blog | werkgroep caraïbische letteren

‘De hoop om in een andere wereld aan te komen was ijdel’; Anil Ramdas 1958-2012 (IV en slot)

door Michiel van Kempen

Als hij in 2003 terugkeert naar Nederland, volgt stadium 2 van de intellectueel-tegen-het-plafond: Anil Ramdas wordt directeur van het cultureel centrum De Balie in Amsterdam. Het staat hem geheel vrij invulling te geven aan een nieuw, internationaal georiënteerd programma: een droombaan. Maar Ramdas heeft een erfenis uit India meegebracht die hem lelijk zal opbreken: de whiskeyfles. Na anderhalf jaar, wanneer het personeel van De Balie hem weer eens gewillig van de trappen moet dragen, valt het doek. Hij weet zelf maar al te goed dat hij speelt met vuur. Maar wie heeft door dat de volgende zet die hij doet, hem nog verder van huis brengt: hij wordt een jaar lang writer-in-residence in zijn geboorteland.

Hoe komt het dat de scherpzinnige analyticus en begaafde stilist Anil Ramdas zich praktisch nergens vertoont in Paramaribo; de vrolijkste stad van de jungle (2009)? Dat komt omdat Anil Ramdas totaal niet geïnteresseerd was in het Paramaribo van de eenentwintigste eeuw. Wie de uitgestrekte stad een beetje kent, ziet dat hij zich bewogen heeft op een as van hooguit 500 meter lengte: Combé – waar zijn logeeradres was, waar het terras van café ’t Vat ligt en waar zich het luxe hotel-casino Torarica bevindt. Boose, hoeren en vreten te over op die 500 meter, al is voor Anil de boose afdoende. Alle Nederlandse kakelende stagiaires dalen ‘op Combé’ neer vanaf hun damesfietsen, de toeristen, de zwetsers, de gokkers, de nitwits, de nouveau riches in hun suv’s: je vindt ze allemaal ‘op Combé’ en je kunt ze allemaal missen als je echt wil peilen hoe Paramaribo er voor staat.

Het boek opent zoals alle clichéreisverslagen over de Derde Wereld openen: aankomst in het hotel, ergernis dat de laptop het niet doet. Waar hadden we het voorbeeld ook weer gelezen, natuurlijk: W.F. Hermans, 1969, De laatste resten tropisch Nederland: aankomst in het hotel, de douche doet het niet. En daar gaan we dan op de grote klaagtrein: de elektriciteit valt uit, de ambtenaren zijn lui of corrupt, creolen verstaan zich niet met hindostanen, het enige wat Surinamers goed kunnen is dansen, het terras is slecht betegeld, de Sommelsdijcksekreek stinkt. V.S. Naipaul zag het ook allemaal al in het begin van de jaren ’60, maar het verschil is: Naipaul was wél betrokken bij de mensen, hij sprak uitvoerig met iedereen. De negers irriteerden hem of amuseerden hem, maar in irritatie en amusement zit toch minstens een bepaalde mate van betrokkenheid. Maar de mensen verveelden Ramdas. Dat hij bij de mensen betrokken was – behalve bij zijn vaste taxichauffeur –, blijkt nergens uit. Wat hij van zijn goeroe Naipaul had overgehouden was de ergernis over wat hij zag als gebrek aan ontwikkeling, beschaving en moderniteit.

Geloof me, Paramaribo was na dertig jaar enorm veranderd toen Ramdas in zijn geboorteland terugkeerde, zeker demografisch. Maar van de nieuwe stadsbevolking – de indianen, de marrons, de Brazilianen – zien we niets in het boek. De enige ‘boslandcreool’ die hij ontmoet is een verkoopster van napie (een wortelsoort), hij wil haar kostgrondje zien, maar de pret is al na een pagina over, het is te warm: ‘Terug naar de auto en de airco aan, dacht ik, ik wilde al niets meer weten van napies en van het leven van een boslandcreoolse vrouw.’ Creolen dansen wel links en rechts door het boek, en zij hebben natuurlijk ‘woeste ogen en agressieve houdingen’, precies als in negentiende-eeuwse Nederlandse jeugdboeken. De enigen die uitvoerig in beeld komen zijn de hindostanen, en dat geeft exact het perspectief van Ramdas aan: het beeld is gefixeerd op het jaar 1976, toen hij Suriname verliet. Hij drinkt met hindostanen, op wat kortgerokte dellen na allemaal mannen. Ze nemen hem mee naar hun eigen hoerengelegenheden die er vroeger niet speciaal voor hen waren (toch ontwikkeling dus), hij krijgt mensen viavia te spreken omdat ze hindostaan zijn enz. enz. Dat hij op zijn eigen etnische schreden terugkeerde, ware hem vergeven, als dat dan maar had geleid tot een enigszins dansante analyse van het eigen verdwaald-zijn tussen nostalgie en ergernis. Niettemin houdt Ramdas iets van zijn napie-expeditie over: als hij thuis onder de koele douche staat (de tijden blijken toch veranderd sinds W.F. Hermans), ontdekt hij vreemde korstjes op zijn hoofdhuid: een aanval van psoriasis. En net als Dennis Potter, de schrijver van The Singing Detective, gaat hij er scherper door schrijven, en laat hij zelfs nuances toe in de grimmige plattegrond van Paramaribo waarin hij op een of andere manier ook zelf een plaats heeft: ‘Soms was ik bitter, soms geamuseerd, soms vertederd, maar altijd had ik het gevoel dat het land er uiteindelijk toe deed.’

Terug in Nederland stelde Ramdas zich twee grote opgaven: het onder controle krijgen van zijn drankprobleem, en het schrijven van de grote roman die geen enkele Nederlandse schrijver ooit had geschreven. Zoals hij al eerder in een fel debat met Joost Zwagerman had betoogd: de roman over multicultureel Nederland, waarin migranten niet als exotische uithangbordjes werden opgespijkerd, maar waarin ze volwaardige karakters van vlees en bloed zouden zijn. De roman Badal uit 2010 werd met zijn meer dan 400 pagina’s een grote multiculti-roman, maar al na een pagina of twintig grijnst de drakenmuil van de verveling de lezer toe. Daar begint de ik-figuur aan een vriendin omstandig te beargumenteren wat een goed onderwerp zou zijn voor een workshop over het thema Apartheid – de lezer mag hier enkele bladzijden aan elkaar lijmen want anders schiet het totaal niet op. Het had bij een uitglijder kunnen blijven, maar de omgevallen boekenkast die Ramdas ook in zijn conversaties kon zijn, manifesteert zich tot in alle uithoeken van het verhaal, dankzij de juxtapositie van een ouwehoerende hoofdpersoon, de hindostaan Badal, versus zijn vriendin S., type van de altijd luisterbereide moeke, die wel school heeft gegaan (want ze kent het woord ‘emancipatie’) maar die verder het liefst over het strand loopt, de haren conform alle Bollywoodfilms wapperend in het gezicht.

Behalve alle denkbare multiculti-problemen van de voorafgaande twee decennia, moest Badalook een analyse worden van wat Ramdas noemde white trash: het verschijnsel van de opkomst van de aanhang van xenofoob rechts, de PVV van Wilders. Maar Ramdas’ analyse faalde niet enkel door een gebrek aan lijn in het verhaal, ze miste overtuiging doordat zijn oude etniciteitsinstrumentarium faalde, én omdat hij geen oog had voor wat hij vroeger met zoveel mededogen kon neerzetten: de angsten van de kleinburger. In de definitieve roman over de multiculturele samenleving mag alles dooreen geklutst worden, waarbij dan de leidraad wordt gevormd door de klutswoede van de heer Badal, een journalist die het plafond van de journalistiek heeft bereikt, vervolgens zijn leven onderdompelt in de alcohol en daarmee zijn carrière en gezin op het spel zet.

Vele, vele draden hechten de figuur van Badal aan de persoon Anil Ramdas, en soms levert dat voortreffelijk geschreven passages op. Maar het spel van fictie en werkelijkheid mislukte, omdat het boek nog het meeste weg had van een autobiografie die in twee dagen tijd was omgebouwd tot een hij-roman. Badal was geen sleutelroman, het was geen ideeënroman, het was het relaas van een migrant die met een te klein elastiek tevergeefs probeert de grote weckpot van de samenleving vacuüm af te sluiten.

Het einde, wanneer Badal de zee inloopt, was er te nadrukkelijk aan vastgebreid. ‘Het treurige einde maakt ten overvloede duidelijk dat ik het niet zelf ben,’ zei Anil Ramdas in een interview in Vrij Nederland (14 mei 2011). Toen hij nog leefde, kon je dat verbijsterend simpel noemen. Nu, met de wetenschap van de vrijwillige keuze voor de dood die Ramdas maakte, is het een verbijsterend keurmerk geworden van de authenticiteit van een versnipperd migrantenleven, ogenschijnlijk zo succesvol, in wezen vol van een faalangst die angstwekkender proporties aannam naarmate Ramdas de lat hoger legde, zo hoog dat hij er zelf ook niet meer bij kon.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter