blog | werkgroep caraïbische letteren

“Dat duistere, dat rauwe, dat is ook een deel van mij”

Meeslepend en indrukwekkend: drie generaties die, ondanks armoede en verdriet, de kracht van hun familieband niet verliezenInterview: Ingka van Fulpen

‘Achteraf heb ik nooit gedacht: had ik maar een leukere jeugd gehad.’

Karin Amatmoekrim is een jonge, talentvolle schrijfster. Na haar veelbelovende debuut Het knipperleven volgt het autobiografische boek Wanneer wij samen zijn. Colorfull Magazine sprak met deze vrouw die meer heeft meegemaakt dan menig leeftijdsgenoot. Karin: “Ik heb lang niet alles verteld in Wanneer wij samen zijn. Het zou ongeloofwaardig overkomen. Zelfs als mijn verhaal in een soap op tv te zien zou zijn, zouden mensen zeggen: dat kan toch allemaal niet?’”

Haar eerste boek
Het knipperleven kwam uit in 2004. Het gaat over een jonge vrouw die druk is met haar studie, werk en vrienden. Maar dan wordt ze ziek en duwt iedereen die haar wil helpen van zich af. Het thema van het boek is eenzaamheid. Ook in het leven van Karin speelt dit thema een grote rol. “Iedereen kent eenzaamheid. Ik heb dat gevoel altijd verwelkomd. Het is voor mij een zekerheid. Als ik dat niet heb, zou ik bang zijn om alleen te zijn of in de steek gelaten te worden. Natuurlijk zou ik ontzettend balen als mijn partner me zou verlaten en zou ik me vreselijk verdrietig voelen, maar ik weet dat ik er uiteindelijk weer bovenop kom. Het schrikt mensen af als ik zeg dat ik de eenzaamheid omarm. Ze denken dat eenzaamheid per definitie betekent dat je ongelukkig bent, maar zo zie ik dat niet. In dit boek wilde ik uitleggen hoe iemand als ik, een levenslustige vrouw, toch die gevoelens kan hebben. Voor de buitenwereld is dat vaak onbegrijpelijk, maar ook logisch omdat zij mijn gedachten en gevoelens niet kunnen zien. Mensen om mij heen maakten zich zorgen om me nadat ze het boek gelezen hadden. Dachten dat ik in een depressie zat, maar dat duistere, dat rauwe, dat is ook een deel van mij.”

Haar tweede boek
Twee jaar later rondt Karin haar tweede boek af: Wanneer wij samen zijn. Het gaat over haar Javaanse/Surinaamse familie. Een verhaal over armoede, verdriet en liefde, maar vooral over een familie die van niets in de wereld zeker is, behalve van elkaar.
Wanneer wij samen zijn is meer autobiografisch dan het eerste boek. Het is grotendeels gebaseerd op onze familiegeschiedenis, hoewel ik ook veel heb verzonnen.
Ik heb dit boek voor mijn familie geschreven. We hebben te maken gehad met tegenslagen, maar wij zijn als familie sterk gebleven en dat bewonder ik. Hiermee laat ik zien: het is goed zo. Dit was het en ik heb er vrede mee.
Het eerste deel gaat over mijn Javaanse grootouders in het kleine dorpje Tambaredjo in Suriname. Mijn oma, Soemi, was tegen haar zin uitgehuwelijkt aan een oudere man, maar loopt na de voltrekking weg met de voor haar onbekende Wagiman. Een gok die goed uitpakt. Samen bouwen ze een leven op. Ze zijn arm, maar gelukkig en krijgen tien kinderen. Het tweede deel gaat over mijn moeder Soeratijem. Zij is het op een na jongste kind van Wagiman en Soemi. Als Soemi overlijdt worden de kinderen verdeeld over de oudere broers en zussen, want Wagiman kan niet alleen voor de kinderen zorgen. Mijn moeder is dan een jaar of zeven. In één klap raakt zij haar moeder en eigenlijk ook haar vader kwijt en wordt uit haar vertrouwde omgeving gerukt. De versplintering van de familie begint daar. Mijn moeder groeit op bij een oudere zus in Paramaribo. Ze leert mijn vader kennen en raakt zwanger. Hun relatie houdt geen stand en daarna wordt ze gekoppeld aan een Hollander en vertrekt naar Nederland. Het derde deel gaat over mezelf. Ik emigreerde met mijn moeder, mijn halfbroertje en mijn stiefvader naar Nederland toen ik vijf jaar was. We kwamen terecht in IJmuiden, waar ik ben opgegroeid. Het mooie van het verhaal is dat wat er ook gebeurt, de familieband altijd blijft. Dat heb ik zo ondervonden. Mijn moeder, broertje en zusjes zijn altijd mijn basis.”

Haar jeugd
Karin groeit op in een zwarte achterstandswijk met voornamelijk Turken en Surinamers. Haar moeder zit in de bijstand. Tot haar 16dewoont ze in IJmuiden, daarna verhuizen ze naar Haarlem. “In IJmuiden moesten we met z’n vieren van 1200 gulden per maand rondkomen.Aan het eind van de maand konden we dagenlang geen boodschappen doen. Soms werden we afgesloten van elektra of stond er een deurwaarder op de stoep.Ik heb geen zorgeloze jeugd gehad. Als kind was het me duidelijk: ik moest ervoor zorgen dat het in mijn hoofd goed zat om het redden. IJmuiden vond ik vreselijk. Onze wijk was een getto; er waren zelfs schietpartijen. Een van de flats werd de ‘sterfflat’ genoemd; er sprongen voortdurend mensen vanaf. Als kind weet je niet beter en maak je er geintjes over, maar het was een trieste tijd. Vooral de houding van de Nederlanders vond ik erg. IJmuiden was erg racistisch. Toch deed het me niet zoveel. Als puber keek ik neer op die domme kinderen, ze wisten niet waar ze het over hadden. In sommige situaties maakte ik me wel kwaad. Toen ik op de middelbare school kwam, werd ik een keer uitgenodigd op een verjaardag van een klasgenootje. Haar ouders waren zoiets als rechter en arts. Een groot contrast met mijn alleenstaande moeder in de bijstand. Toen ik binnenkwam zette die moeder mij pontificaal in het midden van de woonkamer en zei: ‘Dit is Karin, ze komt uit Suriname en doet toch het gymnasium.’ De reacties waren: ‘Goh, meisje, wat goed van jou.’ Ik werd zo kwaad; alsof een donker meisje niet goed zou kunnen leren!
Toen ik naar het gymnasium ging, was dat een klap in het gezicht van de IJmuidense gemeenschap. Hoe durfde mijn moeder mij naar zo’n school te sturen terwijl iedereen naar het lbo of mavo ging? Ons huis werd onder geklad met: ‘nepkakker’ en ‘stuudje, ga terug naar je land’. Dat was voor mij de druppel. Jarenlang had ik met die kinderen gespeeld en omdat ik naar het gymnasium ging, keerden ze me de rug toe. Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar zo ging dat. Gelukkig heb ik ook leuke herinneringen. Ik zat in de eerste klas van het gymnasium en stapte na de voorjaarsvakantie nietsvermoedend de klas binnen. Ik zag mijn klasgenoten en schrok me kapot! Bijna alle kinderen hadden een bruin gezicht met om hun ogen twee witte plekken. Wat was er gebeurd? Ze waren op wintersport geweest. Ik kende het hele fenomeen van wintersport niet eens. Ik moet er nog steeds om lachen als ik eraan denk.
Achteraf heb ik nooit gedacht: had ik maar een leukere jeugd gehad. Ik ben blij met wat ik heb meegemaakt. Mijn jeugd heeft me sterker gemaakt.”

Haar moeder
Karin’s moeder heeft in haar jonge jaren geen geluk in de liefde. Haar relaties met de vader van Karin en met de vader van haar zoontje en dochtertje lopen op niets uit. Haar derde partner blijkt gelukkig de liefde van haar leven. Met hem krijgt ze nog twee dochters.
“Surinamers hoef ik niets uit te leggen over mijn halfbroertje en –zusjes, die begrijpen het wel. Nederlanders snappen soms niet hoe het zit. Voor mij maakt het niets uit: ik zie ze allemaal als mijn vlees en bloed. Mijn moeder is heel lief, zachtaardig en super gastvrij. Ze heeft zo’n goed hart, ze zou haar laatste cent nog weggeven. We praten over alles, zoals boeken en politiek. Zij heeft altijd gewild dat haar kinderen het beter doen in het leven dan zij. Dat heeft ze me ook altijd voorgehouden, tot het irritante aan toe, haha. Vanaf het moment dat zij ons alleen kon laten, heeft ze zich laten omscholen en is ze gaan werken. Nu heeft zij een goede baan en is gelukkig met haar man. Alle ellende is achter de rug en ze is in een rustig vaarwater gekomen. Uiteindelijk heeft iedereen in onze familie z’n eigen weg gevonden.”

Haar vader
Na de scheiding blijft Karin’s vader in Suriname en het contact wordt verbroken. Karin ontmoet hem voor het eerst als ze twintig jaar is.
“Hij is de tegenpool van mijn moeder. Het is een mooie man en erg populair; een echte ladykiller. Tot mijn elfde wist ik niet dat hij mijn vader was. Ik dacht dat mijn stiefvader dat was, want ik had zijn achternaam. Dat ik totaal niet op hem leek, zag ik als meisje niet. Hij was een lange, blonde Hollander. Mijn stiefvader maakte ons het leven zuur en gelukkig scheidde mijn moeder van hem. Dus toen mijn moeder vertelde dat hij niet mijn echte vader was, was ik alleen maar opgelucht. Mijn biologische vader wilde ik toen nog niet ontmoeten. Rond mijn achttiende kreeg ik een brief van hem en daarna heb ik hem voor het eerst ontmoet. Ik wilde hem leren kennen, maar hij hoefde geen vader te zijn. De ‘vader’ die ik kende, had het verpest en ik had geen behoefte aan een nieuwe, nog steeds niet. Ik heb genoeg aan mijn moeder.”

Haar naam“Ik heb mijn moeders achternaam. Mijn opa heeft die naam verzonnen en niemand weet wat het betekent. Dat vind ik wel jammer. Moslims nemen de voornaam van de vader als achternaam. Maar volgens Nederlandse regels kon dat niet. Dus toen er een bevolkingsregister werd opgezet en mijn opa zich moest aangeven, verzon hij deze naam. We zijn misschien wel de enige familie Amatmoekrim ter wereld en ik ben er trots op.”

Haar thuis

“Ik houd van Suriname en van Nederland. Ik heb het grootste deel van mijn leven hier gewoond, maar toch voel ik me niet honderd procent thuis. Maar dat voel ik me in Suriname ook niet. Als ik daar uit het vliegtuig stap, de warmte op mijn huid voel en de bomen ruik, ben ik zielsgelukkig. Maar na een paar weken wil ik weer weg. Hun trage manier van leven ben ik niet gewend, ik zou daar niet kunnen wonen. Het is moeilijk uit te leggen. Ik zie mijn gezin als mijn thuis.”

.

Haar moederschap
Het leven van de oma en moeder van Karin wordt gekenmerkt door vele tragedies. Oma Soemi krijgt een miskraam en moet noodgedwongen haar baby afstaan. Karin’s moeder verliest haar moeder als ze zeven jaar is. Dat Karin zelf moeder is, maakt het voor haar mogelijk zich nog beter in te leven in hun gevoelens.
“Sommige gebeurtenissen kon ik inderdaad beter verwoorden. Je moeder verliezen, een miskraam krijgen, een kind moeten afstaan: het zijn vreselijke drama’s. Als ik tijdens het schrijven dacht aan het idee dat er iets met mijn dochter zou gebeuren, werd ik al gek van emoties. Die kon ik weer gebruiken voor mijn boek.
Mijn dochter krijgt een heel andere jeugd dan ik. Het lijkt alsof het heel ver van mij afstaat omdat ik zo totaal anders ben opgegroeid. Hopelijk kan ik haar alles geven wat ze nodig heeft. Ik wil van haar een sterke, intelligente vrouw maken en hoop dat ze ook eigenschappen van mijn vriend meeneemt. Hij is heel sportief en een stuk stoerder dan ik. Het belangrijkste is dat ze uiteindelijk tevreden met zichzelf is.”

Haar werk
“Schrijven is een verdieping van mezelf. Het dwingt me om na te denken over hoe ik iets wil zeggen en het houdt me scherp. Tijdens het schrijven raak ik wel eens gefrustreerd omdat het zo moeilijk is. Met het tweede boek heb ik gemerkt dat schrijven gewoon werk is. Je moet discipline ontwikkelen. Als het een dag niet lekker gaat, lees ik andere boeken om inspiratie op te doen. Ik werk het liefst met mijn laptop in een café, want ik ben graag onder de mensen. Dan zet ik mijn iPod op. Muziek brengt me in een bepaalde stemming en het helpt me om los te komen van de dagelijkse routine. En als ik tijdens het schrijven emotioneel werd omdat sommige gebeurtenissen te heftig waren, zette ik gangsterrap op om weer een beetje bij te komen, haha. Vooral het gedeelte over mijn jeugd maakte veel los. Ik moest leren om afstand te nemen om het te kunnen schrijven, want het deed nog steeds pijn. Maar door ook de vervelende dingen op te schrijven, heb ik alles goed kunnen afsluiten.”

[Uit: Colorfull Magazine, november 2006]

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter