blog | werkgroep caraïbische letteren

Dertigduizend dagen (2)

door Joop Bonnemaijers

De tijd brak aan dat we het bosbivak zouden verlaten en naar Paramaribo gingen. Onze tropenopleiding zat erop, dus we waren nu tropenbestendig. Nou had ik dat wel een beetje gezien. Dat rennen over zanderige savannes, het kruipen door modderige zwampen en je met een houwer een weg banen door dichte begroeiing van lianen, waarbij zich soms hele legers mieren op je storten. Ik besloot me dus niet al te zeer in te spannen en het lot in eigen hand te nemen.

’s Morgens vroeg gingen we op pad. We zouden met veldoefeningen optrekken naar Lelydorp, richting Paramaribo en vandaar met vrachtauto’s naar het Prins Bernhard kampement in Paramaribo worden gebracht. Ik denk dat de afstand waarover we die oefening deden ongeveer vijfentwintig kilometer was. Af en toe werd er ook een stuk gemarcheerd, als we over de weg naar Lelydorp liepen. Ik ben toen uitgevallen en door de bezemwagen opgepikt. Volgens mij had ik me al genoeg uitgesloofd voor die eenguldenvijftig die ik per dag verdiende. Ik was dus al veel eerder in Lelydorp dan de anderen en kocht er gauw een kam bananen. Ze hebben daar van die kleine banaantjes, die een aparte en zoetige smaak hebben. Lui liggend in het gras wachtte ik op de meute. De luitenant-kolonel, die de baas van het hele spul in Suriname was, kwam persoonlijk naar mijn welstand informeren. Dat waren nog eens bazen, die zo geïnteresseerd waren in het lot van hun ondergeschikten!Na de ontscheping, toen we net in Paramaribo waren, was ons gevraagd of er soldaten waren die mee wilden doen aan een radioprogramma dat later in Nederland zou worden uitgezonden. Ze zouden geïnterviewd worden over de reis en de eerste indrukken van Suriname. Twee militairen werden daarvoor uitgekozen. Daar was ik ook bij.

We moesten eerst de tekst “droog” lezen en die zou daarna worden opgenomen. Tijdens dat lezen, stond de chef van die afdeling, een luitenant van de RAO (Recreatie & Algemene Ontwikkeling) mee te luisteren. Ik kreeg steeds opmerkingen naar mijn hoofd geslingerd, dat mijn stem en toonhoogte niet goed waren. De andere militair werd prijzend toegesproken dat hij een goed stemgeluid had en gevraagd of hij binnen enige tijd de huidige omroeper, die nu het interview deed, wilde vervangen. Want die zou afzwaaien. Die soldaat had er natuurlijk wel oren naar. Een leuke job in het vooruitzicht.

Daarna werd de tekst opgenomen; dat was toen nog op de plaat snijden. Ik zie nog de luitenant, wanneer ik moest spreken, grimassen trekken omdat ik het volgens hem nog steeds niet goed deed. Hij kon nu natuurlijk niet praten, omdat dit dan ook opgenomen zou komen.
Na de opname werd de plaat afgespeeld. De luitenant draaide om als een blad aan de boom. Het geval wilde dat de opgenomen stem van die andere collega helemaal niet goed klonk en die van mij juist wel!
Nu werd mij gevraagd of ik tezijnertijd radio-omroeper van het strijdkrachtenprogramma wilde worden. Daar voelde ik natuurlijk wel voor. Eer het zover was, gingen er nog wel wat maanden voorbij.
In Suriname was de enige mogelijkheid om contact met thuis te hebben door te schrijven. Mijn meisje en ik schreven elkaar veel. Wat wil je! Telefoneren ging niet en een weekje verlof naar huis was er niet bij. Ons soldij was anderhalve gulden per dag en daar kan je niet veel mee doen. Trouwens, het was geen gewoonte toen. Je bleef gewoon een paar jaar weg en daar moest je het maar mee doen. Geen gezeur. Tussentijds verlof kreeg je niet. Alleen bij een sterfgeval kreeg je permissie en een vrije reis naar huis.In Paramaribo was alles te krijgen. Veel dingen die in Nederland nog op de bon waren kon je daar gewoon kopen. Voor ons dus prettig. Een pakje sigaretten, merk Four Aces met een inhoud van 12 stuks kostte 17 cent. En de Amerikaanse sigaretten kostte 60 cent per twintig stuks. Uit Nederland kregen we ook wel eens een pakketje, van familie maar ook van de NIWIN.
Op de markt, aan de Waterkant kon je beter niet kopen. Als je zoals wij met het schip aan komt varen en op die krioelende massa kleurige mensen kijkt, is dat wel leuk. Maar dichterbij gekomen zag je toch wel veel ellende. De spulletjes, meestal etenswaar, die te koop werden aangeboden lagen vaak op een gore lap op de grond. Kopers schuifelden daar langs, ook blootsvoets en deden het stof opwaaien. Daar liepen ook mensen bij met zogenaamde olifantsbenen. Dat was een ziekte die door de steek van een mug werd veroorzaakt. Philaria werd hij ook wel genoemd. De voeten en onderbenen dijden zo erg uit, dat er spontaan scheuren in ontstonden omdat de huid openbarstte. En dat ging natuurlijk zweren. Schoenen werden niet verdragen. Nog wel open sandalen. En een goor verband was de enige bedekking van de wonden.
Waar ik hier over spreek zag ik in 1949. Hoe de situatie nu is, weet ik niet. Het lijkt mij dat er nu wel iets verbeterd zal zijn, zo lang erna.
In Suriname heerste ook melaatsheid. Je had daar leprozerieën, een met de naam Bethesda. Ik ben daar wel eens in geweest. Op trapjes, voor de kleine huisjes, waar de patiënten woonden zaten ze. Met afzichtelijke verminkingen. Vreselijk voor die stakkerds, die daar geïsoleerd werden gehuisvest.
Paramaribo was een stad met veel houten huizen. Een van de mooie straten was de Herenstraat. De naam doet dit eigenlijk al vermoeden. Ons kamp heette het Prins Bernhardkampement en lag aan de Gemenelandsweg, even buiten de stad. Met een militaire bus konden we naar de stad.

[wordt vervolgd]

 

 

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter