blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Neus Hilde

Nogmaals De Zwarte Lord

Reactie op de recensie van Rihana Jamaludins De Zwarte Lord door Hilde Neus (voor die recensie, klik hier)

door Patricia Gomes

Ik vind dat Rihana een prachtige roman geschreven heeft,met onverwachte wendingen en met veel aandacht voor sfeer,waardoor de lezer zich moeiteloos in die tijd kan verplaatsen. Ik vind het wel jammer dat ze het thema van de blanke die zwart blijkt te zijn niet verder heeft uitgewerkt. Maar dan zou de roman twee keer dikker zijn geworden, dankzij haar fantasie. Ik vind dat Hilde Neus op enkele punten gelijk heeft. Maar deze fouten zijn niet zodanig dat er een verkeerd beeld van de historie ontstaat. Wat ik wel kwalijk vind is dat ze met grote stelligheid mijn ongelijk als historica probeert aan te tonen, terwijl zij het zelf mis heeft. Mijn reactie:

1) Hilde Neus zegt met grote stelligheid dat er rond 1820 geen goudzoekers in Suriname zijn. Haar argument is dat dit pas van de grond kwam rond het gouverneurschap van Van Sypesteijn omdat hij toen percelen voor goudwinning ging verpachten. Mijn drievoudige reactie:
• Op grond van die kaart die hij uitgaf (in april 1879) kun je stellen dat de goudwinning toen serieus werd aangepakt door het gouvernement. Er werden percelen in pacht gegeven. Maar dat betekent niet dat er geen goudzoekers ter plekke naar goud hebben kunnen zoeken.
• De vader van Regina was een gelukzoeker en in de omringende landen in Zuid-Amerika werd er al heel lang naar edele metalen gezocht. Waarom zou een enkeling in een roman niet op de gedachte kunnen komen om dit te proberen?.
• Dat de goudwinning pas in een later stadium officieel door het koloniaal bestuur werd aangepakt toont Rihana’s verhaal aan, dat het avontuur van haar vader mislukt is, maar dat er wel iets in de lucht zat dat later opgepakt werd.
Kortom: deze kritiek is naar mijn mening overdreven.

2) Neus heeft gelijk wat de tentboten betreft. Hoewel ik me kan voorstellen dat sommige daarvan wel vaten, vruchten en andere zaken zouden hebben kunnen vervoeren, samen met hun passagiers. Bijvoorbeeld een vervallen tentboot.

3) Neus heeft gelijk wat betreft het trouwen. Dit gebeurde niet alleen in eigen land. Maar ze heeft het ook mis, want ze zegt verder ter ondersteuning van haar kritiek ‘’… maar trouwde men ook met de handschoen.” Door haar formulering krijg ik de indruk dat dit in die tijd ook buiten Nederland gebeurde. Ik betwijfel dit laatste. Het systeem houdt in dat de man door afwezigheid een vertegenwoordiger met een handschoen naar de bruid stuurt en dan via de handschoen met haar trouwt. Aangezien in die tijd de witte bruiden in Nederland woonden en de bruidegom in de koloniën verbleef, zal het touwen met de handschoen in Nederland hebben plaatsgevonden. Zoals Neus het formuleert lijkt het alsof de blanke elite in die tijd ook in Suriname met de handschoen trouwde. Onderzoek van de trouwboeken zal hier uitsluitsel overg even. Daar deze bewering van Neus komt en niet van de schrijfster, is die verder niet aan de orde. Het verzwakt haar betoog wel. Ook de argumentatie moet kloppen.

4) Vredesverdragen. De beschuldiging van Hilde Neus is hier honderd procent onterecht. De vredesverdragen werden inderdaad tussen 1760 en 1772 gesloten (zie De ondraaglijke stoutheid der wegloopers van Frank Dragtenstein, 2002). Maar …
In 1835, 1837 en 1838 werden er onder gouverneur Van Heekeren wel degelijk ook vredesovereenkomst herzien en opnieuw bevestigd. Zie: Peter Meel (red) ´Ik ben een haan met een kroon op mijn hoofd. Pacificatie en verzet in koloniaal en postkoloniaal Suriname´, 2007. Hieruit: het artikel ‘’Traditioneel gezag op een tweesprong: de Ndyuka-Marrons” door Thomas Polimé, pagina 58.)

5) Neus heeft het ook mis als ze schrijft: ‘’ Er bestond nooit slavernij in Nederland. De opmerking van Regina dat die al tien jaar is afgeschaft, snijdt dus geen hout.” Haar bewering klopt niet. De slavernij bestond in de praktijk niet meer, maar werd wel degelijk pas in 1838 formeel afgeschaft. (Zie hiervoor mijn boek ‘’Over natuurgenooten en onwillige honden …”, 2003, p. 77, waarin ik verwijs naar het boek van Gert Oostindie ´In het land van de overheerser´, 1986 p. 16. Regina had het dus bij het juiste eind.

6) Wat de kritiek betreft met betrekking tot het geschetste tijdsbeeld:
• Er waren in Suriname in die tijd niet alleen Hollanders, maar ook Fransen en Duitsers. Die konden best informatie uit het moederland hebben opgepikt over ontwikkelingen en personen die zij in Suriname bespraken. Daar hoefde niet per sé een boek aan vooraf te gaan. (We hebben het in onze tijd bijvoorbeeld ook al jaren over de hebzucht van de economische en financiële elite gehad voordat er boeken over begonnen te verschijnen)
• Verder waren de economische en bestuurlijke elite goed op de hoogte van wat er in de naburige landen en in hun moederlanden aan ontwikkelingen was. Lees daarvoor de contemporaine kranten. Ik denk niet dat deze figuren er met de haren bijgesleept zijn. Ik ben het er wel mee eens dat termen als ´linkse rakker´ niet kunnen. Dit had ik ook aan de schrijfster doorgegeven.
• Verder behoorde Regina tot een groep vrouwen die zichzelf graag ontwikkelde en die veel las. Zie van W.H. Posthumus-van der Groot et al.: ´Van moeder op dochter. De maatschappelijke positie van de vrouw in Nederland vanaf de Franse tijd´, hoofdstuk 1 (1977). Volgens mij is het aannemelijk dat Regina op de hoogte zou kunnen zijn van de Franse teksten. Ze was ondernemend genoeg om haar lot in eigen hand te nemen, dus waarom zou ze niet over dit lot in zijn algemeenheid lezen en nadenken?

7) Ik ben het wel met Hilde Neus eens dat Regina vanwege haar opvoeding, huidskleur en de invloed van de sociale controle nooit zo’n zelfstandige eigengereide positie had kunnen innemen. Ik vond ook dat de lord te weinig uit de verf kwam. Ik heb de schrijfster ook hierover ingelicht en erop aangedrongen dit aan te passen. Ook heb ik hier en daar aangegeven dat een bepaald taalgebruik te populair was voor die tijd. Ik heb echter maar één versie gelezen en die was niet de laatste.

Schrijversgroep eert de vrouw

Woensdag 31 maart wordt een bijzondere avond van de Schrijversgroep ’77 in Tori Oso in Paramaribo, speels maar toch met een stevige inhoud. Presentaties van vrouwen, gedichten over vrouwen, commentaar van mannen en het laatste woord voor de vrouw. We beginnen stipt om 20.00 uur. Conferencier: Anne-Marie Sanches.
Programma:
Alphons Levens met zijn gedicht LEVEN
Ismene Krishnadath met het verhaal Eens op een einde
Panelcommentaren door Frits Wols, Eddy van der Hilst en Roué Hupsel
Arlette Codfried met kort proza
Panelcommentaren
Jeanette Vonsee met een poëtische verbeelding van een moeder
PAUZE
Michiel van Kempen met drie odes aan de vrouw en de liefde
Hilde Neus met een diversiteit aan petten
Panelcommentaar
Claudett de Bruin met limericks
Panelcommentaar
Alida Neslo met observaties en column
Panelcommentaar
Afsluiting

[Bericht van Schrijversgroep ’77]

Lespakket Nola Hatterman voor middelbare scholen in Suriname

Middelbare scholen in Suriname hebben een lespakket over Nola Hatterman gekregen. Doel van dit pakket is leerlingen op hun eigen niveau meer te leren over en beter te laten kijken naar kunst. De kunst wordt ook in de tijd geplaatst waardoor een deel van de Surinaamse geschiedenis duidelijk voor ze wordt. Het lespakket bestaat uit de biografie Nola, portret van een eigenzinnig kunstenares van auteur Ellen de Vries, een DVD met de film Nola Hatterman (en de konsekwente keuze) van Frank Zichem, foto’s van Nola’s werk en leven en lesbrieven voor leerlingen van mulo 4, havo en vwo.

Nola Hatterman heeft veel betekend voor de kunstontwikkeling in Suriname. Toen journaliste Ellen de Vries in 2008 de biografie Nola presenteerde in Suriname, namen Els Moor en Hilde Neus het initiatief tot een lesbrief over deze bakravrouw die haar hart verloor aan Suriname. Nola heeft in haar tijd veel mensen anders naar ‘negers’ – zoals men in Nola’s tijd zei – laten kijken.

Het scholenpakket Nola is vakoverstijgend. Bij Nederlands kunnen de leerlingen gedichten schrijven of een opstel maken over meerdere werken van Nola. Bij geschiedenis kan de periode van opkomend nationalisme belicht worden. Bij kunstvakken kunnen diverse stromingen en kunsttermen ter sprake komen.
Het scholenpakket is samengesteld door Els Moor, Hilde Neus en Ellen de Vries en is mede mogelijk gemaakt door bijdragen van De Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden, De Surinaamsche Bank, Cordaid, Klapwijk & Keijsers Uitgevers en de Stichting Nationale Database Suriname.

Klapwijk & Keijsers Uitgevers Stadsring 181 3817 BA Amersfoort T 033 7508704
http://www.klapwijkenkeijsers.nl/ info@klapwijkenkeijsers.nl

Lord onder de loep: geschiedenis van binnenuit?

door Hilde Neus

Zelden gebeurt het dat er zo een prachtig boek over Suriname uitkomt als De Zwarte Lord van Rihana Jamaludin. Mooi uitgegeven, vanbuiten een prachtige harde kaft, vanbinnen een spannend verhaal met een aantal schitterende stijlmomenten. Deze dikke pil is voor leesfanaten een echte aanrader. Betekent dit dat er geen commentaar op het boek zou zijn? Ik zelf heb twee punten die voor mij in de beoordeling van deze roman een grote rol spelen.

Historiciteit
De eerste vraag is die naar de historiciteit van de roman. Naar aanleiding van De koningin van Paramaribo van Clark Accord, schreef John Leefmans in zijn artikel ‘De naakte koningin’: ‘In abstracto is de vraag: hoever mag de fantasie reiken in een stuk fictie dat niet pretendeert surrealistisch te zijn of een persiflage, maar integendeel stelt de kroniek van een historisch personage te zijn.’ Je kunt een figuur nemen die werkelijk heeft bestaan, of een imaginaire persoon in een historische werkelijkheid.

Schrijfster Rihana Jamaludin heeft voor het laatste gekozen en zichzelf een zware graadmeter opgelegd: achter in het boek geeft ze in ‘enkele historische notities’ uitleg over bepaalde geschiedkundige feiten die ze in haar roman heeft verwerkt. Daarnaast bedankt ze Patricia Gomez, historicus, voor het nalezen en adviseren. Twee zaken waaruit voor mij duidelijk is dat we deze roman als historisch product toch zeer serieus dienen te nemen. Dat doe ik dan ook, en gelegd naast de strenge lat van John Leefmans, blijkt dat – naast de vele juiste historische verwijzingen – het boek toch heel wat missers bevat.

Dit geldt voor de Surinaamse context, bijvoorbeeld het feit dat de vader van Regina vóór 1820 goudzoeker was (p. 24). Pas na de komst van gouverneur Van Sypensteyn (1873) leefde de zoektocht naar goud weer op. Tentboten waren niet volgeladen met vaten, vruchten en bundels riet (p. 83), maar vaak luxueus uitgevoerd (zoals de boten op de Vecht) en bedoeld om de planters te vervoeren. In de hoogste kringen werd niet slechts in het moederland gehuwd (p. 94), maar trouwde men ook wel ‘met de handschoen’ en kwam de bruid later naar Suriname. Het stenen bakhuis (p. 109) was bedoeld om brood te bakken en niet om regenwater op te vangen. Daarvoor waren er gemetselde regenbakken. De vredesverdragen met de marrons werden al in 1760 en 1772 gesloten, en niet onder Van Heekeren (p. 79). De Boni bleven voor onrust zorgen, maar velen waren naar La Guyane gevlucht. Een zilveren crucifix op de borst van een man met een overduidelijk joodse naam (De Meza) doet ook vreemd aan (p. 142). De grote branden van Paramaribo waren in 1821 en 1832. Bij de eerste gingen 460 panden verloren, en niet meer dan 1000 (p. 191). Er bestond nooit slavernij in Nederland, de opmerking van Regina dat die al tien jaar is afgeschaft, snijdt dus geen hout (p. 363). Thalia werd inderdaad al in 1835 opgericht, het is ook prachtig hoe Jamaludin dit in haar roman verwerkt. Maar het heeft zeker nog tot ver in de 20ste eeuw geduurd voordat gekleurde mensen er op het podium stonden. Zeker een gezelschap als ‘La Troupe’ met uitgesproken linkse ideeën zou niet zijn geprogrammeerd door het conservatieve Thaliabestuur.
Wat me echter het meest verbaasde in de roman is dat Regina, die het gehele boek door zich bijzonder druk maakt over haar reputatie, er geen enkel probleem mee heeft om als jonge blanke vrouw ongechaperonneerd alleen in een huis samen te wonen met een jonge zwarte man. Dit is in die tijd gewoonweg uitgesloten.

Naast feiten die in Suriname speelden heb ik ook gekeken naar aspecten uit de wereldgeschiedenis. Jamaludin zei tijdens de presentatie van het boek in Tori Oso dat ze veel over de negentiende eeuw heeft gelezen en informatie uit de bibliotheek en internet heeft gehaald. En dat heb ik dus ook gedaan: 1848 ingetypt. Het eerste wat dan opkomt is informatie over de roerige tijd in Europa, met alle revoluties van dien. En dat is ook precies hoe het boek begint. Als je de geschiedenis kent, is het alsof Jamaludin te veel uit dat ene jaar met het boek heeft willen verbinden, wat vaak krampachtig overkomt. Een voorbeeld hiervan is het communisme: in 1848 verscheen het Communistisch manifest van Karl Marx, dat pas na twee jaar in het Engels werd vertaald (p. 207, waar sprake is van ‘die doorgewinterde communist’). Gezien de afstanden duurde het lang voordat bepaalde berichtgeving de koloniën bereikte. Proudhon, Louis Blanc en Bakoenin als sociale hervormers lijken er dan ook nogal met de haren bijgesleept.
Zijn deze aanvullingen en vertekeningen – in zowel Surinaamse als globale context – geoorloofd in een historische roman? Als het de intentie van de auteur is om een serieus tijdsdocument neer te zetten, dan ben ik van mening dat het niet kan. Cynthia Mc Leod heeft jarenlang in het archief gezeten, en dat betaalt zich terug in haar romans over de slaventijd. Misschien zijn haar romans geen hoogtepunten van stijl, maar fouten tegen de historie zal de lezer er niet in vinden.

Van binnenuit
Een tweede belangrijke vraag kan over deze roman worden gesteld: waarom gebuikt de auteur, zelf een Surinaamse, het perspectief van een witte vrouw (behalve dat drupje zwart bloed) om haar verhaal te vertellen? Ook Cynthia Mc Leod koos aanvankelijk voor dit perspectief, uiteraard is het zo dat er uit de bronnen veel meer informatie over deze groep is vastgelegd dan over de slaven. Uit het succes van haar werk is wel gebleken hoezeer hier behoefte is aan werk over de Surinaamse geschiedenis, maar ook aan werk waar de Surinaamse lezer zich mee kan identificeren. Elisabeth Samson was wat dit betreft een schoolvoorbeeld. Deze identificatie begint al bij kinderboeken.

Als vrouw (toch verreweg de grootste groep lezers, zeker wanneer het romans als deze betreft) ben je geneigd het pad van het hoofdpersonage Regina te volgen. Als Surinamer echter zou je liever de rol van de Zwarte Lord zelf spelen. Maar ondanks de titel blijft hij in De Zwarte Lord toch een bijfiguur. Bij het herschrijven van de geschiedenis in een roman – zeker in een jonge natie als Suriname – is het perspectief van binnenuit belangrijk en zoekt de lezer naar een huid om in te kruipen, liefst van eigen kleur. Het is knap van Jamaludin dat ze op het einde van de roman toch een stuk herkenning opwekt: het leven van Regina neemt een andere draai, ze besluit in Suriname te blijven en te gaan samenwonen met haar geliefde, geeft les aan neger- en kleurlingkinderen en heeft kweekjes.Daar kunnen we onszelf wel in herkennen, toch?

[Uit:De Ware Tijd Literair, 6 februari 2010]

Voor de reactie van Rihana Jamaludin, zie het bericht hieronder.

Bibliotheek onmisbaar in de samenleving

Schrijversgroep ’77 organiseert een info-avond met als thema “De bibliotheek: onmisbaar in de samenleving”. Op de avond wordt informatie verschaft over het bewaren van en omgaan met geschreven erfgoed .

read on…

Een literaire prijsvraag, maar dan beter

Onlangs heeft de Schrijversgroep ’77 een prijsvraag georganiseerd voor de beste verkiezingscolumn, welke contest inmiddels door een uit Hilde Neus, Sombra en Alphons Levens bestaande jury is beslecht en waarvan de prijswinnaar gister zijn prijs in ontvangst heeft genomen.

De opdracht luidde: “De column moet focussen op de komende verkiezingen in Suriname. Bij het kiezen van de beste column wordt vooral gelet op creatief taalgebruik, opbouw en ontknoping van de column. Gebruik van humor kan een positieve invloed hebben op de beoordeling.”

(ter verluchtiging een geheel andere ‘column’: een in het westfront van de kathedraal van Chartres)

Uit het verlsag van de jury blijkt dat er zes columns zijn binnengekomen en een liedtekst. De liedtekst is vanwege de vorm buiten de beoordeling gelaten. Tussen de verschillende inzendingen was er een behoorlijk verschil in visie. Vier van de columns zijn te lezen op de website van Schrijversgroep ’77. De juryleden hebben unaniem, maar onafhankelijk van elkaar de prijswinnende column aangewezen, waarbij de literaire creativiteit van de schrijver een belangrijke rol heeft gespeeld bij de beoordeling.

Het is te betreuren dat dit overigens uitstekende initiatief met z’n zeven armzalige inzendingen slechts zo weinig weerklank heeft gevonden. Het verdient daarom zeker aanbeveling –mede met het oog op toekomstige soortgelijke wedstrijden– onderzoek te doen naar de mogelijke redenen daarvoor. Zo op het oog zou ik al wat kunnen noemen, want de ‘beloning’ is gewoon schraal: een (te) kleine geldprijs, het afschrikwekkende beeld de column voor een groot publiek te moeten voorlezen, en nauwelijks zicht op publicatie.

Nu vind ik die geldprijs niet eens het belangrijkste, maar er zouden tenminste zekere kansen op publicatie moeten worden ingebouwd. Het moet toch mogelijk zijn één van onze Surinaamse dagbladen te bewegen om de prijswinnaar de toezegging te doen dat hij/zij gedurende de tijd van een half jaar of een jaar één- of tweewekelijks daar zijn eigen column mag plaatsen.

Tot slot heb ik nog een paar vragen aan de jury.

1) Van de zes beoordeelde inzendingen zijn er vier te lezen op de website van Schrijversgroep ’77, waarom worden de overige twee niet gepubliceerd?

2) Volgens uw oordeel heeft de literaire creativiteit van de prijswinnaar een belangrijke rol gespeeld bij de beoordeling. Kunt u aangeven waarin die zich zoal uit?

3) U heeft unaniem de prijswinnaar aangewezen, was het kwaliteits- verschil zó groot, of liggen daar andere zaken aan ten grondslag, zoals bijvoorbeeld het door u aangehaalde verschil in visie van de contestanten?

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter