blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Rutgers Wim

Alles is gebleven – is alles gebleven?

Dichterlijk debuut van Aart G. Broek
door Wim Rutgers
“hoe het eiland te aanvaarden, hoe het eiland mij te doen aanvaarden?”
(Tip Marugg: Weekendpelgrimage)
De weliswaar dunne, maar inhoudvolle dichtbundel Het lichten van de jaren door Aart G. Broek is er een van drievoudige relaties. Dat is dan allereerst een geografische tussen Curaçao en Nederland, of wat nauwkeuriger de Caribische Zee en de Noordzee, oftewel vooral de al dan niet woeste kust van het eiland en het Katwijkse strand en de duinen, waarbij de derde poot is te vinden in de bijbelcitaten die aan elk van de delen als motto voorafgaan. Zoals Boeli van Leeuwen in De rots der struikeling eiland en religie met elkaar verbond, zo vinden we ook hier een nauwe relatie tussen beide, met de bijbelcitaten als vertrekpunt. Maar er is ook sprake van drievoudige relaties in de persoonlijke sfeer van de ‘ik’ ten opzichte van een thematiek rond diverse vormen van teleurgestelde vriendschap en herwonnen liefde. Naar aanleiding van de bundel wil ik me op mijn beurt drie opmerkingen veroorloven.

Schrijven en dichten is persoonlijke expressie, publiceren betekent communicatie met lezers. Met de voor lezers vaak intrigerende vraag wat de dichter ‘nu bedoeld heeft’ met zijn gedichten moet je bij een auteur meestal niet aankomen. Aart Broek meldde dan ook in de openingszin bij de Leidse presentatie van zijn dichtbundel – die in deze krant te lezen was – meteen ter zake, onder de mooie ambigue ondertitel een poëtisch casco om de eigen werkelijkheid in onder te brengen: “U heeft mij niet nodig om de dichtbundel Het lichten van de jaren te lezen.” En hij besloot met een uitnodiging aan de potentiële lezers: “U moet de ge­dichten zélf willen horen spreken. De dichtbundel leeft vanaf vandaag tenslotte voornamelijk los van mij. Deze is er voor lezers om er hun eigen werkelijkheid in on­der te brengen. Ik heb als het ware een poëtisch ‘casco’ aangereikt. De ge­dich­ten lig­gen er voor lezers om er zélf in te trek­­ken en er zich tijdelijk in te vestigen, ze in te richten naar eigen believen. Daar heeft u mij verder echt niet voor nodig.”

Dat betekent niet dat de auteur zelf geen commentaar op zijn werk zou kunnen of mogen geven, zoals in het verleden wel eens beweerd is, maar dat de auteursintentie domweg niet hoeft overeen te komen met de interpretatie door de lezer, die zich het werk toe-eigent vanuit een eigen lees- en leefervaringswereld. “Wij lezen allemaal ons zelf,” schreef Alberto Manguel in Een geschiedenis van het lezen.

We lezen biografisch, maar niet de biografie van de schrijver – zoals vaak gedacht wordt – maar die van ons als lezers zelf. Vaak is het maar beter dat een lezer de schrijver niet zo goed kent want dan ontstaat immers het gevaar dat deze vriendschap zich tussen hen indringt en de relatie tot een driehoeksverhouding maakt. Naarmate de lezer denkt de schrijver te kennen dringt deze biografische kennis verraderlijk in de interpretatie binnen. Bij het lezen van dit dichtersdebuut moest ik me dan ook voortdurend hoeden de persoon Aart Broek, die ik redelijk denk te kennen, niet met de inhoud van de gedichten gelijk te stellen. Misschien is het beter om dan maar af te zien van een publieke reactie, maar ik kon het toch niet laten iets over mijn leeservaringen van de bundel – niet over de auteur! – te schrijven.

Het lichten van de jaren kent een in het oog vallende gesloten structuur in vijf onderdelen, die tot de drieslag te herleiden is van een openingscyclus, een centraal middendeel en een afsluiting die twee keer door een tussendeel gescheiden worden. De eerste cyclus telt vier gedichten, het centrale middendeel zeven gedichten, de laatste cyclus drie: vier en drie is zeven denk ik dan als lezer. De afdelingen zijn getiteld, de afzonderlijke gedichten genummerd. Laat ik nog wat telwerk verrichten om aan te tonen dat het middenstuk er niet alleen qua lengte maar ook stilistisch uit springt: het centrale middenstuk bestaat uit korte zinnen met een gemiddelde woordlengte van vaak maar enkele woorden per zin, terwijl de eerste en laatste cyclus uit lange zinnen bestaan die over een aantal versregels uitwaaieren.

De twee keer drie oriëntatiepunten Curaçao, Nederland en de bijbel, de relatie van de dichter tot vormen van liefde en vriendschap zijn geen lichtvoetige thema’s en ze worden dan ook stilistisch zwaar aangezet met zinnen als afgebeten wanhoopskreten in het midden of als bezweringen die over de verzen uitzwieren aan begin en eind, waarbij herhalingen van woorden en woordgroepen op korte en lange afstand van elkaar, tegenstellingen en parallellisme en een veelvoud van alliteraties als formules of mantra’s die bezweringen kracht geven. Broek schrijft bepaald geen lichte poëzie maar dat zou je van hem ook niet verwachten. Ook voor Broek geldt dat hij moet oppassen dat hij zijn grote literair theoretische kennis niet de kans geeft de spontane creativiteit te overwoekeren.

Uit de vele mogelijkheden geef ik één voorbeeld ter adstructie van deze stilistische koorddanser. Het fragment gaat over het oorlogsschip Van Alphen dat in 1778 in de haven van Curaçao tot ontploffing kwam en waar duikers eeuwen later resten van hebben opgedoken.

“het fregat braakte kruiken en kannen, kogels en kanonnen
voor duikers om decennia later te lichten: zwaar
waar geen centen, licht waar fondsen het lichten –
onbezwaard door wettelijke regelingen –
door manhaftig plonsen en ploeteren in troebele diepten
tot heldhaftig handelen – gesteund door pers en politiek
en zelfs Gods zegen op de Freewind – weten te verheffen.”

Opvallend is in dit fragment – naast de genoemde stijlverschijnselen die hier rijkelijk terug te vinden zijn – het woord ‘lichten’ dat een veelheid van betekenissen genereert als ‘aan het licht te brengen’ en lichter maken in de betekenis van ‘gemakkelijker maken’, maar daarnaast bijvoorbeeld ook ‘een schip lichten’, en ‘iemands doopceel lichten’ en ‘ergens de hand mee lichten’ – er zijn er volgens het woordenboek nog veel meer en sommige daarvan zijn in het fragment van toepassing. De titel van de hele bundel Het lichten der jaren is eveneens meerduidig in de zin van het verleden oprakelen, maar ook dat iets naarmate de jaren verstrijken lichter wordt in de betekenis van ‘helderder en duidelijker’ maar ook ‘makkelijker’ – om er maar eens een paar te noemen.

Zoals deze dichter veelal in aan het eiland ontleende metaforen schrijft, heb ik me ook een metafoor gepermitteerd door de woorden van Tip Marugg aan te halen: “hoe het eiland te aanvaarden, hoe het eiland mij te doen aanvaarden?” Ze zijn immers in overdrachtelijke zin in hoge mate op Aart Broek van toepassing in zijn dubbele ervaring van Nederlander die twee decennia lang op het eiland woonde en werkte, waarna hij repatrieerde.

Nu ik dit geschreven heb, ben ik me ervan bewust dat ik alleen nog maar in algemene termen iets over de inhoud van de bundel gezegd heb. Dat lijkt me verdedigbaar vanuit de optiek van de dichter die immers voor persoonlijk lezen van elke individuele lezer pleit. Een dagbladrecensie als eerste reactie op nieuw verschenen werk signaleert en geeft een zeer voorlopige eerste evaluatie, waarbij de recensent – net als in de relatie tussen de schrijver en de lezer – zich niet mag indringen tussen de lezer die zich het boek aanschaft en diens eigen leeservaring. Ik wil dus op mijn beurt geen deel gaan uitmaken van een driehoeksverhouding waarbij ik de lezer verhinder de dichtbundel persoonlijk eigen te maken en wens u evenveel intrigerende leesvoldoening als ik heb ondervonden.

Aart G. Broek: Het lichten der jaren
Haarlem: Uitgeverij In de Knipscheer
2010
46 pagina’s
ISBN 978 90 6265 649 3
http://www.indeknipscheer.nl/

[met welwillende toestemming overgenomen uit Antilliaans Dagblad]

Het amusement in de koloniale pers

Op vrijdag 27 mei 2011 vindt in Leiden de presentatie plaats van Realisten en reactionairen; De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942 van Gerard Termorshuizen, met medewerking van Anneke Scholte. Aan die presentatie gaat een symposium vooraf, gewijd aan het amusement in de koloniale pers (Indië, Suriname, Antillen en Zuid-Afrika). Het symposium wordt georganiseerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden en de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Leiden. Het programma is als volgt:

10.00 uur Ontvangst met koffie
10.30 uur Opening door Peter van Zonneveld
10.40 uur Gerard Termorshuizen: De Indischgast ‘zóó belust op schandaaltjes en personaliteiten’
11.00 uur René Vos: Hoezo tropenstijl, histoire intime en personaliteiten??? Verspreiding en receptie van Indisch krantennieuws in Nederland, ca. 1865-1930
11.20 uur Peter van Zonneveld: intermezzo
11.35 uur Harry Poeze: Veel ernst en weinig verstrooiing; Een Indonesische krant in Medan uit 1933
11.55 uur Huub de Jonge: Spot en provocatie. De strijd van het tijdschrift Aliran Baroe tegen misstanden in de Arabische gemeenschap in Indië
12.15 uur Thom Hoffman (acteur): intermezzo

12.45 uur Lunch

14.00 uur Olf Praamstra: ‘Kaatje Kekkelbek’, de Zuid-Afrikaanse pers en de literatuur
14.20 uur Wim Rutgers: Dicht en ondicht in en op de pers. Hoe Curaçaose periodieken hun lezers amuseerden

14.40 uur Theepauze

15.10 uur Michiel van Kempen: De Wirtenbergsche olyphant en het schriftje van Orlando. Amusement in tweeëneenhalve eeuw Surinaamse kranten
15.30 uur Angelie Sens: ‘Zonder Tom Poes zijn we onverkoopbaar!’ Getekende beelden in de Nederlandstalige Indische/Indonesische pers, ca. 1920-1957
16.00 uur Vragen en discussie
16.30 uur Sluiting

ca. 17.00 uur Presentatie Realisten en reactionairen; De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942. Sprekers o.a. Gert Oostindie en Vic van de Reijt

Plaats: Kamerlingh Onnes Gebouw (Lorentzzaal), Steenschuur 25. De Steenschuur (het verlengde van het Rapenburg) ligt op een kwartier loopafstand van het station. Parkeren is o.a. mogelijk op het parkeerterrein Haagweg. Daarvandaan rijdt een gratis busje naar de Steenschuur. De loopafstand is tien minuten.

Toegangsprijs voor symposium en presentatie: 25 euro inclusief lunch, koffie, thee en borrel. U kunt zich inschrijven op het bijgevoegde formulier.

De toegang tot de presentatie (omstreeks 17.00 uur), met afsluitende borrel, is gratis. Nadere informatie: tel. 0172-416272 (e-mail: secr.indletteren@12move.nl) of tel. 071-5272372 (e-mail: sitinjak@kitlv.nl)

Beatrijs de wereld in

Call for papers voor een internationaal en interdisciplinair congres

Vertalingen en bewerkingen van het Middelnederlandse verhaal
Koninklijke Bibliotheek Den Haag, 29 en 30 september 2011

Beatrijs de wereld in analyseert de internationale uitstraling van het Middelnederlandse verhaal
over Beatrijs. Met deze casus wil het nieuwe wetenschappelijke discussie en samenwerking op gang brengen tussen intra- en extramurale vertalers en beoefenaars van de historische en moderne Nederlandse letterkunde, de vertaalwetenschap en verwante disciplines. Sinds W.J.A. Jonckbloet in 1841 de eerste wetenschappelijke editie verzorgde van het unieke Middelnederlandse handschrift van de Beatrijs – thans in de Koninklijke Bibliotheek Den Haag – heeft de tekst een onwaarschijnlijke weerklank gehad. Dat blijkt niet alleen uit moderne bewerkingen en vertalingen als die van P.C. Boutens, Herman Teirlinck en Willem Wilmink, maar de tekst raakte ook internationaal verspreid door een groot aantal adaptaties (o.a. voor theater) en door vertalingen in onder meer het Engels, Frans, Duits, Italiaans, Afrikaans, Esperanto, Fries, Noors en Papiamentu. De tijd is rijp om te bezien hoe de Beatrijs in de loop van de tijd gefunctioneerd heeft in uiteenlopende verschijningsvormen, zowel binnen het Nederlandse taalgebied als daarbuiten. Zo kan de tekst opnieuw gesitueerd worden in de middeleeuwse en latere vertaal- en bewerkingstraditie.

Tegelijkertijd kan deze casus het ontstaan helpen verklaren van vertalingen en bewerkingen op
bepaalde momenten en in bepaalde regio’s. Welke functies vervullen zulke adaptaties? Welke keuzes maken vertalers en bewerkers? Wat zijn hun literaire, didactische of wetenschappelijke bedoelingen? Enkele sprekers die zich al bereid verklaard hebben een lezing te geven zijn prof.dr. Jacques van der Elst (Pretoria), prof.dr. Judit Gera (Boedapest), prof.dr. Ton Naaijkens (Utrecht), prof.dr. Frits van Oostrom (Utrecht), prof.dr. Wim Rutgers (Curaçao) en prof.dr. Jaak Van Schoor (Gent). Zowel ervaren als beginnende vertalers/bewerkers en onderzoekers op het gebied van de neerlandistiek, de mediëvistiek, de vertaalwetenschap en verwante disciplines worden uitgenodigd om voorstellen in te dienen voor een lezing (20 min.), een sessie (60 min.) of een forum (60 min.) met betrekking tot een of meer van de onderstaande thema’s en onderzoeksvragen.

Vertalen: letterkunde of cultuurgeschiedenis? – Welke aspecten vinden de vertalers en
bewerkers van de Beatrijs belangrijk? Welke overwegingen spelen een rol bij de keuze voor vers of proza? Hoe worden de nieuwe teksten in de literaire context van de doeltaal gepositioneerd? In hoeverre gelijkt de vertaalproblematiek bij oudere literatuur op die van moderne literatuur? Hoe is de Beatrijs-receptie te beschouwen binnen de herontdekking van de middeleeuwen in de Europese cultuurgeschiedenis en in de verschillende ontvangende talen? Hoe onthullend (of verhullend) is de paratekst bij de vertalingen en bewerkingen?

Vertaling, vertolking en visualisatie – Wordt de veranderde functie van literatuur gereflecteerd door de vorm van de vertalingen en bewerkingen? Hoe verklaren we de opvallende populariteit van de toneel- en operabewerkingen in het interbellum? Welke conclusies zijn te verbinden aan de talrijke mondelinge vertolkingen van de Beatrijs, al dan niet in vertaalde/bewerkte versie? Wat voor een vertaalproces impliceert de gerichtheid op auditieve vertolking? Hoe wordt in geïllustreerde versies de receptie gestuurd? En in welke mate ondersteunen muziek, kostuums en decors – al dan niet geïnspireerd door de middeleeuwen – de gedramatiseerde versies?

Vertaalregister: tussen middeleeuwen en nu, tussen dialect en standaardtaal – Is er een
relatie aanwijsbaar tussen het gebruik van de volkstaal en de Latijnstalige traditie? Hoe gaan
vertalers en bewerkers om met de relatie tussen standaardtaal en dialect, tussen een middeleeuwse taal en zijn moderne variant? In hoeverre worden archaïsmen en dialectwoorden aangewend om de middeleeuwen te evoceren? Welke gevoelswaarde heeft het gekozen register voor vertaler/bewerker en publiek?

Vertalen, bewerken en repertoirevorming – Wat is de relatie tussen vertaling/bewerking en repertoirevorming? Is er in het buitenland een wisselwerking met anderstalige versies van
vergelijkbare legendes? Zijn er aanwijzingen voor een terughoudende houding bij vertalingen/ bewerkingen vanwege de canonieke status van de Beatrijs? In hoeverre zijn er verschillen in de receptie in Nederland en in Vlaanderen? En in hoeverre heeft dat zijn weerslag gehad op de internationale receptie? Zijn er religieuze breuklijnen herkenbaar in de receptie (bijv. katholiek versus protestant)? Hoe verhoudt de gecanoniseerde status van de Beatrijs zich tegenover de cultuurkritiek in bewerkte versies?

Vertalen en bewerken tussen wetenschap en didactiek – Is de adaptatie een bepalende factor geweest in het proces van canonisering? Hoe is de tekst geschikt gemaakt voor een bepaalde groep lezers? In hoeverre domineren didactische bekommernissen recente jeugdbewerkingen? Welke mogelijkheden bieden bestaande vertalingen voor opleidingen Nederlands in het buitenland? Hoe helpen anderstalige edities zonder vertaling bij het lezen van het oorspronkelijke verhaal? En welke mogelijkheden biedt het actief vertalen van historische teksten als een intense vorm van kennismaking met een literatuur uit een andere periode en een ander taalgebied?

Voorstellen voor een lezing (max. 250 woorden), een sessie (max. 750 woorden) of een forum (max. 750 woorden) over bovenstaande, of hieraan verwante onderwerpen kunnen tot uiterlijk donderdag 31 maart 2011 gestuurd worden naar het congresadres beatrijsdewereldin@gmail.com. Gelieve voorstellen te voorzien van een titel, vier trefwoorden, de naam en affiliatie van de betrokkene(n) en een e-mailadres.

Voor sommige buitenlandse deelnemers kan worden voorzien in een tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten. Wie hiervan gebruik wil maken gelieve dit gemotiveerd aan te geven bij het
voorstel voor een congresbijdrage. Een elektronische site met inventarisatie en materiaalverzameling van vertalingen en bewerkingen van de Middelnederlandse Beatrijs is beschikbaar voor deelnemers van het congres en het lopende onderzoeksproject Beatrijs internationaal. Het adres, dat om auteursrechtelijke reden hier niet vermeld kan worden, kunt u aanvragen bij de organisatoren. Aarzelt u niet ons te benaderen met vragen over het congres of voorstellen voor de lezingen.

Het organiserend comité:
dr. Ton van Kalmthout, ton.van.kalmthout@huygensinstituut.knaw.nl
dr. Orsolya Réthelyi, rethelyi@freemail.hu
dr. Remco Sleiderink, remco.sleiderink@hubrussel.be
Naast de organisatoren bestaat het wetenschappelijk comité voor dit congres uit dr. Anikó Daróczi (Károli Gáspár University, Boedapest), prof.dr. Reine Meylaerts (Centre for Translation Studies, Katholieke Universiteit Leuven), Franco Paris (Università degli Studi di Napoli ’Orientale), Dr.habil. Rita Schlusemann (DFG-Heisenbergstipendiatin, universiteiten Münster en Oldenburg) en dr. Elsa Strietman (University of Cambridge).

Ondersteunende instanties: Eötvös Loránd Universiteit (ELTE) Boedapest, Hogeschool-Universiteit Brussel (HUB) en het Centre for European Reception Studies (CERES), Huygens Instituut KNAW (Den Haag), Koninklijke Bibliotheek Den Haag, Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Nederlandse Taalunie en Expertisecentrum Literair Vertalen.

Het congres maakt deel uit van het onderzoeks- en vertaalproject ‘Beatrijs internationaal’ dat
wordt gecoördineerd door dr. Orsolya Réthelyi (Eötvös Loránd Universiteit Boedapest) en dr. Remco Sleiderink (CERES, Hogeschool-Universiteit Brussel). Voor meer informatie over het overkoepelende project en de subsidiegevers, zie www.middelnederlands.be/beatrijsinternationaal.

Antilliaanse literatuurmethode Kadans

Ini Statia, gast op het onlangs gehouden Wan Tru Puwema confest in Suriname, deed Schrijversgroep ’77 de studieboeken van de literatuurmethode Kadans cadeau. De methode, die uitkwam in 2006, bestaat uit twee studieboeken, twee docentenhandleidingen, twee dvd’s en een cd.

De boeken, beide van ruim formaat en stevig ingebonden, behandelen literatuurgeschiedenis, literaire ontwikkeling en literaire berippen. Samenstellers zijn Ronnie Severing, Wim Rutgers en Liesbeth Echteld. De boeken zijn uitgegeven door de Fundashon di Planifikashon di Idioma, te Curaçao, waar Ini Statia werkzaam is. De grafische vormgeving is bijzonder fraai. De boeken zijn in kleur, met veel illustratiemateriaal. De literatuurgeschiedenis is beschreven van de prehistorie tot de moderne tijd (2006) en bevat dus nog erg aktueel materiaal. Verder wordt bij het beschrijven van de geschiedenis aandacht besteed aan verschillende wereldculturen en is er speciaal aandacht voor de Antilliaanse literaire ontwikkeling, die wordt geplaatst in een wereldkader. Ook Suriname wordt regelmatig genoemd. Bij de literaire ontwikkeling en begrippen wordt er in de diepte gegaan met teksten van voornamelijk Antilliaanse schrijvers. Er is aandacht voor proza, poëzie en toneel. De boeken zijn een must voor iedereen die zich bezighoudt met literaire ontwikkelingen in het Caribisch gebied.

[Bericht van Schrijversgroep ’77]

Zo reken ik nu met je af

door Wim Rutgers

Munye Oduber-Winklaar (Bonaire) is de auteur van de tweetalige dichtbundel Ta asina y awor mi ta regla cuenta cu bo/ Zo reken ik nu met je af, over een misgelopen liefdesrelatie. De gedichten zijn origineel in het Papiaments met daarna een Nederlandse vertaling van de auteur zelf.

De bundel begint met een verontschuldiging: ‘Demasiado largo/ Mi a biba/ ta skirbi sconde. Te lang/ heb ik/ ondergedoken/ verscholen/ in mijn schrijven/ geleefd.

Een zekere mate van publicatie-angst tegenover haar eiland, weerhield de schrijver lang ervan haar gedichten te publiceren. Met wie de dichteres wil afrekenen onthult ze niet. Ze zegt: ‘Tevergeefs zullen enkele nieuwsgierigen te weten willen komen wie degene is met wie ik zou willen afrekenen. Om het onderzoek te vergemakkelijken en ook om eventuele misverstanden te voorkomen wil ik toch wel meteen duidelijk stellen dat ik op de eerste plaats met mezelf wil afrekenen.

Ik wil nog even ingaan op de relatie tussen origineel en vertaling. De vertaling volgt het origineel getrouw maar niet letterlijk en woord voor woord. […] Afgezien van het verschil in het aantal verzen, het ontbreken van de herhalende opsomming en de vrijheid van woordkeuze heeft de dichter-vertaler hier een mooi resultaat bereikt met de handhaving van het eindrijm en zelfs alliteratie toegevoegd. Maar vaak is de vertaling heel wat minder literair waarbij rijm en ritme verloren gingen. Wie de bundel dus echt wil waarderen zal het origineel moeten lezen.

Uit het gedicht ‘E barbulet/ De vlinder’ blijkt duidelijk het verschil tussen Papiaments- en Nederlandstalig. Ik citeer het begin: ‘Ki misha mi cu ne/ Ta di unda mi a sac’e/ Ecolecua/ Awor mi sa/ Algun decada pasa/ mi plachi preferi/ den mi buki di lesa/ di klas dos.’ Dit fragment verliest in de vertaling veel van de klankrijkdom en het rijm en daardoor een groot stuk van de impact op de lezer: ‘Die vlinder/ Waar komt die/ in Godsnaam/ vandaan/ Ja/ Precies/ Ik weet het nu/ Enkele decennia terug/ mijn lievelingsplaatje/ uit het leesboekje/ van de tweede klas.’

De vertaling dient daarom het begrip voor wie dat behoeft, ze verhoogt niet de waarde van de bundel als geheel.

Cynthia Abrahams promoveert op R. Dobru

Op woensdag 24 november 2010 hoopt Cynthia Abrahams-Devid haar proefschrift over R. Dobru te verdedigen aan de Universiteit van Amsterdam. De titel van haar dissertatie luidt Wan bon ˗ Wan Sranan ˗ Wan Pipel; Robin ‘Dobru’ Raveles, Surinamer, dichter, politicus, 1935-1983. Promotor is prof. dr Michiel van Kempen, copromotor prof. dr em. Bert Paasman. De andere leden van de promotiecommissie zijn prof. dr Ena Jansen (Vrije Universiteit en UvA), prof. dr em. Humphrey Lamur (UvA), dr Peter Meel (Universiteit Leiden), prof. dr Jack Menke (Anton de Kom-Universiteit van Suriname), prof. dr Ieme van der Poel (UvA), prof. dr Wim Rutgers (Universiteit van de Nederlandse Antillen) en prof. dr Gloria Wekker (Universiteit Utrecht).

Cynthia Abrahams gaat uitvoerig in op het leven van R. Dobru, diens ontwikkeling als nationalistisch politicus en dichter, en de vele internationale – en dan met name Caraïbische ˗ contacten die hij in de loop der jaren ontwikkelde. De handelseditie van haar proefschrift zal in de loop van 2011 verschijnen bij Rozenberg Publishers.

De openbare promotieplechtigheid vindt plaats in de aula van de Universiteit van Amsterdam,
Singel 411
1012 WN Amsterdam
Aanvangstijd: 13.00 uur precies.
In de directe omgeving van de aula is geen parkeergelegenheid. Vanaf CS komen trams 1, 2 en 5 langs de aula.

Wikipedia meldt over R. Dobru:
R. Dobru (Paramaribo, 29 maart 1935 – aldaar, 17 november 1983), pseudoniem van Robin Ewald Raveles, was een Surinaams dichter, schrijver en politicus (Statenlid voor de PNR en na 1980 een half jaar onderminister voor Cultuur). Zijn pseudoniem betekent: dubbele R, een verwijzing naar de initialen van zijn voor- en achternaam.

Als dichter en voordrachtskunstenaar was R. Dobru dé representant van het nationalisme, met name met het gedicht ‘Wan’ (de meeste mensen noemen het ‘Wan bon’ – Eén boom) uit zijn debuutbundel Matapi [Cassavepers] (1965), een gedicht dat door zijn eenvoudige woordkeus en structuur gemakkelijk gememoriseerd kan worden en dat veel Surinamers dan ook van buiten kennen. Het werd in veel talen vertaald. Dobru stimuleerde velen tot schrijven in het Sranan en Surinaams-Nederlands en werd door velen nagevolgd. Hij was redactielid van het tijdschrift Moetete (1968-69). Zijn proza in Wasoema [Wasvrouw] verzamelde schetsen uit het leven op een erf van Paramaribo (1967), De plee (wc) en andere verhalen (1968) en de korte roman Oema soso [Enkel de vrouw] (1968) is levendig, maar lijdt aan een teveel aan gepreek. Zijn politieke mémoires verschenen in 1969: Wan monki fri [Een stukje bevrijding]. Hij schreef voorts twee Surinaamse keukenmeidenromans zoals Bos mi esesi [Omhels me snel] die vooral belangrijk zijn om hun levendig Surinaams-Nederlands en een bundel Anansi-Tori [Spinvertellingen] (1979). Zijn poëzie heeft in de vroege jaren enkele zuivere gedichten opgeleverd, maar verviel meer en meer in het afwikkelen van een recept. Hij speelde in op de politieke actualiteit, bijvoorbeeld met het gedicht ‘Gooi een stoel’ toen er op 11 juni 1979 in de Staten van Suriname een vechtpartij uitbrak waarbij er met stoelen werd gesmeten. De invloed van Cuba, Mao en Kim Il Sung leverden de laatste jaren enkel nog politiek getinte publicaties op.

Dobru schreef altijd over twee vaste thema’s: liefde en revolutie. Met de coup van 1980 ging hij enthousiast mee en hij werd op handen gedragen. Van militaire wandaden nam hij nooit afstand. Zijn beste gedichten werden bijeengebracht in Boodschappen uit de zon (1982). Postuum werd hem in 1989 de Gouden Ster van de Revolutie toegekend. In 2006 kreeg hij, eveneens postuum, de Gaanman Gazon Matodja Award.

De R. Dobru-stichting die zijn gedachtegoed levend wil houden, publiceerde een kalender met zijn gedichten, maar liet verder zelden iets van zich horen. In 2006 liet Yvonne Raveles-Resida, weduwe van R. Dobru en voorzitter van de stichting, aan de Nederlandse ambassade weten dat hun verzoek om een gedicht van R. Dobru ter verfraaiing op het hek te mogen aanbrengen niet werd gehonoreerd vanwege de slechte behandeling van Surinaamse staatsburgers in Nederland.

Guillaume Pools bibliotheekdroom

door Don Walther Donner

De laatste bijeenkomst van de Schrijversgroep ’77 stond in het teken van de bibliotheek droom van Guillaume Pool. Onder zijn leiding werd diepgaand geboomd over bibliotheken die met veel pijn en smart door particulieren worden opgezet en in stand worden gehouden met volkomen afwezigheid of belangstelling van overheidswege.

Guillaume onthulde waar bibliotheken zijn ontstaan namelijk in Mesopotamië (dus van eerbiedwaardige leeftijd) en hun belang voor de opvoeding en de geestelijke vorming van de mensheid. Toen kwam een dame aan het woord die met veel enthousiasme onthulde hoe ze thuis bij zich een bibliotheek was begonnen die zeer trouw door de jeugd uit de buurt wordt bezocht. Een successtory dus. Het gelamenteer over het onvermogen van de overheid om ook hier iets nuttigs voor het land tot stand te brengen voerde als gewoonlijk bij dit soort discussies de boventoon. Veel wijzer werden de aanwezigen dus niet. Begane paden werden bewandeld zogezegd. Aangezien ik de reputatie heb van steeds de knuppel in het hoenderhok te gooien en ik de gezelligheid niet wenste te verstoren hield ik de kaken stijf op elkaar. Het is beter dacht ik, op schrift mijn mening weer te geven. Zo loop ik minder kans in een oeverloze discussie verzeild te raken. Ik heb de gewoonte om onverbloemd en zonder omhaal van woorden mijn mening te geven. Ik weet dat dat mij niet steeds in dank wordt afgenomen, sommigen noemen mij zelfs een arrogante klootzak, maar so be it. Ik meen dat er iemand moet zijn om ons een spiegel voor te houden.
Surinamers lezen nauwelijks. Een waarheid als een koe.

Bewijzen zijn er voor het oprapen.
1. De CCS bibliotheek past beslist zes keer in de centrale bibliotheek van Curaçao die ook beter bezocht wordt. Iedere dag worden de scholieren er klassikaal heengebracht. Vraag eens aan een Surinamer, volwassene of kind, waar de CCS bibliotheek staat. Bet your life dat 90 procent dat niet weet.
2. Er verschijnen op Curaçao zeven dagbladen op 150 000 inwoners. In Suriname 4 kranten op 500 000 inwoners.
3. Uit een recent onderzoek in Nederland onder vijftig plussers blijkt dat 55 procent van hen lid is van een bibliotheek en maar liefst 73 procent lid van een leeskring of leesclub. Gemiddeld leest elke vijftig plusser in Nederland 21 boeken per jaar. Dus elke vijftig plusser leest bijna twee boeken per maand.
4. Een van de eerste cadeautjes die een Hollander geeft aan een kind is een boek. Dat kennen wij in Suriname niet.
5. Ook de gewoonte om boeken als cadeau of relatiegeschenk weg te geven kennen wij niet. We gaan liever op bezoek met een portie nassie.
6. Als elke leerkracht hier te lande elke maand het luttele bedrag van 25 srd. zou uitgeven aan een boek zou dit land een paradijs zijn voor schrijvers.

Een vaak gehoord excuus is dat boeken in Suriname te duur zouden zijn. Dit is een praatje voor de vaak. De bibliotheken kosten ook in Suriname haast niets. Dit excuus geldt trouwens niet voor Nederland waar Surinamers niet te klagen hebben over gebrek aan geld. Mijn vrouw had een boekhandel aan de Nieuwe Binnenweg, een van de drukste winkelstraten van Rotterdam. In twee jaar tijds is nooit een Surinamer de winkel binnengestapt om een boek te kopen. Er kwamen Turken, Marokkanen, Curaçaoënaars, Hollanders, Kaap Verdianen, Portugezen, Spanjaarden van heinde en verre na een advertentie dat weer een bezending was gearriveerd. (Ik ging boeken persoonlijk kopen voor de winkel in Spanje, Portugal, Frankrijk en Engeland). Maar Surinamers? Never, welke reclame er ook werd gemaakt voor mooie Surinaamse boeken.

Er wordt elk jaar in Amsterdam het Kwakoe Festival gehouden. Duizenden Surinamers komen van heinde en verre erop af om landgenoten te ontmoeten in een soort reünie. Er zijn ook boekenstands. Men vrage maar aan de verkopers hoe het daarmee zit. Ludwich van Mulier voorzitter van het Surinaams schrijversgenootschap in Nederland bedacht hiervoor zelfs de uitdrukking: eet en danscultuur. De Surinamers lopen Linéa recta naar de eettenten en danstenten.

In de loop der tijden zijn er altijd enthousiastelingen geweest die hebben getracht het leesgedrag te stimuleren. Daaronder bevinden zich natuurlijk mensen voor wie de verkoop van boeken een broodwinning vormt, de broodschrijvers zogezegd. Maar een groot gedeelte bestaat uit mensen , zoals die mevrouw uit Flora, die dat doen uit pure liefhebberij of idealisme omdat zij weten of beseffen dat economische vooruitgang nauw verband houdt met het leesgedrag. Men kan nu eenmaal een korjaal bouwen zonder ooit eens een boek gelezen te hebben, maar een wolkenkrabber bouwen zonder daarover gelezen te hebben gaat nu eenmaal niet. Een volk dat niet leest zal ten eeuwigen dage korjalen blijven bouwen. De inspanningen, uit welk motief dan ook, om het leesgedrag te bevorderen, hebben tot nu toe tot niets geleid. En de in de vergadering onthulde plannen voor media en allerhande soorten theken zullen gegarandeerd hetzelfde lot ondergaan. Het is gebleven en zal blijven bij een Kurieren Am Symptom om het eens op zijn Duits te zeggen. De oorzaken worden namelijk niet aangepakt; het probleem wordt niet bij de hoorns gevat.
Welke zijn nu die oorzaken? Ik zal die opsommen waarbij ik op zere tenen zal trappen hetgeen mij op aardig wat kos kossies te staan zal komen. Maar ik heb een brede rug. Daar gaan we dan.
1. De etnische samenstelling van ons volk.
De grootste bevolkingsgroep van ons land is de Hindoestaanse groep. Hindoestanen zijn niet geïnteresseerd in wat Ismene Krishnadath of welke schrijver dan ook te vertellen heeft. Men bewijze mij maar het tegendeel. Ik ben nog nooit in een vergadering van de schrijversgroep een Hindoestaan tegengekomen hoe interessant ook het behandelde thema.
De Marrons vormen de tweede groep qua aantal. Die zijn voor het grootste deel ongeletterd. Zij lezen niet dus hun kroost ook niet.
De Javanen lezen vermoedelijk meer dan de Hindoestanen. Daar is ook alles mee gezegd.
En de creolen dan? Die lezen ook weinig want ze weten alles al. Zoals men op de Antillen zegt: God weet alles maar de Surinamer weet meer.
2. De funeste invloed van Hollanders die hun ei in Nederland niet kunnen kwijtraken, op ons denken, doen en laten. Zij zijn het die de jeugd steeds voorhouden hoe armzalig wij wel schrijven en containers vol boeken uit Holland laten overkomen geschreven door mensen die in Nederland volstrekt onbekend zijn. Waarom zijn ze anders overtollig en slechts geschikt om gedumpt te worden? Ze zouden wel wijzer wezen daar in Holland dan boeken van Harry Mulisch en andere grootheden in grote aantallen naar Suriname te sturen. Lezing van de container boeken is geschikt om ons plezier in het lezen voor de rest van ons leven te vergallen. Ik had op de middelbare school een leraar die week in week uit doorzaagde over De kleine Johannes van Willem van Eeden. Zuid-Zuid-West en De Stille Plantage waren volgens hem geen literatuur en mochten ook niet op mijn literatuurlijst. Ik heb na de schoolbanken nooit meer een Nederlandse roman gelezen. Ene meneer Wim Rutgers schreef in OSO het blad voor Surinamistiek “Walther Donner’s schrijfdrang is groter dan zijn schrijftalent.” Waarom dan de kitsch van Walther Donner gelezen, waarvan prominente Surinaamse recensenten als Wilfred Lionarons, Ludwich van Mulier, Chitra Gajadin e.a. hoog opgeven van de waarde van zijn boeken voor de vorming van de Surinaamse mens. Natuurlijk zijn uitlatingen als die van meneer Wim Rutgers koren op de molen van de Surinamers die graag horen dat een andere Surinamer eigenlijk niet deugt. Ene meneer Snijders hoofdredacteur van Parbode schreef in een recensie van mijn boek Swietie Sranang dat het boek wemelt van de taalfouten. Niets interessants viel er over het boek te vermelden. De jeugd werd daarom afgeraden het te lezen. Vreemd genoeg denkt men in Nederland anders over deze zaken. Het boek werd door DBNL goed genoeg bevonden om in extenso opgenomen te worden op internet. Er zijn al zestien drukken verschenen en in Nederland zijn razend veel gekocht vooral door Hollanders die het als cadeau geven aan Surinaamse kennissen en een ieder vindt het prachtig de verhalen te lezen over de goede oude tijd. Meneer Snijders zegt aan de Surinaamse jeugd: ‘waste of time’ je kunt er niets van leren integendeel. Je taalgevoel zal zodanig worden aangetast dat je niet in staat zal zijn een roman of zelfs maar een short story te schrijven.
2. De buiten proporties geraakte invloed van het zwakke geslacht op onze vorming. Vrouwen houden nauwelijks van voetballen, politiek of vechten. De jongens houden juist van deze zaken. In mijn jonge jaren waren we gek op de boeken van Karl May en Gustav Aimard en Alexander Dumas etc. We hielden van voetbalboeken over Bas Pauwe en Andrade de man met de uitschuifbare benen etc. We verslonden deze boeken. Het ene na het andere. De mannelijke jeugd is nauwelijks anders geworden. Terwijl de juffrouw nu voor de klas staat te oreren over Mies die houdt van Jan en er toch vandoor gaat met Piet zitten de jongens te denken aan Maradonna en Pele en Ruud Gullit. Daardoor wordt het lezen van boeken compleet vergald. Als ze een boek in handen krijgen denken ze, och het zal wel van hetzelfde laken een pak wezen en leggen het neer.
3. De funeste invloed van half analfabeten in high places die hun positie niet aan het lezen maar aan een partijkaart te danken hebben. Zal ik eens enige van mijn ervaringen onthullen?
Ik vroeg eens aan een lerares om mijn boek Zeg nooit, Nooit te beoordelen. Zegt ze: in Suriname houdt men niet van detectives. Punt uit. Gek is dat. Het boek is zowel in het Spaans als het Engels en zelfs in het Russisch verschenen met veel succes. (De titel luidde vroeger Het Noodlot). Men raadplege internet maar.
Ik bood het boek De Loerdraaiers dat als ondertitel heeft: hoe neem ik een politieke tegenstander te grazen ter lezing aan een lerares. Zegt ze: “Dat is niet mijn genre.” Blijkbaar is Piet houdt van Mies wel haar genre. Als een jongen les krijgt van een dergelijke dame leest hij gegarandeerd nooit meer.
Ik bood mijn boek Life in these amazing West Indies ter beoordeling aan op het ministerie: “We keuren geen boeken goed die niet door een native writer zijn geschreven,” krijg ik te horen. Vreemd genoeg wordt dit boek nog steeds op scholen in Londen gelezen. Twee versies Vocabulary range 3000 words 100 bladzijden en vocabulary range 900 words 70 bladzijden.
Het ministerie van buitenlandse zaken kon dit boek gratis van mij krijgen om als relatiegeschenk te geven aan collega’s in de Caricom. Dit boek, zei ik, wordt in Londen gebruikt op de scholen waar veel West Indiërs op zitten. En met succes. Het zou best kunnen dienen als bruggenhoofd voor andere Surinaamse schrijvers in de Caribbean. Not interested.

Guillaume Pool vertelde aan de bijeenkomst dat hij, toen hij op het ministerie om medewerking kwam vragen voor zijn bibliotheek project, werd afgescheept met een aanbevelingsbrief om elders aan te kloppen voor steun. En Ismene Krishnadath zei vergoelijkend dat ze geen geld hebben om het lezen te bevorderen.. Zal ik iets vertellen? Toen doctor Lee president werd van Singapore zei hij aan zijn volk “Mijne mensen, vanaf dit moment gaan we alle beschikbare middelen werpen op onderwijs, onderwijs en nog eens onderwijs.” Dat wierp zijn vruchten af. Singapore behoort tot de welvarende landen. De lieden die het op Onderwijs voor het zeggen hebben, zouden wel wijzer wezen dan achter hun bureau vandaan te komen om bij de UNESCO of andere organisaties hulp te gaan zoeken voor iets waarvan ze het heil en het nut toch niet inzien.

Zal ik ten besluite een anekdote vertellen? Gevolg gevend aan een oproep van het CCS gericht tot de schrijvers om boeken te schenken, verschijn ik gewapend met een doos vol boeken ter plekke. Ondanks mijn talrijke in verschillende talen verschenen romans blijkt niemand van het personeel ooit van mij gehoord te hebben. Mag ik de boeken persoonlijk aan de directeur overhandigen? Oh neen. De functionaris blijkt moeilijker te spreken te krijgen dan president Barack Obama. Dan maar aan de onderdirectrice. De dame laat me weten dat ze me niet kan ontvangen daar ze het druk heeft. Ik maar terug met mijn boeken. Ik kom een paar maanden later op Curaçao aan en ga op bezoek bij de bibliotheek. Het personeel staat zich aan mij te vergapen als mijn naam wordt genoemd. De directrice komt ogenblikkelijk uit haar kamer om me te begroeten en kopieert hoogst persoonlijk Antilliaanse piano muziek voor me. Daar beseffen zij dat wij schrijvers hun broodwinning zijn. In Suriname zeggen ze: je denkt dat je geweldig bent! Had je nou gedacht dat personeel of directie van het CCS aan bezoekende kinderen- zo ze die zouden ontvangen- zouden zeggen “Jongelui, jullie moeten het boek eens lezen van Frits Wols over het Groene Labyrinth. Daar kunnen jullie veel van opsteken. We hebben het zelf gelezen en vonden het prachtig.” Kom nou!

[overgenomen van Masusaworld]

Quito Nicolaas publishes in Conference volume

Quito Nicolaas contributed with his essay entitled ‘Behind literary shadows: Literary development in Aruba from 1971 – 1996’ to the conference volume Leeuward Voices: Fresh perspectives on Papiamentu/o and the literatures and cultures of the ABC-Islands, Vol. 1.

In this essay he analysed the factors and reasons why the Aruban literature was developed in the shadow of Curacao’s literature.

The contributions to the volumes are updated versions of papers presented at the Eastern Caribbean Island Culture Conference held on the island of Curaçao in 2008. The ECICC 2008 call for papers invited researchers to present results of their work on the languages, literatures and cultures of the Eastern Caribbean and the Dutch Leeuward Islands Aruba, Bonaire and Curaçao.

Leeward Voices: Fresh perspectives on Papiamentu and the literatures and cultures of the ABC Islands. Volume 1
Editors: N. Fraclas, R. Severing, C. Weijer & L. Echteld.
FPI/UNA, 2009, 194 pp.
ISBN: 978-99904-2-285-6

Re-centering the ‘Islands in Between’: Re-thinking the languages, literatures and cultures of the Eastern Caribbean and the African diaspora. Volume 2
Editors: N. Faraclas, R. Severing, C. Weijer & L. Echteld.
FPI/UNA, 2009, 198 pp.
ISBN: 978-99904-2-286-3

Price of both volumes: 45 Antillian guilders in local bookstores.

Arubaanse literatuur: een waterval van namen

‘De Arubaanse literatuur is niet van gisteren’, zo luidde de titel van het openbaar college dat prof. dr. Wim Rutgers op 27 april jl. in het Arubahuis te Den Haag gaf. Onder de aanwezigen was een klein aantal studenten van prof. dr. Michiel van Kempen (UvA) en een vrij groot aantal belangstellenden, waaronder ook enkele Arubaanse auteurs. Bij dit college hield Rutgers zich, over het algemeen, aan wat hij noemde een ‘thematische benadering’ van de Arubaanse literatuur. Hij verwees, allereerst, naar de ‘oratuur’. Voorbeelden van die mondelinge literatuur zijn volksliederen als dori mako, dera gai en dande. Een hiervan kreeg het publiek ook via een bandje te horen. Het publiek werd geconfronteerd met een lawine van namen. Namen van mensen die hetzij proza of poëzie geschreven hebben. De eerste reeks: Frederik Beaujon, H.E.Lampe, J.K.Z. Lampe, W.F.M. Lampe, Laura Wernet-Paskel, E. Lopez Henriquez, J.R. Vicioso, E. Curet en N. Piña-Lampe. Van deze schrijvers (of dichters) zijn er die in het Papiamentu schreven, weer anderen deden dat in het Nederlands en/of het Spaans. Daarna volgden de namen van Hubert Booi, E. Rosenstand en Philomena Wong. Deze zijn de auteurs (dichters) die – volgens Rutgers – tot het zgn. Indianismo gerekend worden. Vervolgens een lijst van de dichters uit de jaren zestig/zeventig. Bovenaan prijkte de naam van Federico Oduber. Rutgers toonde ook een lange lijst van auteurs die in het tijdschrift Watapana schreven. De Arubaanse literatuur werd uitgebreid met: Henry Habibe, Philomena Wong, Nena Bennett, C.L. Every, Robert Henriquez, Luis Leañez, Henri Tai, Ramon Todd Dandaré, Pedro Velásquez en Brunilda Vicioso. Daarna volgden de dichters Frank Booi, Mario Dijkhoff en Robertico Croes, die weliswaar niet in Watapana gepubliceerd hadden, maar waarbij wel die indruk gewekt werd. De overzichtelijkheid (via powerpoint) liet soms wel te wensen over. De naam van Denis Henriquez ontbrak, uiteraard, niet. Aan het eind werden ook de namen genoemd van dichters en schrijvers die vandaag de dag nog actief zijn: Belén Kock-Marchena, Quito Nicolaas, Olga Orman, Richard de Veer, Munye Oduber-Winklaar, Jacques Thönissen en Giselle Ecury.

Deze lange lijst zou gemakkelijk ingekrompen kunnen worden indien er scherpere criteria werden toegepast. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen of iemand al tot de Arubaanse literatuur behoort indien hij/zij slechts één of twee gedichten heeft geschreven. Heel wat namen zouden weggestreept kunnen worden als men afgaat op de paar gedichten die enkele van hen gedurende hun hele leven geschreven hebben. Welke criteria werden overigens gebezigd als het gaat om de literaire waarde van de teksten. Zo zou de naam van H.E. Lampe en van W.F.M. Lampe weldra van het scherm verdwijnen aangezien hun werken (waarvan fragmenten in Cosecha Arubiano, 1984, opgenomen werden) geen literaire waarde hebben. Die werken hebben met de geschiedenis te maken en zijn niet in een literaire taal geschreven. Evenzo zou de naam van J.K.Z. Lampe afgevoerd kunnen worden omdat zijn gedichten in de verste verte niet over Aruba handelen. De naam van E. Lopez Henriquez dient onherroepelijk doorgeschrapt te worden, omdat geen enkele tekst van deze Curaçaose dichter iets met Aruba te maken heeft. Hij werd in 1884 op Curaçao geboren en verhuisde in 1947 naar Aruba, waar hij tot aan zijn dood in 1967 woonachtig was. Zijn gedichten werden in een heel klein bundeltje opgenomen, maar die zijn praktisch allemaal op Curaçao geschreven. Het weinige dat hij op Aruba schreef heeft niets met Aruba te maken. Een groot verschil met dichters als J.R. Vicioso, E. Curet en Nicolas Piña-Lampe van wie een groot gedeelte van hun poëzie Aruba tot thema heeft! Men krijgt heel sterk de indruk dat de spreker zich niet met de teksten bezighoudt. Dat blijkt weer uit het feit dat dichteres Philomena Wong door hem gerekend wordt tot het zgn. Indianismo. Dat is de richting die Hubert Booi en Ernesto Rosenstand op Aruba ingeslagen zijn, waarbij het leven van de Indianen het centrale thema vormt. Het werk van Wong (Na caminda pa independencia, 1986) waarop de spreker zich baseert, handelt niet over het leven van de Indianen, maar wel over integratie van allerlei etnische groeperingen. De naam van Wong kan natuurlijk op de lijst blijven staan, want zij heeft meerdere werken gepubliceerd. Maar dan

zou ze – strikt chronologisch – ná Federico Oduber besproken moeten worden. Hoe zit het echter met de naam van Henri Tai? Waarover gaat zijn tekst (in Watapana, oktober 1971) eigenlijk? Wat is de literaire waarde ervan? Dat kreeg het publiek niet van de spreker te horen! Verder werd er voornamelijk met biografische argumenten omgegaan, terwijl de teksten van de verschillende auteurs zelf niet van belang schenen te zijn. Bij de inventarisatie van een mogelijke ‘Arubaanse’ literatuur mag men wel verwachten dat op de eerste plaats naar de teksten gekeken wordt. Gaat het bij al die schrijvers inderdaad om een tekst over Aruba? En die kan weer zowel culturele, sociale, sociaal-economische, politieke als psychologische aspecten betreffen. Aan de andere kant, wat voor zin heeft het om te vragen: waar woont (of woonde vroeger) de schrijver? Van belang is ook, bij een beoordeling van de kwaliteit, de vraag: is de tekst wel literair? We hebben het toch over de Arubaanse literatuur? Daar lijkt prof. Rutgers nauwelijks rekening mee te hebben gehouden.

Jaarverslag 2008

JAARVERSLAG WERKGROEP CARAÏBISCHE LETTEREN VERENIGINGSJAAR 2007-2008

Het bestuur van de werkgroep Caraïbische Letteren bestond aan het begin van het verenigingsjaar uit Lilian Gonçalves-Ho Kang You (voorzitter), Peter Meel (vice-voorzitter), Maite de Haseth (secretaris), Michiel van Kempen (penningmeester) en de leden Igma van Putte-de Windt, Annette de Vries en Henry Habibe. In de tweede helft van 2007 traden nog toe Carl Haarnack (econoom, antiquaar en historicus) en Wieb Broekhuijsen (directeur van het KIT Theater).

In februari 2008 traden de leden Gonçalves-Ho Kang You en De Haseth af wegens drukke werkzaamheden. De Werkgroep zal hun enthousiasmerende inbreng missen. Herschikking van het bestuur leidde tot de volgende verdeling van functies: Peter Meel (voorzitter), Igma van Putte-de Windt (vice-voorzitter), Michiel van Kempen (penningmeester en secretaris ad-interim), Wieb Broekhuijsen, Carl Haarnack en Annette de Vries (leden). Tevens werd besloten tot het instellen van een Adviesraad, waar mevrouw Lilian Gonçalves-Ho Kang You en Henry Habibe deel van uitmaken. Binnen afzienbare tijd wordt beslist over toetreding van nieuwe leden voor zowel Bestuur als Adviesraad.

Het bestuur kwam tijdens het verslagjaar vijf maal bijeen om het beleidsplan bij te stellen en activiteiten voor te bereiden: op 8 mei 2007, 19 juni 2007, 18 september 2007, 18 februari 2008 en 19 maart 2008; daarnaast vonden ter voorbereiding van specifieke activiteiten nog bijeenkomsten en petit comité en kleinere vergaderingen met derden plaats.

 

Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

De Werkgroep organiseerde in het verslagjaar de volgende activiteiten:

Caraïbische Letterendag
De Werkgroep Caraïbische Letteren werd publiekelijk gelanceerd op zondag 11 november 2007 met een Letterenmiddag in de Hella Haassezaal van de gloednieuwe Openbare Bibliotheek in Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers aanwezig, zodat de zaal meer dan vol was (een kleine groep moest de toegang geweigerd worden). Het publiek bestond uit de traditioneel in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, Olga Orman, Quito Nicolaas, Myra Romer en Carla Bogaards hebben deze middag acte de présence gegeven.

 

quito nicolaas3

Quito Nicolaas

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, de Openbare Bibliotheek Amsterdam en een subsidie van het Lira Fonds. Werkgroepslid Annette de Vries heeft zich voor deze middag bijzonder ingespannen.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. Schrijfster Diana Lebacs en criticus Wim Rutgers waren zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen.
Als ceremoniemeester trad op Carl Haarnack. Daar de voorzitter van de werkgroep wegens uitlandigheid verhinderd was, verwelkomde Igma van Putte-de Windt het publiek. Zij zette de doelstellingen en komende activiteiten van de Werkgroep uiteen.
Hierna volgde een voordracht door dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam: ‘Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007.’ Hij plaatste een aantal kritische noten bij het literatuurbedrijf rond de letteren uit de genoemde gebieden, maar liet telkens ook zien hoezeer er uitzonderlijke dingen gebeuren. Hij stelde dat de West-Indische literatuur niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen.
Dr. Wim Rutgers, bijzonder hoogleraar Antilliaanse literatuur aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen en literair criticus gaf ‘De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba.’ Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, Cola Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, etc., de geschreven poëzie is echter voornamelijk gelegenheidspoëzie. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.
Denis Henríquez, in Nederland wonend Arubaans auteur van toneel en van de romans Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999), gaf een voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind. Hij besprak over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Debrot, Marugg, Van Leeuwen en Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekendpelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren; in Dubbelspel tenslotte lopen de frustratie en de haat van de zwarte bevolking uit op moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Antoine de Kom, Nederlands dichter met Surinaamse wortels, is de auteur van de dichtbundels Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Hij las droeg het lange, epische gedicht ‘De .’ (De punt) voor, waarin de geschiedenis van de Nederlandse West voorbijkomt. Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Diana Lebacs, Antilliaans auteur van onder meer van het succesrijke jeugdboek Sherry: het begin van een begin (1971) en de roman De langste maand (1994), legde in haar voordracht de link met het thema van het Black Magic Woman-festival: ‘Dochters en vaders’, met het voorlezen van een op haar geboorte-eiland Bonaire bekend verhaal over een Indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is, verandert in een zeemeermin.
Na een kort slotwoord van Carl Haarnack kregen alle aanwezigen een exemplaar mee van een bibliofiele, genummerde editie van het gedicht van de Surinaamse dichter Bernardo Ashetu, getiteld Indiaans, speciaal bij deze gelegenheid gedrukt.
De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel
Radio Nederland Wereldomroep als enkele andere media hebben van de middag verslag gedaan. De Ware Tijd in Suriname kwam met een nogal zuur commentaar dat het hier wederom zou gaan om een activiteit in Nederland waar de gebieden in het Caraïbisch gebied buiten stonden – blijkbaar was het de verslaggeefster ontgaan dat er twee gasten uit het gebied waren, en dat de Werkgroep ook corresponderende leden ter plaatse heeft.

Onderscheiding
De Werkgroep heeft al vroeg in 2007 bij de Surinaamse overheid een verzoek ingediend om een dichter van naam, rijp van jaren, een onderscheiding toe te kennen. Bevestiging van de aanvrage bereikte de Werkgroep, maar zowel voor als na 25 november 2007 – de nationale feestdag waarop onderscheidingen worden uitgereikt – bleef het denderend stil vanuit Paramaribo.

Rudolf van Lier-lezing
Op vrijdag 8 februari 2008 vond in de Lorentz-zaal van het Kamerlingh Onnes-gebouw van de Universiteit Leiden de eerste uit de reeks Rudolf van Lier-lezingen plaats. De reeks kende al enkele edities in de jaren ’90, maar is nu nieuw leven ingeblazen. De tweejaarlijks te houden lezing is vernoemd naar de befaamde historicus, socioloog en dichter Rudolf van Lier (1914-1987), hoogleraar te Wageningen en Leiden. De reeks wil intellectueel uitdagende betogen van sociaal-historische aard brengen.
Bij afwezigheid van de voorzitter heette dr. Peter Meel de aanwezigen welkom. Ook nu was er een ruime opkomst van circa 130 mensen, een naar herkomst zeer gemêleerd publiek, in leeftijd variërend van 10 tot 93 jaar.
Deze eerste lezing was getiteld ‘De pluralisering van Suriname’ en werd gegeven door een voormalige student van prof. van Lier, Ruben Gowricharn, hoogleraar Multiculturele Cohesie en Transnationale Vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. In een historisch-sociologisch overzicht van de immigratie van de hindostanen in Suriname van 1873 tot 1917 (en met latere uitlopers) analyseerde hij de betekenis van etniciteit in de vorming van de hindostaanse groep als deel van de nationale bevolking. De etnische banden hebben volgens Gowricharn in sterke mate bijgedragen aan het succes van de groep. Nederland kan van Suriname leren hoe etnische verzuiling een positief-opbouwende kracht in een samenleving kan zijn.
Als referent fungeerde dr. Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden en directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV). In zijn betoog plaatste hij kritische kanttekeningen bij het succesverhaal van Gowricharn en hij probeerde aan te tonen dat diens analyse niet zoals Gowricharn beweerde in het concept van Van Liers plurale samenleving past. In het pittige debat dat volgde betoonden beide hoogleraren zich scherpzinnige debaters. Onder leiding van Peter Meel mocht vervolgens ook de zaal in discussie gaan met de inleider en de referent. Etniciteit blijkt – vooral ook onder oudere Nederlandse West-gangers – veel stof tot discussie te geven. Na afloop kon een vrolijke borrel de dorstige kelen laven en de ruim aangevoerde Surinaamse fiadu- en boyo-cake gingen erin als… ja, als koek.
De bijeenkomst werd door de pers ruim verslagen met interviews vooraf met Gowricharn en uitvoerige verslagen in zowel NRC Handelsblad (12 februari 2008) als Radio Nederland Wereldomroep en NOS Zorg en Hoop (zie http://www.arts.leidenuniv.nl/history/vanlierlezing/media_1.jsp). De eerste Van Lier-lezing kon plaatsvinden dankzij subsidies van het Leids Universiteitsfonds, de Faculteit der Letteren, het Onderzoeksinstituut Geschiedenis en het Departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie van de Universiteit Leiden, en dankzij de inzet van medewerkers van het Onderzoeksinstituut Geschiedenis.

Cola Debrot-lezing
Eveneens om de twee jaar organiseert de Werkgroep een lezing onder de naam Cola Debrot-lezing. Deze vindt plaats in Amsterdam. Deze reeks lezingen is literair van aard en beoogt prikkelende betogen te brengen waarbij de spreker een Caraïbisch onderwerp bespreekt en daarbij niet schuwt de grenzen van de disciplines te overschrijden. De Werkgroep prijst zich gelukkig dat Nobelprijswinnaar Derek Walcott zich bereid heeft verklaard op 20 mei 2008 de eerste Debrot-lezing uit te spreken in de aula van de Universiteit van Amsterdam. Op 19 mei 2008 zal de dichter van de Caraïbische Omeros bovendien een masterclass geven voor een select publiek. Bij de afsluiting van deze kopij kunnen nog geen nadere details vermeld worden.

Tenslotte nog enkele punten:

– De Werkgroep ziet af van het instellen van een Literaire Prijsvraag, aangezien deze vermoedelijk qua doelstelling te dicht in de buurt zou komen van de bestaande Kwakoe Literatuurprijsvraag.
– Tot op heden heeft de Werkgroep zich toegelegd op manifestaties die organisatorisch veel tijd en energie van de Bestuursleden vergen. Verkend wordt hoe ook kleinere activiteiten onder auspiciën van de Werkgroep kunnen worden voorbereid, die flexibeler en zonder veel organisatorische last kunnen inspelen op actuele zaken die zich voordoen (bijvoorbeeld het bezoek van Caraïbische auteurs aan Nederland, het verschijnen van een nieuw boek, het overlijden van een auteur). Gedacht wordt aan samenwerking met de Openbare Bibliotheek Amsterdam.
– Het grote debat dat in het vorige Jaarverslag als optie voor de eerste activiteit van de Werkgroep werd genoemd, is niet van de baan, maar vereist scherpstelling van het beleidsplan en een zeer goed doordachte planning om de benodigde financiële middelen bij elkaar te krijgen. De tot nu toe gepolste fondsen staan niet onwelwillend tegenover het plan, dat mogelijk in het najaar van 2008 of voorjaar van 2009 voortgang zal vinden.
– Carl Haarnack zal zich inspannen om een eigen website voor de Werkgroep op te zetten.
– Ontwerpbureau Tadberg Design in Laren heeft zich bereid verklaard tegen een symbolisch (uiterst laag) bedrag een logo voor de Werkgroep te ontwerpen.
– Er is een bankrekening geopend bij de Postbank: gironummer 3027698 t.n.v. de Werkgroep Caraïbische Letteren, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.
– De Werkgroep heeft een nieuw emailadres: Werkgroepcarlet@gmail.com.

w.g.
Michiel van Kempen, secretaris ad-interim
14 maart 2008

Verslag eerste Caraïbische Letterendag

1E CARAIBISCHE LETTERENDAG

Op 11 november 2007 vond de eerste activiteit van de Werkgroep Caraïbische letteren plaats in de Hella Haassezaal van de Openbare Bibliotheek te Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers, zodat de zaal meer dan vol was. Een kleine groep, ca. 12 mensen, moest de toegang geweigerd worden.

 

Lancering1

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, in het bijzonder door de samenwerking met Maureen Healy, de artistiek leider van het BMW festival. Ook het team van het OBA, onder leiding van mw. M. Troelstra, en de subsidie van het Lira Fonds hebben ertoe bijgedragen dat deze middag gerealiseerd kon worden.

Het publiek bestond uit in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek dat op het BMW festival afkwam. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, hebben deze middag acte de présence gegeven.

De marketing is deels via het BMW festival vorm gegeven, via mailingbestanden van de werkgroep en een flyer die ook opgenomen werd in de Nieuwsbrief van het kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen. Ook in verschillende radioprogramma’ s voor Surinamers en Antillianen en Arubanen in Nederland is aandacht besteed aan de letterenmiddag.

 

Lancering3

De werkgroep bestaat uit: voozitter: Lilian Gonçalves-Ho Kang You; vicevoorzitter: Peter Meel; secretaris: Maite de Haseth; penningmeester: Michiel van Kempen; overige leden: Annette de Vries, Carl Haarnack, Henry Habibe en Igma van Putte-de Windt.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. De heer Rutgers en Diana Lebacs zijn zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen. De programmaonderdelen, die door Carl Haarnack werden aangekondigd, waren:

Welkomstwoord; daar de voorzitter van de werkgroep mw. Lilian Gonçalves-Ho Kang You verhinderd was, is het welkomstwoord uitgesproken door mw. Igma van Putte-de Windt. De doelstellingen van de werkgroep werden uiteengezet en die van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waar de werkgroep een onderdeel van is. Enkele van de te ontplooien activiteiten werden vermeld: twee lezingenreeksen op jaarlijkse grondslag, nl. de Rudolf van Lier-lezingen, met het accent op sociaal-historische en culturele onderwerpen en de Colá Debrot-lezingen die literair georiënteerd zullen zijn. Voorts een jaarlijkse letterenbijeenkomst met debat en voordracht.

Voordracht door Dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, met als thema: Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007. Hij stelde dat de literatuur uit genoemde gebieden niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk, volgens hem niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen. Van Kempen verraste het publiek door het een bibliofiele editie van het gedicht van Bernardo Ashetu (Suriname) Indiaans aan het einde van zijn voordracht aan te bieden.

Voordracht door Dr. Wim Rutgers, hoogleraar aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen, literair criticus en kenner van de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba met als thema: De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, nl. Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, vanuit bomen etc., echter de geschreven poëzie is vnl. gelegenheidspoëzie. De W.C.L. zal zich vnl. op de eilanden moeten richten wil men een goed beeld krijgen van de literaire productie aldaar. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.

Denis Henríquez, Arubaans auteur. Hij publiceerde: Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999). Hij week af van de oorspronkelijke opzet en las niet voor uit eigen werk, maar sprak in zijn voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van leeuwen en Frank Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekend Pelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren. In Dubbelspel tenslotte barsten de frustratie en de haat van de zwarte bevolking van binnenuit in moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.

Antoine de Kom, Surinaams dichter, heeft uit De punt, dat binnenkort gepubliceerd wordt, voorgelezen. Van hem verschenen o.m. de volgende dichtbundels: Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe. Diana Lebacs, Antilliaans auteur. Zij publiceerde o.a.: Sherry: het begin van een begin (1971), De langste maand (1994). In haar voordracht legde zij de link met het thema van het Black Magic Woman festival: Dochters en vaders, met het voorlezen van een op haar eiland Bonaire bekend verhaal over een indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is verandert in een zeemeermin. Slot.
Met een kort slotwoord bedankte Carl Haarnack alle bezoekers en medewerkers voor hun bijdrage aan deze letterenmiddag en overhandigde alle sprekers een boeket bloemen.

De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel van de bezoekers als van de medewerkers aan deze middag.

__________________________________________________________________________________________

Tekst uitgesproken door Michiel van Kempen op de eerste Caraïbische Letterendag, 25 november 2007

Michiel van Kempen

Tien stellingen over Nederlands-Caraïbische letteren

Als ik in België spreek over ‘Suriname’ is er niet zelden verwarring over de naam en knikt men aanmoedigend, omdat men denkt dat ik het over Sumatra heb. In Franstalig België denkt men bij ‘Les Antilles néerlandaises’ direct aan La Réunion, de beter geïnformeerden aan Guadeloupe of Martinique, maar het licht gaat pas aan als ik opmerk dat het land opzij van la Guyane française ligt. Zo erg is het in Nederland niet, maar ook in Nederland is de literatuur van Suriname en de Antillen nog weinig bekend. Toen ik bij gelegenheid van de CPNB-actie rond Dubbelspel van Frank Martinus Arion op tournee was in Oost-Nederland, bleek mij dat slechts heel weinig namen uit de Surinaamse en Antilliaanse hoek tot daar zijn doorgedrongen. Tekenend is ook wat er gebeurde toen een bibliotheek in de buurt van Amersfoort voor het slotdiner van de CPBNB-actie Arion zelf niet meer kon krijgen; de dienstdoende bibliothecaris vraag daarop: ‘Maar hebt u dan geen andere zwarte schrijver voor ons?’
Toen de Leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 gevraagd werd een canon van Nederlandstalige auteurs op te stellen, kwam er een lijst van 108 auteurs tot stand, niet één echter kwam uit het Caraïbisch gebied. Beter deden de Caraïbiërs het op een lijst van 100 dode schrijvers, opgesteld in 2007 door het Nederlands Letterkundig Museum: op nr. 79 stond Cola Debrot, direct gevolgd door Albert Helman, en met nr. 99 werd het gebied met Hans Faverey ook nog enigszins vertegenwoordigd.
Bij de Publiekskeuze van het Beste Nederlandstalige boek aller tijden, in 2007 georganiseerd door de NPS en NRC Handelsblad verscheen op plaats nr. 1. Harry Mulisch met De ontdekking van de hemel, op plaats 2 opmerkelijk genoeg Kader Abdolah met Het huis van de moskee, en op 3. Multatuli met de Max Havelaar. Maar op die publiekslijst stonden ook vijf Caraïbische boeken:

Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker?
Albert Helman, De stille plantage
Astrid Roemer, Lijken op liefde
Frank Martinus Arion, Dubbelspel
Tip Marugg, De morgen loeit weer aan

Wat zijn nu de problemen waarmee Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse auteurs kampen – en dan heb ik vooral over de situatie in Nederland? Wat zijn de factoren die maken dat ze zo weinig zichtbaar zijn in het literaire bedrijf in Nederland? Ik noem er kort een tiental en kom er later op terug:

1. Niemand schrijft met opzet een slecht boek, dat is zeker waar. Maar de meeste boeken van Surinaamse en Antilliaanse origine zijn beneden de maat.
2. De oorzaak hiervan is: de auteurs uit het Caraïbisch gebied zijn weinig zelfkritisch. Er zijn dichters die zo beroerd schrijven dat je als lezer de indruk zou kunnen krijgen dat het om bewuste taalexperimenten gaat.
3. De vertaling van de Caraïbische werkelijkheid naar een publiek dat weinig van die werkelijkheid af weet, lukt niet.
4. Gevolg van het voorgaande; de auteur belandt tussen twee publieken in: met zijn taal en zijn werkelijkheidsrepresentatie vervreemdt hij zich van zijn eigen achterban, terwijl er nauwelijks een nieuw publiek gecreëerd wordt. Alleen de smalle culturele elite die exact op dezelfde golflengte zit – de beter opgeleide lezers van Surinaamse en Antilliaanse afkomst – brengen waardering op voor het werk. Het klassieke voorbeeld is Edgar Cairo die met zijn ‘Cairojaans’ zijn eigen variant van het Surinaams-Nederlands schiep, een taalvariant die echter door veel Surinamers verworpen werd als te aanstellerig en te creatief, een taal waarvan de Nederlandse, witte lezers de lol niet konden inzien, omdat ze noch de verwijzingen naar het Surinaamse straatleven, noch het spelen met het Sranan konden vatten.
5. Dichters schrijven bij voorkeur in hun moedertaal; de belangstelling voor poëzie in bijvoorbeeld het Papiamentu of het Sranan (ook met vertaling) is in allochtone bejaardencentra welwillend, bij Caraïbische culturele manifestaties matig en wat groter naarmate er meer familieleden van de dichter in de zaal zitten, en bij Nederlandse uitgevers 0,0.
6. Televisie en radio houden van mediagenieke types als Anil Ramdas, Jörgen Raymann en Tommy Wieringa, en zelfs Nederlands bekendste presentatoren Pauw en Witteman halen liever een onverstaanbare rapster uit de Bijlmer voor de buis, dan een serieus dichter.
7. Nederlandse critici zijn behoudzuchtig en gemakzuchtig in hun keuze. Ze weten dat ze de meeste lezers vinden met recensies van boeken van bekende schrijvers, recensies over het selecte aantal boeken dat in grote stapels ligt bij de zichzelf boekhandel noemende keten van de bekende literaire prijs. Als over de Vlaamse topauteur Dimitri Verhulst in Nederland al geklaagd wordt dat hij zoveel ‘archaïsmen’ gebruikt, dan kan men zich voorstellen, dat de critici al helemaal geen zin hebben om zich te verdiepen in de culturele achtergrond van de Caraïbische literatuur.
8. Veel Caraïbische auteurs worden gepubliceerd door uitgeverijen die niet de financiële armslag hebben om hun auteurs goed ‘in de markt te zetten’, zoals dat tegenwoordig heet.
9. Bij gebrek aan een breed aanbod, halen de grote literatuurfestivals rijp en groen uit Suriname en de Antillen. Dat werkt voor de naam van de Caraïbische literatuur in het algemeen slecht; de echt goede auteurs hebben daar last van.
10. En tenslotte: de Nederlands-Caraïbische literatuur is te lokaal gericht, te klein, of om te spreken in de woorden van de bekende vertaler, winnaar van de Martinus Nijhoffprijs en redacteur van het tijdschrift De tweede ronde Peter Verstegen: ‘Die literatuur, dat is toch net zoiets als de literatuur van Luxemburg?’ Bovendien: Nederlandse lezers houden niet van maatschappelijk geëngageerde literatuur, ze zijn – excuseer mijn academisch taalgebruik – het gezanik over de slavernij beu en willen niet langer geconfronteerd worden met hun eigen groezelige geschiedenis.

Laat ik diezelfde factoren nog eens de revue passeren, en ze van een andere kant bezien:
1. Evenmin als het Nederlandse boekenaanbod, is de kwaliteit van boeken uit Suriname en de Antillen gelijkmatig, maar het is onvoorstelbaar dat bij de nog zo jonge traditie van het geschreven woord, al zoveel boeken zijn gepubliceerd die mee kunnen op het eerste plan, denk maar aan Dubbelspel, De morgen loeit weer aan, of Geniale anarchie van Boeli van Leeuwen, of meer recentelijk de essaybundels van Anil Ramdas of de poëziebundels van Antoine de Kom.
2. Er zijn auteurs die zo kritisch zijn op hun eigen werk, en die hun eigen niveau zo continu afspiegelen aan dat van de beste internationale schrijvers, dat zij nooit of maar heel mondjesmaat tot publiceren komen. Maar er is ook een hele schrijversgeneratie opgestaan die heeft gezorgd voor meer romans sinds het jaar 2000 dan alle romans uit Suriname en de Antillen daarvóór.
3. Er zijn schrijvers die hun land van herkomst helder in beeld brengen voor lezers uit welk land dan ook, en dat grandioos en verbeeldingsrijk doen. Om maar een voorbeeld te noemen: enkele van de verhalen uit de bundel Waarover we niet moeten praten; Nieuwe Surinaamse en Antilliaanse verhalen verdienen een plaats in een bloemlezing met het beste korte Nederlandstalige proza van 2006.
4. Met behoud van het taaleigen is het wel degelijk mogelijk om een groot publiek te bereiken, vooropgesteld dat een auteur ook bereid is om met zijn publiek rekening te houden. Met poëzie geschreven in Chinese karakters verovert men nu eenmaal niet de Nederlandse markt, al is die poëzie misschien ook van wereldniveau.
5. Misschien wel het meest authentieke van de literatuur van Suriname en de Antillen is neergelegd in poëzie. Alle grote literatuur kan ook groots vertaald worden. Het probleem is dat de gedichten van een Pierre Lauffer of een Trefossa zo idiomatisch gebonden zijn aan de taal, dat pas zeer recent de eerste geslaagde vertalingen van hun poëzie zijn verschenen. Zij hebben niet de kans gehad enige reputatie te verwerven buiten hun land van herkomst, zodat de namen Trefossa en Lauffer nog altijd volstrekt onbekend zijn bij het Nederlandse poëziepubliek.
6. Natuurlijk zetten televisie en radio altijd in op mediagenieke types. Het zijn nu eenmaal massamedia, gedicteerd door de kijk- en luistercijfers. De media en ook de hele literaire infrastructuur van uitgeverij en boekhandel kan nu eenmaal alleen bestaan bij gratie van de grote successen. De veelverkopende schrijvers dragen de weinigverkopende auteurs. Maar goed toegankelijke dichters als Gerrit Komrij, Jean-Pierre Rawie en Drs P. halen wel degelijk de publiciteit en verkopen grote aantallen van hun dichtbundels. De dichter of schrijver die nooit water bij de wijn doet heeft per definitie gelijk, maar neemt het risico altijd in de kille ijlte van de Parnassus te blijven zitten.
7. Er valt altijd wel wat te jeremiëren, maar Nederlandse critici pikken bij tijd en wijle zeker wel boeken uit de grote stapel, uit nieuwsgierigheid naar andere literatuur. Van het prozadebuut van Denis Henriquez, Zuidstraat, telde ik maar liefst 18 recensies. Het debuut van Marylin Simons, Koorddansers, werd binnen een week na verschijnen kritisch maar welwillend besproken in NRC Handelsblad, en hetzelfde geldt voor Myra Römers, Verhalen van Fita, dat werd gerecenseerd in Vrij Nederland. Alle poëzie wordt in Nederland mondjesmaat besproken, maar daar zit Antoine de Kom dan wel met regelmaat bij.
8. De geschiedenis bewijst dat ook kleine uitgeverijen mooie successen kunnen boeken: Boeli van Leeuwen is een Knipscheer-auteur die meetelt in Nederland, Erich Zielinski’s prachtige roman De Engelenbron vond direct literaire erkenning en Cynthia Mc Leod werd bij Conserve een doorslaand succes. Bovendien zijn er ook altijd auteurs geweest die wel bij de grote uitgeverijen zaten – Albert Helman bij Nijgh & Van Ditmar, Cola Debrot bij De Bezige Bij, Diana Lebacs bij de belangrijke uitgeverij voor jeugdliteratuur Leopold – wat overigens natuurlijk nog geen garantie is voor ‘automatisch’ succes. De openheid bij de grote uitgeverijen naar Caraïbische auteurs is nu groter dan ooit – mede dankzij het jarenlang stug doorgaan van uitgeven door bijvoorbeeld In de Knipscheer. Zo zijn Tessa Leuwsha en Jules de Palm, Ellen Ombre en Denis Henriquez, en nog zeer recent Henna Goudzand, Marylin Simons en Aliefka Bijlsma terechtgekomen bij grote uitgeverijen.
9. Inderdaad zouden de grote festivals terughoudender moeten zijn om jong, aankomend talent voor de leeuwen te gooien, soms zelfs mensen die nog niet eens aan hun eerste boek toe zijn. Maar opvallend is wel dat de mindere goden het dankzij een opmerkelijke voordracht vaak veel beter doen dat de zgn. Grote Caraïbische Namen. En hoe je het ook wendt of keert; de constante aanwezigheid van Caraïbische auteurs op de festivals, heeft zeker veel bijgedragen aan het bewustzijn dat er naast een cultuur van de Oost ook een cultuur van de West bestaat.
10. Zo ‘t het publiek in Nederland ooit is gaan dagen, dat de koloniale geschiedenis van het Nederlandse rijk er misschien heel anders heeft uitgezien dan men lang dacht, dan is het nu. Er groeit ongetwijfeld een nieuwsgierigheid naar literaire teksten die die geschiedenis verbeelden, zoals ook het succes van een boek als De zwarte met het witte hart van Arthur Japin en Hoe duur was de suiker? van Cynthia Mc Leod laten zien. De tijd van politiek-propagandistische literatuur lijkt ook in de West voorbij. De generatie die na 2000 is opgestaan thematiseert natuurlijk vaak het land van herkomst, maar de literaire flair, de durf waarmee dat gebeurt, dwingt vaak respect af. Twaalf jaar na de uitspraak over de ‘Luxemburgse literatuur’ schreef Peter Verstegen mij: ‘Heel veel dank voor het sturen van de bundel Guirlande van Roberto Ashetu [onbekend, maar Bernardo Ashetu kennen we wel – MvK]. We zullen er zeker vier of vijf gedichten uit plaatsen. Ook het gedicht van Jit Narain is interessant, maar heeft zij misschien nog wat meer? [Zeker had zij nog wat meer, zelfs al was zij dan ook al jarenlang een ‘hij’ – MvK.] In Mama Sranan (wat een fraaie bloemlezing!) was ik erg getroffen door het gedicht ‘Jozefien’ van A. Huits.’ Ook dat is een opmerkelijke uitspraak, want in Mama Sranan staan helemaal geen gedichten. Kortom: het is wennen voor het Nederlandse literaire establishment. Wat ertoe doet is dat twaalf jaar na de ‘Luxemburgse literatuur’ De tweede ronde wél met een Caraïbisch nummer uitkwam.

Ik heb hier een aantal opposities geschetst, om te laten zien waarmee de schrijvers van Suriname, de Antillen en Aruba worstelen, hoe hun literatuur in beweging is en ook hoe de beeldvorming daarover in beweging is. Over al deze onderwerpen is nog veel meer te zeggen. Waaraan niet te tornen valt, is dat er altijd plaats is voor literatuur van bijzondere kwaliteit. Van mooie teksten zijn er nooit teveel. Daarom wil ik besluiten met een gedicht van Bernardo Ashetu, u weet: de prachtdichter die debuteerde in 1962 in de Antilliaanse Cahiers en die later nog 31 bundels schreef, maar daarvan nooit een gedicht meer heeft willen publiceren. De laatste jaren zijn in tijdschriften nog aardig wat gedichten uit de nalatenschap verschenen en in 2002 het bundeltje Marcel en andere gedichten. Maar eind 2007 verzorgde Gerrit Komrij een kleine bloemlezing uit zijn werk onder de titel Dat ik zong en al binnen een week verschenen juichende recensies in verschillende grote dagbladen. Komrij spreekt, en ziet: het recensentenvolk schiet wakker. Ashetu’s gedicht is getiteld ‘Indiaans’:

In de slotfase
van de wedstrijd
werd het feest
aangekondigd
bij Tata Miranda
te beginnen om
10 uur des avonds.

Om 3 uur
in de nacht
worden twee patrijzen
en een onvergelijk’lijk
trotse flamingo geslacht.

In de morgen
verwacht men
uit braziliaanse noten
zwaar versierde lijven
die van indiaanse
krijgslieden zijn.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter