blog | werkgroep caraïbische letteren

Dertigduizend dagen (5 en slot)

door Joop Bonnemaijers

Terug in Paramaribo had ik twee “gastgezinnen”, waar ik behoorlijk werd verwend. De mannen waren allebei beroepsmilitair en woonden er met hun vrouw en kinderen. Ik kon er vaak mijn tropisch middagdutje doen en ook blijven eten.

Op een dag vroeg een van die mannen, hij was sergeant-majoor, of ik die nacht bij hem thuis wilde slapen. Ik dacht: ‘Wat krijgen we nou? Waar is dat nou voor nodig?’ Al gauw hielp hij mij uit de droom. ‘Ja, het zit zo, ik moet vannacht werken en dan is mijn vrouw alleen. En dan is ze bang!’ Wat had die sergeant-majoor een blind vertrouwen in mij en duidelijk ook in zijn aantrekkelijke vrouw. Mij werd uitgelegd wat er precies aan de hand was. Als ze ’s avonds in de huiskamer waren hoorden ze soms rare geluiden boven zich. Het leek net of er iemand hardlopend over de zolder liep. Daarom wilde hij zijn vrouw niet alleen laten. Afgesproken dus. Ik was op tijd om de sergeant-majoor te zien vertrekken. Zijn vrouw en ik gingen in de huiskamer zitten. We dronken een glas tamarindesiroop en kletsten wat. Meestal gebeuren de dingen waarop je wacht niet, maar in dit geval hadden we geluk. Na een tijdje hoorde ik het. Het leek net of er een kind met versnellende pas van de ene naar de andere kant over de zolder liep. ‘Ik ga kijken,’ zei ik. ‘Nee, niet doen. Je weet toch niet wat het is’, antwoordde ze. Omdat ik het toch wilde weten ging ik naar de gang. Daar was een trap die naar boven leidde. Maar voordat je de zolder op kon gaan, moest je eerst een luik openen. Ik deed dit voorzichtig. Je kon maar niet weten. Ik wist toch ook niet wat het was. Mijn ogen die wat aan de duisternis moesten wennen kwamen net boven de vloer van de zolder uit, toen ik het zag. Een paar ogen keek mij strak aan en opeens sloeg het gevaarte de vleugels uit en vloog weg. Het was een uil! Als hij over de zolder vloog tikte hij met zijn vleugelpunten tegen de vloer van de zolder wat het eerder genoemde geluid veroorzaakte. Onder het dak van die zolder waren namelijk openingen om voor een soort trek te zorgen. Dat gaf koelte. Het was daar een schuilplaats voor vleermuizen, die ongewild op hun beurt weer een hongerige uil uitnodigden. Ik was natuurlijk de held. Een vraag blijft mij bezig houden. Waarom die sergeant-majoor niet eerder zelf is gaan kijken. Geloofde hij in spoken?

Mijn verjaardag vierde ik bij hen. Met een tas met volle flessen kwam ik aan en later werd ik achterop de Harley Davidson naar huis gebracht. Dat hobbelende ding deed geen goed aan mijn spijsvertering. Al achterop zittende raakte ik een gedeelte van mijn maaginhoud kwijt. Ik blijf erbij dat het door die hobbelende motor kwam en dat er dus geen andere oorzaak was. Wat ik wel een beetje “lullig” vond van mijn vrienden is, dat ze mij de lege flessen mee terug hebben laten nemen. Zeg nou zelf eens, zoiets doe je toch niet? Of was het een grap?

Tegenwoordig zijn er veel mensen die in de kersttijd naar het buitenland gaan, maar daar waren we in 1949 nog niet aan toe. Kerstmis in de tropen. Stel je voor. Geen dennenboom, alleen maar palmen. Daar staat zo’n zilveren bal toch niet in. Maar er waren wel wat struiken die bij elkaar gestoken wat op onze kerstboom leken. Daar moesten we het mee doen. En wij maar zingen: ‘I’m dreaming of a white Christmas’. En daar droomden we dan ook werkelijk van. Wanneer zouden we weer eens die tintelende vrieslucht op kunnen snuiven en de sneeuwvlokken naar beneden zien dwarrelen? En weer eens de schaatsen kunnen onderbinden?

Omdat ik gitaar speelde zat ik al gauw in twee bandjes. De “Jolly Fellows”, bestaande uit vijf man en samengesteld uit twee accordeons, trompet, drums en gitaar en de “Melodiens”, ook vijf personen, samengesteld uit sax, gitaar, bas, drums en een zangeres. We hadden ook een groepje van drie mannen waar we mee optraden. Het was erg leuk werk en we konden goed met elkaar overweg. Met de Jolly Fellows hadden we veel succes. De drummer in het bijzonder zorgde daarvoor met zijn komische manier van optreden.

Twee vrouwen en ik zongen ook. Op een middag hadden we met zijn drieën een afspraak bij een van hen thuis. We zouden repeteren. Ik was er al een tijdje, maar de andere vrouw kwam maar niet opdagen. ‘Waar blijft ze nou’, vroeg ik. Ik zat in een stoel en plotseling kwam de vrouw waar ik bij was op mij af. Ze boog zich voorover en zei: ‘Kus me’, terwijl ze met haar gezicht op mij toekwam. Ik voelde daar niets voor en leunde naar achteren in de stoel. Haar lippen kwamen steeds dichter bij mij en ik kon eigenlijk niet weg! En ineens was daar redding. Haar kind zat in een schommelstoel die omviel. En blèren dat het kind deed. Het moederinstinct won het van het dierlijke dat ze tegenover mij aan de dag legde en ze liet mij verder met rust. Dat ze alleen met mij zou zijn was duidelijk gepland. De andere vrouw was niet gekomen. Wat moet je als man toch veel doen om je “maagdelijkheid” te bewaren!

Op een dag werd ik aangesproken door de luitenant van de RAO. De huidige omroeper van het strijdkrachtenprogramma was ziek geworden en of ik dat maar even die avond wilde overnemen. Het kwam als een donderslag bij heldere hemel. Zo plotseling zonder voorbereiding. Ik voelde me er helemaal niet prettig bij, zo zonder enige uitleg en opleiding. Tegelijk moest ik invallen bij de Surinaamse omroep omdat de ziek geworden militaire omroeper daar ook voor werkte. Het moest gebeuren en die middag werd ik wat vertrouwd gemaakt met de situatie in de studio. Je moest het allemaal alleen doen. Aankondigen, het nieuws lezen, de apparatuur bedienen en plaatjes opzetten, de telefoon opnemen en de deur openen om mensen te woord staan als er iemand kwam om bijvoorbeeld een overlijdensbericht om te laten roepen. Je was een soort duvelstoejager, die omroeper bij de AVROS, zoals de omroep heette. Al die werkzaamheden hoefde ik niet direct te doen, maar het was wel je toekomstige taak. Nou, ik had die eerste avond behoorlijk kramp in mijn buik met het oorzakelijke gevolg! Gelukkig bediende de eerste dagen een geroutineerde collega van de AVROS de knoppen. De zieke omroeper werd afgekeurd en ging naar Nederland terug, zodat ik het werk bleef doen. En ik had het gelukkig redelijk snel onder de knie.

De studio was een oud gebouwtje, aan de binnenkant afgewerkt met zachtboard om de warmte te weren en ook wat geluid van buiten tegen te houden. Akoestisch niet voldoende. Achter dat board was ruimte en insecten maakten er dankbaar gebruik van om zich daar op te houden. Bijvoorbeeld kakkerlakken. Als je binnen liep viel er plotseling zo’n beest naar beneden, soms op je schouder of in je haar. En, hoewel ramen met screen afgedekt waren, kwamen er toch wel beesten naar binnen. Natuurlijk muskieten en zoals op een avond, dat ik zat om te roepen, er horden vliegende mieren het gebouwtje in kwamen. Ze vlogen op de hete lamp af, die boven mij hing om mijn plek te verlichten en lieten zich dan vallen. In je nek, op je haar en op de grond. Van de vloer kropen ze in je broekspijpen! Nu hadden ze de onhebbelijkheid ook nog te steken. Omdat ik toch licht moest hebben, kon ik de lamp niet uitdoen. Als oplossing zette ik mijn pet op, deed mijn kraag dicht, mijn mouwen naar beneden en stopte mijn broekspijpen in mijn sokken. Daar zat dan “Jopie de DJ”! En voor het luisterend publiek was er niets aan de hand, als uit de radio je stem klonk: ‘Goedenavond, u luistert naar radio Suriname, de AVROS, op golflengten van 19 en 52 meter.’

Zoals ik eerder zei moesten er ook overlijdensberichten worden omgeroepen. Je was in de tropen, dus begrafenissen konden niet zo lang op zich laten wachten. Men kwam dan aan de deur van de studio en als omroeper moest je, tijdens je programma, de mensen te woord staan. De tekst noteren, geld in ontvangst nemen en tegelijk je programma in de gaten houden.
Voor vijf gulden werd dit bericht een maal omgeroepen, met op de achtergrond de “Marche Funèbre”.

Iedere veertien dagen maakte ik een programma dat uitgezonden werd in Hilversum, in het Nederlandse Strijdkrachtenprogramma. “Contact met de West”, heette dat. Een klein verhaaltje over Suriname met daarna groeten door militairen aan hun familie of geliefden in Holland. Mijn meisje in Amsterdam vond dit natuurlijk geweldig. Haar ouders hadden hun kruidenierswinkel in de Warmondstraat en iedere klant luisterde mee. Later heb ik nog eens geprobeerd om de naar Nederland toegestuurde programma’s te pakken te krijgen. Jammer maar in het archief te Hilversum konden ze het niet vinden.

In Suriname had ik ook een groetenprogramma. Soms kocht ik met een plaatje, dat ik op verzoek van hem voor zijn vrouw draaide, de kok van het kampement om. Die kookte dan iets bijzonders voor mij. Fanmail kreeg ik ook. Als ik een paar dagen eens niet omgeroepen had, kwamen er brieven van “Lieve omroeper, u bent toch niet ziek?” Reden we met de jeep met daarop de letters RAO door de stad, dan begonnen soms de mensen spontaan onze tune te zingen. Dat was wel leuk.

Iedere dag kreeg de AVROS uit Nederland een telex met daarin het nieuws. Zelf hadden wij geen verslaggevers of anderen die ons informatie konden verschaffen. De berichtgeving in die telex was zo lang dat je dat niet allemaal in die twintig minuten nieuws kon voorlezen. Je moest erin schrappen. Ook moest je zinnen wijzigen of verbeteren, want er mankeerde veel aan. Bijvoorbeeld stond er bij een brand in een pakhuis, dat het een “kakhuis” was. Nou, die vergissing wilde je voor de radio natuurlijk niet maken.

De dagen volgden elkaar op, de een na de ander en je hoopte eindelijk eens op terugkeer naar Nederland. Suriname is een prachtig land, maar daar, duizenden kilometers van je af, was dat meisje waar je naar terugverlangde. De plannen voor de toekomst bleven plannen. Zo lang je niet thuis was kon je er niet aan werken. Feitelijk was het verloren tijd. Tot overmaat van ramp werd ons verblijf dat anderhalf jaar zou zijn, tot twee jaar verlengd. Als betrokkene had je niets in te brengen. Er werd niet gevraagd of het je wel uit kwam. Wat een tegenvaller.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter