou je denken….
De correctheid van de Spaanse citaten laat hier en daar te wensen over. Op bladzij 6 van Tropenkolder staat in het liedje van Joe Veras het woord ‘basillo’. Dat bestaat niet in het geschreven Spaans. Bedoeld wordt ‘vacío’ (= leegte) en dan wordt het duidelijk. ‘La primavera etera’ moet zijn ‘la primavera eterna’ (vert. eeuwige lente), fouten als ‘Entrada prohibido’ (vert. ‘verboden toegang’ moet zijn ‘prohibida’,) en ‘Kaya peligro’ (vert. ‘Gevaarlijke weg’ moet zijn ‘peligroso’) zijn wel gecorrigeerd in de verklarende – handige – woordenlijst achterin. Er wordt niet helemaal goed geciteerd uit het liedje ‘Anoche soñé contigo’ (vert. Vannacht heb ik van je gedroomd) van Antony Santos op bldz. 179: ‘Y después, en mis brazos se dormía y lloré porque se tiene alegría’. Dat moet zijn ‘sentía’ en niet ‘se tiene’ (vert. En toen viel hij in mijn armen in slaap en voelde ik blijdschap’).
Als je vloekt in het Papiamento moet je dat wel goed doen. ‘Coño pendeo (!)’ bestaat niet als vloek. Je kan ‘coño’ zeggen of ‘pendeu’ (betekenen allebei ‘klootzak’) of ‘ko’i pendeu’ (betekent ‘klootzakkerij’). Ook moet ‘den’ nadrukkelijk aanwezig zijn in de vloek ‘Bai den coño di bo mama’. Er zijn wel varianten zonder ‘den’, maar Hollanders kennen die niet.
Mijn raad aan alle Hollanders op de Antillen is: vloek nooit in het Papiamento of in het Spaans. Uw accent en geringe beheersing van de vloek zullen u alleen maar belachelijk maken. U zult een willige prooi worden van de Tanga’s en Maduro’s. Gebruik zonodig, naast het Wilhelmus, liever uw eigen krachttermen!
Lees dit boek! Lees Tropenkolder! En huiver!
Auteur: Marcel de Jong, Tropenkolder
Uitgeverij: Passage, Groningen