blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Haas Fred de

Fred de Haas: Grote verdiensten voor de literatuur

door Quito Nicolaas

De Antilliaanse literatuur heeft veel te danken aan Fred de Haas, oud-leraar Frans op de middelbare school op Curaçao. Jarenlang heeft hij werken van bekende en minder bekende Curaçaose dichters vertaald. Grote bekendheid kreeg hij na de vertaling van het werk van auteurs als Jorge Luis Borges, Pablo Neruda, Luis Daal en Franstalige auteurs als Maryse Condé. Hij is ook alom bekend om zijn artikelen in de Ñapa, het weekend bijlage van de Amigoe. Hij snijdt thema’s aan die een dialoog op gang brengen en hanteert een scherpe pen als het onrechtvaardigheid betreft, Antilliaanse taaldiscussie etc. Ter gelegenheid van de 84ste verjaardag van Elis Juliana heeft hij de bundel Hé Patu/Waggeleend vertaald en het licht doen zien. Reden genoeg om Fred de Haas over zijn nieuwste creatie te interviewen.

 

Fred de Haas

Hoe bent u op het idee gekomen om de gedichten van Elis Juliana te vertalen en te bundelen?
In het verleden, om precies te zijn in 1981, werd ik door Poetry International gevraagd om een selectie uit de gedichten van Elis Juliana te vertalen. Elis was toen uitgenodigd om een presentatie te geven op Poetry International, het jaarlijkse literaire festival in Rotterdam. Ik was sinds die tijd altijd al van plan om sommige gedichten nog eens opnieuw – en beter – te vertalen, vooral de ritmische gedichten van Juliana. Maar de tijd verstreek en pas twee jaar geleden besloot ik eindelijk om uitvoering aan mijn plan te geven. Het resultaat was ‘Hé Patu / Waggeleend’, dat verschenen is bij uitgeverij In de Knipscheer.

Waarin onderscheidt Elis Juliana zich van andere Curaçaose dichters?
De poëzie van Juliana is wat thematiek betreft vooral gericht op de Ander. Hij is slechts zelden met zichzelf bezig. Juliana is een ‘opvoeder’. Hij probeert zijn mensen via zijn poëzie een spiegel voor te houden en op milde wijze kritiek uit te oefenen op hun gedragingen, o.a. op hun geestelijke en lichamelijke luiheid, hypocrisie, misplaatste trots en machogedrag. Overigens identificeert hij zich helemaal met zijn volk. Zoals hij zelf heeft gezegd: ‘Mi mes ta pareu na tur kos, tambú i letra’ (Ik ben precies als de rest, in alles, in lied en tekst). Juliana’s poëzie heeft een doel, hij dicht niet om het dichten, maar hij dicht om mensen bewust te maken. Geen l’Art pour l’Art.

De laatste alinea’s van zijn gedichten bevatten vaak een boodschap. Wat is die boodschap en filosofie daarachter?
Hij heeft de Curaçaose maatschappij eens gedefinieerd als een ‘Sistema di kamuflahe’, een verstoppertjescultuur. Dat gold vooral voor de oudere generatie. Dat had ook voordelen, omdat, als je de waarheid verhult, je ook niet gauw een ander op zijn tenen trapt. Maar dat kan ook hypocriet overkomen. Hij heeft wel eens gezegd: ‘Berdat no tin stul pa sinta’ (de waarheid heeft geen stoel om op te zitten). Niet al zijn gedichten bevatten een boodschap, trouwens. Hij speelt ook met de taal louter om de mogelijkheden van het Papiaments te onderzoeken, zoals in ‘Kanta kueru kayente kanta’.
Elis Juliana schreef ook veel korte verhalen. Is het de bedoeling om die ook te publiceren en wanneer?
Het is alleen mijn bedoeling geweest om Elis Juliana onder de aandacht van een groter publiek te brengen dan alleen het Curaçaose, Arubaanse of Bonairiaanse. Ik heb voor dit doel gedichten uitgekozen omdat Juliana zelf ooit gezegd heeft dat hij gedichten het medium bij uitstek vond om zijn gedachten bondig samen te vatten. Korte verhalen zijn natuurlijk leuk om te lezen maar eisen toch meer tijd en ‘zin’ om te lezen. Ik denk dat Juliana voor het grote publiek beter uit de verf komt via gedichten dan langs de weg van zijn verhalen. Gedichten zijn ook zeer geschikt om in de klas te bespreken en te analyseren. Dat zou ook helemaal in overeenstemming zijn met de impliciete wens van de dichter.


Zijn de thema’s Caribisch getint of juist beperkt tot de landsgrenzen?

De thema’s zijn Caribisch en de gebeurtenissen spelen zich af in een Caribische sfeer. Maar de thema’s zijn ook vaak universeel van karakter. De verhalen zouden ook geschreven kunnen zijn door iemand van de andere eilanden of zelfs door een Europese schrijver.’Wazu riba ròndu’, bijvoorbeeld, is een boek met korte verhalen die een algemeen karakter dragen en vaak een grappige pointe hebben of een leuk tafereeltje beschrijven. Die verhalen kunnen het best worden gewaardeerd door mensen die de sfeer op de Antillen kennen en die zich helemaal kunnen inleven in de situatie die door Elis wordt beschreven. Antillianen hebben nu eenmaal een ander gevoel voor humor dan de Europeaan of de Amerikaan. Ze houden van gekke, menselijke situaties waar je schaterend om kan lachen. De Europeaan houdt meer van ‘intellectuele’ humor. Het een is niet beter dan het ander, maar het een kan geschikter zijn om verhalen te appreciëren dan het ander. Voor lezers die ‘van buiten’ komen is het dus lastiger om dezelfde waardering te kunnen opbrengen voor een bepaald verhaal omdat ze het Antilliaanse referentiekader missen.

Welke plaats neemt Elis Juliana in de top tien van Curaçaose dichters. Geef een toelichting? Moeilijk te zeggen. Lauffer en Juliana eindigen eigenlijk ex aequo voor mijn gevoel, maar de kwaliteit van Juliana’s gedichten is constant goed. Lauffer laat nog wel eens een steekje vallen. En, nogmaals, Juliana is niet zo met zichzelf bezig, maar is meestal gericht op de Ander. En zijn taal is voorbeeldig, in alle opzichten. Lauffer is een groot dichter, maar Juliana een tikkeltje groter. Maar dat is zuiver persoonlijk.

Is hij als dichter eerder als aanstichter of een pacifist te beschouwen?
Als je je afvraagt hoe hij zijn kritiek verpakt in zijn gedichten, ja, dan is hij een mild en vredelievend mens in zijn gedichten. Je zal bij hem geen heilige woede tegen het kolonialisme vinden zoals je die wel aantreft bij Frans-Caribische dichters als Césaire of Dumas. Zelfs in zijn meest beschuldigende gedichten (‘Proklamashon’) is hij nog ironisch. Juliana is geen dichter die op de barricades staat. Zijn boodschap is niettemin helder.

Wat kunnen jonge dichters van Elis Juliana leren?
Vakmanschap. Vooral zorgvuldig taalgebruik. Elis Juliana is een typische volgeling van het voorschrift van de Franse dichter Boileau: ‘vingt fois sur le métier remettez votre ouvrage; polissez-le et le repolissez’ (span twintig keer je werk op het weefgetouw; poets het op en poets het nóg eens op). Hij kiest zijn woorden zorgvuldig en is niet tevreden met half werk. Daarbij maakt hij gebruik van allerlei stijlmiddelen zoals rijm, assonantie en alliteratie. Lauffer, daarentegen, heeft iets tegen rijm omdat hij niet in een dwangbuis wil zitten, maar hij vergeet dat rijm ook juist vanwege die dwang heel mooie resultaten kan geven. In zijn vroege werk heeft Pierre Lauffer wèl gebruik gemaakt van rijm, maar dat zijn niet zijn beste producten geworden. Dat verklaart ook, in elk geval deels, zijn weerzin tegen rijm. Lauffer was de meester van het ritme. Maar dat was Juliana ook en daarin was Juliana zelfs schatplichtig aan Lauffer. Ook was Juliana in staat om die stijlmiddelen door zijn perfecte voordracht goed te laten uitkomen. Je hoort de trommels in zijn voordracht en de muziek in de zangerige klanken van de taal, klanken die ook kenmerkend zijn voor Afrikaanse toontalen. Uiteindelijk heeft het Papiaments ook zijn wortels in Afrika. Dat is een van de charmes van die taal. Ook een stuk erfgoed dat je moet koesteren.

Is men op Curaçao eigenlijk bekend met het werk van de dichter?
Het Antilliaanse volk is geen volk van lezers. Juliana is vooral bekend geworden door de persoonlijke manier waarop hij zijn gedichten voordroeg. Hij was een geweldig voordrachtskunstenaar. Hij heeft in 1958 eens, met Norman Morón achter de piano, een show gegeven in Roxy op Pietermaai die tweeënhalf uur duurde. De mensen zaten op het puntje van hun stoel. Ook zijn z’n gedichten door hem op de plaat en later op CD gezet. Dus op Curaçao is hij bekend vanwege zijn voordracht. Daarom is ‘Hé Patu’ zo bekend geworden. Het is door Padú Lampe (‘Padú del Caribe’) op muziek gezet en door honderden schoolkinderen in alle klassen van de Antillen gezongen.

 

Elis Juliana

Elis Juliana

Onlangs hield u een pleidooi om een standbeeld voor Elis Juliana op te richten. Waarom?
Elis Juliana is in veel opzichten een rolmodel voor iedereen. Hij heeft laten zien wat je allemaal kan bereiken door je hele leven hard te werken en bescheiden te blijven. Juliana is een autodidact. Hij heeft heel veel zelf moeten ontdekken, leren en ontwikkelen. Dat verdient bewondering. En des te meer bewondering omdat hij zijn talenten echt heeft benut. Hij was niet alleen dichter, maar ook schrijver, voordrachtskunstenaar en tekenaar. Ook heeft hij zich beziggehouden met het bestuderen van de Curaçaose geschiedenis via archeologisch onderzoek. Hij ging, samen met pater Brenneker, op bezoek bij oudere mensen om hun verhalen en liederen te noteren. Hij heeft heel veel materiaal verzameld dat nog allemaal bestudeerd kan worden. Kortom, Juliana is een landgenoot op wie je trots kan zijn. Een prima vervanging voor het standbeeld van Stuyvesant zou ik zeggen.

 

[uit Caribe Magazine, 26 oktober 2011]

‘Curaçaoënaars van de oude stempel zijn een beetje huichelachtig’

Hij gaf Franse les aan het Radulphus College op Curaçao. Een leerling van zijn klas keek even door het glas van de deur waarmee de twee lokalen verbonden waren en ging weer zitten. “Even later kwam de collega uit de andere klas binnen. Een Nederlander. Hij zei: ‘Welke makaku stond bij mij door het raam in de klas te kijken!’ Ik sta nog perplex, als ik hieraan terugdenk”, vertelt Fred de Haas. “Ik vroeg me af waarom de leerlingen zijn collega niet aanvlogen, maar opeens drong het tot me door. Ze waren bang. Ze dachten, bewust of onbewust, dat ze nooit van school of van het eiland zouden raken als ze moeilijkheden zouden maken. Die angst stamt nog uit de slaventijd.”

Een vergelijkbare herinnering heeft De Haas aan de rellen van 30 mei 1969, vier jaar later. De Nederlandse leraren overwogen de mogelijkheden om weg te komen van de school, bang dat het geweld in de stad zich persoonlijk tegen hen zou richten. “De gezichten stonden somber en één leraar zei: ‘Geef me een geweer. Dan schiet ik ze allemaal kapot.’ Hij begrijpt er helemaal niets van,dacht ik toen.”

Dergelijke incidenten vormden de directe aanleiding voor De Haas om cultuur een nog belangrijkere rol te laten spelen tijdens en buiten de les. “Ik vatte het plan op om een tambú-groep op te richten met leerlingen. Ze wilden het eerst niet, maar ik hield hen voordat de tambú echt iets van hen was, van de Antilliaanse cultuur. Uiteindelijk kregen ze er plezier in en traden ze op, uitgedost in door henzelf gemaakte min of meer traditionele kleding.” De Haas richtte ook een Aguinaldo-groep op, zorgde ervoor dat een leerling van Luciano ‘Chan’ Koots, de benta leerde bespelen en organiseerde culturele shows in samenwerking met Toni Halabi op Curaçao en met Robbie Schouten en Halabi op Aruba.

Inmiddels is De Haas 73 en al jaren met pensioen, maar eigenlijk geeft hij nog altijd les. Niet op school, maar door middel van krantenartikelen over de Caribische literatuur, ingezonden brieven en vertalingen van Papiamentstalige, Franstalige en Spaanstalige gedichten. Op 25 september wordt in Amsterdam zijn vertaling gepresenteerd van de dichtbundel Hé Patu/Waggeleend van Elis Juliana, een dichter van onschatbare waarde voor de bewustmaking van de Curaçaose bevolking, een man die volgens De Haas een standbeeld verdient.

Juliana stelt in zijn werk niet zichzelf centraal en weet als geen ander de gevoelens van schaamte en minderwaardigheid van Curaçaoënaars te verwoorden. “Curaçaoënaars van de oude stempel zijn onzeker, een beetje huichelachtig. Ze durven niets direct te zeggen, maar gebruiken verhullende taal. Juliana merkte dat in de gesprekken die hij voerde met oudere generaties. Ze spraken zonder daarbij hun echte gevoelens over te brengen. Ik sprak ooit een keer met een Antilliaanse politicus in Nederland hierover en hij zei: Curaçaoënaars zijn negentig procent harimentu (gelach) en tien procent bullshit. Hij meende het. Ik snap het. Kijk maar hoeveel er gelachen wordt door Antillianen.

Natuurlijk, veel Antillianen functioneren gewoon goed in de maatschappij, maar die lacherige houding zit er gewoon in. Dat betekent dat er iets fout zit met het zelfbeeld. Curaçaoënaars kregen decennia lang te horen dat hun cultuur niet deugde, hun tradities niet deugden en dat hun taal inferieur was. Die gedachte hebben ze overgenomen. Ze hebben jarenlang een imitatiecultuur gehad.Schrijvers op de Antillen zijn begonnen met schrijven in het Nederlands. Ik meen dat het Luis Daal was, die nog in 1941 zei dat ‘verheven’ ideeën beter konden worden uitgedrukt in het Nederlands, Engels of Spaans dan in het Papiaments. Tegelijkertijd nam Nederland nooit de moeite om de Nederlandse taalgoed te onderwijzen op de eilanden. Dat gebeurde pas na de komst van de Shell en de Nederlandse werknemers. De Fransen onderwezen wel de Franse taal in hun kolonies. De bevolking die naar school is gegaan, spreekt perfect Frans. Dat betekent niet dat ze niet de pest hebben aan de Fransen.”

Maakte dat een groot verschil?
“De Fransen zijn honderd keer arroganter dan de Nederlanders. Dat irriteerde de zwarte intellectuelen zo dat ze zich hoelanger hoe meer bewust werden van de waarde van hun eigen tradities. De geprivilegieerde inwoners van de Franse kolonies gingen al heel vroeg studeren in Parijs,richtten tijdschriften op en schreven felle poëzie en artikelen tegen dementale kolonisatie. Zo was er de ‘négritude’-beweging van Aimé Césaire die draaide om de zwarte identiteit en die op Afrika gericht was. Maar de kolonies in het Caribisch gebied hebben niets gemeen met Afrika. Op de Franse Caribische eilanden was er sprake van een geheel eigen cultuurbeweging, die bepaald werd door mensen van Afrikaanse afkomst, maar ook door Indiërs en Chinezen. Op Curaçao kwam de bewustwording van een eigen identiteit veel later tot stand en toonden de meeste critici zich toch vol begrip voor de koloniale machthebbers.Maar in de tambú-liederen leefden de zangers zich uit en spuiden naar hartenlust hun kritiek op de regering. Zo had je Shon Kolá met zijn kritiek op de Democratische Partij, de partij van de blanke protestanten, de Nederlandse passanten en de Surinaamse immigranten. Shon Kolá veegde de vloer aan met de politici van de Democratische Partij. Maar daar bleef het bij. Een van de eersten die zich echt boos maakte, was Frank Martinus Arion. Hij beschuldigde de Nederlanders ervan dat ze in de afgelopen 350 jaar geen greintje beschaving hadden gebracht. Niet helemaal ten onrechte.

U was vast bij de herdenking van de slavernijopstand.

“Ik heb over mijn aanwezigheid bij zulke gelegenheden dubbele gevoelens. Ik interesseer me wel voor het fenomeen, maar ik vind dat herdenken meer een zaak is van mensen die er meer bij betrokken zijn.Ik kan toch niet voelen wat mensen beleven die hier meer verwantschap mee hebben. Ik wil geen bermtoerist zijn, iemand die uit nieuwsgierigheid komt kijken. Het is goed om de slavernij te blijven herdenken, zolang mensen nog steeds moeite met het verleden hebben. Alleen moet herdenken wel uit het hart komen. En de slachtofferrol moet worden vermeden. Herdenken heeft ook een functie als waarschuwing tegen discriminatie, want die is met de slavernij in alle hevigheid begonnen en duurt nog altijd voort. Maar ja, je moet ook niet verwachten dat er op woensdag geen sprake meer is van slavernij als ie op dinsdag wordt afgeschaft. Nederland is 350 jaar aan de macht geweest. Helmin Wiels kan dat vacuüm niet zomaar opvullen en anderen ook niet. Curaçao zal echt wel eens onafhankelijk worden, alleen nu nog niet.”

Het zijn ideeën die ik eerder zou verwachten bij een iemand met een donkere huidskleur in traditionele kleding.
“Ik krijg veel scheldbrieven. Ze noemen me een racist, een negervriend en soms een fellow traveler, een vroegere benaming voor mensen die met de communisten heulden. Wat een niveau! Mensen gaan meteen schelden en komen niet met argumenten. Ik vind dat Wiels soms verstandige dingen zegt. Vooral als hij in besloten kring tegen zijn mensen spreekt. Hij neemt de moeite om de mensen bewust te maken van hun geschiedenis.Hij heeft ook ooit een spotje opgenomen, waarin hij een banaan opeet achter tralies. Ik vond dat een goede grap. Hij houdt sommige mensen gewoon een spiegel voor en maakt duidelijk dat ze vroeger als apen gezien werden.Natuurlijk maakt Wiels ook fouten. Hij doet, bijvoorbeeld, Hugo Chávez na. Nadoen is altijd zwak. Er is een ander politiek tijdperk voor Curaçao aangebroken. Dat gaat van ‘au’. En het feit dat je door je eigen mensen geregeerd wordt, betekent nog niet dat je goed geregeerd wordt. Goed regeren betekent dat de belangen van de Curaçaose bevolking worden gediend, niet alleen die van jezelf. En het allerbelangrijkste blijft natuurlijk het belang van het kind, de toekomstige burger. Het zou verstandig zijn als de regering besloot om Engels de instructietaal van de school te maken om het Antilliaanse kind zoveel mogelijk kansen in de wereld te geven.”

Waarom Engels?
“Engels is een wereldtaal en voor een Antilliaan gemakkelijker dan Nederlands, want er zitten veel Romaanse woorden in en mensen horen het veel meer om zich heen. Nederlands als instructietaal slaat in deze tijd nergens meer op en leraren hebben ook geen zin meer om Nederlands te spreken tegen hun leerlingen. Spaans is niet echt een wereldtaal.Dat spreekt men eigenlijk alleen in Spanje en Zuid-Amerika. Als de regering besluit om Engels als onderwijstaal te gebruiken, dan krijgen docenten ook een echte uitdaging en hebben kans om zichzelf te ontwikkelen via cursussen elders in het Caribisch gebied of daarbuiten; ze kunnen dan ook over goede leerboeken beschikken. De Antilliaanse regering zou contact kunnen leggen met goede universiteiten in de Verenigde Staten om zo’n overgang te begeleiden. In het lager onderwijs zou natuurlijk Papiaments moeten worden gebruikt en als kinderen eenmaal een goede basis hebben in de moedertaal, kunnen ze spelenderwijs bekend gemaakt worden met Engels, bijvoorbeelddoor aardrijkskunde- of geschiedenislessen in het Engels.”

Tegenstanders zeggen dat het Papiaments een te kleine woordenschat heeft.

“Het Frans, het Engels en het Spaans zijn oude talen. Die hebben allerlei woorden kunnen absorberen, in de eerste plaats uit het Latijn. De woordenschat en de grammatica hebben zich over 1500jaar ontwikkeld. Het Papiaments bestaat nog niet zo lang en is pas 500 jaar geleden begonnen in de slavendepots, maar het is nu wel een volwaardige taal.Het is echter ook een taal die maar door 300.000 mensen wordt gesproken en daar kom je niet zo ver mee in de grote wereld. Je moet kinderen opvangen in hun moedertaal. Dat stelt ze op hun gemak en dat ben je ook aan hun onzekere gevoelens verplicht. Je moet ze bewust maken van hun eigen geschiedenis in hun moedertaal en veel verhalen en gedichten lezen, bijvoorbeeld Atardi van Jozef Sickman Corsen, Balada di Buchi Fil van Pierre Lauffer en Hé Patu van Juliana en nog zoveel andere juweeltjes uit de Papiamentstalige literatuur. Je moet kinderen leren waar ze vandaan komen en wat hun plaats in de wereld is. Dat biedt hen houvast. Je moet zorgen voor belangrijke bewustwordingsmomenten in hun leven. Zeg niet dat ze iets moeten doen omdat jij het zegt, maar leg uit waarom het zin heeft dat ze bepaalde dingen leren. Dat ze zich later dankbaar herinneren wat meester Huppeldepup zei. Bied ze perspectief. Kinderen moeten niet denken dat Curaçao de navel van de aarde is. Maar ze moeten weten waar Curaçao ligt en wat er allemaal voor mensen en landen om Curaçao heen liggen. Begin maar met de geschiedenis van de indianen. Vertel ze over Columbus, over de Spanjaarden, de Nederlanders, de opstand in Haïti, de slaventijd, devrijwording en de invloeden die dat allemaal heeft gehad op het volkskarakter. Ze hebben niets meer te maken met Afrika,maar wel met flarden van de Afrikaanse cultuur. Niet iedereen hoeft de tambú te dansen, maar bewaar dat erfgoed en maak de kinderen bewust vanhet feit dat ze over dit erfgoed kunnen beschikken en er trots op kunnen zijn.”

Gaat u niet voorbij aan de aanwezigheid van de Nederlandse gemeenschap op Curaçao?

“Het is niet uitsluitend de taak van de Antilliaanse regering om ervoor te zorgen dat de Nederlandse gemeenschap het naar z’n zin heeft. Nederlanders maken maar een heel klein deel van de bevolking uit, dat heel goed voor zichzelf kan opkomen. Daar zijn ze slim genoeg voor. Dat betekent natuurlijk zeker niet dat je ze moet discrimineren vanwege het verleden. De huidige generatie Europeanen kan er niets doen wat hun voorouders gedaan hebben. Ik vind trouwens, dat Nederland de morele plicht heeft om tot het eind te helpen bij de ontwikkeling van de voormalige koloniën. Net zoals je een kind helpt, ook al schopt het tegen je aan.”

Politici zullen het wel eens zijn met het geven van prioriteit aan onderwijs. Waarom lijkt het dan toch niet te lukken?
“De regering moet zorgen voor meer sturing. Men moet goede opleidingen creëren, goede leerboeken beschikbaar stellen op school en docenten verplichten om ze te behandelen. Desnoods zetten ze er maar een sanctie op, als een soort stok achter de deur. Voor de hoofden van school, niet voor de leraren. Dat zijn over het algemeen geen erg weerbare types, geen mensen die luid protesteren. Onderwijzers en leraren moet je beschermen. Ze worden altijd als sluitpost gezien, terwijl ze zo’n essentieel onderdeel zijn in de opvoeding. Maar ja, met onderwijs kan de politiek niet scoren, hè? Aan de andere kant moeten onderwijzers en leraren wel leren om samen te werken, want het zijn vaak allemaal baasjes in hun eigen klas. Dat was ook de kern van het internationale leerplan dat ik samen met collega’s van internationale scholen uit Argentinië, Canada, Oostenrijk, Frankrijk en Nederland mocht helpen ontwikkelen. Leraren moeten hun eigen vak onderwijzen,maar er ook voor zorgen dat ze daarbij allemaal een aantal onderwerpen behandelen als, bijvoorbeeld, burgerschap, geschiedenis, de inventiviteit van de mens, enzovoorts. Daar kun je het bij muziekles over hebben, bij taal, bij alle vakken. Aan het einde van vier jaar middelbare school laat je ze een groot opstel schrijven om ze de kans te geven te laten zien dat ze er iets van hebben begrepen. Geef leraren een focus om onderlinge samenwerking te bevorderen. Goede opleidingen voor leraren en onderwijzers zijn cruciaal. Geen gebeunhaas voor de klas. Maar dat kost geld en moeite.”

Zou u eigenlijk niet veel liever nog steeds voor de klas staan?
“Nee. Ik schrijf nu artikelen, waarmensen misschien iets aan hebben. Ik heb niet de idiote pretentie dat mensen volgende week gaan doen wat ik zeg, maar misschien worden er een paar mensen,een paar leraren aan het denken gezet. Ik weet dat sommige politici ook mijn stukken lezen. Ik hoor het soms als ze formuleringen gebruiken die ik kort daarvoor heb opgeschreven. Dus een beetje invloed heb ik wel. Ik hoop dat mensen er hun voordeel mee kunnen doen. En daar ga ik mee door zolang ik kan.”

De band die Fred de Haas heeft met Zuid-Amerika, komt voort uit zijn liefde voor Zuid-Amerikaanse muziek. Reeds als tiener was hij een groot bewonderaar van Los Paraguayos, Los Panchos en de Sonora Matancera. “Ik hield van het ritme. Tegelijk met mijn taalstudie ben ik begonnen met het beoefenen van de Zuid-Amerikaanse muziek. Ik zocht mensen om muziek mee te maken en kwam in contact met Angel Salsbach, die in die tijd in Utrecht landmeetkunde studeerde. Hij had een nicht die voor onderwijzeres studeerde, een fantastische meid, met wie ik later verloofd was en met wie ik zou gaan trouwen. Toen besloot ik om ook het Papiaments te leren.” Omdat Antillianen destijds terug naar de Antillen moesten om te helpen bij de opbouw van hun land, raakte de verloving uit, maar de liefde voor het Caribisch gebied bleef.

Tot op de dag van vandaag is De Haas leider, zanger, gitaristen presentator van het Latijns-Amerikaanse Ensemble Alma Latina. Hij is nu getrouwd met een Arubaans-Curaçaose vrouw.

[uit Amigoe Ñapa, 24 september 2011]

Spaans benauwd en het been van Stuyvesant

door Fred de Haas

Onderstaande brieven tonen de Spanjaarden die omstreeks het midden van de 17e eeuw nog heer en meester waren in het Caribisch gebied in al hun menselijkheid. Zij waren naar ‘de West’ (Las Indias) gestuurd om de belangen van de Spaanse monarchie te verdedigen en verkeerden vaak in weinig benijdenswaardige omstandigheden. Don Lope López de Morla, don Ruy Fernández, don Diego Guajardo Fajardo, de mensen waar het hier over gaat, waren commandanten in dienst van de Spaanse koning, gelegerd op Bonaire, Curaçao en St. Maarten, die soms jarenlang vergeefs wachtten op een antwoord van de Spaanse Kroon op hun brieven en noodkreten. Het waren soldaten die zich verwant voelden met de soldaten tegen wie zij moesten vechten, soldaten die elkaar met wederzijds respect behandelden als zij elkaars krijgsgevangenen waren (zie de correspondentie van Fuenmayor met Stuyvesant).

Deze Spanjaarden waren degenen die, lang voordat de Hollanders kwamen, de scepter zwaaiden op de eilanden waarvan een deel ooit de Nederlandse Antillen zouden worden en – in het prille begin van de 21ste eeuw – semi-onafhankelijke eilanden of gemeentes van Nederland.

Spanjaarden en Hollanders schreven elkaar in de 17e eeuw in het Latijn of in het Spaans en spraken met elkaar via tolken. Hun brieven geven een goed inzicht in de manier waarop zij streden, leefden en dachten. Het Spaans waarin de brieven zijn gesteld is soms verrassend beeldend. Ook Peter Stuyvesant speelt in onderstaande brieven een rol en verliest zijn befaamde been in een gevecht met de Spanjaarden.

De Spaanse teksten, in de eerste helft van de 20e eeuw bijeengebracht door Irene A. Wright B.A., werden uitgegeven door het Historisch Genootschap in 1935 bij Kemink en Zoon N.V. Over den Dom te Utrecht onder de titel Nederlandsche Zeevaarders op de eilanden in de Caraïbische Zee en aan de kust van Columbia en Venezuela gedurende de jaren 1621-1648. Prof. Dr. C.F.A. van Dam heeft toen de vertaling verzorgd. De Spaanse teksten zijn opnieuw door mij vertaald; ook heb ik de oude 17e eeuwse Spaanse versie wat gemoderniseerd, zodat deze eventueel kan worden gebruikt voor onderwijsdoeleinden.

De in het Nederlands gestelde inleidingen zijn door de auteur van dit artikel (FdH) geschreven en gebaseerd op historische feiten. De korte gedeelten die over de Spaanse commandanten gaan zijn fictief en geschreven met de bedoeling aan te geven dat het hier om gewone Spaanse mensen gaat die elk met hun problemen en verantwoordelijkheden zaten.

De historische bronnen worden eerst in het Spaans geciteerd. Onmiddellijk daarna volgt de Nederlandse vertaling.

Het zou niet onredelijk zijn om de literatuur van Caribische eilanden als Curaçao, Aruba, Bonaire en St. Maarten te laten beginnen met de Spaanse brieven, waaruit bovenstaande fragmenten zijn gekozen. Dat zou op zijn minst het sociale en literaire perspectief veranderen van waaruit men nu naar de eilanden pleegt te kijken. De (literatuur)geschiedenis van deze eilanden begint met de Indiaanse bevolking, de Spanjaarden en de Nederlanders. In die volgorde.

Philips IV en zijn Caribische bezittingen

Ja, Curaçao was hij in 1634 kwijtgeraakt aan de Hollanders. Maar Philips IV had wel iets anders aan zijn hoofd dan zich te bekommeren om die paar eilanden in de Caribische zee. Het glorieuze verleden, de schitterende overwinningen, de heerschappij op zee, de schatten van de Azteken en de Inca’s, de kracht van de Spaanse legioenen behoorden goeddeels tot het verleden, maar hij droomde er nog steeds van de oude luister van het grote Spaanse rijk te herstellen.
Het zou echter bij een droom blijven. Zestig jaar lang hadden de Spanjaarden de wegen naar het Westen en het Oosten gecontroleerd, maar na 1640 zouden zij hun macht verliezen aan andere Europese mogendheden en zouden ze administrateurs worden van hun eigen overzeese bezittingen. Nee, Philips had andere zorgen. Frankrijk had Spanje de oorlog verklaard en een verbond gesloten met de Hollanders om de Spaanse Nederlanden onderling te verdelen, Paus Urbanus XVIII was geen vriend van Spanje en zou de ineenstorting van het Spaanse rijk met een welgevallig oog gadeslaan en in 1639 was zijn Armada onder bevel van de grote Oquendo door Tromp bij Duins verslagen. In 1640 was er een opstand uitgebroken in Portugal en Catalonië, waardoor hij maatregelen moest nemen tegen de macht van de Portugezen in zijn Spaanse bezittingen overzee om een door hem gevreesde vijfde colonne te voorkomen. Zijn leger was op de Montjuich bij Barcelona door de Catalanen verslagen en in Frankrijk bij Rocroy door Condé. En Holland, een Calvinistische verzameling losse provincies met allerlei tegengestelde belangen, bleef een luis in de pels van de eens zo machtige, goed gestructureerde Spaanse monarchie. Nee, die paar eilanden ver weg konden hem nauwelijks boeien. Hij had de oplossing van dat probleem overgelaten aan een Oorlogsraad, de Consejo de Curazao, die niet veel kon uitrichten en na de nederlaag van Oquendo bij Duins zijn tanden had verloren. Tijd om de brieven van zijn commandanten in het Caribisch gebied te beantwoorden had Philips niet. Hij had andere zorgen aan zijn hoofd.

*

Don Lope López de Morla: van Curaçao naar Coro

Kapitein don Lope López de Morla was in de jaren ’30 van de zeventiende eeuw een belangrijk man op Curaçao. Waarschijnlijk had hij nog een andere functie dan die van militair bevelhebber, want van dit laatste kon je nauwelijks spreken, gezien het feit dat er in totaal maar 8 Spanjaarden en een betrekkelijk klein aantal weerbare Indianen op het eiland zaten.
Toen Johannes van Walbeeck – voor de Spanjaarden “Juan de Balbeque” – het eiland bezette, werden de onderhandelingen gevoerd door Juan Mateos, de hoogste justitiële ambtenaar ter plaatse.
De Morla, verraden door een Indiaanse vertrouweling, een zekere Adriaan, werd met de andere Spanjaarden en de inheemse bevolking – op 14 gezinnen na – door Van Walbeeck op transport gesteld naar Venezuela en op 15 mijl van Coro aan land gezet.

Hoewel De Morla berooid en ontredderd aankwam in Venezuela belette dit hem niet zich in te zetten voor de Indianen die hem trouw waren gebleven en die nu gedesoriënteerd in Cumarebo rondliepen. Hij trok zich hun lot aan en bepleitte hun behouden terugkeer bij gouverneur Francisco Núñez Melián.

Don Lope zette zich, berooid en ellendig, aan de wrakke stellage die hem tot schrijftafel diende in Coro en dacht na over de inhoud van de brief die hij aan de Spaanse gouverneur Francisco Núñez Melián zou gaan schrijven. Hij had het te doen met de Curaçaose Indianen met wie hij door de Hollanders op transport was gesteld naar het vasteland van Venezuela. Dat was immers de prijs geweest die hij en het geringe aantal van zijn Spaanse lotgenoten had moeten betalen voor het sparen van hun leven. De Hollandse bevelhebber Juan de Balbeque had er geen gras over laten groeien en hun met een paar honderd inheemse Indianen aan boord van een Hollands schip gebracht en naar Venezuela verscheept. En nu zaten ze daar met zijn allen. De Indiaanse families waren er slecht aan toe. Enkelen waren al het binnenland ingetrokken en de rest leidde een kommervol bestaan in Cumarebo of werd in dienst gehouden door de Spanjaarden. Ja, don Lope had het met hen te doen. Ze waren hem altijd trouw gebleven op Curaçao en ze verdienden het om terug te keren naar de eilanden waar ze thuishoorden. Hij was vastbesloten met hen mee te gaan. Dat zou voor hem een mooie gelegenheid zijn om die Hollanders een lesje te leren. Ja, hij zou Núñez de Melián om hulp vragen en zo proberen te bewerkstelligen dat de Indianen konden terugkeren naar een eiland dat nog niet door de Hollanders was bezet. Hij besloot zijn wederwaardigheden zo kort en bondig mogelijk aan de gouverneur te schrijven en een lans te breken voor ‘zijn’ Curaçaose Indianen:

El enemigo me echó quince leguas de este puerto, con la gente de la isla, excepto catorce casas que este perro de Adrián, que fue él que me destruyó, las redució a que se quedasen con el enemigo. La cual gente, señor, queda en Cumarebo; yo en este lugar de Coro, tan pobre y desdichado con tan solamente la camisa que saqué en el cuerpo, de que es testigo todo en este lugar de la manera que entré en él, y estoy tan sin remedio que sólo la limosna que en San Francisco se me ha hecho de darme de comer y de algunos vecinos con que he podido vivir.
No quiero cansar a vuestra merced con mis trabajos y desdichas y en el miserable estado que estoy, porque aun contadas dan pena. Yo quedo aquí, sólo teniendo de consuelo el qu mis causas; y así, mi señor, si es posible el socorrer aquella isla, lo que mi desventurado estado y mi persona pueden ofrecer es el ir a morir en defensa de aquella isla, y en el servicio de mi rey y señor, que con llevar el lugar del más mínimo soldado lo tendré a dichosísima suerte.
Suplico a vuestra merced, si vuestra merced es servido de darme licencia, quisiera amparar esta gente, pasándole a la isla de Uruba, donde estuviera recogida hasta que su majestad, el rey, mi señor, mandara otra cosa; porque en esta tierra es imposible sustentarla, por la pobreza de ella, y mi poco posible, y de quedarse en ella, se han de perder y dividirse, como se han perdido más de treinta casas, como a vuestra merced tengo dado cuenta, que están en estas partes. Y así, si a vuestra merced le parece, le pasaré a Uruba haciéndome merced de un mandamiento para que ninguna persona de cualquier calidad y condición que sea me oculte ninguno, ni me impide el pasarlos, antes me den el favor y ayuda necesario para su cumplimiento; y así suplico a vuestra merced me haga merced y favorezca, pues es causa tan piadosa de si hubiere alguna fragata en ese puerto de mandarle que venga a éste para pasar esta gente, a la cual fragata me obligo de cargarla en Uruba y darle el interés justo que a vuestra merced le pareciere que merece. Y en todo, mi señor, quedo esperando lo que vuestra merced me mandare y ordenare, sin tener más bien que el reconocerme y haber reconocido siempre ser criado de vuestra merced, cuyas causas le suplico las mire como de quien está con la necesidad y pobreza que yo estoy y en tan miserable estado, de que doy a Dios infinitas gracias.

Y guarde Nuestro Señor a vuestra merced con los acrecentamientos y aumentos de mi deseo.

Coro, 2 de setiembre de 1634 años.

Don Lope López de Morla
(Sevilla, Archivo de Indias 54-3-7, Sto Do 156 )e vuestra merced, como quien es, y con su cristiano y honrado pecho, me ha de amparar y favorecer

De vijand (= de Hollanders) heeft me op een afstand van 15 mijl van deze haven (= Coro) aan land gezet, tegelijk met de inheemsen van het eiland (= Curaçao), met uitzondering van de 14 gezinnen die door die hond van een Adriaan (de man die mijn ongeluk heeft bewerkstelligd) overreed waren om bij de vijand te blijven. Deze mensen, heer, verblijven in Cumarebo. Ikzelf zit, berooid en ongelukkig, in Coro met alleen het hemd dat ik aan mijn lijf heb. Alle mensen uit deze plaats kunnen getuigen hoe ik hier aankwam. Ik ben zo verstoken van alles dat ik alleen heb kunnen leven dankzij het feit dat mensen in San Francisco en enkele inwoners mij uit naastenliefde te eten hebben gegeven.
Ik wil u niet vermoeien met het schilderen van mijn ellende en ontberingen en van de ongelukkige toestand waarin ik mij bevind, want van het verhaal alleen al zou je treurig worden. De enige hoop hier put ik uit de gedachte dat u, eerlijk en christelijk van inborst als u bent, mij zal beschermen en begunstigen. En, heer, als het mogelijk is om dat eiland te hulp te komen, kan ik u, in de ongelukkige toestand waarin ik verkeer alleen maar aanbieden om te gaan sterven bij het verdedigen van dat eiland en ik zal, in dienst van mijn heer en koning, mij zeer gelukkig prijzen als ik dat kan doen als eenvoudig soldaat.
Ik smeek u, indien u dit goed vindt, om die mensen in bescherming te nemen door hen naar het eiland Aruba over te brengen waar zij zouden kunnen wonen totdat zijne majesteit, mijn heer en koning, hierover anders mocht beschikken. Want het is onmogelijk hen in dit gebied in leven te houden, want de grond is arm en ik kan weinig voor hen doen. Als ze hier zouden moeten blijven zouden ze verloren zijn en verstrooid raken, zoals dit al is gebeurd met meer dan dertig gezinnen hier. Maar dat heb ik u reeds verteld. En, als u het goed vindt, zal ik hen naar Aruba brengen en misschien kunt u mij dan een bevelschrift meegeven zodat niemand, van welke rang of stand dan ook, een inheemse voor mij verborgen kan houden of mij beletten hen over te varen, maar mij veeleer de nodige hulp zal bieden om,in overeenstemming met de inhoud van het bevelschrift, de overtocht mogelijk te maken. En dus smeek ik u om mij deze gunst te verlenen; immers het zou van mededogen getuigen een fregat, mocht dit in de haven liggen, hierheen te zenden om deze mensen over te varen. Ik verplicht mij er toe dit fregat op Aruba van lading te voorzien en hieraan de aandacht te geven welke het naar uw oordeel verdient. Hoe dan ook, heer, ik wacht op wat u mij mocht bevelen en opdragen. Ik kan alleen maar bevestigen, zoals ik dit altijd heb gedaan, dat ik voor altijd uw dienaar ben, wiens zaak ik u smeek te bekijken als die van iemand die in de staat van armoe en nood zit waarin ík mij bevind. Waar ik God overigens oneindig dankbaar voor ben.

Moge God u bewaren met alle voorspoed die ik u toewens.

Coro, 2 september 1634

Don Lope López de Morla

*
Don Diego Guajardo Fajardo: Sint Maarten

Uit de brieven die de commandant van het Spaanse garnizoen op St. Maarten in 1644 naar de koning van Spanje schrijft doemt het beeld op van een trouwe soldaat die wanhopig probeert de eindjes op het eiland aan elkaar te knopen. Don Diego zit daar met een garnizoen van ongeveer 250 man, waarvan nauwelijks de helft van de soldaten, verzwakt als zij zijn, in staat is de wapens te hanteren.
Zijn manschappen lijden aan alles gebrek, maar vooral aan voedsel en munitie. Ze proberen wat groente te verbouwen en wat vee te fokken om niet van honger om te komen. Diego weet dat zijn mannen maar al te graag zouden deserteren om aan hun wanhopige situatie te ontkomen. Niet dat het slechte soldaten waren, maar het valt nu eenmaal niet mee om op 4 ons scheepsbeschuit per dag te moeten leven.
Ze moeten daarbij voortdurend op hun hoede zijn voor de Hollandse vijand die er op uit is St. Maarten te heroveren en elk ogenblik met zijn schepen op de rede kan verschijnen.
De ene brief na de andere die Don Diego schrijft om hulp blijft onbeantwoord.

Don Diego staarde peinzend over de diepblauwe Caribische zee. Al vier jaar schreef hij brief na brief aan Zijne Katholieke Majesteit in Spanje. Keer op keer had hij de moeilijke omstandigheden waarin hij verkeerde uitgelegd en om hulp gevraagd, maar geen brief werd beantwoord en hulp bleef uit. De paar honderd soldaten over wie hij het bevel voerde in de vesting St. Maarten moesten leven op 4 ons scheepsbeschuit per dag en van het beetje groente dat ze probeerden te kweken op de onvruchtbare grond. Sommigen waren al jaren op het eiland en over hun vechtlust maakte don Diego zich geen illusies. Hij durfde de officieren ook niet op verkenning op zee te sturen omdat hij bang was dat ze zouden deserteren. Maar hij was door de Kroon aangesteld om het eiland te verdedigen tegen de Hollanders, de Fransen, de Engelsen en de piraten en hij bleef op zijn post. Gelukkig dat de Hollanders niet zo geïnteresseerd waren in het koloniseren van gebieden, maar zich liever bezighielden met smokkelhandel en zeeroverij. Hoewel………ze hadden zich nu stevig genesteld in Curaçao en misschien koesterden ze andere plannen.
Hij besluit om toch maar weer eens een bericht naar Spanje te sturen waarin hij de benarde situatie waarin hij verkeert nog eens zal uitleggen. Het eiland had pas een belegering door de Hollanders doorstaan, maar het zou niet lang duren, vreesde hij, of ze kwamen terug om een nieuwe poging te wagen.

Haber cuatro años que estoy gobernando la poca infantería que vuestra majestad tiene en este fuerte y haber avisado en todas las embarcaciones que a él han llegado de las muchas miserias que esta pobre gente pasa, y como cada día se va apocando al paso que ellas creciendo, y haber suplicado a vuestra majestad por los medios que me han parecido más a propósito para su conservación, y no haber tenido ninguna respuesta desde que llegué aquí, me obliga a referirlas de nuevo a vuestra majestad, aunque no todas, por no dificultar su remedio en tales tiempos.
[… …]
De San Martín y marzo 19 de 1644
Esta estaba escrita cuando llegó el enemigo.

Don Diego Guajardo Fajardo
(Sevilla, Archivo de Indias, 136-6-13, 28)

Al vier jaar voer ik het bevel over het geringe aantal grondtroepen waarover uwe majesteit in deze vesting beschikt. Met alle boten die dit eiland (= St. Maarten) hebben aangedaan heb ik berichten meegestuurd over de grote ellende waarin deze arme mensen verkeren en u geschreven dat er elke dag meer mensen sterven, naarmate deze ellende toeneemt. Ik heb uwe majesteit dringend verzocht mij de middelen te sturen die mij het meest geschikt leken om deze vesting te behouden, maar heb, sinds ik hier aankwam, nooit enig antwoord ontvangen. Daarom zie ik mij genoodzaakt uwe majesteit nog eens van onze moeilijke omstandigheden op de hoogte te brengen, hoewel ik niet álle moeilijkheden zal vermelden. Want dat zou, gezien de tijden die wij beleven, de oplossing ervan in gevaar kunnen brengen [… …].

St. Maarten, 19 maart 1644
(N.B.) Deze brief was al geschreven toen de vijand eraan kwam.

Don Diego Guajardo Fajardo

De vijand was inderdaad aangekomen met acht schepen om de vesting St.Maarten op de Spanjaarden te heroveren en – in plaats van Curaçao – van dít eiland het centrum van de Hollandse handel in het Caribisch gebied te maken.
De Hollanders zetten ongeveer 800 soldaten aan land en bestookten de vesting van Don Diego dagenlang met hun karabijnen en het meegebrachte geschut. Het geluk is echter met de Spanjaarden. De aanval wordt afgeslagen en de Hollanders vertrekken. Don Diego zal later dankbaar schrijven over “God die zijn zaak niet had vergeten” (“Dios que no se olvidó de su causa”).

De strijd was nogal onoverzichtelijk geweest en veel was tijdens de belegering aan de waarneming van Don Diego ontsnapt. Maar hij zou bijzonderheden vernemen van enkele Spanjaarden die op Curaçao krijgsgevangen hadden gezeten en via St. Christopher, dat door de Engelsen en Fransen was bezet, op St. Maarten waren beland:

Dicen vino de Holanda nuevo gobernador a Curaçao y orden al que estaba para que viniese por general de esta armada con los ocho bajeles que aquí tuvo; y que salió de allí con ellos, dejando en aquella plaza no más de sesenta hombres, y esos enfermos y el desecho de toda su gente, y sin bastimentos porque embarcó los que allí había y cuatrocientos hombres escogidos y algunos indios flecheros.
[… ….]

Deze vertellen dat er een nieuwe gouverneur op Curaçao was aangekomen met het bevel aan de dienstdoende gouverneur (= Stuyvesant) om zich aan het hoofd te stellen van de vloot van de acht schepen die hij bij zich had en met die schepen uit te varen. In die vesting moest hij niet meer achterlaten dan de zestig manschappen die ziek waren en als uitschot konden worden beschouwd. Hij moest ook geen voedselvoorraden achterlaten, omdat hij dat voedsel nodig had op de schepen voor de vierhonderd mannen die waren geselecteerd en voor die paar Indianen die bewapend waren met pijl en boog en die ook meegingen.
[… …]

Ook de bedoelingen van de Hollanders werden duidelijk:

Y dicen que lo que se entendió de ellos es que querían dejar a Curaçao y hacer esto su aduana, por estar incorporados con estotras islas de enemigos, y hacer daño a las flotas al pasar.

Naar hun zeggen heeft men van hen begrepen dat zij (= de Hollanders) Curaçao wilden verlaten en St. Maarten tot hun doorvoerhaven maken omdat het tussen die andere vijandelijke eilanden lag, waardoor het mogelijk was de passerende vloten schade toe te brengen.

Soldaten die niet langer voor de Hollanders wilden vechten en op St. Christopher waren achtergebleven wisten te vertellen wat er zich had afgespeeld tijdens de aanval op de Spaanse vesting op St. Maarten. Zo werd bij Stuyvesant een been afgeschoten, vertelden ze Don Diego:

Y dicen que la segunda pieza que se disparó de esta plaza le llevó una pierna al general, que se la aserraron junto a la rodilla, estando poniendo su estandarte en su batería que lo quiso hacer por su mano. Y el mismo balazo levanté una piedra que le llevó a otro camarada suyo, que era capitán de su capitana un pedazo de la mejilla y le sacó un ojo.
Y que la noche que vinieron a dar el primer asalto fueron doscientos hombres los que ocuparon las peñas que están junto a este castillo, y que quedaron otros tantos en la playa para socorrerlos, los cuales, por hacer oscuro, no los vimos. Y que unos y otros recibieron muy gran daño, y que perdieron más de sesenta. Y en las lanchas que desembarcaban de noche se les había muerto mucha gente y en la mar alguna. Y al capitán de la admiranta le había llevado un balazo un brazo, y a otro capitán un pie, de que murió; sin otros muchos heridos y muertos que hubo en su real y batería. Y que habían ahorcado a un prisionero de los que cogió el primer día porque le había dicho que teníamos poca gente. Y que se había ido a Curaçao a reforzarse, jurando de volver a perder la vida donde había perdido la pierna.
[… …]

De San Martín y mayo 24 de 1644

Humilde vasallo de vuestra majestad

Don Diego Guajardo Fajardo
(Sevilla, Archivo de Indias, 54-4-2)

En ze zeggen dat de kogel van het tweede kanon dat uit deze vesting werd afgeschoten de generaal een been kostte dat vlakbij de knie moest worden afgezaagd. Op het ogenblik dat er werd gevuurd was hij net bezig eigenhandig zijn vaandel op de batterij te zetten. En dezelfde kogel trof een steen die omhoog schoot en bij een van zijn medesoldaten een stuk wang en een oog meenam. Verder, dat de tweehonderd man die de eerste aanval inzetten de rotsen innamen die zich vlakbij het fort bevonden en dat er nog eens tweehonderd man ter ondersteuning op het strand achterbleef; maar die konden we door het donker niet zien. En dat beide contingenten zware verliezen leden en meer dan zestig man verloren. En er waren veel manschappen gedood in de boten waarmee ze ’s nachts aan land gingen; en ook verdronk er een aantal in zee. En de kapitein van het admiraalsschip was door een kanonskogel een arm kwijtgeraakt en een andere kapitein had een been verloren, wat hem zijn leven kostte. En dan heb ik het nog niet eens over de vele doden en gewonden die er in het legerkamp te betreuren waren. En ze hadden iemand die door Stuyvesant de eerste dag krijgsgevangen was gemaakt opgehangen omdat die man hem had verteld dat wij maar met weinig mensen waren. En dat de bevelhebber naar Curaçao was gegaan om weer op krachten te komen en had gezworen terug te keren om het leven te laten op de plek waar hij zijn been had verloren.
[… …]

Uit St. Maarten, 24 mei 1644

De onderdanige dienaar van uwe majesteit

Don Diego Guajardo Fajardo

*

Ruy Fernández de Fuenmayor: expeditie naar Bonaire vanuit Caracas

Ruy Fernández de Fuenmayor, gouverneur van de toenmalige Spaanse Provincie Caracas, Venezuela, had – waarschijnlijk in een opwelling – de Spaanse koning Philips IV beloofd om de Hollanders, die Curaçao bezet hielden, van het eiland te verdrijven. Maar jaar na jaar stelde hij die onderneming totdat hij aan het einde van zijn mandaat was gekomen en uitstel niet langer mogelijk was. Hij verzamelde enkele honderden soldaten en zette koers naar Bonaire vanwaar hij de aanval op Curaçao wilde inzetten. Aangekomen op Bonaire ziet hij nog net een Hollands schip onder zeil gaan. In de verte zien de Spanjaarden een brandende vesting.
De Spaanse soldaten die zich aan boord van de schepen bevonden werden ziek nadat ze van het water hadden gedronken dat ze op het eiland hadden aangetroffen. Fuenmayor beschuldigt Stuyvesant ervan het drinkwater te hebben vergiftigd. Deze had hem vervolgens per kerende post in slecht Latijn geantwoord dat hij daar niets mee te maken had.

Ruy Fernández de Fuenmayor wiste het zweet van zijn voorhoofd en vervloekte de dag dat hij gouverneur van de provincie Caracas was geworden. Vóór hem lagen twee brieven. Een ervan was van de bisschop van Santiago de León die hem op minachtende toon de mislukking van zijn expeditie naar Bonaire verweet en de tweede was van een zekere Jacob…die hem er in slecht maar beleefd Spaans op attent maakte dat ie een paar Spaanse schepen vóór de kust van Venezuela in brand had gestoken. Een vergeldingsmaatregel voor wat hij, Fuenmayor, op Bonaire had aangericht.
Hoe had hij het ooit in zijn hoofd kunnen halen om Philips te beloven dat ie de Hollanders uit Curaçao zou verdrijven? Onmiddellijk na zijn belofte had ie er spijt van gekregen. Maar hij had gelukkig kans gezien om zijn beloofde actie jaar na jaar uit te stellen totdat hij in zijn laatste jaar als gouverneur was beland en niet meer onder zijn belofte uit kon. Met veel tamtam, zodat iedereen goed kon zien dat hij zijn best deed, was hij uiteindelijk toch maar aan de voorbereidingen begonnen. Hij had om zijn onkosten te dekken een flinke greep in de Koninklijke schatkist gedaan – zo’n 80.000 dukaten – en de inwoners van de provincie Caracas beroofd van Indiaanse slaven, muildieren en voedselvoorraden. Allemaal voor zijn troepen. Voor de zekerheid had hij ook nog Indianen uit het binnenland gevangen, geboeid en onder militaire bewaking naakt naar de kust laten lopen. Onderweg waren er nogal wat gestorven. Daar kon hij nog flink last mee krijgen want over het oordeel van de krijgsraad die ook het verslag van zijn afgezant Rodríguez over zijn tocht naar Curaçao onder ogen had gekregen maakte hij zich geen illusies. Hij voelde hoe een onzichtbare cirkel zich langzaam om hem sloot en hem verstikte. Zijn gedachten dwaalden af naar de mislukte bevrijdingsexpeditie naar Bonaire. Hij had spijt als haren op zijn hoofd dat hij Andrés Rodríguez naar Curaçao had gestuurd vanuit Bonaire om – met de witte vlag – poolshoogte te gaan nemen bij de Hollanders om te weten te komen hoe sterk de vijand zich had verschanst aan de St.Annabaai. En die bleek inmiddels flinke verdedigingswerken te hebben aangelegd. En die verdomde Rodríguez was nog als een vorst door Stuyvesant onthaald ook! En samen hadden ze geklonken op de gezondheid van Oranje en Philips. Verdomme!
De toekomst was één groot, zwart gat.
Hij las de kopie van de brief die hij op 14 oktober 1642 naar Stuyvesant had geschreven nog eens over:

Señor General

A los créditos que vuestra señoría ha sabido granjear de soldado desdice, por no ser usada en buena guerra, la acción de emponzoñar las aguas de esta isla; y si este medio se eligió para apestar, como ha sucedido, la infantería de mi armada, frustrando mis diseños de desposeer a vuestra señoría de las fortificaciones que – tan poco atento – ha formado en tierras de mi rey y señor, será prudencia dejarlas antes de experimentar los aceros españoles, puesto que el volverme es a reformarme de nueva gente.
Y si conforme a estilo militar quisiere vuestra señoría hacer trueque de dos prisioneros que me trajeron de esa isla por los que tuviere míos, me lo podrá avisar, con lo más que fuere servido.
Mucha vida tenga vuestra señoría con lo que merece.

Bunayre, 14 de octubre de 1642

Ruy Fernández de Fuenmayor (rubricado)

Generaal

Het feit dat U het drinkwater van dit eiland heeft vergiftigd ontsiert de reputatie die U als militair heeft weten op te bouwen. Zoiets hoort niet bij een eerlijke manier van oorlog voeren.
En als U dit middel te baat heeft genomen om, zoals is gebeurd, de infanterie van mijn leger ziek te maken en mij daardoor te beletten de door mij voorgenomen plannen uit te voeren om de versterkingen die U in het gebied van mijn heer en koning onrechtmatig heeft aangebracht weer aan Uw bezit te onttrekken, zou U er verstandig aan doen deze te verlaten, voordat U kennis maakt met de Spaanse wapens; U moet weten dat ik terugga om nieuwe soldaten te halen.
En als U, volgens militair gebruik, de Spaanse krijgsgevangenen die u heeft gemaakt zou willen ruilen tegen de twee die mij uit Curaçao zijn gebracht, wees dan zo goed mij hiervan in kennis te stellen, tegelijk met al het andere dat U mij zou willen berichten.
Ik wens U een lang leven toe en alles wat U door verdienste toekomt.

Bonaire, 14 oktober 1642

(was getekend) Ruy Fernández de Fuenmayor

Bovenstaande brief werd door Fuenmayor aan soldaat Andrés Rodríguez meegegeven naar Curaçao. Rodríguez had daarbij de opdracht gekregen de St. Annabaai binnen te varen, een witte vlag te voeren en te proberen zoveel mogelijk te weten te komen over de wijze waarop het eiland door de Hollanders werd verdedigd.

Rodríguez wordt door Stuyvesant zelf opgewacht aan de wal, maar weet aanvankelijk niet met wie hij te maken heeft. De Hollanders behandelen hem zeer correct en hij wordt zelfs aan tafel uitgenodigd. Vóór de maaltijd klinkt hij samen met Stuyvesant uit dezelfde beker bier op de gezondheid van de Spaanse koning en de Prins van Oranje. Later zal hij in La Guaira tot in details vertellen wat hij allemaal op Curaçao had gezien.
Tijdens de maaltijd stelde Stuyvesant een aantal vragen aan Rodríguez en vroeg hem onder andere waarom de Spaanse vloot nog steeds niet was komen opdagen. Uit brieven die ze in Venezuela hadden onderschept had hij namelijk begrepen dat er een vloot onderweg was. Maar na negen maanden was er nog niets te zien geweest. Hij vroeg zich af waarom Fuenmayor Bonaire niet had verlaten. Het verhaal gaat dan als volgt verder (termen als “de genoemde generaal” en “de getuige” worden in de vertaling voor de duidelijkheid vervangen door namen):

A lo cual le respondió este declarante que la
causa porque no había pasado su general de la isla de Buinare era haberle enfermado cuatrocientos infantes de la armada del agua que habían bebido en la dicha isla, la cual estaba emponzoñada; y el dicho general le respondió a este declarante que no estaba posible, porque no era usanza de guerra, y que si las aguas tenían ponzona la habrían echado los negros y los indios que estaban en dicha isla, pero que no por su orden, y que de qué aguada había bebido la gente de dicha armada. Y respondiendo este declarante que de un arroyuelo que estaba cerca de la dicha fuerza a la ceja del monte. Y el dicho general le respondió que por eso habían enfermado, porque no era aquella el agua que ellos bebían, sino de junto a la salina.
Y habiendo acabado estas razones, el dicho general mandó poner las mesas para comer, y habiéndolas puesto, preguntó a este declarante, estando todos los oficiales de guerra en pie, que cómo se llamaba, y este declarante le respondió que se llamaba Andrés Rodríguez. El dicho general le hizo preguntar si era capitán, a lo cual este declarante le respondió que no, sino un pobre soldado.
A lo cual le respondió dicho general:
“No te dé cuidado. Que el príncipe de Oranxes también es soldado, y yo, y todos estos capitanes”., Y le mandó sentar a cabecera de mesa junto de si.

Archivo de Indias, Sevilla, 54-4-37

Rodríguez antwoordde dat de reden waarom Fuenmayor niet van Bonaire naar Curaçao was gevaren gelegen was in het feit dat vierhonderd infanteristen van het Spaanse leger ziek waren geworden van het water dat ze hadden gedronken en dat vergiftigd bleek te zijn. Stuyvesant antwoordde dat dit onmogelijk was; als het water was vergiftigd dan hadden de negers en de Indianen van het eiland dat gedaan, maar híj had daar zeker geen bevel toe gegeven. Van welk water hadden die infanteristen eigenlijk gedronken? Rodríguez antwoordde dat ze water hadden gedronken uit een beekje bij het fort, aan de voet van de heuvels. Stuyvesant zei dat ze dáárom ziek waren geworden, omdat dat niet het water was dat ze hadden gedronken, maar het water vlakbij de zoutpan.
Na dit gesprek liet Stuyvesant de tafels dekken en vroeg, toen de tafels waren gedekt en alle officieren nog stonden, hoe hij heette en Rodríguez antwoordde dat hij Andrés Rodríguez heette. Stuyvesant vroeg hem via zijn tolk of hij kapitein was. Hierop antwoordde Rodríguez dat hij maar een eenvoudige soldaat was. Daarop zei Stuyvesant: “Dat geeft niets, hoor! De Prins van Oranje is ook een soldaat, net als ik en al deze officieren”. En hij liet hem vervolgens aan het hoofd van de tafel plaats nemen.

(Verklaring afgelegd door Andrés Rodríguez te La Guaira op 27 oktober 1642)

Na de maaltijd trok Stuyvesant zich met een paar officieren terug om een antwoord aan Fuenmayor op te stellen. De antwoordbrief was in (slecht) Latijn gesteld. Stuyvesant schreef dat er geen sprake van was dat de Hollanders het water zouden hebben vergiftigd. Dergelijke gemene streken haalden ze niet uit. Verder schreef hij dat hij akkoord ging met de gevangenenruil en dat de Hollanders zich met alle macht zouden verdedigen (“summis viribus defendere”) bij een Spaanse aanval.

Daarvan is het echter nooit gekomen.

Elis Juliana – Waarde

Mijn zoontje kwam van een verjaardag,
Stralend, met een blijde lach,
Een vliegtuigje van blik,
Kartonnen hoedje voor een prik,
Ballonnen, snoepjes en gebak
En alles in een plastic zak.Ik maakte toen een grap en zei:
‘Ze wisten zeker niet waar zij
Hun rotzooi moesten gooien;
Maar jíj moest voor een tientje
Gul met kadootjes strooien!’

Vannacht had ik een droom: hij was al achttien
En in onze auto
Wat gaan rijden. Halt!
En total loss tegen een muur geknald!
En toen zijn pappa misbaar maakte,
Heeft hij mij ’n kool gestoofd;
Hij schudde slechts zijn wijze hoofd
En sprak toen droogjes (stuk op lik):
‘Maar beste man, maak je niet dik!
’t Is maar een auto! Rotzooi! Blik!’

[vertaling Fred de Haas]

Elis Juliana – Neutje

Stel je voor! Vanwege een puistje
Ben ik naar de dokter gegaan.
Die gek gaf mij toen te verstaan:
‘Je bloed is naar de maan,
Je lever aangetast, helaas,
Van binnen ben je gatenkaas;
Nog één slok en je ligt geveld:
Je dagen zijn geteld’.‘Man, hou toch op’, klonk toen mijn stem,
‘Ik drink me al dertig jaren klem
Nóóit last van steken of gebreken!Jíj hebt maar éven doorgeleerd:
Weet jíj wat goed is en verkeerd?’Ik draaide me om met mijn recept,
Ging naar de bar van ‘Daantje’,
Nam daar een flinke neut
En streek die nacht het vaantje.

[vertaling: Fred de Haas]

 

Elis Juliana – Waarheid

Lang geleden, toen ik leefde,
Was ik nog een hele Piet:
Toen iedereen voor mij beefde
(Een god was ik nèt niet!)

Ik liet de mens zich naar mij voegen,
Ik keek op allen neer,
Ik liet de mensheid voor me zwoegen:
Zíj voeren uit, ík commandeer!

Nu hebben wormen mij ontboden
En leren me wat eeuwig is;
O, kerkhof, hogeschool voor doden,
Leer levenden wat waarheid is!

[vertaling Fred de Haas]

 

 

Een standbeeld voor Niemand

Talkshow Mondiaal Literair met Juan Manuel Roca (Colombia) en zijn vertaler Stefaan van de Bremt, met vertaler Fred de Haas over Elis Juliana (Curaçao) en met schrijfster Aliefka Bijlsma (Curaçao).

Juan Manuel Roca is iemand, zelfs in het land van Gabriel García Márquez. Hij is er uitgegroeid tot een nieuwe nationale beroemdheid. In september 2011 is hij voor het eerst in Nederland, en wel bij Mondiaal Literair. Voor zijn bundel Een standbeeld voor Niemand ontving hij de Colombiaanse staatsprijs voor poëzie. Roca wordt vergezeld door zijn vertaler Stefaan van den Bremt, dichter en essayist, en vertaler van o.a. Octavia Paz en Pablo Neruda. Aan Van den Bremt werd de Belgische staatsprijs voor vertalingen toegekend.

De tweede gast van de avond is Fred de Haas. Hij is de vertaler en samensteller van de dan te presenteren bundel Hé Patu/Waggeleend, waarmee hij een bescheiden standbeeld opricht van de zwarte Curaçaose Papiamentstalige dichter Elis Juliana. Het gesprek zal o.m. gaan over persoon en werk van Elis Juliana en hoe hij gezien kan worden in relatie tot andere (Afro)-Caribische auteurs. De in augustus 84 jaar geworden Elis Juliana zal op video te zien en op cd te horen zijn.

De derde gast is Aliefka Bijlsma (Curaçao, 1972). Zij debuteerde, hoewel Engelstalig opgevoed, in 2007 met de Nederlandse roman Gezandstraald, die zich op Curaçao afspeelt. Als diplomatendochter groeide zij op o.a. in Senegal, de Filippijnen, Engeland en Ghana; zij werkte onder meer in New York, Brazilië en als advocate op Curaçao. Tegenwoordig woont en werkt zij in Amsterdam. Vorig jaar verscheen haar tweede roman, Mede namens mijn vrouw, gesitueerd in Rio de Janeiro. Daarnaast is zij direct betrokken bij de filmindustrie als juridisch adviseur, scenarioschrijver, producent en regisseur. Met haar Curaçaose roots en haar ‘Braziliaanse’ roman is zij in Mondiaal Literair de ideale schakel tussen het Curaçao van Elis Juliana en het Zuid-Amerika van Juan Manuel Roca.

Mondiaal Literair – Talkshow met schrijvers is een samenwerking tussen MCH, De Bibliotheek Haarlem en Uitgeverij In de Knipscheer. De maandelijkse schrijversavonden van Mondiaal Literair worden thematisch samengesteld, zoveel mogelijk naar aanleiding van recent bij Nederlandse uitgeverijen te verschijnen boeken, die inhoudelijk grenzeloos zijn. Uitgever Franc Knipscheer is de host van de avond. De interviews worden gehouden door Peter de Rijk. “Een standbeeld voor Niemand” is de vijftiende reguliere editie van Mondiaal Literair.

Woensdag 28 september 2011 20.00 uur

Zaal open: 19.30 uur
Locatie: MCH, Lange Herenvest 122, 2011 BX Haarlem
De toegang bedraagt 5 euro, 1 kop koffie of thee inbegrepen
Op vertoon van bibliotheekpasje kunt u gratis één introducé meenemen
Reserveren vooraf is wenselijk: 023 – 542 3540
www.mondiaalcentrumhaarlem.nl

Elis Juliana en Eric de Brabander in Curaçao! Curaçao!

Uitgeverij In de Knipscheer organiseert op zondagmiddag 25 september 2011 om 15.00 uur in Podium Mozaïek Amsterdam een dubbele boekpresentatie onder de titel Curaçao! Curaçao! met medewerking van Eric de Brabander (schrijver van de roman Hot Brazilian Waxen het requiem van Arthur Booi), Fred de Haas (samensteller en vertaler van de bundel Hé Patu/Waggeleend) van Elis Juliana), Igma van Putte (voordracht, foto rechts), Peter de Rijk (interview), Aart G. Broek (over zijn bundel Het lichten van de jaren) en Ensemble Alma Latina (muziek). Met film, voordracht, interview en muziek.
De toegang is gratis, maar u dient wel vooraf te reserveren; zie de informatie onderaan dit bericht.

Eric de BrabanderPeter de Rijk (recensent en o.a. presentator van het programma Literat-uur dat wekelijks live vanuit de OBA wordt uitgezonden op Amsterdam FM Radio) gaat in gesprek met Eric de Brabander uit Curaçao over zijn nieuwe roman Hot Brazilian Wax en het requiem voor Arthur Booi. Op tragisch-subtiele wijze weet Eric de Brabander in Hot Brazilian Wax en het requiem voor Arthur Booi het onvermogen in kaart te brengen om twee verschillende werelden met elkaar te verzoenen. De spagaat waarin de hoofdpersoon verkeert heeft een funeste uitwerking op zijn omgeving, niet in het minst op hemzelf. Net als in zijn debuutroman Het hiernamaals van Doña Lisa (2009) duikt De Brabander weer in wat hijzelf ‘de kakofonische orkestbak van de Cariben’ noemt. Maar in Hot Brazilian Wax en het requiem voor Arthur Booi contrasteert die kakofonie met het nuchtere Groningen en het zakelijke Amsterdam.

Tijdens zijn studie geneeskunde raakt de Curaçaoënaar Arthur Booi gefascineerd door de alternatieve kanten van het vak die de term ‘wetenschappelijk’ niet mogen dragen. Zijn kennismaking met kwakzalver dr. Kretchmer maakt het er niet makkelijker op. Als scepticus ziet Arthur resultaten die de arrogante westerse geneeskunde té snel wegzet als placebo-effect of als ruis in de statistieken. Dat frustreert hem enorm. Wanneer Arthur terugkeert naar zijn geliefde Curaçao en daar een praktijk begint als huisarts, probeert zijn vrouw Estelle hem nog in het gareel te houden. Maar het is te laat. Als in een Grieks drama, begeleid door paukenslagen, voltrekt zich het lot van Arthur.

Eric de Brabander (1953) groeide op op Curaçao. Hij studeerde tandheelkunde in Nederland, werkte enige tijd aan een universiteit in New York en keerde daarna definitief terug naar Curaçao.

Elis Juliana

De Curaçaose kunstenaar Elis Juliana (1927) behoort met Luis Daal en Pierre Lauffer tot de ‘Grote Drie’ van de Antilliaanse dichtkunst in het Papiaments. ‘Antilliaanse dichtkunst’, want het zou niet juist zijn te beweren dat de bekendheid van Juliana als voordrachtskunstenaar, schrijver, dichter en beeldend kunstenaar zou ophouden bij de grenzen van Curaçao. Het voornaamste doel van Elis Juliana is altijd geweest de mogelijkheden van zijn moedertaal, het Papiaments, tot op de bodem uit te zoeken en toe te passen in zijn werk. En daarin heeft hij zich, tot nu toe, een ware meester getoond, niet alleen in stilistisch opzicht, maar ook in de milde wijze waarop hij de Curaçaose mens in zijn beschrijvingen heeft geportretteerd. Hij schroomt niet deze mens te confronteren met zijn tekortkomingen en minder goede eigenschappen en stelt met de blik van een scherp observator de gemakzucht en de hypocrisie van zijn medemens aan de kaak. Maar hij doet dit zonder te kwetsen, zonder gebruik te maken van grove woorden, op een geestige manier en, bovenal, met een weldadig aandoende compassie.

Ademloos kon zijn publiek naar zijn begeesterde voordracht luisteren. Zijn vertolking van Hé Patu, staat, vooral bij de oudere Antilliaan, voor altijd in het gehoor gegrift. Dat is dan ook de reden waarom juist dít gedicht de bundel aanvoert onder de titel Waggeleend. En ‘Waggeleend’ zal ongetwijfeld het historisch patina krijgen dat nog steeds het gedicht ‘Atardi’ siert van Joseph Sickman Corsen, de dichter die aan de wieg heeft gestaan van de in het Papiaments geschreven poëzie.

Fred de Haas

In het programma Curaçao! Curaçao! is te gast Fred de Haas. Hij is de samensteller en de vertaler van Hé Patu/Waggeleend van Elis Juliana. Fred de Haas studeerde Frans, Spaans en Portugees. Hij was o.a. werkzaam in het onderwijs op de voormalige Nederlandse Antillen. Hij vertaalde werk van auteurs als Jorge Luis Borges, Pablo Neruda, Luis Daal en Pierre Lauffer. Als muzikant (gitarist en zanger) bestudeerde Fred de Haas de Zuid-Amerikaanse muziek en treedt hij sinds 1982 op met zijn muziekgroep Alma Latina (foto rechts) [klik hier], die o.a. een bijdrage leverde aan de soundtrack voor de film First Mission [klik hier] uit november 2010, in augustus 2011 herhaald als televisieserie in drie afleveringen. Alma Latina verzorgt bij dit dubbelprogramma Curaçao! Curaçao! over de Curaçaose schrijvers Eric de Brabander en Elis Juliana een kort muzikaal intermezzo.

Podium Mozaïek

Podium Mozaïek is een internationaal cultuurpodium in Amsterdam-West, gevestigd in de voormalige Pniëlkerk aan de Bos en Lommerweg. Het programma biedt wereldmuziek, theater, kleinkunst en dans uit binnen- en buitenland.er Franc Knipscheer

Locatie: Bos en Lommerweg 191 1055 DT Amsterdam
Route & bereikbaarheid klik hier
zondag 25 september 2011
Zaal open 14.30 uur; programma 15.00 tot 17.00 uur
Signeren en napraat in de foyer
Toegang gratis
Reserveren noodzakelijk: 020-580 0381

Lustrumviering van Simia Literario was een echt feest

door Giselle Ecury

Een Indiase meester zei eens: “Wat is geweest, komt nooit meer terug. Benut deze dag daarom volop en maak er een ladder van om de hoogste top te bereiken. Sta niet toe, dat jij – als de avond valt – nog dezelfde bent als vanmorgen. Maak deze dag tot een onvergetelijke, gedenkwaardige dag. Verrijk daarmee jezelf en ook een ander.”

read on…

De Haas vertaalt De Eend

Verzen van Elis Juliana vertaald

door Jeroen Heuvel

Op zondag 7 augustus 2011, de dag voor zijn verjaardag kreeg Elis Juliana de dichtbundel Hé Patu / Waggeleend overhandigd in de aula van de Openbare Bibliotheek in Curaçao. Het is een bundel met 21 verzen van Elis, vertaald naar het Nederlands door Fred de Haas, voorafgegaan door een inleiding en besloten door een nawoord. Het boek ligt nu ook in de boekhandel.
“De verzen van Juliana zijn de verzen van het volk. Zij gaan over de alledaagse Antilliaanse mens met zijn goede en minder goede eigenschappen die met milde spot door Juliana op de korrel worden genomen,” schrijft De Haas in zijn nawoord. In de inleiding schrijven Lucille Berry-Haseth en Sidney Joubert over Juliana: “Bijna nergens is hij echter sarcastisch. En waar hij dat tóch is, is dit alleen voor de goede verstaander invoelbaar. Juliana wil zijn eigen landgenoten een spiegel voorhouden.” Iets verderop: “Het schijnheilige en machogedrag, vaak van jongs af aan bij jongens aangekweekt door de volwassenen in hun omgeving, niet in de laatste plaats door hun eigen moeder, overmoed en misplaatste trots, zijn kenmerkende eigenschappen van Juliana’s volk.

De vertaler heeft in eerste instantie twintig gedichten gekozen, waaronder het waarschijnlijk bekendste gedicht Hé Patu (voor het eerst gepubliceerd in 1956) en later heeft De Haas er Proklamashon uit 2003 aan toegevoegd, om het overzicht completer te maken. Dit is een zeer kleine keuze, want Juliana heeft als je zijn haiku’s meetelt misschien wel bijna duizend verzen gepubliceerd, maar wel een representatieve keuze.

Voordat Joubert tijdens de presentatie van de tweetalige bundel met zijn inleidende toespraak begon, vroeg hij een minuut stilte om het verscheiden van de Juliana-kenner bij uitstek Joceline Clemencia te herdenken. In zijn praatje wees hij er op dat Juliana niet alleen maar ironische gedichten heeft geschreven, maar ook simpelweg gedichten om de luisteraar en lezer te vermaken, zoals Kanta kueru en Laba pena.

De oudste dochter van de dichter, Mayra, declameerde vervolgens haar keuze van drie gedichten in het Papiamentu, om en om met de vertalingen daarvan voorgedragen door Jeroen Heuvel. De componist en musicus Gedion vergastten het publiek met zijn jazz compositie met het op een na bekendste gedicht en lied van Juliana, Chabelita. Dit alles maakt Juliana blij, de wijde glimlach onder zijn neus groeide almaar, tot groot plezier van zijn jongste dochter, die iedereen die hiervoor verantwoordelijk was van harte bedankte, omdat de bejaarde thuis vaker dan wel eens, zit te mokken. De auteur werd de dag na de presentatie 84 jaar.

 

V.l.n.r. Lucille Berry-Haseth, Mayra (oudste dochter), Elis, echtgenote van Elis en Sidney Joubert

Fred de Haas

Fred de Haas (Utrecht,1938) is als leraar Frans werkzaam geweest in het middelbaar onderwijs o.a. aan het Radulphus College op Curaçao (1965-1970), waar hij met leerlingen een tambú-dansgroep en een aguinaldogroep oprichtte. Samen met een leerling, Toni Halabi, organiseerde hij culturele shows in Centro Pro Arte. De show werd ook opgevoerd op Aruba met medewerking van de bekende – Leu fo’i Kas – presentator Robbie Schouten. Met het Curaçaose Salsbach Jazz Trio voerde hij als gitarist het Adagio van Rodrigo uit op Curaçao, Aruba en Bonaire, live en voor TV. Hij werkte mee als gitarist aan de Misa Antiyano van Etzel Provence. Met zijn leerlingen Paul Maduro en Sonny Ersilia richtte hij het trio Los Dos y Uno op dat o.a. optrad voor de Curaçaose TV.
Fred de Haas vertaalde uit het Papiaments werk van Antilliaanse dichters als Luis Daal, Pierre Lauffer, Elis Juliana, Henry Habibe, Frida Domacassé en Jozef Sickman Corsen, en een bloemlezing uit het werk van de Amsterdamse dichtersgroep Simia Literario: Ta ken mi ta / Wie ik ben, In de Knipscheer, Haarlem 2011, gedichten in het Papiaments, Nederlands en Engels over het thema ‘identiteit’ met een inleiding door de vertaler.

Hij was hoofd van een Internationale afdeling van een middelbare school in Nederland en leidde gedurende 4 jaar het Middle Years Programma voor The International Baccalaureate Organisation. Hij bezocht als inspecteur tal van middelbare scholen en hield onderwijskundige workshops in Europa, China en Zuid-Amerika. Ook schreef hij een groot aantal artikelen over taal en cultuur van de Antillen die werden gepubliceerd in de weekendbijlage Ñapa van de Amigoe di Curaçao, het Antilliaans Dagblad, in het tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied OSO en in Caraïbisch Uitzicht, de Blogspot van de werkgroep Caraïbische Letteren. Activiteiten die nog steeds doorgaan.

Binnenkort te verschijnen
Hij vertaalde de gedichten van Pierre Lauffer die opgenomen zijn in de nog te verschijnen biografie van Pierre Lauffer (auteur: Bernadette Heiligers) en hij schreef ook een nog niet gepubliceerde studie over het werk van de Arubaanse dichter Henry Habibe, waarvan enkele hoofdstukken zullen worden opgenomen in het boek Aruba in literair perspectief (1900-1975), tussen traditie en vernieuwing, dat over enige tijd zal verschijnen.

Fred de Haas is – tot nu toe – leider, zanger, gitarist en presentator van het Latijns-Amerikaanse Ensemble Alma Latina (zie: http://www.alma-latina.nl/).

Waarom Surinamers beter Nederlands spreken dan Antillianen (4 en slot)

door Fred de Haas

De Overheid
In hetzelfde interview kunnen we luisteren naar de reactie van de minister van Onderwijs van de Antillen op het besluit van het Schoolbestuur (ik resumeer en cursiveer mijn commentaar):

– Ik sta achter deze beslissing. Schoolbesturen moeten die keuzemogelijkheid hebben. Papiaments, Engels en Nederlands kunnen instructietalen zijn. Het is een verstandig besluit van het R.K. Schoolbestuur. Vóór mijn tijd was het verboden om het Nederlands als instructietaal te gebruiken met uitzondering van vier scholen (er ontstond dan ook een ware run op die scholen van ouders die wilden dat hun kinderen goed Nederlands leerden).
– Het ontwikkelen van leermiddelen is niet de verantwoordelijkheid van de minister maar van het eilandgebied (daar hadden de leerkrachten geen boodschap aan).
– Ik heb van tevoren gezegd dat het te ambitieus was om te denken dat je voldoende menskracht en financiën hebt om leermiddelen te maken voor het hele funderend onderwijs (daar hadden de leerkrachten ook geen boodschap aan).
– Ja, we hebben jaarlijks wachtlijsten van honderden kinderen voor wie de ouders een Nederlandse school willen hebben. De gemeenschap had eigenlijk al een beslissing genomen (sinds wanneer regeert de gemeenschap?)
– Het gaat op school niet om de taal, maar om het kind. We hebben in het verleden steeds politiek-emancipatorische doelstellingen verward met onderwijs-didactische doelstellingen. (Een fraaie, nietszeggende zin die geen excuus inhoudt)
– De status van het Papiaments moet op een andere manier worden geregeld. Dat heb ik gedaan door van het Papiaments een officiële taal te maken. Dat is belangrijk voor de emancipatorische realiteit. (Waarom heeft het zolang geduurd voordat het Papiaments een officiële taal werd?)

Dit alles stemt tot nadenken. We moeten concluderen dat zowel de Nederlandse als de Antilliaanse overheid hun plicht hebben verzaakt. Lees het Statuut er maar op na:

Elfde hoofdstuk
Het onderwijs, de openbare gezondheid en het armbestuur

Art. 140.

1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering.
5. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij landsverordening geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
6. Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.

Het is de hoogste tijd dat kinderen goed opgeleide onderwijzers, goede leermiddelen en taalkundig houvast krijgen.

Epiloog
In de afgelopen 40 jaar hebben zo’n tien Nederlandse ministers en staatssecretarissen zich beziggehouden met de Antillen. De heer De Gaay Fortman heeft verstandige dingen gezegd over taal, de heer van der Stee besteedde één uur per week aan de Antillen, de heer den Uyl had geen tijd (Suriname was net onafhankelijk met de bekende gevolgen), de heer de Koning was 6 uur per week bezig met de Antillen, veranderde weinig maar gaf veel geld, professor Hirsch Ballin wist wat hij wou (rechtstatelijkheid en goed bestuur) en wilde dat ook doorvoeren, maar hij was zo geleerd en sprak zo ingewikkeld dat ie niet werd begrepen, professor Voorhoeve had te maken met de Balkanoorlog etc. En al die ministers volgden de koers van hun machtige ambtenaren die het ook niet altijd wisten. De Nederlandse samenleving – in tegenstelling tot de Antilliaanse gemeenschap over wie het allemaal ging – was sowieso niet betrokken (de voorlichtende media hadden en hebben nauwelijks belangstelling voor de Antillen behalve voor schandalen, de wereld van Peter Stuyvesant en de BES-eilanden).

Kapers op de kust
Er zijn ook kapers op de kust. De consul-generaal van Venezuela beloofde in The Daily Herald van 2 augustus 2008 koeien met gouden horens: ‘Op een heldere dag kan ik met het blote oog een deel van de kust van Venezuela zien. Zo dicht bij elkaar liggen we…’ En ze vervolgde: ‘we kunnen net zo ver gaan als de locale (lees: Antilliaanse) overheid wil […..] Door de (Venezolaanse) overheid gesubsidieerde sociale, economische en culturele projecten kunnen hun nut afwerpen voor de Venezolaanse inwoners hier op het eiland en ook voor de Antilliaanse gemeenschap. Venezuela heeft uitstekende, niet te dure openbare universiteiten die een grote verscheidenheid aan curricula aanbieden. Na hun studie kunnen de afgestudeerden zich dan aan hun Caraïbische gemeenschap wijden. Zo dicht bij huis naar school gaan kan behoorlijk veel voordelen hebben’.

De goede verstaander leest: zorg ervoor dat de onderwijstaal Spaans wordt, stuur je kinderen naar Venezolaanse vervolgopleidingen en het wordt nog eens wat tussen ons, wíj trekken de knip wel open.

Hier geldt het oude woord van Ovidius: ‘Timeo Danaos et dona ferentes’ ( vert.: ik vrees de Grieken ook al brengen ze geschenken).

Nawoord
We zijn nu een paar jaar verder en schrijven 2011. Het Nederlands op Aruba en Curaçao is op de terugtocht. Begrijpelijk, het is voor de Antilliaan een wezensvreemde taal. Leraren en onderwijzers hebben een hekel aan het Nederlands en weigeren soms om die taal met hun leerlingen te spreken, niet in de laatste plaats vanwege politieke motieven. De vraag is door welke (wereld)taal het Nederlands vervangen zal worden in het onderwijs. Om verschillende redenen, zoals ik elders heb betoogd, ben ik persoonlijk voor de invoering van het Engels als taal van instructie. Het Engels biedt de Antilliaan verreweg de meeste kansen.

Waarom Surinamers beter Nederlands spreken dan Antillianen (3)

door Fred de Haas

De situatie op de Antillen
Toen in 1954 aan de koloniale situatie op de Antillen een eind kwam en het Statuut in werking trad was er inmiddels op de Antillen een situatie ontstaan die het ergste deed vrezen:

‘Echter, toen in 1954 de koloniale periode eindigde en de Nederlandse Antillen een autonome status kregen, was de taalsituatie in feite nog weinig anders dan toen Hamelberg in 1896 zijn ideeën uiteenzette over tweetalig aanvangsonderwijs. In de boedel die de Antilliaanse regering meekreeg zat geen officiële spelling van het Papiaments, noch een beslissing over de positie van de moedertaal, evenmin een leerplan Nederlands voor moedertaalsprekers van het Papiaments, nauwelijks of geen aangepast lesmateriaal voor en in het Nederlands, noch een woordenboek Papiaments-Nederlands of een enigszins uitvoerige spraakkunst van het Papiaments. De koloniale taalpolitiek had uiteindelijk eerder een probleem gecreëerd dan er een opgelost’ (F.C.M. van Putte in Koloniale taalpolitiek in Oost en West, AUP, 1997).

Laten we de officiële ‘visie’ op het taalbeleid die verscheen in 2006 maar eens nader beschouwen.

Instructietaal in het Antilliaans Funderend Onderwijs
(Visie op taalbeleid I/ De instructietaal in het funderend onderwijs/april 2006/minoc Leeflang)

“In 2002 is een begin gemaakt met een fundamentele verbetering (sic!) van het basisonderwijs.
Alle instanties en actoren en stakeholders waren ervan overtuigd dat het onderwijs vernieuwd moest worden. Er moest een verschuiving plaats vinden van methodecentraal naar kindcentraal gericht onderwijs.
In 2002 is het Funderend Onderwijs geïmplementeerd op alle scholen op de Antillen.
De visie op de instructietaal in het funderend onderwijs is verschillende malen gewijzigd.

Eerste versie
Het concept Landsverordening eerste versie gaat uit van een taalmodel waarbij in de eerste cyclus de instructietaal Papiaments is, met uitzondering van de vier scholen op Curaçao en twee op de andere eilanden (totaal 6 scholen).
In cyclus 2 en 3 is de instructietaal Nederlands.

Laatste versie
De laatste versie van de Landverordening schrijft voor dat de instructietaal Papiaments zal zijn in cyclus 1 en 2. Het bevoegde gezag kan verzoeken een andere instructietaal te hanteren in de tweede cyclus. De eilandsraad besluit hierover. Dit tweede concept belemmert de invoering van de tweetalige school.”

Schoolbesturen in het nauw gedreven
Deze ‘visie’ heeft ertoe geleid dat de schoolbesturen met hun handen in het haar zaten bij gebrek aan leermiddelen in het Papiaments – een toestand waarvoor de overheid verantwoordelijk is – en door de druk die op hen wordt uitgeoefend door de ouders van de kinderen die willen dat hun kind goed Nederlands leert.

In Nederland komt de Volkskrant op 23 juli 2007 met het volgende alarmerende bericht:
Willemstad – Op Curaçao zijn 813 van de 1.185 basisschoolleerlingen die het komende schooljaar naar een Nederlandstalige school willen, afgewezen wegens plaatsgebrek. Zij zijn nu aangewezen op scholen waar in het Papiaments wordt lesgegeven. Dit heeft minister Omayra Leeflang van Onderwijs bekendgemaakt. Op Curaçao is destijds de taalkeuze in het onderwijs vrijgegeven voor zowel scholen als ouders. Nu lijkt het erop dat er onvoldoende leerkrachten zijn om te voldoen aan de sterk toegenomen vraag van ouders die willen dat hun kinderen in het Nederlands les krijgen. Op Curaçao bieden vier basisscholen Nederlandstalig onderwijs aan. Op één school wordt het onderwijs in het Nederlands en het Papiaments gegeven. De overige scholen geven les in het Papiaments.

Het onderwijsveld
Het water stond anno 2008 inmiddels de schoolbesturen aan de lippen. En het Rooms Katholiek Centraal Schoolbestuur op Curaçao heeft daarom besloten om in het schooljaar 2008/09 op haar 29 basisscholen vanaf groep drie (de ‘oude’ eerste klas) op een gedoseerde en tweetalige wijze het Nederlands als taal van instructie in te voeren. Reden: onvoldoende of helemaal niet aanwezig lesmateriaal in het Papiaments en in beide talen slecht opgeleide leerkrachten.

De wal heeft het schip gekeerd. De arme leerkrachten hebben voor de zoveelste maal zonder voldoende opleiding weer eens jarenlang een kar moeten trekken met een zwak paard dat ook nog achter de wagen was gespannen.

Laten we eens luisteren naar de directeur van het R.K. Centraal Schoolbestuur die in een interview van Radio Nederland Wereld Omroep op 25-4-2008 het volgende had te zeggen naar aanleiding van de vraag hoe het kwam dat zij hiertoe hadden besloten (ik resumeer):

– De reden waarom wij het Nederlands vanaf groep drie gaan invoeren is het ontbreken van lesmateriaal en het feit dat de leerkrachten niet zijn geschoold om les te geven in het Papiaments als instructietaal. De leerkrachten hebben noch voldoende beheersing van het Papiaments noch van het Nederlands.
– Hoewel het gebruik van het Papiaments een positief effect zou hebben op het alfabetiseringsproces kan dit niet worden geëffectueerd bij gebrek aan leermiddelen.
– Iedereen geeft elkaar de schuld van het ontbreken van die leermiddelen.
– We schakelen over op het Nederlands omdat de kinderen er niet op kunnen wachten tot het lesmateriaal er over tien jaar eens komt. Bovendien hebben we verplichtingen tegenover de ouders van onze leerlingen.

[vervolg & slot klik hier]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter