blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: In memoriam

‘De hoop om in een andere wereld aan te komen was ijdel’; Anil Ramdas 1958-2012 (II)

door Michiel van Kempen
Het was dus geen doorsnee familie waarin Anil werd geboren. Dat het gezin zich neerliet in de hoofdstad van Suriname, centrum van alle onderwijs van waaruit de sprong naar Nederland zou kunnen worden gemaakt, lag voor de hand. Dat Suriname middelbaar onderwijs had gekregen was de grootste verdienste geweest van de minister van Onderwijs Lichtveld, die eerder naam had gemaakt als romanschrijver onder de naam Albert Helman. In de laatste levensjaren van de grand old man van de Surinaamse letteren ontspon zich een vriendschap tussen de twee schrijvers; Helman erkende in Ramdas de kritische geest en virtuoze scribent die hij zo node gemist had in het Surinaamse letterenlandschap, hij beschouwde hem als zijn geestelijke erfgenaam. Samen ondertekenden de jonge essayist en de vijftig jaar oudere romancier in 1993 het Manifest voor de redding van Suriname.
Ramdas’ middelbare schooltijd speelde zich af in de jaren dat er in Suriname geknaagd werd aan de poten van de troon van de tirannieke mastodont Jopie Pengel. Vooral op instigatie van kritische Nederlandse leerkrachten rommelde het in het Surinaamse onderwijs. Ramdas’ linkse scholing kreeg een marxistisch fundament toen hij na het behalen van zijn schooldiploma een tijdje werkte bij het dagblad De Vrije Stem, waarvoor communisten als Humphrey Keerveld en Bram Behr schreven. Hij voelde zich comfortabel bij het marxistische vocabulaire van ‘proletariaat’, ‘basisbehoeften’ en ‘imperialistische agressie’. Maar als in 1988 zijn eerste belangrijke sociologische studie verschijnt, De strijd van de dansers, over de maatschappelijke onrust op Curaçao die zou leiden tot de grote arbeidersopstand van 30 mei 1969, zie je al een belangrijke verschuiving naar de niet-ideologische, kleinmenselijke kant van de geschiedenis, en naar een soepele wijze van het presenteren van het materiaal.
Minstens twee wijze lessen heeft het leven hem dan al bijgebracht: de knuisten van Paramaribose creoolse stadsjongens hebben hem als Hindostaanse jongen geleerd wat de irrationaliteit van etniciteit kan betekenen. En tweede les: gelijkheid van etniciteit en ideologie genereert nog lang niet altijd solidariteit – hij is als medeorganisator van de Caribbean Conference in het Amsterdamse Tropenmuseum in 1982 zonder pardon opzijgeschoven door de pro-Bouterse geschiedschrijver Sandew Hira (die korte tijd later als een blad in de wind draait als zijn broer door de trawanten van Bouterse wordt vermoord). Het enigma van ras en etniciteit: in al zijn boeken zal Anil Ramdas zich er het hoofd over blijven breken.
Ramdas gaat in 1976 naar Nederland, studeert eerst sociale geografie en wordt vervolgens promovendus bij socioloog Bram de Swaan. Zijn ster in multicultureel Nederland rijst snel als er een rechtszaak komt over ministerieel materiaal dat hij wil publiceren in zijn proefschrift over asielprocedures. Hij verliest de rechtszaak, zal nooit promoveren, maar wordt opgeslokt door de journalistieke wereld: eerst schrijft hij onregelmatig voor de Volkskrant, hij volgt Stephan Sanders ad interim op als redacteur van De Groene, en krijgt eind 1992 een vaste column in NRC Handelsblad. Als zomergast van Peter van Ingen bij de VPRO schittert hij als erudiet en welbespraakt intellectueel, hij is waar hij wezen moet, en hij komt bij De Bezige Bij met zijn eerste essaybundel: De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea. Hij is in dat jaar 1992 al vijftien jaar weg uit zijn geboorteland, de migrant ziet om en ontwaart de barbarij: ‘Wat een volk,’ ver­zucht hij, ‘zonder helden, zonder mythen en zonder noe­mens­­waardig geluk.’ En wat hij omkijkend mist, heeft hij inmid­dels voor zichzelf gecreëerd: zijn helden in V.S. Naipaul, Salman Rush­die en Stuart Hall, zijn mythen in de letterlijk onbe­grensde mo­gelijkheden van het migrantenbestaan, zijn geluk in de positie die hij zich als scherp denker, rap formuleerder en begaafd stilist heeft veroverd als spreker, panellid en publi­cist.
Het mooie aan Anil Ramdas, migrant in Nederland, was dat hij geen troetelallochtoon was. Hij was geen vertederend zwart dichtertje dat op de schoot van Mies Bouwman mocht kruipen, om vervolgens met tandpastabrede lach zijn stumperige versjes voor luttele centen aan het aach-roepende Nederlandse publiek te verpatsen. In tegendeel, Ramdas stak intellectueel vaak ver uit boven de redacteuren die hem graag in hun bladen en programma’s haalden; hij was good-looking, rap van tong en had al vijf gedachten geformuleerd voordat zijn gesprekspartners halverwege hun eerste gedachte waren. Hij bewees zijn kritische onafhankelijkheid door zijn eigen landgenoten even scherp te fileren als de Nederlanders met hun multiculti-kopstukken: Paul Scheffer die hij bangheid verweet en Ayaan Hirsi Ali die hij minachtte om haar hart van kil marmer.
En wie als migrant in de spiegel kijkt van de nieuwe samenleving, neemt ook de eigen groep onder de loep, zelfs als men haar de rug heeft toege­keerd en als een dhobhike kuttá, een zwerfhond, over de wereld gaat, want tot nader order is zij het enige gekende referentie­kader. En zo schreef Ramdas ˗ misschien wel ondanks zichzelf vaak lief­devol ˗ over de hindostanen en hun rituelen, over de hindostaan­se angst voor de neger, over de Indiase massafilms. Maar hoewel de hindostaanse wereld in fragmen­ten uiteenviel wanneer Ram­das zijn fileermes inzette, ze nam hem toch al­tijd weer bij de kladden: ’s avonds, thuiskomend van alweer een volle dag virtuoze multiculti-acrobatiek, mocht de koptelefoon op met het repertoire aan Indiase filmliederen waarmee zijn moeder ook zo veel dromers aan de radio had weten te kluisteren.
Voor Ramdas was de migrant allerminst een ziele­piet, in zijn optiek leidde de migrant een inspire­rend bestaan gevoed vanuit tal van bronnen. ‘Het op­win­dende van de migrantenidentiteit is juist niet dat er ergens een kern is die alle migranten gemeen hebben, maar dat de ruimtelijke overschrijdingen een culturele chaos veroorza­ken die ze nooit meer kwijtraken. […] De nieuwe gekleurde intel­lectueel weet niet wie hij is of wat hij zal worden. Het maakt hem verward, maar ook kleurrijk. Een beetje principe­loos, en heerlijk gek.’ Met die woorden besloot hij De pape­gaai, de stier en de klimmende bougainvillea. Het staat er prachtig. Het was bijna te mooi om waar te zijn.
[vervolg klik hier]

‘De hoop om in een andere wereld aan te komen was ijdel’; Anil Ramdas 1958-2012 (I)

door Michiel van Kempen
Luttele maanden voor zijn zelfgekozen dood op zijn 54steverjaardag, wist Anil Ramdas dat er niet lichtzinnig gedacht kon worden over zijn gemoedstoestand. Er moest wat gebeuren. Hij informeerde naar een kliniek waar hij enkele weken intern kon verblijven en meldde zich daar in de winterbreak van de opnames van zijn tv-programma’s aan. Opgemonterd en vol nieuwe levensmoed keerde hij terug op zijn werk. Hij had werkelijk iets gehad aan zijn opname en had er in goed gezelschap verkeerd, vertelde hij, met onder meer Doeschka Meijsing had hij uitvoerig van gedachten gewisseld. De westerse psychologie had de migrant dus toch wat substantieels te bieden. Pas langzaam drong het tot zijn intimi door ˗ en eigenlijk pas goed ná zijn 54steverjaardag – dat Anil nooit naar de hooggeprezen kliniek vertrokken was. Waar hij wel was aangekomen, was een raadsel. ‘Dat is het raadselachtige van de aankomst: het lijkt op de herinnering aan het vertrek.’
Het zelfgekozen einde van Ramdas deed een schok door cultureel Nederland gaan, even sterk door allochtoon als door autochtoon Nederland. Er verschenen bewonderende In memoriams in alle grote kranten, hij kreeg opeens het pond dat hij bij leven zeker niet altijd gekregen had. Maar op internet leverde zijn einde ook een pandemonium op dat clownesk genoemd had kunnen worden, ware het in wezen niet volstrekt schaamteloos. Hele volkshordes meenden zich een opinie te kunnen aanmeten over het hoe en waarom van zijn dood, niet zelden voorzien van een postume scheldkanonnade. Zijn landgenoot, de marxistische historicus Sandew Hira, de man die ooit een van de eerste grootse plannen van Ramdas in Nederland coupte, schreef in zijn In memoriam: ‘Ik condoleer Kamla Sukul, net als haar zoon een grote kunstenares, en haar gezin met dit verlies.’ (Starnieuws, 1 februari 2012) ‘De grote kunstenares’ Anil Ramdas draaide zich nog eenmaal om voor hij de eeuwige vlammen in werd geschoven, en glimlachte mild, enigszins bitter en vooral heel treurig.
Anil Ramdas kwam van ver, helemaal van Nieuw-Nickerie. In het Surinaamse taaleigen is dat van héél ver, al wordt het bijwoord helemaalsoms ook al ingezet om aan te geven dat iemand aan het einde van de straat woont. Maar Nieuw-Nickerie, die grensplaats tussen verveling en verderf zoals Ramdas haar in De Gids van 1990 noemde, is vanuit de Surinaamse hoofdstad Paramaribo echt ver. Je moet er verschillende brede rivieren voor oversteken, zwampland trotseren in de hoop dat de schelpenbedding van de weg niet is weggespoeld, eindeloze, in de zon zinderende rijstpolders door rijden. Het einde van de wereld is altijd helemaal ver weg geweest.
Ramdas groeide de eerste jaren van zijn leven op in het Surinaamse rijstdistrict, maar hij was er niet geboren. Zijn moeder beviel van haar derde kind in ’s Lands Hospitaal in Paramaribo, bijna een fait diversin een aangroeiend Hindostaans gezin: zijn vader vond het niet de moeite een foto te laten maken bij de geboorte van zijn eekhoorntje (de betekenis van ‘Anil’ in het Hindi). Toch was die vader allerminst een ambitieloos provinciaaltje. Met een serie onderwijsaktes schopte hij het zo ver als een onderwijzer het schoppen kon. Voor zijn kinderen zag hij een studieuze toekomst in het verschiet. Hij was een Brahmaan, niet dat het er veel toe deed, zoals ook Anil later als het te pas kwam even vermeldde dat hij van Brahmaanse afkomst was, ‘Nee, niet dat het er veel toe doet…’ Vader Ramdas huwde de dochter van de Guyanese Brahmaanse pandit Lalman Sukul, neurotisch verzamelaar van dekens en shawls. In traditionele dhoti en kurta, op het hoofd een reusachtige pagari (een hoofdbedekking geknoopt uit een eindeloos lange lap) trok hij het Caraïbisch gebied door, om zich door de dankbare gelovigen koeien, kalveren en grond te laten schenken. Zijn dochter Kamala, Anils moeder, zocht het meer in de moderniteit: ’s avonds laat liet zij met zwoele stem voor de radiomicrofoon de luisteraars meedromen met Indiase filmliedjes. Ze opende een discotheek met de weinig Brahmaanse naam Bottoms Up, schreef een bundel Hindi poëzie, zwaar van tranenvocht, en zette toneelstukken op de planken.
[vervolg, klik hier]
[eerder verschenen in De Gids, jrg. 175 (2012) nr. 8]

Ter herinnering aan Anil Ramdas

door Lila Gobardhan-Rambocus

Op 16 februari 2012 verraste Anil Ramdas vriend en vijand met zijn zelfgekozen dood. Ter herinnering, een jaar na zijn dood, deze bijgewerkte presentatie van 28 maart 2012 in TBL Cinemas (Paramaribo).
Het afgelopen jaar is er, ook in Suriname, veel over Anil Ramdas gezegd. Hoe kan het ook anders. Anil was niet iemand die je kon leren kennen zonder dat hij indruk op je maakte. Of je hem nou persoonlijk leerde kennen of door zijn werk. Anil was een uitgesproken persoonlijkheid, in de meest letterlijke zin. Hij nam geen blad voor de mond en hoewel niet altijd in dank afgenomen, kon men er niet onderuit: hij deed dat met grote zeggingskracht. Anil was een messcherp én gedoceerd schrijver, die door zijn eruditie en zijn gevoel voor humor niet anders kon dan de aandacht van mensen op te eisen en vast te houden.
Over de Anil zoals we hem in zijn werk leren kennen, wil ik kort het een en ander zeggen. Wat voor persoon was deze Anil als we bijvoorbeeld kijken naar zijn bundel columns met de uitdagende titel Zonder liefde valt best te leven? Correspondentie uit India. Al aan de openingszinnen ziet men hoe speels Anil kan zijn. Leest u maar.
‘Rinki is een slim weeskind. Nou ja, kind, ze is inmiddels 23 en eigenlijk ook niet echt wees.’ Anil heeft hier nauwelijks twee zinnen gezegd of hij heeft onze aandacht al volledig opgeëist door te beginnen te praten over een weeskind, dat al in de volgende zin geen kind meer blijkt te zijn en in feite ook geen wees is. En dan zijn we er natuurlijk ontzettend benieuwd naar waarom Anil haar eerst aanduidde als wees. Dus we lezen snel verder:
“Haar ongehuwde moeder liet haar achter bij familieleden in een sloppenwijk in Delhi en vertrok als werkster naar het Midden-Oosten, naar Koeweit of Dubai; Rinki weet het niet precies en het kan haar niet schelen ook.” (Zonder liefde valt best te leven(1), p.76-78)
Merkt u al hoe hij schrijft? Hoe het komt dat je móet doorlezen als je Anil zijn werk leest?
En in dit fragment van zegge en schrijven drie zinnen laat Ramdas ons niet alleen zijn schrijftalent zien, maar ook zijn sociaal engagement. Hij plaatst ons midden in de sloppenwijken van Delhi, confronteert ons met het verschijnsel van gastarbeiders naar rijke Midden-Oostenlanden en introduceert haast als terloops even het probleem van de ongehuwde moeder.
Anil laat in dit verhaal het ontluisterende van de sloppenwijken van Delhi zodanig zien, dat hij zich doet kennen als een schrijver met gevoel, een schrijver met compassie, die daar praat, en zonder veel omhaal van woorden laat zien wat hij ons wil laten zien. En dat is ook een van Anils sterke kanten: hij kan ook heel onderkoeld schrijven en juist daardoor het schrijnende van een situatie naar voren halen. En wie wil weten hoe het verder ging met Rinki en waarom Anil de titel Zonder liefde valt best te leven voor dit stuk heeft gekozen, ja, die zal het boek zelf moeten lezen.
De situatie waarin Rinki verkeert, is wel heel wat anders dan we in de zo populaire Bollywoodfilms gewoonlijk zien, waar we vaak meer de glitter en glamour tegenkomen. En toch heeft Anil zich ook intensief – zoals bij alles wat hij deed –beziggehouden met Bollywoodfilms, een verschijnsel dat hem intrigeerde en waarover hij dan ook aardig wat geschreven heeft. Ik noem bijvoorbeeld zijn columns en de column over de film Dilwale Dulhania Le Jayenge (De ware minnaar krijgt de bruid) uit 1995 met in de hoofdrollen Kajol en Sharukh Khan (Zonder liefde valt best te leven, p.80-87). Anil was waarschijnlijk gefascineerd door de fascinatie van de Bollywoodfilmliefhebbers, afkomstig uit een land dat zoveel schrijnende armoede kent.
So far so good, zullen sommigen onder u denken, maar tot nu toe heb ik niets gehoord over wat men Anil niet in dank zou kunnen afnemen. Wel voor die personen onder u heb ik het volgende fragment uitgekozen. Het is het verhaal ‘Kinderfoto’ uit De beroepsherinneraar en andere verhalen.
“Zes weken na de geboorte van hun eerste zoon besloten ze naar de studio van de Chinese fotograaf in de stad te gaan. Ze kamde het haar van haar kind in de mooiste kuif van de wereld en trok hem het nieuwe hemdje aan dat ze voor die gelegenheid in een koffertje met geurige kamferbolletjes had bewaard. Hij wreef intussen zijn fiets schoon en controleerde de schroeven van de bagagedrager. Ze zou zitten wiebelen, met het kind op de arm, vandaar. Toen ze naar buitenkwam vroeg ze lachend of de fiets ook op de foto moest, maar hij reageerde geprikkeld. Het was de eerste keer dat hij zo’n eind zou fietsen, met zijn vrouw en zoon achterop, en hij gaf nog een extra draai aan het schroefje, waar toch al geen beweging in zat. Hij controleerde of hij zijn portemonnee bij zich had, met het briefje van tien gulden erin. De foto zou acht gulden vijftig kosten, had hij gehoord. Dat was veel geld, maar goed, eerste zoon.
   Anderhalf jaar later herhaalde het tafereel zich. De eerste dochter. Hij vond het wat overdreven, maar de moeder stond erop. Waarom de jongen wel en het meisje niet? Het tweede kind kreeg een gebloemd jurkje aan, dat ook naar kamfer rook, maar in de studio moest worden uitgetrokken omdat ze erop had gespuugd. Halfnaakt op een tafeltje waarop ze een handdoek had gespreid, tegen de achtergrond van een slordig geschilderd strand met palmbomen. Het kind begon vreselijk te huilen, rammelaars en troostende woordjes hielpen niet, ze werd opgetild en gesust, voorzichtig weer op de handdoek gelegd, waarop ze weer begon te krijsen. De Chinees zei dat hij niet telkens de lampen aan en uit kon doen.
  Toen het derde kind geboren werd zei ze niets. Hij bespaarde acht gulden vijftig.
Het vierde kind, een meisje, …” (De beroepsherinneraar en andere verhalen, p.13).
Wel, ik hoef u niet te vertellen waarom sommigen niet alles wat Anil schrijft even leuk vinden, waarom ze vinden dat Anil Hindostanen vaker belachelijk maakt. Want zegt u nou eens eerlijk: had u bij dit fragment, toen ik bij het vierde kind was gekomen al niet direct het idee dat het om een Hindostaans gezin ging? Nou, het ging dus inderdaad om een Hindostaans gezin. Het verhaal speelt zich overigens af in de tijd van de Beatles, in de zestiger jaren dus.
Maar niet alleen Hindostanen zijn het mikpunt van zijn spot. Meerderen onder u zullen wel de commentaren – ook de minder positieve – in onze kranten gelezen hebben na het verschijnen van de essaybundel Paramaribo de vrolijkste stad in de jungle, die in 2009 verscheen en de actuele situatie beschrijft. Anil was hier van november 2006 tot eind 2007 om het materiaal te vergaren. Het op het achterplat voorkomende fragment uit het boek, dat hier volgt, laat al zien waarom sommigen gebelgd waren.
‘Zo vierde men in Paramaribo nu ineens ook carnaval. Een katholiek feest, in een land waar de meerderheid van christenen bestond uit protestanten, hervormden en leden van de Evangelische Broedergemeente, en verder hindoes en moslims, die ook niet zo geneigd waren om op straat de blote billen te schudden. Als excuus werd gebruikt dat er in Paramaribo nu ook veel Brazilianen woonden. De schatting van het percentage Brazilianen in Paramaribo liep uiteen, maar geen enkele kwam boven de tien procent. Waarom zou het carnavalsfeest dan ineens zo groots moeten worden gevierd? Wacht even, we laten geen excuus aan ons voorbijgaan. Er moest wat te dansen zijn.
  De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de Braziliaanse carnavalsmuziek niet om aan te horen was. En dat was geen kwestie van smaak, maar van de beschikking over trommelvliezen en een normaal verstand. Het was een gestamp en een primitief gegil waarbij je zou willen dat een hogere instantie ingreep, maar niemand greep in, in Paramaribo.’ (Paramaribo. De vrolijkste stad in de jungle)
Nu volgen drie commentaren van bekende Nederlandse kranten op het boek waar ik het eerder over had: Zonder liefde valt best te leven. Van het Nederlands dagblad: ‘Anil Ramdas schrijft met een brede blik, bravoure en geestdrift over het land van zijn voorouders.’, het NRC Handelsblad: ‘Een sfeerrijke en mooie bundel.’, en Trouw: ‘Elegant, erudiet en interessant.’
Als we alleen al deze drie commentaren lezen, begrijpen we waarom zoveel Surinamers zo trots zijn op Anil, hoe vaak hij ze ook op de korrel nam. En hij deed dat echt niet alleen met Hindostanen, zoals we in het fragment uit Paramaribo de vrolijkste stad in de jungle hebben kunnen merken.
Anil had niet alleen een scherpe pen als het om anderen ging, hij dreef ook vaker de spot met zichzelf en was er niet bang voor zichzelf te kijk te zetten. Van die zelfspot zijn er verschillende voorbeelden in zijn werk te vinden. En dat hij zichzelf te kijk durfde te zetten blijkt bijvoorbeeld uit een interview dat hij in 2009 afstond en waarin hij onder andere sprak over zijn drankprobleem.
Tot slot wil ik nog een klein fragment opnemen uit Badal, de enige roman van Anil. Badal bevat veel biografische elementen. Voordat ik het fragment opneem, wil ik u de scène schetsen waar we ons middenin bevinden. Het gezin heeft bezoek: familie en kennisen van Badals vrouw, allemaal Surinamers die geen kranten lezen, ook geen boeken (lezen we). Ze worden beschreven als mensen met onschuldige, kleine ambities, met overzichtelijke, afgebakende werkelijkheden. En dan komt het stukje overpeinzing van Badal, waarmee ik wil besluiten, omdat dit fragment Anil op het lijf geschreven lijkt. Ondanks zijn soms bijtende spot en ondanks alle aanzien dat hij genoot, keek Anil beslist niet neer op de mensen die zo vaak het onderwerp van zijn spot geweest waren.
‘Hij voelde zich er los van, alsof hij toekeek, als een voyeur, alsof hij er geen natuurlijk deel van uitmaakte. Net zo goed als hij ook in dat andere leven van flamboyante schrijvers een waarnemer was, toekeek. Als een kind naar de grotemensenwereld’. (Badal, p. 61-62).
Anil Ramdas:
De beroepsherinneraar en andere verhalen, 1996
Zonder liefde valt best te leven? Correspondentie uit India, 2004
Paramaribo de vrolijkste stad in de jungle, 2009
Badal, 2011
De Bezige Bij, Amsterdam

Alwin Toppenberg over Julian Coco

Een groot musicus is ons ontvallen. Met innig leedwezen bericht ik jullie dat op 4 februari 2013 van ons is heengegaan Julián Basílico Coco. Julián, geboren op 9 januari 1924 in Curaçao was een groot musicus. Hij zal worden gecremeerd op vrijdag 8 februari 2013 in het Crematorium ‘Den en Rust’, Frans Halslaan 27, 3723 EA Bilthoven. De ceremonie begint om 15.00 uur.

Als jongeman heeft Julián ook in Aruba gewoond. Als douanebeambte heeft hij toentertijd overplaatsing gekregen om in Aruba te gaan werken.
Als afgestudeerd contrabassist aan het toenmalige Amsterdams Conservatorium, speelde hij jarenlang contrabas in het Utrechts Symfonie Orkest. Daarnaast studeerde hij eveneens aan het Amsterdams Conservatorium gitaar als hoofdvak. Toen hij afstudeerde was Julián de eerste abituriënt die aan een Nederlands conservatorium het solistendiploma gitaar behaalde.
Wij verliezen in hem een groot musicus, leermeester, mentor, raadgever maar bovenal een groot persoonlijkheid, die altijd klaarstond om je te helpen maar ook – als het nodig is – correctief kan optreden. Hij was een zeer gewaardeeerde gitarist die vaak heeft opgetreden voor de Nederlandse televisie. Ook in het buitenland was hij een geziene gitarist die veel gastoptredens had. Op de buitenlandse tournees heeft hij vaak met de topmusici van de wereld gespeeld.
Persoonlijk heeft ondergetekende – reeds als jonge pianist – vaak met Julián gemusiceerd en veel waardevolle adviezen van hem meegekregen. Het Caribische deel van het Koninkrijk heeft hij met zijn voortreffelijke spel op de kaart gezet. Wij zullen hem missen!
Met vriendelijke groet,
Alwin Toppenberg

In Memoriam Shon Coco, 9 januari 1924 – † 4 februari 2013

pa Liberta Rosario
Julian Basilico Coco (1924) a studia guitara i bas na e Konservatorio di Amsterdam kaminda e la optené komo promé persona e diploma di solista di guitara. Despues di su estudio Julian Coco a toka guitara i bas durante hopi aña den e orkesta Sinfóniko di Utrecht. Asta na Palasio Soestdijk nan konosé Julian Coco. E la duna prinsesa Christina hopi tempu lès di guitara. Huntu ku e fluitista Magdalena Kuhn Julian Coco a forma un duo ku a duna hopi presentashon fo’i aña 1964. Nan a saka un cd tambe huntu.

Mi promé enkuentro ku Julian Coco tabata hopi aña pasá na un konsiertu ku e la duna na Utrecht. Loke semper mi a atmirá di Julian Coco tabata e manera amabel i kaluroso ku e tabata aserka su públiko. Julian Coco tabata tuma semper tempu pa bisa algu personal. 
I vooral e hendenan muhé presente tabata haña hopi atenshon di dje.
Na onor di Julian Coco su 80 aña di bida e Asosashon di Músikonan Pro Guitarra a organisá un konsierto dia 24 di yanὓari 2004 p’e. I e músikonan a gradisié pa tur loke e la hasi i nifiká pa e Asosashon durante tur e añanan ku e tabata miembro. Semper Julian Coco tabata sa kon entretené e públiko ku su toká fenomenal i inigualabel i ku su presensia.
Julian òf Júlian manera Sὓrnam- i Hulandesnan ta yamé, tabata echt di fiesta e dia ei. E la bira hopi kontentu ora e la mira tur e personanan ku a bai e konsierto speshal p’e. Pa e okashon ei e fluitista Hulandes Ingrid Nicodem i e guitarista yu di Kòrsou Rignald Kastaneer a forma e duo Coco. Nan a toka bunita piesanan di antes di Antia i Suramérika.

Dos otro persona ku tambe a duna un kontribushon grandi na e konsierto pa Julian Coco tabata e kantante i guitarista Arubano Lidwina Booi i e hóben guitarista yu di Kòrsou Diangelo Cicilia. Julian Coco a kompañá tur e músikonan ku su guitara i asta e tabatin tempu pa hasi su weganan di kustumber.

Rignald Kastaneer su tata a fayesé e dia promé ku e konsierto i tòg e la toka e anochi ei pa Julian Coco i su tata. E la demostrá di ta un gran artista i a surpasá su mes ku su toká. E la toka e piesa Dalia na memoria di su tata. Antes nan dos a yega di toka guitara huntu. Despues Ingrid Nicodem i Rignald Kastaneer a toka e bunita wals Shon Coco ku Rignald Kastaneer a komponé pa Julian Coco. Fuera di un gran músiko Julian Coco ta un gran lingwista tambe ku sa bon kon skohe su palabranan. Pero despues di a skucha e wals Julian Coco a keda ku su boka abrí i no por a bisa nada.


Na final di e konsierto Julian Coco a sunchi Rignald Kastaneer i Diangelo Cicilia manera un tata riba nan kabes i a pasa man riba kabes di Ingrid Nicodem. Mi tabata tin e impreshon ku Julian Coco tabata kontentu ku e por a pasa e antorcha e o’rei trankil na e dos guitaristanan hóben ei.

Despues a sigui mas homenahe pa Julian Coco. Den 2008 su busto a ser inougurá na Colon, na Kòrsou. Riba e busto tin e teksto: ‘Siña ta bo úniko salbashon’. Julian Coco a keda semper un mucha di Colon apesar di su karera largu komo músiko internashonal.
Un par di aña pasá e pianista Yu di Kòrsou Randal Corsen i e guitarista Arubano Marlon Titre a dediká un homenahe na Julian Coco. Julian Coco a asistí na e konsierto ei den su rolstul i tabata tin ora basta emoshoná.
 

Libreria Selexyz na Utrecht a pone algun aña pasá un potrèt grandi di Julian Coco den nan vitrina durante e Siman di Buki. Esei tabata nan manera pa duna Julian Coco, un abitante di Utrecht durante hopi aña, e rekonosimentu ku e la meresé pa tur su bon trabounan pa e siudat.
I awor Julian Coco ta biba na Rosa Spierhuis na Laren. Den kuminsamentu tabata un kambio basta grandi p’e, pero awor Julian Coco ta sintié basta ‘na kas’ na su kas nobo.
Julian Danki pa tur kos i sosegá awor na Pas! 

In memoriam Julian Coco 1924-2013

Gisteren overleed de legendarische Curaçaose gitarist Julian Coco. Karolien Karels schreef in de Volkskrant van 7 mei 2010 het onderstaande portret.

‘Als Julian één noot speelt, swingt het al’

Julian Coco belichaamt als geen ander de muzikale kruisbestuiving op de Antillen, zeggen deze fans…

Amsterdam – Zie ze zitten, Randal Corsen en Marlon Titre, tijdens een optreden voor het tv-programma Vrije Geluiden. Corsen, met zichtbaar plezier improviserend op de vleugel. Titre: kaarsrechte rug, de blik strak op zijn bladmuziek. De meester en de leerling – zo lijkt het. Toch was het gitarist Marlon Titre (27), geboren in Aruba, afgestudeerd aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, die jazzpianist Randal Corsen (38) twee jaar geleden voorstelde ‘iets’ te doen met gitarist en contrabassist Julian Coco, de held van een hele generatie jonge musici uit de Antillen en Aruba. Dat ‘iets’ werd een Tribute to Julian Coco, vanavond in De Doelen in Rotterdam het openingsconcert van het Antillen Festival.
Corsen: ‘Het wordt een mix van klassieke muziek en jazz, in de geest van Julian. Hij belichaamt als geen ander de muzikale kruisbestuiving die de afgelopen eeuwen op de Antillen heeft plaatsgevonden.’
Julian Coco (1924) woonde tot 1953 op Curaçao. Telg uit een arm gezin, autodidact op de contrabas. In de jaren veertig en vijftig speelde hij samen met alle musici die er in Curaçao toe deden: Benny Priviana, Padu del Caribe, Rufo Wever. Corsen: ‘Op het eiland was het in die jaren nog niet gewoon om cross-overs te maken tussen de verschillende muziekstijlen. Je had de Europees georiënteerde Antilliaanse walsen en mazurka’s voor de elite uit de stad, en de tambú, meegebracht door de slaven uit Afrika. Die muziek was taboe in de stad. Ik heb me laten vertellen dat de versmelting van de muziek pas echt op gang is gekomen met de komst van Shell naar Curaçao. Landarbeiders kwamen in de stad werken, brachten hun muziek mee, er werd geld verdiend, dansfeesten kwamen op. Julian is een product van die tijd.’

In 1953 vertrok Coco met een beurs naar Nederland, naar het conservatorium in Amsterdam. Daar studeerde hij als eerste gitarist op een Nederlands conservatorium af. Later kwam hij terecht bij het Utrechts Symphonie Orkest, maar hij bleef daarnaast altijd Antilliaanse muziek spelen.
Titre: ‘Een klassiek gitarist heeft weleens tegen me gezegd: ‘Als Julian Coco zijn gitaar pakt en één noot speelt, swingt het al.’ Dat klopt: Julian is in de eerste plaats een klassiek musicus, maar hij heeft het spontane nooit verloren.’
Marlon Titre was 15 toen hij Julian Coco ontmoette, tijdens een openbaar examen op het conservatorium in Den Haag. Het was 1998, hij zat op de vooropleiding en ging luisteren naar een vriend die afstudeerde. ‘Daar zat hij, de ‘meester’. We raakten aan de praat, na afloop liepen we samen naar het station. Op een bankje op het perron hebben we gitaar gespeeld. Toen we afscheid namen schreef Julian zijn nummer op een briefje en zei: kom maar eens langs.’
‘Totaal in de wolken’ kwam Titre thuis en vertelde zijn ouders over zijn ontmoeting. Zijn vader was stomverbaasd, en trots: die had in de jaren zeventig, als student in Delft, een gitaar gekocht nadat hij Coco op televisie het Concierto de Aranjuez van Rodrigo had zien spelen.
Titre: ‘Toen ik hem ontmoette, twijfelde ik nog of ik definitief moest kiezen voor de muziek. Ik was bang dat ik alleen maar met mijn instrument bezig zou zijn. Maar Julian sprak zijn talen, hij citeerde de ene filosoof na de andere. Zijn leven hield niet op bij de gitaar.’
Julian Coco is nu 86. Hij speelt al jaren niet meer in het openbaar. In een interview uit 2008 antwoordde hij op de vraag hoe het ging met muziek maken: ‘Ik moet mijn gitaar laten rusten, of alleen nog in kleine kring gebruiken. Er is een nieuwe stroming jonge artiesten ontstaan, het heeft geen zin meer me te bewijzen. Het is passé, en ik ook.’

Ja, hij zal er zijn, vanavond in De Doelen: eregast tussen de Antillianen en de Nederlanders. Corsen en Titre zullen er, begeleid door het kamerorkest New European Ensemble, laten zien wat het betekent om de fakkel over te nemen van hun held, op een eigen festival – eindelijk. Corsen: ‘Het is toch wel een beetje vreemd dat de organisatoren van het festival nog nooit iets met de Antillen hebben gedaan, terwijl wij onderdeel van het koninkrijk zijn. Ik ben blij dat dat nu wordt rechtgezet, en dat het publiek kan horen hoeveel moois er uit de Antillen komt.’
Hij zal niet herhalen wat een collega laatst zei: ‘Zo zien jullie maar dat niet alle mensen uit de Antillen bolletjesslikkers zijn.’ Corsen: ‘Alsof we ons moeten verdedigen.’ Nee, hij zal laten zien waarom Coco, waarom Titre, waarom hijzelf, het kunnen: cross-overs maken. ‘Omdat we uit een cultuur komen die heel rijk is, wat sommige Nederlanders tegenwoordig ook over ons mogen beweren.’

Afscheid van een tijdperk

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Het telefoontje kwam toch nog onverwacht, al had ik het kunnen verwachten. Maanden geleden was ik in Masiakriki op een van mijn jaarlijkse bezoeken. Meestal verblijf ik op het eiland Masia Paati, in de voor mij gebouwde traditionele hut met pina dak en balkonnetje met uitzicht over de Surinamerivier. Links kijk ik op het hoge houten huis van kabiten Allifons, “Alfonsu” zoals we hem liefdevol noemen. Wij en de bewoners van het dorp.
Hij was in de 80 en een charmante grijsharige man met een atletische gestalte en een aangename glimlach. De Edekabiten, hoofdkapitein van Masiakriki, het dorp dat ik in 1999 voor het eerst bezocht, samen met Wim, mijn man en mijn neef Jeremy.
Zoals de traditie voorschreef werden wij bij aankomst voorgesteld aan de kabiten, andere dorpsoudsten en jongere dorpsbewoners en doorliepen we het hele ritueel van vertellen wie wij waren, uitleggen wat wij kwamen doen en waarom. Dit moest in drie talen: in het Saramakkaans door Hugo, onze gids, vertaald in het Sranan Tongo voor mij en Jerry, en weer in het Nederlands, zodat Wim het kon verstaan. Ik legde uit dat ik met de twee vertegenwoordigers van de Nationale Vrouwenbeweging was meegekomen om het dorp en de projecten die de NVB hier opzette, te leren kennen. Misschien zou ik hier ook wat voor hen kunnen betekenen. Mijn mannen legden uit wie zij waren en dat zij mij vergezelden.
De basya beaamde elke zin over en weer en de dorpsoudsten knikten of gaven er kort blijk van dat zij het begrepen.
Na het voorstellen moesten wij ons even afzonderen en ging het gezelschap beraadslagen. Druk gepraat en levendige gebaren zagen wij vanuit de verte. Wij werden teruggeroepen en na weer een vertaalronde begrepen wij dat wij welkom waren in het dorp en de rivier.
Wij kregen een slaapplek toegewezen onder het huis.  De vrouwen bonden hangmatten en klamboes aan de balken en verlieten ons. Het was inmiddels na zessen en dus donker geworden. Olielampen verspreidden zacht licht, krekels en kikkers en een verre aap klonken om ons heen. De hemel was diepzwart bezaaid  met zilveren sterren. We deden onze zwempakken aan en renden de hoge stenen trap af om in het nog warme water te gaan baden. Een goddelijke plek onder de sterrenhemel. Wat hield ik van mijn land.
We sliepen heerlijk in de hangmatten. De ochtend was koel en grijs met een zachte nevel op de rivier die overging in een rozerode zonsopgang. Hugo had koffie gemaakt en we ontbeten met meegebrachte broodjes. Na een frisse duik rolden we de hangmatten op aan de balken.
Anton kwam op ons aflopen: “Yu weki no?”
We leerden van Hugo, zelf Saramakkaan, hoe we moesten antwoorden.
Mi weki, oh! Fa weki dan? Mi weki tanga! of Mi weki wanse wanse!
Een brede glimlach verwarmde ons en toen kwam ook kabiten Alfons de houten trap af naar beneden. “Misi, Yu wei no?” Hij lacht mij toe, omdat ik volgens traditie antwoord.
Kabiten Alfons ziet er veel jonger uit dan zijn 80 +. Zijn korte pangi en kamisa draagt hij met zwier en zijn rechte houding verraadt een man in de bloei van zijn leven. In de jaren die volgen zien we hem vergaderingen leiden met een wijsheid en waardigheid om jaloers op te zijn. Een traditionele leider van zijn volk, trotse mannen en vrouwen van een middelgroot dorp aan de Boven-Suriname.
Tap’sei zeggen de Marrons. Wij komen altijd van Fotosei, de stad, van Paramaribo.
Ieder jaar kom ik terug om projecten uit te voeren, de meeste op verzoek. Als ik in 2002 een crèche voor hen kom opzetten, omdat de vrouwen met hun jonge, soms pasgeboren kinderen in een kleurige geruite draagdoek op de rug gebonden hun kostgrondjes moeten bewerken, is kabiten Alfons enthousiast. Ik ben meer dan welkom. Hij is ook ontzet mij nu in een rolstoel te zien en zint op actie.
We vergaderen uitgebreid over nut en noodzaak van een kinderopvang midden in het bos. De bouw is in volle gang. Een groep bouwkundestudenten van Hogeschool Windesheim in Zwolle is met een groep dorpsbewoners begonnen en de fundamenten staan er al. Mannen en vrouwen kappen bomen, zagen planken, rijden kruiwagens met zand en zakken cement naar de bouwplaats. De kabiten wandelt er soms langs op zijn dagelijkse rondes door het dorp en bezoekt en passant een van zijn vrouwen of haalt voor mij een ijskoude soft uit het winkeltje in het dorp.
Hij verwent mij. Ik krijg tweemaal per dag speciale kruidenbaden om te genezen. Bij zonsopgang, baad ik met mijn gezicht naar het oosten gekeerd en bij zonsondergang met mijn gezicht naar het westen gekeerd. De kruiden zijn op een geheime plek in Pikin Slee geplukt door een deskundige en opgehaald door een van de kabiten. Wim mocht mee. Een dag en een nacht lang staat de kruidendrank te koken in een oliedrum op een houtvuur naast het huis. Intussen maakt Kali een afscheiding van houten balkjes en zeil, zodat ik privacy heb.
Na het bad droog ik in de zon of in mijn hut op en komt de oudere broer van Alfons, die dresiman is, mij masseren met een kruidenzalf. Onder zijn toverhanden val ik bijna in slaap. Maar na een week moet ik mijn lamme arm opheffen en gaan staan. Tot mijn verrassing lukt dit en ik gooi overmoedig mijn beenbeugel weg. Masiakriki doet mij steeds meer goed. Met mijn stok loop ik een paar meter op gesterkte benen aangemoedigd en vriendelijk bekeken door Alfons en zijn broer.
Als ik in de hangmat een middagdutje doe, brengt Alfons een kussen voor mij: “Misi, voor je hoofd,” zegt hij vriendelijk.
Soms gaat hij in een stoel naast mij zitten en vertelt. Hij heeft als jongeman bij Suralco gewerkt. Hij laat mij zijn identiteitsbewijs met pasfoto zien. Hij vertelt van zijn moeder die het dorp heeft gesticht en honden fokte. Wij praten over de behoeften van het dorp, de vrouwengroep, de school, de vele kinderen. Hij beantwoordt al mijn vragen over de structuur van het lokale bestuur. Het is mij wel duidelijk dat hij de drijvende kracht van de ruim 800 – 1000 bewoners is. Jong en oud respecteert hem en luistert naar hem.
Ik besef nu, jaren later, dat met hem ook veel zal verdwijnen. De laatste vijf jaar heb ik meegemaakt dat zijn oudste zoon, en twee van zijn vrouwen overleden. De traditie en de rituelen schrijven voor dat de kabiten dan iedere keer een maand in eenzame afzondering opgesloten wordt in een hut. De maaltijden worden hem gebracht, maar hij mag niet naar buiten en hij mag geen contact hebben met anderen. Drie keer in korte tijd is erg veel voor een mens. Ook zijn broer, de dresiman overleed.
Ik vond hem iedere keer ouder geworden als ik op Masiakriki kwam. In 2009 bezocht hij mij nog op Masia Paati, het eiland aan de overkant. We praatten uitgebreid, maar het was niet de Alfons van vroeger. Hij leek uitgeblust.
Vorig jaar zocht ik hem voor het laatst op. Hij woont inmiddels bij zijn zuster en zijn eerste vrouw, de moeder van Peter. Ik zit bij de hut en moet even wachten, omdat hij een bad neemt. “ Daar is hij,” zegt Biga, mijn begeleider en ik kijk verheugd op. Ik verstijf. Een oude witharige man loopt moeizaam op mij af. Zijn blik kijkt in de verte en verraadt dat hij geen idee heeft wie ik ben. Tranen stromen over mijn wangen als ik mijn hand uitsteek. Hij drukt mijn hand zachtjes. Ik zeg wie ik ben en vraag hoe het met hem is. Maar ik weet dat hij voorgoed verdwenen is. En met hem een tijdperk van tradities en rituelen die een trotse stam overeind hielden tot in deze 21e eeuw, diep in het oerwoud van Suriname. Het bericht van zijn overlijden op 29 januari 2013 komt toch nog onverwacht. Ik ben diepbedroefd.
Ik zal hem niet kunnen begraven en rouwen met zijn volk.
Wi Tata na hemel!
Yu nem mu de Santa!
Yu kondre mu kom!
Yu wani, mu go doro na grontapo,
so leki na hemel!’
Gi wi tidey da nyanyam fu wi!
Gi wi pardon fu dem ogri, di wi du,
so leki wi tu de gi pardon na
dem suma disi du wi ogri!
No meki wi kom na ini tesi!
Ma pulu wi na ini tesi!
Bikasi ala kondre da fu Yu,
ala tranga nanga glori,
da fu Yu teego,
AMEN
cat, 1 febr. 2013

Kenneth Rellum – De Laatste Koloniaal

Vandaag onverwachts

Gaf de laatste koloniaal
De pijp aan Maarten
Als een brullende muis
In het hol van de leeuw
Was zijn vaste overtuiging
Dat “Neks no fout”
“Alles is fout” moet zijn
Dus haalde hij pen en karwats
Over onrecht en nationalisme
Dan plots die leegte
En nu?
Wie zijn stokje is dit?

[Bij het overlijden van Rolf van der Marck]

In Memoriam Rolf van der Marck 1935-2013

door Michiel van Kempen

Het leek er soms op dat hij 24-uurs diensten draaide: bij nacht en ontij kon je Rolf van der Marcks commentaren verwachten op brandende maatschappelijke kwesties. Zijn vlijmscherpe reacties op zijn eigen website, Suriname Stemt, en hier op Caraïbisch Uitzicht, volgden weinig minuten op een persbericht dat hem niet zinde. Hij was vaak de eerste om te reageren op een Facebook-bericht, en wanneer er een reactie verscheen op een van zijn eigen teksten, dan stond er een minuut later alweer een reactie van zijn hand onder. Op donderdag vroeg hij me om 7 minuten over 5 in de ochtend hoe hij toch een bijschrift onder een foto geplaatst moest krijgen. De avond van diezelfde dag  overleed hij, op weg naar het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo.

read on…

Oom Will heengegaan

Willebrod Berthold Axwijk, oom Will, zoals velen hem kennen, is vandaag overleden. De nestor onder de sportjournalisten was kort opgenomen in het ziekenhuis. Hij is 83 jaar geworden.

read on…

Acteur Jeroen Willems (50) overleden

Amsterdam — De acteur en zanger Jeroen Willems is vandaag op vijftigjarige leeftijd overleden in Amsterdam. Hij was in Carré voor een optreden ter ere van 125 jaar Carré. Dat concert zou vanavond plaatsvinden in aanwezigheid van onder anderen koningin Beatrix, maar zijn optreden gaat nu niet door. Volgens sommige bronnen zou hij aan een hartstilstand zijn overleden tijdens een repetitie in het Carré. Willems deed mee aan de Curaçaose productie van de film Tula. The Revolt, waarvan de opnamen eind vorige maand zijn afgerond. Regisseur Jeroen Leinders plaatste vanmiddag een bericht op de Facebookpagina van de film. “De afgelopen zes weken hebben wij Jeroen intensief mogen meemaken tijdens de opnamen van de speelfilm Tula The Revolt op Curaçao. Jeroen vertolkte daarin de rol van Willem van Uytrecht. Tijdens zijn verblijf op het eiland was Jeroen een grote bindende factor onder de internationale cast. Hij was zowel onder cast en crew bijzonder geliefd. Hij laat een grote leegte achter. Wij wensen zijn nabestaanden alle liefde en kracht toe om dit verschrikkelijke verlies te dragen.”

[naar Amigoe, 3 december 2012]

Wie ben je als mens?

door Els Moor

Op 29 oktober 2012 overleed te Amsterdam schrijver en dichter Bernlef, pseudoniem van H.J. Marsman. Hij was vijfenzeventig jaar en vijftig jaar schrijver. Stapels boeken heeft hij geschreven in al die jaren, romans, verhalen- en novellenbundels, toneelstukken, dichtbundels en essays. Zijn topper is Hersenschimmen dat in 1984 verscheen, waarvan er twee jaar later al zeventien drukken waren en honderdduizend exemplaren. In 2010 kwam de vijftigste druk en waren er totaal meer dan een miljoen exemplaren gedrukt.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter