blog | werkgroep caraïbische letteren

In Memoriam Jules de Palm

door Jos de Roo

Het is nauwelijks voor te stellen dat Jules de Palm is overleden. Hij was iemand die er altijd was en waarvan ik het idee had dat hij er ook altijd zou zijn. Dit gevoel had natuurlijk met zijn leeftijd en zijn alomtegenwoordigheid te maken.

Jules de Palm. Foto © Carilexis /Aart G. Broek

De Palm was geboren op Curaçao in 1922. Op vele terreinen was hij actief: als literator, als recensent, als bestuurder van Sticusa, als neerlandicus, als hoofdredacteur van de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen, en als toezichthouder op Curaçaose bursalen. In die laatste functie leerde hij talloze studenten kennen en van hen hoorde ik voor het eerst wat voor man Jules de Palm was: een geestige man, altijd vol anekdotes, grappen en een wandelende boekenkast. Dat beeld klopte, zo bleek me toen ik hem ontmoette. Maar hij bleek ook een andere kant te hebben. Hij probeerde je nieren te proeven door plaagstootjes te plaatsen om zo te zien hoe je zou reageren. Wetend dat ik recenseerde, zei hij bijvoorbeeld dat hij niet zo’n hoge pet op had van recensenten. Mijn antwoord dat zij als luizen afhankelijk zijn van de pels van schrijvers, beviel hem wel als auteur. Toch had de situatie een dubbele bodem: Jules de Palm was om zo te zeggen pels en luis tegelijk.

Deze speelse zelfspot kenmerkte ook zijn literair werk, waarvan de verhalenbundels Antiya (1981), Kinderen van de fraters (1985) en Lekker warm, lekker bruin (1989) de bekendste zijn. In zijn verhalen is de ik-figuur (vaak een alter ego van de schrijver), meestal ironisch over zichzelf: hij handelt niet adequaat in maatschappij die andere regels hanteert dan hij. Het levert komische situaties op. In zijn bekendste verhaal ‘De Kerstcakes van Sjon Keta’ bijvoorbeeld wil de jonge padvinder goed doen door cakes aan behoeftige mensen te geven, maar zij willen de cakes niet accepteren omdat hij hen niet op de juiste manier benadert. Als zijn moeder vervolgens laat zien hoe hij het wel had moeten doen, vliegen de cakes weg. Het verhaal is niet voor niets zo populair: het geeft een levendig humoristisch beeld van het Curaçaose volksleven. Maar onder de humor en de ironie gaat maatschappijkritiek schuil. Het verhaal laat ook zien dat de Curaçaose maatschappij volgens de schrijver wordt geregeerd door wantrouwen, conservatisme en achterdocht. Idealisme heeft er geen kans.

Pierre Lauffer

De verhalen van Jules de Palm zijn vanuit dit gezichtspunt veel meer dan mooi vertelde anekdotes die gaan over botsingen tussen culturen waarbij mensen (onbedoeld) bokken schieten door hun onwetendheid. Door zijn speelse maatschappijkritiek is zijn hoofdmotief de botsing tussen conservatieve traditionele opvattingen die geen ruimte bieden aan idealisme, en de vernieuwende opvattingen van een jonge generatie. Dit zat in 1943 al in de liedjes die hij samen met zijn vrienden Pierre Lauffer en René de Rooy schreef onder het pseudoniem Julio Perrenal. Jules de Palm heeft er een boekje over geschreven: Julio Perrenal; Dichters van het Papiamentse lied. Hij vertelt hierin dat met de liedjes tegenwicht wilden bieden aan de Spaanse en Engelse succesliedjes uit die tijd. Dat ze voor het Papiaments opkwamen is ongetwijfeld waar. Maar niet waar is de suggestie dat zangers om deze reden weigerden de liedjes voor de radio te zingen. Ze wilden niet omdat het lofliederen waren op het modernismo. Zij propageerden een leven met snelle auto’s, drank en seks, wat helemaal inging tegen de heersende, in het openbaar algemeen omarmde katholieke moraal. Dat dit aspect niet door Jules de Palm helder naar voren is gebracht, maar slechts indirect werd aangeduid, is typerend voor de dubbelheid die de combinatie van speelsheid en kritische instelling bij hem teweeg bracht.

Jules de Palm is literair in het Caribisch gebied een voorloper geweest met de creatie van de moeder als symbool voor behoudzucht. Pas door Jamaica Kincaid werd de Caribische moeder uitgebeeld als iemand die weliswaar zorgt voor haar kinderen, maar hen ook door die zorg verstikt. Dat is precies wat de moederfiguur in de verhalen van Jules de Palm doet: zij verstikt idealen en verspert nieuwe wegen. Men kan wellicht denken dat Jules de Palm deze visie na 1949 in Nederland opdeed tijdens zijn studie daar. Maar zijn verhalen vertellen iets anders. Als kind mocht hij niet meespelen met de wilde spelletjes van jongens omdat hij een bril droeg. Hij zocht zijn heil in boeken en in die jeugdboeken werden helden met idealen uitgebeeld. Dat inspireerde hem.

De laatste keer dat ik Jules de Palm uitvoerig sprak was in de zomer van 2006. Op zijn verzoek zou dit gebeuren in een restaurant bij het station Den Haag Centraal. Toen ik er kwam, bleek het al jaren gesloten te zijn. Op de plek zat Jules in een taxi op me te wachten. We gingen dan maar naar een broodjeszaak. Ik moest hem letterlijk bij de arm nemen, want hij was inmiddels blind geworden. Toen hij eenmaal veilig op een stoel zat, ging hij er echt voor zitten. Ik wilde hem een aantal conclusies voorleggen die ik had getrokken uit onderzoek naar zijn bijdragen aan de Wereldomroep. Klopte het dat zijn nawoord in Antiya uit zijn duim was gezogen, omdat hij een aantal verhalen niet had geschreven op verzoek van zijn vrouw, maar op verzoek van de Wereldomroep? Jules was verbaasd dat ik daar achter was gekomen en schepte ook genoegen in deze onthulling. Klopte het ook dat hij zich een keer in zijn eentje als Julio Perrenal had voorgedaan bij een optreden met het orkest de Zapatera’s? Ook dat klopte. Waarom schiep hij toch zo’n genoegen in dergelijke mystificaties? Daarop kwam geen antwoord.

Des te uitvoeriger gaf hij commentaar op wat ik zei over de rol van de moeder in zijn verhalen. Zijn idealen waren inderdaad ingestoken door de jeugdboeken die hij had gelezen en door de padvinderij. Van beide moest zijn moeder niets weten. En hij ging door: “Toen ik coördinator toezicht bursalen was, kwam ik geregeld op Curaçao. Thuis hadden een paar mensen het een keer over het toekennen van beurzen. Zij beweerden dat je politieke vriendjes moest hebben om er eentje te krijgen. Ik ging daar tegenin, want ik meende dat ik daar als coördinator toe gerechtigd was. De mannen meesmuilden. Toen ze weg waren, zei mijn moeder: ‘Jongen, hoe kan je dat nou zeggen, het is toch allemaal bedisseld.’ Terwijl ik er middenin zat!” Ik hoor nog de afschuw in zijn stem waarmee hij dit zei, zonder een spoor van ironie. Het deed hem nog pijn. Toen begreep ik waarom hij zijn proefschrift had opgedragen aan zijn Nederlandse hospita.

Jules de Palm leeft voort in een oeuvre dat weliswaar klein is, maar een heel eigen geluid heeft: speels, kritisch, humoristisch. Hij vernieuwde met traditionele middelen. Achter zijn lach schuilt de verontwaardiging om onbegrip in zijn jeugd.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter