blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: kolonialisme

Schepen van Francis Drake ontdekt bij Panama

We kennen allemaal wel de stoere verhalen over piraat, avonturier en zeeheld Francis Drake die in de zestiende eeuw het Caribisch gebied onveilig maakte. Hij won soms wat van de Spanjaarden, en soms verloor hij wat. Schepen met zilver bijvoorbeeld. Zegt men. We zullen het binnenkort misschien weten. Archeologen denken namelijk dat ze twee van Drakes schepen hebben ontdekt voor de kust van Panama.

Maandag maakten ze hun vondst bekend. De onderzoekers vonden drie scheepsdelen vermoedelijk van de Elisabeth en de Delight, in de Caribische wateren waar de legendarische avonturier zijn zeemansgraf zou hebben, in een loden doodskist. Voor het localiseren van de schepen, maakten ze gebruik van technologieën de gebruikt worden door de olie-industrie.

Volgens de archeologen is ‘het bewijs overweldigend’ dat de schepen inderdaad deel uitmaakten van de expeditie van Drake. Zo zijn de wrakstukken gevonden in de buurt van Drake’s eiland, een klein eilandje waar Drake zijn zeemansgraf zou hebben. Eerste onderzoeken wijzen uit dat de scheepsbouwtechnieken overeenkomen met de technieken uit de tijd van Drake.

Drake (1540-1596) maakte in zijn tijd vooral in Engeland, met de zegen van Koningin Elisabeth, furore door talloze schepen te overvallen, waaronder een aantal Spaanse zilvertransporten. Ook in militair opzicht had hij successen. In 1588 versloeg hij als viceadmiraal van de marine de Spaanse Armada. Door zijn preventieve aanval op de vloot moesten de Spanjaarden hun geplande invasie van Engeland een jaar uitstellen. Voor Spanjaarden was Drake dan ook een gehate piraat.

Drake was de eerste Engelsman en de derde Europeaan die met zijn schepen rond de wereld zeilde. Hij vervoerde niet alleen buitgemaakt Spaans zilver, maar ook slaven. In 1596 kwam hij aan zijn einde door dysenterie, enkele weken nadat hij de slag om San Juan (Puerto Rico) had verloren van de Spanjaarden.

[Bron: Stentor/Caribe Magazine]

Van Kannibaal tot Karibeño (I)

door Fred de Haas

De Verenigde Naties heeft het jaar 2011 uitgeroepen tot ‘Internationaal jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst’, de Afrikaanse diaspora. In drie afleveringen bestudeert Fred de Haas in 19e-eeuwse geschriften de tot op de dag van vandaag doorwerkende vooroordelen over de Afro-Caribische mens en de weerstand die deze opriepen bij weldenkende blanke en zwarte intellectuelen van die tijd. Hierbij staan in dit eerste deel de opvattingen van de vaak geciteerde J.H.J. Hamelberg centraal. Aansluitend gaat hij in op de bewustwording van een eigen Creoolse ‘identiteit’, een thema dat nog steeds de gemoederen bezighoudt, zowel in het Caribisch gebied als onder de migranten in Nederland. De rol van de literatuur hierin was en is tot op heden van niet te onderschatten belang. De ‘Antilliaanse’ letterkunde is hiervan een sprekend voorbeeld.

De geschiedenis van de koloniale tijd blijft inzichten verschaffen die ook in onze tijd nog van groot belang zijn om de reacties van de bewoners van de Cariben op eigentijdse situaties te kunnen begrijpen. Geschiedenis krijgt pas echt zin als er een verbinding met het heden tot stand kan worden gebracht.

Een van de historici die vaak zijn geraadpleegd en geciteerd in moderne geschiedkundige en sociologische werken is J.H.J. Hamelberg (1862-1918, afb. links), die op het scharnierpunt van de 19e en 20e eeuw op Curaçao werkzaam was als tweede commies archivaris en die o.a. het bekende boek De Nederlanders op de West-Indische eilanden schreef (Amsterdam, 1901).

Om het onderstaande in het juiste historische perspectief te kunnen plaatsen moeten we ons realiseren dat er in de tijd van Hamelberg slechts ± 24.000 mensen op het eiland Curaçao waren waarvan het overgrote deel van Afrikaanse oorsprong was. Politiek gezien was er in die tijd van democratie geen sprake. Op het hele eiland waren er in 1894 maar 127 personen die ‘mochten’ stemmen. In dat jaar brachten er van die schamele 127 maar 9 hun stem daadwerkelijk uit. Het aantal kiesgerechtigden moest, volgens Hamelberg, laag worden gehouden omdat hij vreesde dat anders de blanken – in overdrachtelijke zin – zouden worden ‘opgegeten’ door de zwarte bevolking.
Naar aanleiding van de opvattingen van Hamelberg, die ook niet wilde dat Joden allemaal kiesrecht zouden krijgen (hij vond dat afstammelingen van Portugese Joden geen loyale Nederlanders konden zijn) schreef de milde denker en strijder voor algemeen kiesrecht van de Curaçaose bevolking A.M. Chumaceiro (afb. links), ‘practizijn’ aan het Hof van Justitie op Curaçao, een verhelderende brochure die hij de spottende titel gaf: Zal het Kiesrecht Curaçao tot het kannibalisme voeren?

De heer Chumaceiro, die zijn boekje ‘eerbiediglijk’ opdraagt aan de heer J.H. Bergsma, de toenmalige Nederlandse Minister van Koloniën, verdedigt krachtig de rechten van de (donkere) Curaçaose bevolking en zijn eigen Joodse bevolkingsgroep die op zo’n controversiële manier worden beschreven door Hamelberg. Hij valt de bevooroordeeldheid van Hamelberg die ‘meer algemeen is dan men wel geneigd is te denken’ scherp aan en verwijt hem dat hij de situatie op Curaçao slecht heeft waargenomen. Overigens betreurt Chumaceiro het dat ‘een begaafd jongmens (i.e. Hamelberg), die onze schoone moedertaal (bedoeld wordt hier het Nederlands! FdH) zo goed meester is, op wiens stijl zo weinig valt aan te merken, zich alsnog van den zuurdesem des vooroordeels niet wist te ontdoen’.
Inzet van de discussie was het kiesrecht dat, volgens Hamelberg, niet in handen mocht vallen van de ‘negers’: ‘Neen, dan wordt Curaçao een tweede Haïti, waar afgodendienst en menschenoffers weer in zwang zijn, dierlijkheid en kannibalisme met al hunnen afschuwelijkheden weer den teugel vieren’. Hamelberg steunt hier op de ‘onthullingen, ons door Sir Spencer St. John van de toestanden op Haïti gedaan’ (Spencer is in 1861 de Engelse consul generaal van Haïti, FdH).

Het zou binnen het kader van dit artikel te ver voeren om in detail op het gloedvolle betoog van Chumaceiro in te gaan. Wel dient te worden vermeld dat de Nederlandse regering het kennelijk niet eens was met de opvattingen van Hamelberg en dat de overgrote meerderheid van de Koloniale Raad op 21 februari 1895 van mening was dat het Algemeen Kiesrecht aan de Curaçaose bevolking zou moeten worden toegekend.

‘Negers zijn negers’
Naar aanleiding van de brochure van de – terecht – verontruste Chumaceiro meende Hamelberg in zijn boek met de titel Antiquarische denkbeelden buiten ‘Antiquiteiten’(1895) antwoord te moeten geven op de brochure van Chumaceiro. Hij legt nog eens omstandig uit waarom je ‘negers’ beter niet het algemeen kiesrecht kan verlenen.
Om zijn lezers inzicht te verschaffen in het ‘wezen’, de ‘identiteit’, van de ‘neger’ maakte Hamelberg hierbij graag gebruik van werken die, eerder in de tijd, door Engelse auteurs over de bevolking van de West-Indische eilanden waren geschreven, o.a. door Anthony Trollope (romanschrijver, 1815-1882) en James Anthony Froude (wetenschapper, 1818-1894).

In 1860 schreef Anthony Trollope (afb. links) opmerkelijke dingen over ‘het wezen’ van de ‘negers’ en Hamelberg citeert in Antiquarische denkbeelden… een aantal passages uit het werk van Trollope om zijn tijdgenoten te ‘informeren’ over deze bevolkingsgroep van Afrikaanse oorsprong. Hij vertaalt nauwkeurig enkele fragmenten uit Trollope’s ‘The West-Indies and the Spanish Main’ en laat de passages die hij niet helemaal begrijpt gewoon weg. Hoewel Trollope over de zwarte bevolking van Jamaica schrijft, waar de slavernij in 1838 werd ‘afgeschaft’, projecteert Hamelberg onverstoorbaar de beschrijving van Trollope op de zwarte Curaçaose bevolking.

Hij moet hebben gedacht: ‘Negers zijn Negers’.

Portret van ‘de’ neger, tweede helft 19e eeuw
Het eerste citaat over de ‘zwarten’ komt (in de vertaling en spelling van Hamelberg, Antiquarische Denkbeelden… bldz. 8 e.v.) uit The West-Indies and the Spanish Main (Anthony Trollope, New York, Harper and Brothers, 1860):

‘Zij (= de ‘negers’, FdH) hebben geen idée van een vaderland en geen rassentrots, daar zelfs onder henzelven het woord ‘neger’ de zwaarste belediging uitdrukt. Zij hebben geen eigen godsdienst […].
Hij (de zwarte) heeft geen stap voorwaarts gedaan tot de beschaving van zijn blanken broeder, dien hij navolgt als de aap den mensch (sic!).
Physiek is hij geschikt tot den zwaarsten lichamelijken arbeid, doch hij is lui, onverschillig omtrent maatschappelijke positie, zinnelijk en met weinig tevreden. Intellectueel schijnt hij niet tot volhardende studie in staat, doch, vreemd genoeg, op dit punt is hij eerzuchtig. Hij brandt van verlangen om als een geleerde beschouwd te worden;…hij wijdt zich den godsdienst toe voor den schijn en heeft er vermaak in de kleine beleefdheden der samenleving na te apen. Hij veracht zich zelven en zou waarschijnlijk tevreden zijn een maand langer honger te lijden, indien hij voor één dag blank kon zijn en toch heeft hij gaarne, dat men hem eerbied bewijst; zwarte die hij is, denkt hij steeds aan zijn eigen waardigheid. Ik geloof niet dat opvoeding veel voor hem gedaan heeft in de West. Hij kan steeds waarnemen, doch zelden redeneeren. Ik wil hiermee niet zeggen, dat hij volstrekt geen verstand heeft. Hij maakt gevolgtrekkingen, doch hij strekt ze niet ver uit. Ik geloof, dat hij zelden het doel van naarstigheid en braafheid of de gevolgen van eerlijkheid begrijpt. Hij is niet altijd lui, misschien niet altijd onoprecht en zeker niet altijd een dief, doch zijn beweegredenen zijn vrees voor onmiddellijk volgende straf of hoop op onmiddellijk volgende beloning. Eenige deugden neemt hij over omdat zij de deugden der blanken zijn. Zij zijn hartstochtelijker dan de blanken, doch zelden zo wraakzuchtig. De geringste beleediging wekt hun onstuimigen toorn op, doch geen beleediging verwekt haatdragendheid. Zoo zijn ze ook zelden dankbaar, ofschoon vaak erkentelijk. Als een kind of een hond hebben zij gaarne, dat men notitie van hen neemt, doch zij hebben er weinig idee van een durenden eerbied in te boezemen. Zij houden het meest van hen, die het meest van hen verschillen en zij verachten den kleurling, die hen in ras nabij staat. Als zij eenmaal iemand als hun meester erkend hebben, zullen zij hem getrouw blijven, doch hoe meer zij dien meester vreezen, hoe meer eerbied zij voor hem hebben. Zij bekommeren zich niet om den dag van morgen, doch maken gaarne goede sier op den dag van heden. Zij beminnen hunne kinderen, doch in hun woede mishandelingen zij hen soms vreeselijk. Zij zijn trots op hen als zij geprezen worden, doch verkoopen de eer hunner dochters voor een dollar. Zij zijn gulzig wat eten betreft, doch onverschillig om de kualiteit van het voedsel. Zij houden van opschik en velen begrijpen het nut der zindelijkheid, doch zij zijn zelden ordelijk. Een kleinigheid maakt hen gelukkig en niets maakt hen voor altijd ongelukkig. Over het geheel lachen en zingen en slapen zij door het leven en, als te leven alles ware, zouden zij er zo slecht niet aan toe zijn’.

Waarvan akte.

We laten het commentaar op bovenstaande beschrijving graag aan uzelf over en gunnen u nu een blik in het gedachtegoed van de Engelse heer James Anthony Froude, die in 1888 het boek The English in the West-Indies schreef.

Froude (spreek de ‘ou’ uit als de ‘oe’ in ‘hoed’) had gestudeerd in Oxford en was Regius Professor of Modern History. Niet de minste, dus. Al eerder had hij vastgesteld dat de zwarten in wezen over dezelfde capaciteiten beschikten als de blanken: ‘with the same chances and with the same treatment, I (= Froude, FdH) believe that distinguished men would be produced equally from both races’ (vertaling: bij dezelfde kansen en dezelfde behandeling denk ik dat er in gelijke mate mensen van eer en stand uit allebei de rassen voort kunnen komen). Uit deze bewering trok Hamelberg de conclusie dat de geschriften van heren die zo objectief over de zwarte bevolkingsgroep schreven ons volle vertrouwen waard waren. Laten we Froude eens zelf aan het woord laten over de ‘zwarten’ (in de vertaling van Hamelberg) :

‘Zeden in den technischen zin des woords hebben zij niet, daar zij geen zedewetten kennen, zoodat zij die ook niet verbreken kunnen…De vrouwen geven de voorkeur aan een lossen band, opdat zij den man kunnen verlaten, die hen slecht behandelt. En toch zijn zij niet losbandig. Er bestaat onzedelijkheid onder hen, doch een onzedelijkheid, die niet demoraliseert.
Zij stelen, doch als een overlevering uit den tijd, toen zij zelven nog roerende goederen waren en de wetten op eigendommen niet op hen toepasselijk waren. […]
Toen zij nog slaven waren, waren zij gezeggelijk en gedeeltelijk beschaafd. […]
Zij hebben geen begrip van plicht en geven er daarom ook niet om dien te verwaarlozen. […] Er is niet het minste teken, dat de meerderheid van hun ras in verstand en ontwikkeling vooruitgegaan is, integendeel, alles wijst op een tegenovergestelde richting.’

Lust u nog peultjes?

Het courante superioriteitsgevoel van de gemiddelde Blanke uit die tijd springt naar voren in het volgende fragment uit ‘The English in the West-Indies’ (eerst in het Engels en dan in onze eigen vertaling): ‘The blacks whom, in a fit of virtuous benevolence, we emancipated, do not feel particularly obliged to us. They think, if they think at all, that they were ill-treated originally, and have received no more than was due to them’ (De zwarten die wij, in een aanval van naastenliefde, hebben vrijgelaten, voelen niet bepaald dat ze ons iets verplicht zijn. Ze denken, àls ze al denken, dat ze vroeger slecht zijn behandeld en dat ze gewoon gekregen hebben waar ze recht op hadden).

Eigentijdse ‘zwarte’ kritiek op Froude: John Jacob Thomas
Lang niet iedereen in de Cariben nam dit soort verhalen zomaar aan. Ook de Engelsen was de inhoud van het boek van Froude te gortig. Nicholas Darnell Davis uit Georgetown, Brits-Guyana, verwierp in een pamflet uit 1888 (Don Quixote as a Cook’s tourist) wat hij noemde ‘the rampant Negrophobia displayed by that gentleman’ (de ongeremde Negerhaat van die meneer) .
Degene die het meest heeft gedaan om de ideeën van Froude cum suis aan de kaak te stellen was de intellectueel en Afro-Trinidadian John Jacob Thomas (1840-1889) die het boek Froudacity schreef (Froudacity, West Indian Fables by James Anthony Froude, explained by J.J. Thomas, Philadelphia, Gebbie and Company, 1890). Hij gaf zijn boek een ludieke titel die je zou kunnen vertalen met ‘Brutale Froudiaanse sprookjes’.
Op bldz. 115 reageert Thomas op de laatst geciteerde bewering van Froude als volgt:

‘What are we Negroes of the present day to be grateful for to the ‘us’, personified by Mr. Froude and the Colonial Office exportations? We really believe, from what we know of Englishmen, that very few indeed would regard Mr. Froude’s reproach otherwise than as a palpable adding of insult to injury. Obliged to ‘us’, indeed!’ (vertaling: Waarom zouden wij, Negers, dankbaar moeten zijn aan de ‘ons’ in de persoon van Mr. Froude en de uitgezonden krachten van het Ministerie van Koloniale Zaken? Van wat we weten van Engelsen, denken we dat maar heel weinig mensen het verwijt van Mr. Froude anders zouden opvatten dan als het duidelijk stapelen van de ene belediging op de andere. Ze zijn verplicht aan ‘óns’, ja. Dat is ándere koek!).

Overigens had zelfs Thomas zo zijn voorkeuren. Op bldz. 168 van Froudacity noemt hij een aantal Afrikaanse volken die op Trinidad terecht waren gekomen, zoals Yoruba’s, Ibo’s en Congo’s. Hij zegt vervolgens over de laatsten: ‘[… ] the Congoes, who always appeared to us an inferior tribe to all the others’ (vertaling: De Congo’s die in onze ogen altijd een stam waren die lager stond dan alle andere stammen). Een bepaalde vorm van discriminatie spreekt hier ontegenzeggelijk uit! Maar misschien waren die Congolezen ook wel niet van die plezierige mensen…

Thomas heeft nog veel meer gedaan. Hij schreef o.a. een van de eerste Creoolse grammatica’s.

Theory and Practice of Creole Grammar (1869, The Chronicle Publishing Office, Port-of-Spain)

In Thomas’ tijd sprak de meerderheid van de bevolking in Trinidad Frans Creools en verkeerden in een achterstandspositie ten opzichte van degenen die het Engels van de toenmalige koloniale machthebbers beheersten. De van huis uit Engels sprekende Thomas leerde het Frans Creools toen hij schoolmeester was in de plaats Savonetta. Hij wilde zijn leerlingen namelijk beter ( dat wil zeggen, verstaanbaarder) onderwijs geven, in hun moedertaal dus. Omdat het Engels overal werd geïntroduceerd werd de Frans Creools sprekende bevolking langzaam maar zeker gemarginaliseerd. Thomas was zich daarvan terdege bewust en besloot om hen een schriftelijk houvast te bieden door hun eigen taal te beschrijven en te analyseren. Hij begreep dat zoiets het aanleren van een tweede taal aanzienlijk zou vergemakkelijken. Om dit doel te verwezenlijken werkte hij drie jaar lang avond aan avond aan de samenstelling van een goed doordachte grammatica van het Creools, een van de eerste Frans Creoolse grammatica’s in het Caribisch gebied. Een waar huzarenstukje, omdat hij nauwelijks beschikte over teksten in het Creools.
Hij moest gebruik maken, zo legt hij uit in zijn Voorwoord, van liedjes (belair, calenda, jouba), uitdrukkingen, gezegdes en wat hij maar te pakken kon krijgen in het Creools. Het resultaat is zonder meer prijzenswaardig te noemen. U kunt de volledige inhoud van zijn grammatica op het Internet bekijken.
Thomas was zich ervan bewust dat taal en identiteit nauw met elkaar samenhingen en dat de ‘identiteit’ van de bevolking van Afrikaanse origine een andere was dan die welke werd beschreven door schrijvers en geleerden als Trollope en Froude.
In het volgende zullen we de ontwikkeling in het denken over het hachelijke en ietwat modieuze thema ‘identiteit’ aan de orde stellen.

[deel II volgt]

De geschiedenis van de politie op de Nederlandse-Caribische eilanden

Op 9 december a.s. verschijnt De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden (1839-2010); Geboeid door macht en onmacht, van Aart G. Broek.

Het handhaven van de gevestigde koloniale orde was op de Nederlands-Caribische eilanden tot ver in de negentiende eeuw een taak van het aanwezige garnizoen en de burgers zélf, georganiseerd in burgerwachten. De eerste agenten van politie deden hun intrede op het eiland Curaçao in de achttiende eeuw, waarna in de volgende eeuw het politiewezen zich ook langzaam maar zeker ontvouwde op de andere eilanden: Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba. De politie manifesteerde zich in uiteenlopende gedaantes, als eerste in 1839 de Brigade Marechaussee, waarna onder meer Veldwacht en Korps Militaire Politietroepen volgden. Tot halverwege de twintigste eeuw had het korps een vrij sterk militaristisch karakter, kende een beperkte professionaliteit, en stond onder druk van uiteenlopende maatschappelijke ontwikkelingen zoals de afschaffing van de slavernij, armoede en arbeidsmigratie, revoluties in het buurland Venezuela, de op- en uitbouw van raffinaderijen op Curaçao en Aruba, en de Tweede Wereldoorlog.

Leden motorbrigade Korps Militaire Politietroepen, ca. 1933.

Met de autonomie van de eilanden als Nederlandse Antillen in het Koninkrijk der Nederlanden ontstond een burgerpolitie en werd de professionaliteit aanzienlijk verbeterd. Het Korps Politie Nederlandse Antillen (1949) kreeg diverse zwaarwegende invloeden te verwerken, wat niet zonder meer succesvol uitpakte: sociale emancipatie, de revolte van mei ’69, Antillianisering en anti-Nederlandse sentimenten, bestuurlijke corruptie, bedenkelijke ontwikkelingen in eilandoverschrijdende criminaliteit (drugs, witwassen, mensenhandel, extreem geweld), het steeds verder uiteenvallen van Antillen, de status aparte van Aruba en de opbouw van een eigen korps politie, een hernieuwde bemoeienis van Nederland, en ingrijpende staatkundige veranderingen in 2010.

Revolte mei ’69 / Willemstad, Curaçao.

Door de eeuwen heen zijn de eilanden in het algemeen en het politiekorps in het bijzonder op allerhande wijzen gebonden geweest aan de Nederlandse macht en verlangens. Het wordt in deze geschiedschrijving echter evenzeer duidelijk dat er van almacht geen sprake is geweest en dat de eilanden en het politiekorps niet onmachtig waren.

De geschiedenis van de politie op de Nederlands-Caribische eilanden (1839-2010); Geboeid door macht en onmacht is vanaf december te koop bij de boekhandel en de reguliere besteladressen op het internet, zoals http://www.bol.com/nl/index.html ; nu al te bestellen bij uitgeverij Boom, Amsterdam; voor een voorproefje, zie tien wekenlang de weekendbijlage van de Amigoe-ñapa (Willemstad, Curaçao).

Uitgeverij Boom, Amsterdam;
geïllustreerd, ingenaaid, hardcover met stofomslag, ca. 328 pp. / ca. 24,90 euro / ISBN: 9789461055439

Hoe sterk was de koloniale staat tegenover de kolonisator?

door Marcel Leune

The Colonial state in the Caribbean, Structural analysis and changing elite networks in Suriname 1650-1920 van J. Marten W. Schalkwijk, uitgegeven in 2011, is geschreven als een dissertatie in 1992/1993. Dit betekent dat het hier niet handelt om een roman, maar om een wetenschappelijk geschrift. Verder is het geschreven en uitgegeven in het Engels. Marten Schalkwijk (foto rechts) behandelt de geschiedenis van de zogenaamde plantagesamenlevingen in het Caraïbisch gebied en doet dit aan de hand van een case study van Suriname. De manier waarop hij dit doet is echter niet alledaags. Ook beperkt hij de informatie in het boek niet tot Suriname, maar wijdt ook uit over andere koloniën. De focus blijft wel Suriname als goed voorbeeld van een plantagesamenleving.

Als eerste poneert hij de stelling dat er zoiets als een koloniale staat heeft bestaan, dat een kolonie niet zomaar klakkeloos de opdrachten vanuit de kolonisator opvolgde, maar haar eigen dynamiek en haar eigen structuren had die haar eigen ideeën had over de koers die de kolonie moest varen. Om van een koloniale staat te spreken moeten de structuren die een staat uitmaken, zoals onder andere bureaucratie, militaire macht en politieke instituties niet, of in ieder geval niet volledig, in handen van de kolonisator zijn geweest. Hoe meer de genoemde structuren in handen zijn van lokale groepen, hoe meer van een koloniale staat kan worden gesproken. Deze vragen worden geanalyseerd in het boek.

Nu komt de nieuwe aanpak van Schalkwijk naar voren. In het boek analyseert hij de elites van de Surinaamse samenleving op 5 momenten gedurende de koloniale overheersing: 1795, 1830, 1860, 1890 en 1920. De verklaring voor het kiezen van elites als focus is dat voor een groot deel van de tijd, in ieder geval gedurende de gekozen tijdsmomenten, de Surinaamse gemeenschap een elitegemeenschap was. Dit betekent dat in de gemeenschap elites uit verschillende groepen de dienst uitmaakten.

 

De uitgangspunten en de kaders voor de analyse worden in de eerste drie hoofdstukken neergezet. Met behulp van veel theorie en voorbeelden geeft de schrijver aan dat hij de Surinaamse koloniale staat zal analyseren aan de hand van een vijftal elitegroepen. Deze groepen zijn de elites van de planters, de militairen/milities, de bureaucratie, de sociale/religieuze elite en de politici. Het is belangrijk te onthouden dat het om de elites uit de groepen gaat en niet om de groep in het geheel; dus slechts een klein deel van de groepen en samen slechts een klein deel van de Surinaamse samenleving.

De opbouw van de hoofdstukken over de eerste vier groepen is erg duidelijk. Het begint met de omschrijving wat en wie de groep omvat en daarna wordt gekeken wie en hoeveel personen de elite uitmaakt per tijdsmoment. Het vijfde hoofdstuk over de politici is onduidelijker in zijn opbouw. Het is niet duidelijk waarom wordt afgeweken van de opbouw van de andere vier hoofdstukken. Het goede en slechte van de vijf hoofdstukken over de elitegroepen is de hoeveelheid data. De analyse en de achterliggende data zijn overweldigend. Een lastig onderdeel in de tekst, naast de hoeveelheid details, zijn de voetnoten. Deze voetnoten zijn zodanig vol van informatie dat ze niet over te slaan zijn en dit maakt het vloeiend lezen van de tekst moeilijk. Soms worden de voetnoten ook gebruikt om een methodologie uit te leggen; dit leest niet prettig.

Het hoofdstuk dat volgt op de analyse van de afzonderlijke elites, hoofdstuk 9, voegt de analyses samen in matrices van samenhang tussen verschillende groepen. Dit is een zeer interessant hoofdstuk, waarin wordt aangetoond hoe de structuur van de elites veranderde door de tijd. Jammer was dat voor mij niet direct duidelijk werd hoe de schrijver tot een verdeling van de elite over 8 groepen is gekomen. Deze groepen bleken samengesteld uit personen uit verschillende elites met banden. Heel kort wordt aangegeven dat over de banden die tussen de groepen 1 tot en met 8 bestonden en over de betekenis van de letters in de tabellen in appendix 3 uitleg kon worden verkregen. Naar mijn mening had appendix 3 opgenomen moeten worden als een paragraaf in het hoofdstuk, zodat gedurende het lezen direct duidelijk zou zijn hoe de uiteindelijke tabellen per tijdsmoment tot stand waren gekomen. Hoofdstuk 9 sluit mooi af met conclusies over de opbouw van en samenwerking tussen elitegroepen. De enige figuur in het boek die ik nog steeds niet begrijp staat helaas ook in hoofdstuk 9, figuur 9.1. Voor mij is volledig onduidelijk hoe de gegevens in tabel 9.1 overgaan in figuur 9.1.

Het laatste hoofdstuk van het boek komt Schalkwijk terug op de hoofdthema’s van de studie: hoe sterk was de koloniale staat tegenover de kolonisator, onafhankelijkheid van de koloniale staat van de koloniale samenleving, validiteit van de benadering van de koloniale tijd via elites.
De conclusie van Schalkwijk is dat kolonies niet een logisch verlengstuk van de kolonisator waren, maar een eigen politieke en sociale structuur hadden.

Samenvattend is de studie en het boek van Marten Schalkwijk een zeer interessante en uitgebreide analyse en beschrijving van de Caraïbische koloniën, met een sterke nadruk op Suriname. De hoeveelheid detail, de hoeveelheid data, de hoeveelheid theorie en de grondige analyses maken van het boek een goede dissertatie. Dezelfde feiten gecombineerd met een niet erg aantrekkelijke lay-out, zoals lange stukken tekst en veel voetnoten, en soms een tekort aan uitleg over methodologie maken het een boek dat niet gemakkelijk als leesboek zal worden gebruikt, maar vooral als waardevol naslagwerk over de koloniale tijd van Suriname en, in mindere mate, van alle plantagesamenlevingen in het Caraïbisch gebied, dienst zal doen.

The Colonial state in the Caribbean, Structural analysis and changing elite networks in Suriname 1650-1920, door J. Marten W. Schalkwijk, 465 pagina’s.

De koloniaal

1.
Ik was naauwlyks vyftien jaar,
Een zwierbol na den aard,
Daarby een zware dobbelaar,
Myn geld verteerd by billard en kaart;
Zoo nutteloos bragt ik door myn geld,
Dat heeft myn op het laatst gekweld,
Geruineerd was ik totaal,
En ziet ik wierd Koloniaal.

2.
Maar nu ben ik weder vry,
En heb steeds uitgerost.
Wat ben ik ook van harte bly,
Dat ‘k geweest ben op die ooster kust;
Want ziet voor Vorst en Vaderland,
Heb ik myn leven gansch verpand;
En ziet ik greep het heldenstaal,
En ik ben ook Koloniaal.

3.
Deez medaille die hier prykt,
Al op myn fiere borst,
Tuigd hoe dapper dat ik stryd,
Voor Vaderland en Vorst,
Voor Java werd my dit vereerd,
Daar heb ik ook niet gemankeerd;
Ja dat betuigt de zegepraal,
En ik ben ook Koloniaal.

4.
Kock dat was ons Generaal,
Die heeft ons aangevoerd,
Hy sprak mannen altemaal.
Toont dat gy hebt nog hollands bloed,
Want ziet voor Vorst en Vaderland,
Hebben wy ons leven gansch verpand,
Zoo sprak, zoo sprak ons Generaal,
En ik ben steeds Koloniaal.

[bron: De koloniaal. J. Wendel en Zoon, Amsterdam 1819-1842. Zojuist opgenomen in de DBNL]

‘Suriname Nederlandse creatie’

Paramaribo – Econoom en consultant Armand Zunder houdt vandaag een lezing over de winsten van het Nederlandse bedrijfsleven in de koloniale periode tot 1940.

De voordracht, met de titel Suriname als een Nederlandse creatie en geldmakerij van allure in de koloniale tijd wordt door de opleiding geschiedenis van de Anton de Kom Universiteit georganiseerd en vindt plaats in de IGSR-aula. Zunder publiceerde in 2010 het boek ‘Herstelbetalingen’, waarin hij betoogt dat het Nederlandse bedrijfsleven grote winsten heeft gemaakt in de periode van de plantageeconomie. Hiermee ontkracht hij het beeld dat Suriname een verliespost was voor Nederland.

 

Zunder zal betogen dat de mensenrechten van de voorouders van de huidige Surinamers op systematische wijze zijn geschonden. Dit proces heeft volgens Zunder niet alleen bestaan uit fysieke acties, maar de toenmalige bezetters hebben systematische vernederingstactieken en verdeel- en heersconstructies bedacht en toegepast, die tot de dag van vandaag nog van invloed zijn. Op basis van zijn onderzoek zal Zunder ook een pleidooi houden voor compensatie door de Nederlandse regering voor wat hij noemt de grove schending van mensenrechten en de uitmergeling van de Surinaamse economie. De lezing wordt georganiseerd in het kader van de lezingencyclus van de masteropleiding Geschiedenis van het Institute of Graduate Studies and Research (IGSR), waarbij de mogelijkheid wordt geschapen om over bepaalde aspecten van de geschiedenis een wetenschappelijke discussie te voeren. De lezing is interessant voor docenten en studenten geschiedenis van de universiteit en het IOL, alle geschiedenisleerkrachten en vooral voor economen. Het onderzoek van Zunder is een poging om de Surinaamse geschiedenis vanuit een Surinaams perspectief te benaderen.

[uit de Ware Tijd, 30 juni 2011]

The Bearable Ordeal of the Collapse of Certainties

He remembers the building crashing down all around him but not how he got in a hostel in the middle of Amsterdam. He now awakens with only pictures, poetry and postcolonial sounds to help him figure out what happened and where he needs to go.

The Bearable Ordeal of the Collapse of Certainties infuses poetry with music and location based theater to bring a fresh way of looking at Dutch colonial history and its legacy. It’s about the past and the way it still lives on in the present through us. It’s about embracing spaces where nothing is certain anymore. It’s about love and loving without judgment. As the story jumps from topic to topic, connected through the associative mind of an inquisitive twentysomething Dutch Antillian, a vast landscape of intertwined fates becomes visible. With the current political climate in the Netherlands this play seeks to understand how it got so far and what can be done to turn the tide of xenophobia and populism wreaking havoc on society today.

In 2010 T. Martinus won Mind The Gap @ Fringe Festival and received a spot in Amsterdam Fringe Festival 2011 with a monologue that served as the basis for The Bearable Ordeal of the Collapse of Certainties.

Data:
5 sept – Tryout in Nowhere (Madurastraat 90, Amsterdam)
7 sept – Stay Okay Zeeburg (Timorplein 62, Amsterdam) – 17.30 en 22.45 uur
8 sept – Stay Okay Zeeburg (Timorplein 62, Amsterdam) – 17.30 en 22.45 uur
9 sept – Stay Okay Zeeburg (Timorplein 62, Amsterdam) – 17.30 en 22.45 uur
10 sept – Stay Okay Zeeburg (Timorplein 62, Amsterdam) – 17.30 en 22.45 uur

Tickets: klik hier
Route Stay Okay Zeeburg: klik hier

Line-up:
Coaching & direction by Camie Bongers.
Concept, text en acting by T. Martinus
Art direction & design by Non Employees
Presented by Mind The Gap, Fringe Festival and Non Employees.
Supported by Stay Okay Zeeburg and Nowhere.

Slagschaduwen: Erfenis van een koloniaal verleden

Curaçao heeft een geschiedenis achter de rug van 200 jaar slavernij gevolgd door bijna 100 jaar kolonisatie. Hoe wordt er momenteel in de Curaçaose gemeenschap gedacht over de doorwerking van dat verleden? Welke slagschaduwen worden zichtbaar in de samenleving van vandaag?

Colet van der Ven vroeg het een veertigtal Curaçaoënaars, van scholier tot oud-minister-president en van psychiater tot kunstenaar. Hun antwoorden leverden een bont palet aan meningen op. Slagschaduwen wil de lezer uitnodigen om in samenspraak met al die verschillende stemmen een eigen standpunt te formuleren en hoopt zo een inhoudelijke bijdrage te leveren aan een hoogst actueel debat.

Over de auteurs

Colet van der Ven is journaliste en publiciste. Ze interviewde voor radio en televisie (NCRV, IKON) en schreef onder meer voor Opzij, Trouw, NRC Handelsblad, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer. Daarnaast publiceerde zij een aantal interviewbundels waaronder Van oude mensen, Het kwaad, Bevochten leven en Waar hoor je bij.
Adriaan Backer is fotograaf. Tijdens zijn studie geschiedenis begon hij met fotograferen. Sinds 2000 maakte hij vele reportages in Afrika, Azië en de voormalige Sovjet-Unie. Zijn belangrijkste thema’s zijn hiv/aids, armoede en kwetsbare jongeren.

Boekpresentatie

Op vrijdag 1 april vindt de presentatie plaats van Slagschaduwen tijdens een culturele avond vol muziek, debat en poëzie waarop het slavernijverleden van Curaçao centraal staat maar ook gekeken wordt naar de toekomst.

Met een gesprek onder leiding van Cees Grimbergen met onder andere Valika Smeulders (schrijft een proefschrift over de omgang met het Nederlandse slavernijverleden op o.a. Curaçao), Tania Kross (zangeres), Glenn Helberg (psychiater en voorzitter OCAN –stichting overlegorgaan Caribische Nederlanders) en Guiselle Martha (foto rechts; promovenda Latijnse talen en culturen). Verder nog zang en spel van Izaline Calister en Raymi Sambo, poëtische videoconversatie door Unom en Quinsy Gario en liederen van Tania Kross. De avond wordt afgesloten met een swingend uurtje in de foyer op muziek van Orquesta Caché.Plaats: De Nieuwe Liefde
Da Costakade 102
1o53 WP Amsterdam
Ontvangst vanaf 19.00 uur, aanvang: 20.00 uur
Toegangskaarten:
– voor de hele avond: € 15,-
– voor alleen Orquesta Caché: € 7,50 (aan de deur vanaf 21.45 uur)Meer info & kaartverkoop via www.denieuweliefde.com

Ziekte, dood en geldgebrek overzee

Op vrijdag 13 mei vindt de bijeenkomst Oost west, thuis best? Ziekte, dood en geldgebrek overzee plaats. Verhalen over de koopmansgeest van Nederlanders in de vroegmoderne tijd (late 16e-18e eeuw), over de buit, het graaien en de uitbuiting zijn er te over. Maar was het leven van die gelukszoekers overzee eigenlijk wel zo leuk? En hoe verging het de thuisblijvers?

Een aantal onderzoekers vertelt over het leven van Nederlanders overzee op verschillende vestigingsplaatsen. Wat deze onderzoekers gemeen hebben is dat hun onderzoek gebaseerd is op archieven die zich niet in Nederland bevinden, maar overzee. Dit bronmateriaal bestaat uit brieven, kerkelijke archieven en ambtelijke documenten zoals ambassadeverslagen, vergaderstukken en vonnissen. Ook komt aan de orde hoe dergelijk onderzoek in zijn werk gaat en welke obstakels onderzoekers kunnen tegenkomen.

Programma
10.00 – 10.15 uur Inloop met koffie en thee
10.15 – 10.30 uur Welkom en inleiding door Theo Thomassen
10.30 – 11.00 uur Groeten uit Kaap Verdië, 26 juni 1638 door Roelof van Gelder
11.00 – 11.30 uur Cupido aan de Hudson. Bloed en bruiloft in Nieuw Amsterdam door Frans Blom
11.30 – 11.45 uur Pauze
11.45 – 12.15 uur Carrière in de West door Suze Zijlstra
12.15 – 12.45 uur Achterblijven in de Republiek (1672) door Judith Brouwer
12.45 – 13.30 uur Lunchpauze
13.30 – 14.00 uur Batavia tijdens de Chinese opstand (1740) door Remco Raben
14.00 – 14.30 uur Het beeld van de kaneelschillers van de salagama-kaste door Lodewijk Wagenaar
14.30 – 15.00 uur Pauze
15.00 – 15.30 uur VOC-archieven in India door Lennart Bes
15.30 – 16.15 uur Discussie en afsluiting geleid door Theo Thomassen
16.15 – 16.45 uur Borrel

Sprekers
Dr. Lennart Bes studeerde Indology aan de Universiteit Leiden en werkt bij het Nationaal Archief. Hij publiceerde onder andere over Zuid Indiase geschiedenis.

Dr. Frans R.E. Blom (UvA Historische Nederlandse Letterkunde) is gespecialiseerd in de Nederlandstalige en Latijnse literatuur van de Gouden Eeuw. Zijn dissertatie is de bekroonde studie naar Huygens’autobiografie Mijn leven. Lopend onderzoek is getiteld ‘Merchandising Intellect. Artistic careers between Amsterdam and The Hague’ en richt zich op marktwerking en positioneringsstrategieën van vroegmoderne kunstenaars. Een tweede onderzoeksveld betreft de beeldvorming van overzeese streken in patria, zoals de Levant en Nieuw Nederland in Nederlandse en Engelstalige teksten.

Judith Brouwer MA is PhD-student vakgroep Nederlandse Taal en Cultuur, Rijksuniversiteit Groningen

Dr. Roelof van Gelder is historicus, oud-redacteur van NRC Handelsblad en auteur van verschillende biografieën. Thans is hij gastonderzoeker bij de leerstoelgroep Geschiedenis, Archeologie en Regiostudies

Dr. Remco Raben doceert Aziatische en niet-westerse geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij maakte de inventaris van de VOC-archieven in Nederland en publiceerde over vroeg-moderne en moderne geschiedenis van Indonesië.

Dr. Lodewijk Wagenaar is medewerker van de leerstoelgroep Nieuwe Geschiedenis (onderdeel van Geschiedenis, Archeologie en Regiostudies), is geïnteresseerd in het overzeese optreden van de VOC en in de beeldvorming van ‘Nederlanders’ over de Oost en van Aziaten over ‘Nederlanders’. Uitgangspunt van zijn onderzoek is meestal Ceylon (sinds 1972 Sri Lanka geheten).

Suze Zijlstra, MA, werkt als promovendus bij de afdeling Nieuwe Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam, waar zij onderzoek doet naar de machtsverhoudingen tussen de etnische groepen die Suriname bewoonden in de tweede helft van de 17e eeuw.

Prof. dr. Theo Thomassen is hoogleraar Archiefwetenschap. Hij studeerde Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden en Archivering aan de Archiefschool.

Datum, tijd, locatie en prijs
Datum vrijdag 13 mei
Tijd 10.00 – 16.45 uur
Locatie Oost-Indisch Huis, Kloveniersburgwal 48, VOC-zaal
Prijs € 55,- / AUV-leden € 39,-

Aanmelding voor de bijeenkomst kan geschieden middels het inschrijfformulier.

Netwerken in koloniale tijd

Prof. dr Marten Schalkwijk heeft een sociologisch-historische studie geschreven. Zijn monumentale boek (500 pagina’s) – al jaren geleden verdedigd als proefschrift – is de eerste studie van Suriname die persoonlijke netwerken gedurende drie eeuwen in kaart brengt. Niemand heeft eerder geprobeerd om de netwerken van planters, militairen, ambtenaren en anderen over zo’n lange periode met elkaar in verband te brengen.

Schalkwijk past methoden uit de wiskundige sociologie toe om te illustreren hoe de verdeling van de macht in de koloniale samenleving plaatsvindt in de positie van individuele personen in sociale netwerken gebouwd op basis van ras, huidskleur en klasse. Hij laat ook zien hoe deze netwerken in de loop van de tijd veranderen.

Waar veel historische studies over Suriname erg beschrijvend zijn, heeft Schalkwijk een theoretisch kader geconstrueerd over de koloniale staat om de evolutie van de Surinaamse samenleving te begrijpen. Hij laat zien hoe de Joodse en marrongemeenschappen als een staat binnen een staat functioneren en hoe de koloniale staat werkt.

In zijn gedetailleerde studie koppelt hij sociale gegevens over de bevolking, etniciteit, religie, en onderwijs met economische gegevens over producten, prijzen, invoer en uitvoer, belastingen, de overheidsbudgetten, het type van de aanplantingen en brengt ze samen met gegevens over instellingen, verenigingen en persoonlijke netwerken de aard van de koloniale staat te begrijpen.

Prof. Dr. M. Schalkwijk is directeur van het Institute for Graduate Studies & Research aan de Anton de Kom Universiteit in Suriname.

Marten Schalkwijk, The Colonial State in the Caribbean; Structural analysis and changing elite networks in Suriname 1650-1920
Uitgeverij Amrit/ NiNsee, NiNsee-reeks 7.
Aantal pagina’s: 500
Prijs: € 25,00 (SRD 100 bij de boekpresentatie in het Nationaal Archief in Suriname op dinsdag 1 maart 2011)
ISBN: 978-90-74897-60-0

Postcolonial and intermedial research: An exchange of ideas

Symposium at the Universiteit van Amsterdam (UvA), Scandinavian department and ICG (Instituut voor Cultuur en Geschiedenis)

When: Friday, 18th of February 2011
Where: Doelenzaal, University library Amsterdam, Singel 425

Speakers from Linnaeus university, Sweden (LNU), from Tromsø university, Norway (UiT) and from University of Amsterdam

Programme
09.30 coffee
10.00-10.30 Welcome, info on UvA, ICG , LNU

– Astrid Surmatz (UvA), Short introduction, practical remarks
– Henk van der Liet (UvA), Introduction and presentation “Scandinavian Literary Studies outside Scandinavia. Some stray thoughts”
– Paul Koopman (UvA, ICG), “The Institute for Culture and History”
– Irene Zwiep (UvA, ICG), “Cultural heritage as a research priority area”
– Daniel Bergman (LNU), “Introducing LNU – Linnaeus university, Sweden”

10.30-11.00 section Literary didactics

– Lia van Gemert (UvA): “Literary didactics and popularisation”,
– Åsa Nilsson-Skåve (LNU): “Literature and school teaching”
– Helene Ehriander (LNU): “Introducing CHILLL and a research project on Astrid Lindgren as publisher”

11.00-11.10 coffee and discussions
11.10-12.00 section Postcolonialism/Cultural Studies

– Johan Schimanski/Ulrike Spring (UvA/UiT): “Habsburg Colonialism and the Remedialization of Franz Joseph Land”
– Astrid Surmatz (UvA), “Postcolonial picture-books”
– Piia Posti (LNU) “Australian Literature and Post-colonial Theory”
– Peter Forsgren (LNU) “Reading Swedish Literature Post-colonially”
– Mireille Rosello (UvA) “Queer Europe and Multilingual Europe as New Possibilities for Postcolonial Studies”

12.00-12.10 coffee and discussions
12.10-13.00 section Intermediality

– Magnus Eriksson (LNU): “Teaching Creative Writing”
– Jørgen Bruhn (LNU): “Intermediality in Research and Teaching”
– Charles de Forceville (UvA): “Multimodal discourse in stories and argumentation”
– Tarja Laine (UvA): “Feeling Cinema: Emotional Dynamics in Film Studies”

13.00-13.30 Smalltalk, Meet & Greet

Amongst others, Olga Fischer (UvA, Prof. Germanic and English Linguistics, Iconicity network) joins in

13.30 End of symposium

Short Biographies All Speakers

BERGMAN Daniel Bergman, LNU, Director of studies at the Departments of Comparative literature and Swedish language, Linnaeus University, Sweden.

BRUHN Jørgen Bruhn, LNU, associate professor in Comparative literature, has written monographs on Marcel Proust (with Bo Degn Rasmussen) and M.M. Bakhtin and articles on theory of the novel, medieval literature and culture, on Cervantes and Cassirer, and on intermediality. Recently he published a book-length study called Lovely Violence. The Critical Romances of Chrétien de Troyes (Cambridge Scholars Publishing 2010). Currently Bruhn is writing on intermedial theory and adaptation studies and the American TV-series “The Wire”. Member of the research committee (handledarkollegiet).

ERIKSSON Magnus Eriksson, LNU, lecturer in Creative Writing and Arts & Cultural Journalism reviews literature and music for Svenska dagbladet (one of the daily Stockholm papers) and different magazines. He has also published scholarly essays on e.g. Gabriel Garcìa Márquez’ magical realism, the semantics of the music video, gender patterns in the history of Swedish literature, generic analyses of the prose poem, feminist tendencies in contemporary country music, the analysis of ekphrastic poetry, and the Swedish writers Artur Lundkvist, Lars Jakobson, and Björn Ranelid.

EHRIANDER Helene Ehriander, LNU, assistant professor in Comparative literature, defended her thesis on Humanism and the View on History in Kai Söderhjelm’s Historical Novels for Children and Young People, in Comparative Literature at the University of Lund in October 2003. She is currently writing a book on Astrid Lindgren as an editor at the publishing house Rabén & Sjögren and completing a study on Astrid Lindgren as a Swedish icon. Member of Childhood group, coordinator of teaching on Children´s Literature, Astrid Lindgren and Fantasy.

FORCEVILLE Charles Forceville, UvA, Associate professor at Dept. of Media and Culture, director Research MA, lectured earlier at Vrije Universiteit. Published Pictorial Metaphor in Advertising (Routledge 1996), since then interests broadended to multimodal metaphor in various media and genres. Considers structures and rhetoric of multimodal discourse his core business and attempts to be a cogni¬tion scholar in the humanities. Advisory board member Metaphor and Symbol, Journal of Pragmatics, Atlan¬tis, and Public Journal of Semiotics, co-edited Multimodal Metaphor (Mouton de Gruyter 2009). Favoured models: Lakoff & Johnson’s Conceptual Metaphor Theory and Sperber & Wilson’s Relevance Theory. Research and teaching include documentary film, animation, comics, cartoons, and advertising. Taught “Narrative across media” at AUC. See course on Pictorial and Multimodal Meta¬phor http://projects.chass.utoronto.ca/semiotics/cyber/cyber.html. Invited to Växjö earlier.

FORSGREN Peter Forsgren, LNU, is Associate professor in Swedish and Comparative Literature. Research on 20th century Swedish prose, narratology, genre, gender and modernity. Published works on Peder Sjögren, Elin Wägner, Sigfrid Siwertz and Ludvig Nordström. Ongoing research project: “From colonial oppression to social utopia. The construction of Norrland and of modern Sweden in the historical novels of Olof Högberg and Ludvig Nordström”. Is a member of the postcolonial forum at LNU, and a member of the research committee (handledarkollegiet).

GEMERT Lia van Gemert, UvA, (1958) is professor in Historical Dutch literature and director of the Amsterdam Centre for the Study of the Golden Age at UvA. She researches into the dynamics of literary life and the exchange between literature and society in the period of 1500-1850. One of her main research areas is Dutch literary prose of the seventeenth and eighteenth century. She works with an international team on an edition of a bilingual editon of medieval and early modern women authors: Women’s Writing in the Low Countries 1200-1875 (with Amsterdam University Press). She is member of the following research affiliations: Board of Werkgroep Achttiende Eeuw, Board of Stichting Nederlandse literaire klassieken, Advisory board of NIAS, editor of Amsterdamse Gouden Eeuw series, of Amazone series and of Delta series.

KOOPMAN Paul Koopman, UvA, drs., coordinator and administrator ICG, the Institute for culture and history at the UvA, see homepage, and he has coordinated and edited several research volumes and conferences at the ICG, also administrator and coordinator in the PhD programme at the ICG.

LAINE Tarja Laine, UvA is Assistant Professor of Film Studies at the Media Studies department of the University of Amsterdam. She studied Film and Television Studies at the University of Turku, Finland and received her PhD in Film Studies at the UvA. She is the author of Shame and Desire: Emotion, Intersubjectivity, Cinema (2007) and her essays on emotions and sensations in cinema have been published in journals such as Midwest Studies in Philosophy, Media, Culture & Society, Discourse: Journal for Theoretical Studies in Media and Culture, Studies of European Cinema, New Review of Film and Television Studies, PostScript, and Film and Philosophy. Her new book Feeling Cinema: Emotional Dynamics in Film Studies is forthcoming from Continuum in 2011.

LIET Henk van der Liet, UvA, is professor, Head of the Language Department and Chair of Scandinavian Studies at the UvA. Henk van der Liet’s research focus is on Scandinavian literature of the 19th and 20th century, with a special emphasis on Danish literature. His thesis, Kontrapunkter. En studie i Poul Vads skønlitterære forfatterskab (Odense UP), was published in 1997. He is the only non-Scandinavian contributor to the standard reference work on modern Danish literary history Danske digtere i det 20. århundrede I-III (Gad Publishers, 2000-2002). At present he is working on a biographical study of the works of the 19th century Danish author-artist Holger Drachmann and is doing preparatory work for the publication of (part of) this author’s correspondence under the supervision of the Danish Society for Language and Literature (DSL).

NILSSON SKÅVE Åsa Nilsson Skåve, LNU, assistant professor in Comparative literature, wrote her thesis on the Swedish author Stina Aronson and her narrative art. Current research is focused on literary didactics and she is part of a project with a number of researchers, called “Language support programmes and educational success. Multilingual students’ development of language and knowledge”. Member of Childhood research. Coordinates teaching at LNU and teaches in both Kalmar and Växjö especially on the teacher programme.

POSTI Piia Posti, LNU, assistant professor in Comparative literature, is a specialist in Australian literature, and postcolonial and postmodern theory. PhD at Stockholm University in 2005 and worked earlier at the English dept. of Stockholm university. Her interests include visuality in anglophone literature and post-colonial questions, including Swedish travel accounts of Australia. She is part of several research networks at Linnaeus university, also on a network on Places in Literature. Coordinates teaching at LNU as well within the programme for language, culture and communication.

SCHIMANSKI Johan Schimanski (Dr. Art.), University of Tromsø, Associate Professor of Comparative Literature. He is co-leader of two ongoing Research Council of Norway projects at the University of Tromsø (“Border Aesthetics” and “Arktiske diskurser”), and has published on Welsh literature, national identity and literature, postcolonialism, science fiction and (with Ulrike Spring) Arctic discourses. In
2007 he and Stephen Wolfe published the article collection Border Poetics De-limited, and he has co-edited “border” issues of Nordlit, The Journal of Northern Studies and the Journal of Borderlands Studies. In 2010 he was co-editor of the article collection Arctic Discourses.

ROSELLO Mireille Rosello, UvA, professor of Comparative literature. Research interests: Comparative and interdisciplinary cultural studies of contemporary objects, visual or textual narratives (20th and 21st-century literatures, popular culture, cinema, television and new media); specific focus on two areas of inquiry: gender studies (queer theories and performativity) and diasporic, (post)colonial and Francophone studies (especially Europe, the Maghreb, the Caribbean). She is currently working on two book projects: “What’s queer about Europe” (with Sudeep Dasgupta) and “Multilingualism in Europe” (with Laci Maracz).

SPRING Ulrike Spring, UiT, researcher and curator, Dr. phil. in history (University of Vienna), wrote her thesis on 19th-century language movements in Norway and Ireland, has published on nationalism, Arctic discourses, tourism and cultural heritage, and has taught Scandinavian history, museology, archival studies and cultural heritage at the Universities of Klagenfurt, Tromsø and the University College of Finnmark. Her curatorial work at Wien Museum (Vienna) includes exhibitions on W. A. Mozart, H. C. Andersen and tavern culture. As part of the Arctic Discourses-project, University of Tromsø, she is currently writing a book together with Johan Schimanski on the reception of the Austro-Hungarian Polar Expedition (1872-1874).

SURMATZ Astrid Surmatz, UvA, tenured Ass. professor in Scandinavian Literature and Swedish, until the end of 2012 also visiting professor at Linnaeus University. PhD on translations and cultural transfer of Astrid Lindgren´s “Pippi Longstocking”. Research on Linnaeus and descriptions of Lapland 1650-2000. Member of the ICG, the Teaching commission for Scandinavian studies and of the Dutch research group in youth literature. At Linnaeus University, she leads a research group, CHILLL. Member of research projects in Tromsø and Umeå on travel descriptions and subarctic literature and of the International Research Society for Children´s Literature IRSCL. She was elected a Fellow of the Linnean Society, London. In Sweden and Belgium, she co-supervizes PhD students. Research: postcolonialism, children´s literature, intermediality and travel literature.

ZWIEP Irene Zwiep, UvA, full professor in Hebrew, Aramaic and Jewish Studies, Director of the ICG (Institute for culture and history) and Programme Director of Jewish studies. Her specialisms include the history of Jewish linguistic thought, 15th-century Spanish-Jewish sources, and the history of Jewish scholarship in (early-)modern times. Over the years, she has published extensively on her subjects, including edited volumes, books and peer-reviewed articles as well as contributions to international conferences within her field. She is especially concerned with heritage research which she coordinates at the UvA at the moment. Contact information I.E.Zwiep@uva.nl

More info: Astrid Surmatz, a.m.surmatz@uva.nl

Het amusement in de koloniale pers

Op vrijdag 27 mei 2011 vindt in Leiden de presentatie plaats van Realisten en reactionairen; De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942 van Gerard Termorshuizen, met medewerking van Anneke Scholte. Aan die presentatie gaat een symposium vooraf, gewijd aan het amusement in de koloniale pers (Indië, Suriname, Antillen en Zuid-Afrika). Het symposium wordt georganiseerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden en de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Leiden. Het programma is als volgt:

10.00 uur Ontvangst met koffie
10.30 uur Opening door Peter van Zonneveld
10.40 uur Gerard Termorshuizen: De Indischgast ‘zóó belust op schandaaltjes en personaliteiten’
11.00 uur René Vos: Hoezo tropenstijl, histoire intime en personaliteiten??? Verspreiding en receptie van Indisch krantennieuws in Nederland, ca. 1865-1930
11.20 uur Peter van Zonneveld: intermezzo
11.35 uur Harry Poeze: Veel ernst en weinig verstrooiing; Een Indonesische krant in Medan uit 1933
11.55 uur Huub de Jonge: Spot en provocatie. De strijd van het tijdschrift Aliran Baroe tegen misstanden in de Arabische gemeenschap in Indië
12.15 uur Thom Hoffman (acteur): intermezzo

12.45 uur Lunch

14.00 uur Olf Praamstra: ‘Kaatje Kekkelbek’, de Zuid-Afrikaanse pers en de literatuur
14.20 uur Wim Rutgers: Dicht en ondicht in en op de pers. Hoe Curaçaose periodieken hun lezers amuseerden

14.40 uur Theepauze

15.10 uur Michiel van Kempen: De Wirtenbergsche olyphant en het schriftje van Orlando. Amusement in tweeëneenhalve eeuw Surinaamse kranten
15.30 uur Angelie Sens: ‘Zonder Tom Poes zijn we onverkoopbaar!’ Getekende beelden in de Nederlandstalige Indische/Indonesische pers, ca. 1920-1957
16.00 uur Vragen en discussie
16.30 uur Sluiting

ca. 17.00 uur Presentatie Realisten en reactionairen; De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942. Sprekers o.a. Gert Oostindie en Vic van de Reijt

Plaats: Kamerlingh Onnes Gebouw (Lorentzzaal), Steenschuur 25. De Steenschuur (het verlengde van het Rapenburg) ligt op een kwartier loopafstand van het station. Parkeren is o.a. mogelijk op het parkeerterrein Haagweg. Daarvandaan rijdt een gratis busje naar de Steenschuur. De loopafstand is tien minuten.

Toegangsprijs voor symposium en presentatie: 25 euro inclusief lunch, koffie, thee en borrel. U kunt zich inschrijven op het bijgevoegde formulier.

De toegang tot de presentatie (omstreeks 17.00 uur), met afsluitende borrel, is gratis. Nadere informatie: tel. 0172-416272 (e-mail: secr.indletteren@12move.nl) of tel. 071-5272372 (e-mail: sitinjak@kitlv.nl)

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter