blog | werkgroep caraïbische letteren

Dertigduizend dagen (3)

door Joop Bonnemaijers

Het kamp was ook een opslagplaats van oud legermaterieel. Dat was door de Amerikanen achtergelaten en werd nu gebruikt door het Nederlandse leger. Als er voertuigen of wapentuig die wij gebruikten stuk waren, werden de onderdelen die vervangen moesten worden van die Amerikaanse voorraad afgehaald.

In Paramaribo liep een rijzige creoolse vrouw rond. Deels in de authentieke kleding van een kotomissie, maar dan niet met kussens opgevuld. Nee, dat zou niet passen bij het werk dat zij deed. Wel had zij zichzelf behangen met veel goud. Ze was dus nogal opzichtig in haar verschijning en dit had een doel: Mannen lokken! Zij was dé prostituee van Suriname en bekend over alle wereldzeeën, zoals ze zelf zei! Maxi Linder was haar naam. Ook nu nog is zij bekend, hoewel ze al dertig jaar geleden overleden is. Ze is legendarisch.
Maar terug naar de tijd dat ik in Suriname was. Als we dan met een paar collega’s in Paramaribo liepen, hoorde je ineens een zware stem achter je: ‘Hé Jan, heb je een cola voor me?’ Dat was Maxi dus, die probeerde aan te pappen. Of je op haar avances in zou gaan zou je eigenlijk moeten laten afhangen van de straat waar je liep. De Knuffelsgracht in Paramaribo lijkt mij daar meer geschikt voor dan de Maagdenstraat terplaatse. Wij liepen toen in de Maagdenstraat dus konden de verleiding weerstaan.

In die tussentijd werd ik ook zes weken in Albina gedetacheerd. We waren daar met tien man en een sergeant om de politie en de douane te ondersteunen.
De reis daarheen ging met een dieselboot van het leger. Het was een prachtig belevenis die reis over de rivier, door die majestueuze jungle. Het puffende geluid van de dieselmotor klonk hol en echode tussen het geboomte, alsof je je in een kathedraal bevond. Prachtig gekleurde vogels vlogen verschrikt en krijsend op en soms liet een kaaiman zich vanaf de kant in het water glijden.
Af en toe zag je aan de oever bij een opening in het bos een stok horizontaal tussen bomen hangen met wat verdroogde bladeren eraan. Daar achter bevond zich een dorpje. De bosbewoners meenden dat de riviergeesten dan niet onder die afscheiding door konden gaan en zo wegbleven. Met de boot konden we niet doorvaren naar Albina. Dan hadden we over zee moeten gaan. Nu gingen we naar Moego, waar bauxiet opgegraven werd en gingen we met militaire trucks over de roodgekleurde bauxietweg naar ons eindpunt.

Albina, het dorpje, waar later Ronny Brunswijk nog heeft huisgehouden bestaat uit wat huisjes, een kerkje, een gevangenis en een toko. Het ligt aan de Marowijnerivier, tegenover Saint-Laurant in Frans Guyana. Dat Franse Saint-Laurant, was vroeger een strafkolonie en ergens voor de monding van de Marowijnerivier ligt het bekende Duivelseiland.
Ons kampement was nieuw en lag vlak aan de rivier. We leidden daar een vorstelijk leven.
Als hulp hadden we een Surinaamse man die voor het eten zorgde en de boel wat schoon hield. Om de zoveel dagen deden we een nachtdienst en voor de rest waren we grotendeels vrij. Het was dan vissen en zwemmen en ook met een korjaal, een uitgeholde boomstam, de rivier op. Van piranha’s die in de rivier waren hebben we geen last gehad. Misschien zou dat meer stroomopwaarts wel het geval zijn geweest.
De vis, dat waren vaak hele grote, werd door onze Surinaamse hulp bereid en eenmaal hadden we zelfs schildpaddensoep op het menu. Nee, we hadden geen Michelinster en het smaakte best zoals onze Surinaamse man het had klaargemaakt. Hij had er duidelijk verstand van. Maar dat zit denkelijk in de Surinaamse genen, want een Surinaamse vriend van mij kan ook zo lekker koken.
Die schildpad was in de Marowijne gevangen. Toen het vlees eruit was, opgegeten dus, heb ik het schild in een mierenhoop gegooid, om de binnenkant schoon te krijgen. Dat lukte niet helemaal, want ze vraten wel het vlees op dat nog was achtergebleven, maar lieten het vet zitten. Zeker bang voor hun cholesterolspiegel!

[wordt vervolgd]

 

 

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter