blog | werkgroep caraïbische letteren

De koloniaal

1.
Ik was naauwlyks vyftien jaar,
Een zwierbol na den aard,
Daarby een zware dobbelaar,
Myn geld verteerd by billard en kaart;
Zoo nutteloos bragt ik door myn geld,
Dat heeft myn op het laatst gekweld,
Geruineerd was ik totaal,
En ziet ik wierd Koloniaal.

2.
Maar nu ben ik weder vry,
En heb steeds uitgerost.
Wat ben ik ook van harte bly,
Dat ‘k geweest ben op die ooster kust;
Want ziet voor Vorst en Vaderland,
Heb ik myn leven gansch verpand;
En ziet ik greep het heldenstaal,
En ik ben ook Koloniaal.

3.
Deez medaille die hier prykt,
Al op myn fiere borst,
Tuigd hoe dapper dat ik stryd,
Voor Vaderland en Vorst,
Voor Java werd my dit vereerd,
Daar heb ik ook niet gemankeerd;
Ja dat betuigt de zegepraal,
En ik ben ook Koloniaal.

4.
Kock dat was ons Generaal,
Die heeft ons aangevoerd,
Hy sprak mannen altemaal.
Toont dat gy hebt nog hollands bloed,
Want ziet voor Vorst en Vaderland,
Hebben wy ons leven gansch verpand,
Zoo sprak, zoo sprak ons Generaal,
En ik ben steeds Koloniaal.

[bron: De koloniaal. J. Wendel en Zoon, Amsterdam 1819-1842. Zojuist opgenomen in de DBNL]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter