blog | werkgroep caraïbische letteren
Categorie: Werkgroepnieuws

Jaarverslag 2009

Jaarverslag Werkgroep Caraïbische Letteren verenigingsjaar 2008-2009

Het bestuur van de werkgroep Caraïbische Letteren bestond aan het begin van het verenigingsjaar uit Peter Meel (voorzitter), Igma van Putte-de Windt (vice-voorzitter), Michiel van Kempen (penningmeester en secretaris ad-interim), Wieb Broekhuijsen, Carl Haarnack en Annette de Vries (leden). Annette de Vries nam in het najaar van 2008 het secretariaat op zich, om dat in maart 2009 alweer neer te leggen. In het najaar van 2008 traden nog als leden toe Paulette Smit en Ernestine Comvalius, en begin 2009 Noraly Beyer en Joyce Goggin. In de Adviesraad hebben zitting Lilian Gonçalves-Ho Kang You, Henry Habibe, Chila de Haseth, Carel de Haseth, Wim Rutgers, Ruth San A Jong en Wycliff Smith.

Het bestuur kwam tijdens het verslagjaar zes maal bijeen: op 18 februari 2008, 19 maart 2008, 30 juni 2008, 1 september 2008, 12 januari 2009 en 30 maart 2009; daarnaast vonden ter voorbereiding van specifieke activiteiten nog bijeenkomsten en petit comité en kleinere vergaderingen met derden plaats.

De Werkgroep organiseerde in het verslagjaar de volgende activiteiten:

Derek Walcott. Foto © Bert Nienhuis

Cola Debrot-lezing
De eerste Cola Debrot-lezing werd op dinsdag 20 mei 2008 in de aula van de Universiteit van Amsterdam gegeven door Nobelprijswinnaar Derek Walcott. Ca. 250 mensen woonden de lezing bij. Voorafgaand aan de lezing was hem een erediner aangeboden door de Maatschappij in de Amsterdamse Academische Club. Daags ervoor, op 19 mei 2008, gaf de dichter van de Caraïbische Omeros een bijzonder levendige masterclass in het Amsterdamse Cultureel Centrum Spui25 voor een select publiek van voornamelijk jonge Nederlandse schrijvers. Met bijzonder grote openhartigheid sneed Walcott in de masterclass en in de Cola Debrot-lezing hem vertrouwde thema’s aan: de Caraïbische literatuur, zijn controverse met V.S. Naipaul, zijn Omeros en de verhouding tot de westerse literatuur, de opwarming van de aarde, de positie van jonge schrijvers.
Bert Nienhuis maakte een fotoreportage van Walcotts bezoek. Reneé Jansen begeleidde het bezoek van het echtpaar-Walcott aan Nederland, en schreef er een verslag over in Nieuw Letterkundig Magazijn. Walcott heeft zijn reputatie volledig waar gemaakt, waarbij de master class nog uitstak boven de Cola Debrot-lezing. De persbelangstelling voor het bezoek was nogal lauw: er verscheen een interview in NRC Handelsblad en verslagen in Het Parool en Oso.

Kleine bijeenkomsten

Op 29 januari 2009. werd in de grote zaal van de Openbare Bibliotheek Amsterdam (OBA) het Verzameld Werk van Tip Marugg gepresenteerd, en een interviewboek over Marugg, Niemand is een eiland. Het leven van Tip Marugg in gesprekken, van Petra Possel.
De hemel is van korte duur. Verzameld werk van Tip Marugg staat onder redactie van Aart Broek en Wim Rutgers. De beide boeken werden gedoopt (boutismo) door actrice Paulette Smit, met als peter de gevolmachtigde minister van de Nederlandse Antillen, Paul Comenencia, en als meter de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Ank Bijleveld-Schouten. Het podiumprogramma bestond verder uit een optreden van bandoneonspeler Carel Kraayenhoff, de vertoning van een fragment uit de film De indiaan baarde een neger van Sherman de Jesus en een voordracht van Jan Brokken. De presentatie was in handen van Robbert Ammerlaan, directeur van De Bezige Bij.

Op dinsdag 24 februari droegen De Koms oudste zoon Ad en zijn dochter Judith het hele literaire archief van Anton de Kom over aan Michiel van Kempen, hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam en penningmeester van de Werkgroep. In de jaren ’60 was de literaire nalatenschap van Anton de Kom verdwenen: uitgeleend aan Surinaamse studenten in Leiden, nooit teruggekomen. Bijna veertig jaar lang was het een raadsel waar alle papieren gebleven waren. Eind 2008 doken ze weer op.
Het archief wordt gedigitaliseerd en zal op termijn worden overgedragen aan het Nederlands Letterkundig Museum.

Op 29 maart 2009 gaf drs Joe Fortin een lezing in de Openbare Bibliotheek Amsterdam, getiteld: Het Postmodernisme en de hedendaagse ontwikkelingen in de Spaans Caraïbische Letteren’. Hij besprak de laatste literaire stromingen in het Caraïbisch gebied waaronder de post-boom en de neo-barok.

Nog enkele zaken
– Tijdens zijn bezoek aan Curaçao midden januari 2009 heeft Michiel van Kempen contact gemaakt met Jennifer Smit, bestuurslid van de Stichting ArteSwa Curaçao, en publiciste over Antilliaanse kunst en monumenten. Met haar is besproken hoe de Werkgroep het beste invulling kan geven aan het verlenen van opdrachten aan jonge Antilliaanse en Surinaamse kunstenaars tot het vervaardigen van een portret van een Caraibisch schrijver. Deze jaarlijks te verlenen opdrachten zullen leiden tot een reeks portretten, die permanent tentoongesteld kunnen worden. In het voorjaar van 2009 zal Jennifer Smit met een eerste voorstel komen.
– Na verschillende discussierondes heeft de Werkgroep een Beleidsplan gereed.
– De website is uitgebouwd en bij een Belgische server ondergebracht: www.caraibischeletteren.com. Carl Haarnack beheert de website.
– Er is een prachtig logo voor de Werkgroep gemaakt door Rachelle Tjin-A-Djie en Anita van den Berg van Tadberg Design.

w.g.
Michiel van Kempen, secretaris ad-interim
30 maart 2009

Verslag Cola Debrot Lezing Derek Walcott

Cola Debrot-lezing door Nobelprijswinnaar Derek Walcott (Saint Lucia)

door Renée Jansen

Op dinsdag 20 mei 2008 hield Derek Walcott de eerste Cola Debrot-lezing. Renée Jansen, die gedurende zijn bezoek aan Nederland zijn personal assistent was, doet verslag.

 

walcott3

Terwijl Derek Walcott in een rustige kamer achteraf briefjes in zijn Selected Poems steekt bij de gedichten die hij wil gaan voorlezen, stromen in de aula van de Universiteit van Amsterdam de mensen binnen. Dit zal de eerste worden van een reeks tweejaarlijkse Cola Debrot-lezingen (een initiatief van de Werkgroep Caraïbische Letteren van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde), die hun naam te danken hebben aan de Antilliaanse dichter, romancier, toneelschrijver en politicus Cola Debrot. Debrot is vooral bekend geworden om zijn novelle Mijn zuster de Negerin en heeft ook op het gebied van de politiek veel voor de Antillen betekend. Dat de eerste Debrot-lezing zal worden gegeven door de Nobelprijswinnaar die (naast een groot aantal dichtbundels en toneelstukken) het wereldberoemde epos Omeros heeft geschreven, staat bijna garant voor een goede aftrap.

 

diner_walcott_nienhuis

Diner ter ere van Derek Walcott (foto: @ Bert Nienhuis)

 

Er zit dan ook een groot aantal schrijvers uit de West in de zaal, waarvan een deel ook aanwezig was bij het besloten erediner dat vlak ervoor in de Amsterdamse Academische Club voor Walcott is gehouden. Ook grote Nederlandse namen als Nelleke Noordervliet ontbreken niet. Walcott is een begaafd spreker, en het publiek zit dan ook vanaf het begin op het puntje van zijn stoel. Hij opent luchtig, en heeft dan ook al snel de lachers op zijn hand. Walcott wordt echter heel serieus wanneer hij vertelt hoe hij met het personage van Helena (Omeros) een duidelijk doel voor ogen had. Veel donkere vrouwen, zo zegt hij, leven met het gevoel dat zij nooit kunnen concurreren met de schoonheid van een blanke. Helena moest bewijzen dat een zwarte vrouw, net als een blanke, van een totale schoonheid kan zijn. Ze had tot doel het zelfvertrouwen van zwarte vrouwen te versterken.

 

antoine_de_kom_walcott

Antoine de Kom draagt voor uit eigen werk – gadegeslagen door Joyce Goggin en Derek Walcott foto © Bert Nienhuis

 

Al vrij snel gaat Walcott over op het voordragen uit eigen werk (‘I am not going to lecture you, I am going to read’). Het aantal gedichten dat hij voorleest is vrij groot, maar steeds kan je een speld horen vallen. De zaal hangt aan zijn lippen. Na de voordracht is er ruimte voor vragen vanuit het publiek. Bij de masterclass eerder in de week bleek al dat Walcott pas écht goed op gang komt wanneer er vragen worden gesteld. Elke vraag die gesteld werd, beantwoordde hij met een inspirerend betoog. Ook nu is dit het geval, hoewel de vragen zelf niet altijd tot inspirerende antwoorden oproepen (de eerste persoon die naar voren komt, vraagt zich bijvoorbeeld af of Walcott bang is dat de global warming zal leiden tot het verdwijnen van de Caraïbische cultuur).
Walcott vertelt hoe zijn moeder hem altijd heeft gesteund in zijn wens om schrijver te worden. Verder maakt hij duidelijk dat er voor hem eigenlijk niet zoiets bestaat als ‘dichterlijke inspiratie’. Schrijven is altijd werken, zegt hij, en een gedicht komt echt niet aan een touwtje uit de hemel zakken. ‘Refine the craft; don’t wait to be inspired.’ Wanneer de positie van gemarginaliseerde groepen schrijvers aan de orde komt, volgt een vurig betoog over de manier waarop Caraïbische schrijvers van zichzelf kunnen laten horen, en dat de steun van de overheid hierbij nodig is. En niemand, zegt hij, kan zeggen dat de ene taal beter is dan de andere, of meer geschikt voor de literatuur. ‘There’s no such thing as a debased language as long as it communicates!’. Wanneer Walcott vertrekt om te gaan signeren in Boekhandel Athenaeum, waar rijen mensen met hun boeken staan te wachten, laat hij een groep mensen achter die hem zo mogelijk nog meer bewondert dan eerst, en die -ondanks wat Walcott daarover te zeggen zou hebben- boordevol inspiratie zit.

Persoonlijk verslag van het bezoek van Derek Walcott

‘Are you afraid of me? Are you terrified?’ Dat was het eerste dat Derek Walcott tegen mij zei. Ik trok mijn rok nog maar eens recht en antwoordde eerlijk dat dit inderdaad het geval was. Het prachtige boeket dat ik hem vervolgens aanbood, wuifde hij weg. ‘Give it to the lady at the reception, will you..’. Samen met de anderen die waren gekomen om Mr. and Mrs. Walcott (‘No! It’s Sigrid! We’re not married!’) te verwelkomen, gingen we zitten in de lounge van het Ambassade Hotel. Het ongemak dat ik voelde doordat ik niet alleen met Derek Walcott, maar ook met mensen zoals schrijfster Annette de Vries en Lilian Gonçalves van Amnesty International zat te praten, werd versterkt door de kroonluchters aan het plafond, de prachtige stoelen, de originele schilderijen, en het zonder twijfel zeer kostbare aardewerk in de vitrine. Maar ik wist pas écht niet meer waar op mijn stoel ik moest zitten, toen meneer Walcott mij vroeg of ik zijn schema wel tot in de puntjes uit mijn hoofd kende en of ik al een restaurant had gereserveerd voor de volgende dag. ‘Very incompetent’ baste hij toen bleek dat ik niet wist wat zijn kamernummer voor die nacht zou zijn. En ook al drukte Michiel van Kempen me later op het hart dat het in feite een heel aardige man was, en zei Annette de Vries (die eigenlijk helemaal niet zo heel intimiderend bleek) dat ik me er maar niets van aan moest trekken, het mocht niet baten.

Thuisgekomen begon ik koortsachtig nog wat extra recensies over zijn werk door te nemen (stel dat hij me daarover ook zou overhoren?), en de volgende dag gierden de zenuwen door me heen toen ik naar het hotel fietste om meneer Walcott op te halen voor de persconferentie. Tot overmaat van ramp kwam de man alléén naar beneden, zonder zijn sympathieke partner!
‘Do you really think you’re the first thing I want to see in the morning?’ was zijn begroeting, maar nu lachte hij er bemoedigend bij. Tijdens de persconferentie vroeg hij mij tot mijn grote verbazing of ik alsjeblieft mee wilde lopen met hem en de fotograaf en of ik erbij wilde zijn tijdens zijn interview. Toen hij na afloop onomwonden commentaar op de interviewer gaf, en ik een schaterlach niet kon bedwingen, was het ijs gebroken. Derek bleef me af en toe op de proef stellen (‘Show me where the nearest bookstore is. Is it far?’ ‘Its right there at the corner, Sir.’ ‘Derek. It’s Derek! And I told you to show me where it was, not to give me directions!’), maar ik begreep nu dat ik dat niet al te serieus moest nemen. Even later zaten we bij café Esprit koffie te drinken (‘What? Trendy? You don’t want to be seen in there with an old guy?’). Derek, die met alle bedienden een praatje maakte, nam één hap van zijn broodje, om het vervolgens in te laten pakken: ‘You take it home, Renée. Jezus, how do they expect a man to have a proper lunch after eating this?’ En die behoorlijke lunch, die kwam er. Een uur later zat ik samen met Derek, Sigrid en Michiel verse pasta te eten in de bibliotheek van het Ambassade Hotel, waar alle boeken in de kast (ik zag in de gauwigheid namen als Salman Rushdie staan) gesigneerd waren. Ik kneep mezelf stiekem even in mijn arm om me ervan te overtuigen dat dit écht een Nobelprijswinnaar was met wie ik zo casual zat te eten en te praten.
Dit gevoel werd versterkt toen ik bij de masterclass die Derek gaf Abdelkader Benali en Tommy Wieringa zag zitten. Walcott wilde per se dat ik vooraan zat. Er werden steeds vragen gesteld vanuit het publiek, waar hij antwoord op gaf. Het was erg indrukwekkend om te horen hoe hij op een (helaas niet altijd even indrukwekkende) vraag kon reageren met een minutenlange redevoering. Het was niet alleen zijn charisma en talent voor redevoering waardoor iedereen op het puntje van zijn stoel zat. De manier waarop hij over literatuur sprak, was buitengewoon inspirerend. Hij gaf aan dat hij, door zoiets universeels als het werk van Homeros voor de uitwerking van Caraïbische thematiek te gebruiken, de gemarginaliseerde Caraïben als het ware universeel had proberen te maken en er zo ruimte voor had willen creëren binnen het discours. ‘Mimicry’ in de context van gekoloniseerde auteurs was niet alleen maar een belediging. Het kon ook iets positiefs zijn. Iedereen heeft voorbeelden, zo zei hij. Je kunt de ideeën van een ander opnieuw vormen, er iets mee doen. ‘Great artists don’t have the time to be original’ zei hij zelfs. Dat er met voorbeelden iets waardevols kan worden gedaan, en er door middel van literatuur een stem kan worden gegeven aan een minderheid, dat zijn natuurlijk hoopvolle berichten voor schrijvers, critici en literatuurwetenschappers. De bewondering in de zaal was te voelen en toen ik tijdens de signeersessie naast hem zat (‘sit here darling, sit here please’), merkte ik pas echt hoe groot zijn aanzien was binnen de literatuurwereld. Daarna, toen we met een groepje mensen in een Indiaas restaurant gingen eten (alle vervoer gebeurde uiteraard met een taxi), kwam ik erachter dat schrijvers ook gewoon mensen zijn, met wie je zelfs best goed kan praten. Ik kneep mezelf nog maar eens in mijn arm toen ik met Antoine de Kom zat te praten over het verschil in schrijfprocessen bij proza en poëzie.
De volgende dag ben ik de hele dag alleen met Derek en Sigrid opgetrokken. Dat was bijzonder leuk, aangezien beiden spraakzaam zijn, met een typische schrijversblik naar dingen kijken en een geweldig gevoel voor humor hebben. Voor het eerst in mijn leven zat ik op een rondvaartboot (en ja, dat is best leuk!) en at ik in Hotel de l’Europe. Derek was helemaal weg van Amsterdam en zei dat hij nog nooit een stad had gezien die zo elegant was. Misschien zou hij er zelfs wel wat van zijn schilderijen gaan exposeren, volgend jaar. Die middag was een erediner in de Amsterdamse Academische Club, waar met name schrijvers, acteurs en critici aanwezig waren die iets met de Caraïben te maken hadden. Nu begonnen de zenuwen toch wel weer even op te spelen, zeker toen ik naast mijn menukaart die van Tommy Wieringa zag liggen. Hij bleek gelukkig een erg aardige kerel en niet te beroerd om even met een blozende studente van 19 te kletsen. Ik was erg onder de indruk van de voordracht van Antoine de Kom en van Felix Burleson en Paulette Smit, die een fragment speelden uit Walcotts toneelstuk Viva Detroit!.

De Cola Debrotlezing die volgde in de aula van de Universiteit van Amsterdam was opnieuw bijzonder. Derek vertelde eerst in het kort iets over zijn werk. Zo kwam ik erachter dat hij met het personage van Helena uit Omeros als doel had gehad de mensen te laten zien dat ook een zwarte vrouw van een totale schoonheid kon zijn. Vervolgens las hij een groot aantal gedichten voor. Iedereen was hierdoor erg geraakt, en het was dan ook enigszins ontnuchterend toen de eerste vraag uit het publiek de volgende was: ‘Well, Sir, regarding the problem of the global warming and the rising of the sea, are you afraid St. Lucia will disappear? Are you afraid your culture will vanish before your eyes?’. Op de een of andere manier slaagde hij erin zelfs hierop een serieus antwoord te geven, en gelukkig werden de vragen daarna iets minder tenenkrommend. Na – wat mij betreft meteen gevleugelde – uitspraken te hebben gedaan als ‘There’s no such thing as a debased language as long as it communicates’, en: ‘refine the craft; don’t wait to be inspired’, gingen we naar de Athenaeum Boekhandel voor een signeersessie. Hoewel Derek erg moe was, slaagde hij er toch nog in te lachen tegen de jongen van de global warming-vraag (die hem overigens begroette met: ‘long time no see’) en grapjes tegen mij te maken.

Woensdag, de laatste dag van de Walcotts in Amsterdam, had ik de eer om een storyboard te mogen maken voor het toneelstuk dat hij dit najaar in Londen gaat regisseren. In de lounge van het Ambassade Hotel, waar ik nu enigszins aan was gewend, zat ik druk te knippen en te plakken terwijl Walcott naast mij aan zijn nieuwste gedicht werkte. Toen hij mij even later vroeg om het voor hem uit te typen, voelde ik me erg speciaal (ook aangezien het personeel van het hotel, dat nu wist dat ik Dereks personal assistent was, alles deed om het me naar mijn zin te maken). Op het moment dat ik, door mijn opkomende tranen heen omdat ik het gedicht zo ontroerend vond, ‘the clear grey eyes of Renée’ tegenkwam, viel ik welhaast van mijn stoel. Ik ben hem meteen gaan vragen of het een grapje was. Hij zei van niet. ‘You’re such a joy, Renée’. Dat vond ik nou precies ook van hem. En van de tijd die ik had doorgebracht met hem en Sigrid. Ze lieten me duidelijk merken dat zij ook blij waren geweest met mijn gezelschap. Wie had dat op de dag van hun aankomst gedacht?

Toen we in de taxi naar Schiphol zaten, werd ik wagenziek. Terwijl Sigrid mij een plastic tasje gaf en Derek zei ‘Try to puke Renee, try to puke’, bedacht ik me opeens weer dat het de alom aanbeden Nobelprijswinnaar was die dit tegen me zei en moest ik ondanks mijn misselijkheid vreselijk lachen. Op het moment dat Derek en Sigrid door de douane zouden gaan, moest ik toch even een traantje wegpinken. Wat een geweldige paar dagen waren het geweest, en daar gingen ze alweer. Geroerd liep ik weg. – Gelukkig bedacht ik me net op tijd dat het manuscript van het gedicht met mijn naam erin, dat ik had mogen houden, nog aan de kar van Derek hing. Totaal ontnuchterd (als mensen eens wisten dat ik dat gedicht bijna was vergeten) rende ik op mijn torenhoge hakken dwars over het vliegveld terug naar de douane. Ze stonden er nog. Nadat ik me ervan had verzekerd dat ik nu écht alles had, gaf ik Derek en Sigrid nog een laatste zoen. ‘Come visit my play in London, Renée. Or visit us in St. Lucia’. Dat was het dan. Daar gaan ze, op naar Jamaica. Op naar de volgende persconferentie, het volgende literaire festival, de volgende signeersessie. Op naar, waarschijnlijk, de volgende personal assistent. Misschien doe ík het wel. Ga ik The burial at Thebes zien in Londen. Wie weet tot ziens.

Jaarverslag 2008

JAARVERSLAG WERKGROEP CARAÏBISCHE LETTEREN VERENIGINGSJAAR 2007-2008

Het bestuur van de werkgroep Caraïbische Letteren bestond aan het begin van het verenigingsjaar uit Lilian Gonçalves-Ho Kang You (voorzitter), Peter Meel (vice-voorzitter), Maite de Haseth (secretaris), Michiel van Kempen (penningmeester) en de leden Igma van Putte-de Windt, Annette de Vries en Henry Habibe. In de tweede helft van 2007 traden nog toe Carl Haarnack (econoom, antiquaar en historicus) en Wieb Broekhuijsen (directeur van het KIT Theater).

In februari 2008 traden de leden Gonçalves-Ho Kang You en De Haseth af wegens drukke werkzaamheden. De Werkgroep zal hun enthousiasmerende inbreng missen. Herschikking van het bestuur leidde tot de volgende verdeling van functies: Peter Meel (voorzitter), Igma van Putte-de Windt (vice-voorzitter), Michiel van Kempen (penningmeester en secretaris ad-interim), Wieb Broekhuijsen, Carl Haarnack en Annette de Vries (leden). Tevens werd besloten tot het instellen van een Adviesraad, waar mevrouw Lilian Gonçalves-Ho Kang You en Henry Habibe deel van uitmaken. Binnen afzienbare tijd wordt beslist over toetreding van nieuwe leden voor zowel Bestuur als Adviesraad.

Het bestuur kwam tijdens het verslagjaar vijf maal bijeen om het beleidsplan bij te stellen en activiteiten voor te bereiden: op 8 mei 2007, 19 juni 2007, 18 september 2007, 18 februari 2008 en 19 maart 2008; daarnaast vonden ter voorbereiding van specifieke activiteiten nog bijeenkomsten en petit comité en kleinere vergaderingen met derden plaats.

 

Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

De Werkgroep organiseerde in het verslagjaar de volgende activiteiten:

Caraïbische Letterendag
De Werkgroep Caraïbische Letteren werd publiekelijk gelanceerd op zondag 11 november 2007 met een Letterenmiddag in de Hella Haassezaal van de gloednieuwe Openbare Bibliotheek in Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers aanwezig, zodat de zaal meer dan vol was (een kleine groep moest de toegang geweigerd worden). Het publiek bestond uit de traditioneel in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, Olga Orman, Quito Nicolaas, Myra Romer en Carla Bogaards hebben deze middag acte de présence gegeven.

 

quito nicolaas3

Quito Nicolaas

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, de Openbare Bibliotheek Amsterdam en een subsidie van het Lira Fonds. Werkgroepslid Annette de Vries heeft zich voor deze middag bijzonder ingespannen.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. Schrijfster Diana Lebacs en criticus Wim Rutgers waren zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen.
Als ceremoniemeester trad op Carl Haarnack. Daar de voorzitter van de werkgroep wegens uitlandigheid verhinderd was, verwelkomde Igma van Putte-de Windt het publiek. Zij zette de doelstellingen en komende activiteiten van de Werkgroep uiteen.
Hierna volgde een voordracht door dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam: ‘Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007.’ Hij plaatste een aantal kritische noten bij het literatuurbedrijf rond de letteren uit de genoemde gebieden, maar liet telkens ook zien hoezeer er uitzonderlijke dingen gebeuren. Hij stelde dat de West-Indische literatuur niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen.
Dr. Wim Rutgers, bijzonder hoogleraar Antilliaanse literatuur aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen en literair criticus gaf ‘De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba.’ Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, Cola Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, etc., de geschreven poëzie is echter voornamelijk gelegenheidspoëzie. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.
Denis Henríquez, in Nederland wonend Arubaans auteur van toneel en van de romans Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999), gaf een voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind. Hij besprak over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Debrot, Marugg, Van Leeuwen en Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekendpelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren; in Dubbelspel tenslotte lopen de frustratie en de haat van de zwarte bevolking uit op moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Antoine de Kom, Nederlands dichter met Surinaamse wortels, is de auteur van de dichtbundels Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Hij las droeg het lange, epische gedicht ‘De .’ (De punt) voor, waarin de geschiedenis van de Nederlandse West voorbijkomt. Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Diana Lebacs, Antilliaans auteur van onder meer van het succesrijke jeugdboek Sherry: het begin van een begin (1971) en de roman De langste maand (1994), legde in haar voordracht de link met het thema van het Black Magic Woman-festival: ‘Dochters en vaders’, met het voorlezen van een op haar geboorte-eiland Bonaire bekend verhaal over een Indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is, verandert in een zeemeermin.
Na een kort slotwoord van Carl Haarnack kregen alle aanwezigen een exemplaar mee van een bibliofiele, genummerde editie van het gedicht van de Surinaamse dichter Bernardo Ashetu, getiteld Indiaans, speciaal bij deze gelegenheid gedrukt.
De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel
Radio Nederland Wereldomroep als enkele andere media hebben van de middag verslag gedaan. De Ware Tijd in Suriname kwam met een nogal zuur commentaar dat het hier wederom zou gaan om een activiteit in Nederland waar de gebieden in het Caraïbisch gebied buiten stonden – blijkbaar was het de verslaggeefster ontgaan dat er twee gasten uit het gebied waren, en dat de Werkgroep ook corresponderende leden ter plaatse heeft.

Onderscheiding
De Werkgroep heeft al vroeg in 2007 bij de Surinaamse overheid een verzoek ingediend om een dichter van naam, rijp van jaren, een onderscheiding toe te kennen. Bevestiging van de aanvrage bereikte de Werkgroep, maar zowel voor als na 25 november 2007 – de nationale feestdag waarop onderscheidingen worden uitgereikt – bleef het denderend stil vanuit Paramaribo.

Rudolf van Lier-lezing
Op vrijdag 8 februari 2008 vond in de Lorentz-zaal van het Kamerlingh Onnes-gebouw van de Universiteit Leiden de eerste uit de reeks Rudolf van Lier-lezingen plaats. De reeks kende al enkele edities in de jaren ’90, maar is nu nieuw leven ingeblazen. De tweejaarlijks te houden lezing is vernoemd naar de befaamde historicus, socioloog en dichter Rudolf van Lier (1914-1987), hoogleraar te Wageningen en Leiden. De reeks wil intellectueel uitdagende betogen van sociaal-historische aard brengen.
Bij afwezigheid van de voorzitter heette dr. Peter Meel de aanwezigen welkom. Ook nu was er een ruime opkomst van circa 130 mensen, een naar herkomst zeer gemêleerd publiek, in leeftijd variërend van 10 tot 93 jaar.
Deze eerste lezing was getiteld ‘De pluralisering van Suriname’ en werd gegeven door een voormalige student van prof. van Lier, Ruben Gowricharn, hoogleraar Multiculturele Cohesie en Transnationale Vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. In een historisch-sociologisch overzicht van de immigratie van de hindostanen in Suriname van 1873 tot 1917 (en met latere uitlopers) analyseerde hij de betekenis van etniciteit in de vorming van de hindostaanse groep als deel van de nationale bevolking. De etnische banden hebben volgens Gowricharn in sterke mate bijgedragen aan het succes van de groep. Nederland kan van Suriname leren hoe etnische verzuiling een positief-opbouwende kracht in een samenleving kan zijn.
Als referent fungeerde dr. Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden en directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV). In zijn betoog plaatste hij kritische kanttekeningen bij het succesverhaal van Gowricharn en hij probeerde aan te tonen dat diens analyse niet zoals Gowricharn beweerde in het concept van Van Liers plurale samenleving past. In het pittige debat dat volgde betoonden beide hoogleraren zich scherpzinnige debaters. Onder leiding van Peter Meel mocht vervolgens ook de zaal in discussie gaan met de inleider en de referent. Etniciteit blijkt – vooral ook onder oudere Nederlandse West-gangers – veel stof tot discussie te geven. Na afloop kon een vrolijke borrel de dorstige kelen laven en de ruim aangevoerde Surinaamse fiadu- en boyo-cake gingen erin als… ja, als koek.
De bijeenkomst werd door de pers ruim verslagen met interviews vooraf met Gowricharn en uitvoerige verslagen in zowel NRC Handelsblad (12 februari 2008) als Radio Nederland Wereldomroep en NOS Zorg en Hoop (zie http://www.arts.leidenuniv.nl/history/vanlierlezing/media_1.jsp). De eerste Van Lier-lezing kon plaatsvinden dankzij subsidies van het Leids Universiteitsfonds, de Faculteit der Letteren, het Onderzoeksinstituut Geschiedenis en het Departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie van de Universiteit Leiden, en dankzij de inzet van medewerkers van het Onderzoeksinstituut Geschiedenis.

Cola Debrot-lezing
Eveneens om de twee jaar organiseert de Werkgroep een lezing onder de naam Cola Debrot-lezing. Deze vindt plaats in Amsterdam. Deze reeks lezingen is literair van aard en beoogt prikkelende betogen te brengen waarbij de spreker een Caraïbisch onderwerp bespreekt en daarbij niet schuwt de grenzen van de disciplines te overschrijden. De Werkgroep prijst zich gelukkig dat Nobelprijswinnaar Derek Walcott zich bereid heeft verklaard op 20 mei 2008 de eerste Debrot-lezing uit te spreken in de aula van de Universiteit van Amsterdam. Op 19 mei 2008 zal de dichter van de Caraïbische Omeros bovendien een masterclass geven voor een select publiek. Bij de afsluiting van deze kopij kunnen nog geen nadere details vermeld worden.

Tenslotte nog enkele punten:

– De Werkgroep ziet af van het instellen van een Literaire Prijsvraag, aangezien deze vermoedelijk qua doelstelling te dicht in de buurt zou komen van de bestaande Kwakoe Literatuurprijsvraag.
– Tot op heden heeft de Werkgroep zich toegelegd op manifestaties die organisatorisch veel tijd en energie van de Bestuursleden vergen. Verkend wordt hoe ook kleinere activiteiten onder auspiciën van de Werkgroep kunnen worden voorbereid, die flexibeler en zonder veel organisatorische last kunnen inspelen op actuele zaken die zich voordoen (bijvoorbeeld het bezoek van Caraïbische auteurs aan Nederland, het verschijnen van een nieuw boek, het overlijden van een auteur). Gedacht wordt aan samenwerking met de Openbare Bibliotheek Amsterdam.
– Het grote debat dat in het vorige Jaarverslag als optie voor de eerste activiteit van de Werkgroep werd genoemd, is niet van de baan, maar vereist scherpstelling van het beleidsplan en een zeer goed doordachte planning om de benodigde financiële middelen bij elkaar te krijgen. De tot nu toe gepolste fondsen staan niet onwelwillend tegenover het plan, dat mogelijk in het najaar van 2008 of voorjaar van 2009 voortgang zal vinden.
– Carl Haarnack zal zich inspannen om een eigen website voor de Werkgroep op te zetten.
– Ontwerpbureau Tadberg Design in Laren heeft zich bereid verklaard tegen een symbolisch (uiterst laag) bedrag een logo voor de Werkgroep te ontwerpen.
– Er is een bankrekening geopend bij de Postbank: gironummer 3027698 t.n.v. de Werkgroep Caraïbische Letteren, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.
– De Werkgroep heeft een nieuw emailadres: Werkgroepcarlet@gmail.com.

w.g.
Michiel van Kempen, secretaris ad-interim
14 maart 2008

Verslag eerste Caraïbische Letterendag

1E CARAIBISCHE LETTERENDAG

Op 11 november 2007 vond de eerste activiteit van de Werkgroep Caraïbische letteren plaats in de Hella Haassezaal van de Openbare Bibliotheek te Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers, zodat de zaal meer dan vol was. Een kleine groep, ca. 12 mensen, moest de toegang geweigerd worden.

 

Lancering1

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, in het bijzonder door de samenwerking met Maureen Healy, de artistiek leider van het BMW festival. Ook het team van het OBA, onder leiding van mw. M. Troelstra, en de subsidie van het Lira Fonds hebben ertoe bijgedragen dat deze middag gerealiseerd kon worden.

Het publiek bestond uit in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek dat op het BMW festival afkwam. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, hebben deze middag acte de présence gegeven.

De marketing is deels via het BMW festival vorm gegeven, via mailingbestanden van de werkgroep en een flyer die ook opgenomen werd in de Nieuwsbrief van het kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen. Ook in verschillende radioprogramma’ s voor Surinamers en Antillianen en Arubanen in Nederland is aandacht besteed aan de letterenmiddag.

 

Lancering3

De werkgroep bestaat uit: voozitter: Lilian Gonçalves-Ho Kang You; vicevoorzitter: Peter Meel; secretaris: Maite de Haseth; penningmeester: Michiel van Kempen; overige leden: Annette de Vries, Carl Haarnack, Henry Habibe en Igma van Putte-de Windt.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. De heer Rutgers en Diana Lebacs zijn zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen. De programmaonderdelen, die door Carl Haarnack werden aangekondigd, waren:

Welkomstwoord; daar de voorzitter van de werkgroep mw. Lilian Gonçalves-Ho Kang You verhinderd was, is het welkomstwoord uitgesproken door mw. Igma van Putte-de Windt. De doelstellingen van de werkgroep werden uiteengezet en die van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waar de werkgroep een onderdeel van is. Enkele van de te ontplooien activiteiten werden vermeld: twee lezingenreeksen op jaarlijkse grondslag, nl. de Rudolf van Lier-lezingen, met het accent op sociaal-historische en culturele onderwerpen en de Colá Debrot-lezingen die literair georiënteerd zullen zijn. Voorts een jaarlijkse letterenbijeenkomst met debat en voordracht.

Voordracht door Dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, met als thema: Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007. Hij stelde dat de literatuur uit genoemde gebieden niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk, volgens hem niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen. Van Kempen verraste het publiek door het een bibliofiele editie van het gedicht van Bernardo Ashetu (Suriname) Indiaans aan het einde van zijn voordracht aan te bieden.

Voordracht door Dr. Wim Rutgers, hoogleraar aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen, literair criticus en kenner van de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba met als thema: De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, nl. Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, vanuit bomen etc., echter de geschreven poëzie is vnl. gelegenheidspoëzie. De W.C.L. zal zich vnl. op de eilanden moeten richten wil men een goed beeld krijgen van de literaire productie aldaar. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.

Denis Henríquez, Arubaans auteur. Hij publiceerde: Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999). Hij week af van de oorspronkelijke opzet en las niet voor uit eigen werk, maar sprak in zijn voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van leeuwen en Frank Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekend Pelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren. In Dubbelspel tenslotte barsten de frustratie en de haat van de zwarte bevolking van binnenuit in moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.

Antoine de Kom, Surinaams dichter, heeft uit De punt, dat binnenkort gepubliceerd wordt, voorgelezen. Van hem verschenen o.m. de volgende dichtbundels: Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe. Diana Lebacs, Antilliaans auteur. Zij publiceerde o.a.: Sherry: het begin van een begin (1971), De langste maand (1994). In haar voordracht legde zij de link met het thema van het Black Magic Woman festival: Dochters en vaders, met het voorlezen van een op haar eiland Bonaire bekend verhaal over een indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is verandert in een zeemeermin. Slot.
Met een kort slotwoord bedankte Carl Haarnack alle bezoekers en medewerkers voor hun bijdrage aan deze letterenmiddag en overhandigde alle sprekers een boeket bloemen.

De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel van de bezoekers als van de medewerkers aan deze middag.

__________________________________________________________________________________________

Tekst uitgesproken door Michiel van Kempen op de eerste Caraïbische Letterendag, 25 november 2007

Michiel van Kempen

Tien stellingen over Nederlands-Caraïbische letteren

Als ik in België spreek over ‘Suriname’ is er niet zelden verwarring over de naam en knikt men aanmoedigend, omdat men denkt dat ik het over Sumatra heb. In Franstalig België denkt men bij ‘Les Antilles néerlandaises’ direct aan La Réunion, de beter geïnformeerden aan Guadeloupe of Martinique, maar het licht gaat pas aan als ik opmerk dat het land opzij van la Guyane française ligt. Zo erg is het in Nederland niet, maar ook in Nederland is de literatuur van Suriname en de Antillen nog weinig bekend. Toen ik bij gelegenheid van de CPNB-actie rond Dubbelspel van Frank Martinus Arion op tournee was in Oost-Nederland, bleek mij dat slechts heel weinig namen uit de Surinaamse en Antilliaanse hoek tot daar zijn doorgedrongen. Tekenend is ook wat er gebeurde toen een bibliotheek in de buurt van Amersfoort voor het slotdiner van de CPBNB-actie Arion zelf niet meer kon krijgen; de dienstdoende bibliothecaris vraag daarop: ‘Maar hebt u dan geen andere zwarte schrijver voor ons?’
Toen de Leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 gevraagd werd een canon van Nederlandstalige auteurs op te stellen, kwam er een lijst van 108 auteurs tot stand, niet één echter kwam uit het Caraïbisch gebied. Beter deden de Caraïbiërs het op een lijst van 100 dode schrijvers, opgesteld in 2007 door het Nederlands Letterkundig Museum: op nr. 79 stond Cola Debrot, direct gevolgd door Albert Helman, en met nr. 99 werd het gebied met Hans Faverey ook nog enigszins vertegenwoordigd.
Bij de Publiekskeuze van het Beste Nederlandstalige boek aller tijden, in 2007 georganiseerd door de NPS en NRC Handelsblad verscheen op plaats nr. 1. Harry Mulisch met De ontdekking van de hemel, op plaats 2 opmerkelijk genoeg Kader Abdolah met Het huis van de moskee, en op 3. Multatuli met de Max Havelaar. Maar op die publiekslijst stonden ook vijf Caraïbische boeken:

Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker?
Albert Helman, De stille plantage
Astrid Roemer, Lijken op liefde
Frank Martinus Arion, Dubbelspel
Tip Marugg, De morgen loeit weer aan

Wat zijn nu de problemen waarmee Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse auteurs kampen – en dan heb ik vooral over de situatie in Nederland? Wat zijn de factoren die maken dat ze zo weinig zichtbaar zijn in het literaire bedrijf in Nederland? Ik noem er kort een tiental en kom er later op terug:

1. Niemand schrijft met opzet een slecht boek, dat is zeker waar. Maar de meeste boeken van Surinaamse en Antilliaanse origine zijn beneden de maat.
2. De oorzaak hiervan is: de auteurs uit het Caraïbisch gebied zijn weinig zelfkritisch. Er zijn dichters die zo beroerd schrijven dat je als lezer de indruk zou kunnen krijgen dat het om bewuste taalexperimenten gaat.
3. De vertaling van de Caraïbische werkelijkheid naar een publiek dat weinig van die werkelijkheid af weet, lukt niet.
4. Gevolg van het voorgaande; de auteur belandt tussen twee publieken in: met zijn taal en zijn werkelijkheidsrepresentatie vervreemdt hij zich van zijn eigen achterban, terwijl er nauwelijks een nieuw publiek gecreëerd wordt. Alleen de smalle culturele elite die exact op dezelfde golflengte zit – de beter opgeleide lezers van Surinaamse en Antilliaanse afkomst – brengen waardering op voor het werk. Het klassieke voorbeeld is Edgar Cairo die met zijn ‘Cairojaans’ zijn eigen variant van het Surinaams-Nederlands schiep, een taalvariant die echter door veel Surinamers verworpen werd als te aanstellerig en te creatief, een taal waarvan de Nederlandse, witte lezers de lol niet konden inzien, omdat ze noch de verwijzingen naar het Surinaamse straatleven, noch het spelen met het Sranan konden vatten.
5. Dichters schrijven bij voorkeur in hun moedertaal; de belangstelling voor poëzie in bijvoorbeeld het Papiamentu of het Sranan (ook met vertaling) is in allochtone bejaardencentra welwillend, bij Caraïbische culturele manifestaties matig en wat groter naarmate er meer familieleden van de dichter in de zaal zitten, en bij Nederlandse uitgevers 0,0.
6. Televisie en radio houden van mediagenieke types als Anil Ramdas, Jörgen Raymann en Tommy Wieringa, en zelfs Nederlands bekendste presentatoren Pauw en Witteman halen liever een onverstaanbare rapster uit de Bijlmer voor de buis, dan een serieus dichter.
7. Nederlandse critici zijn behoudzuchtig en gemakzuchtig in hun keuze. Ze weten dat ze de meeste lezers vinden met recensies van boeken van bekende schrijvers, recensies over het selecte aantal boeken dat in grote stapels ligt bij de zichzelf boekhandel noemende keten van de bekende literaire prijs. Als over de Vlaamse topauteur Dimitri Verhulst in Nederland al geklaagd wordt dat hij zoveel ‘archaïsmen’ gebruikt, dan kan men zich voorstellen, dat de critici al helemaal geen zin hebben om zich te verdiepen in de culturele achtergrond van de Caraïbische literatuur.
8. Veel Caraïbische auteurs worden gepubliceerd door uitgeverijen die niet de financiële armslag hebben om hun auteurs goed ‘in de markt te zetten’, zoals dat tegenwoordig heet.
9. Bij gebrek aan een breed aanbod, halen de grote literatuurfestivals rijp en groen uit Suriname en de Antillen. Dat werkt voor de naam van de Caraïbische literatuur in het algemeen slecht; de echt goede auteurs hebben daar last van.
10. En tenslotte: de Nederlands-Caraïbische literatuur is te lokaal gericht, te klein, of om te spreken in de woorden van de bekende vertaler, winnaar van de Martinus Nijhoffprijs en redacteur van het tijdschrift De tweede ronde Peter Verstegen: ‘Die literatuur, dat is toch net zoiets als de literatuur van Luxemburg?’ Bovendien: Nederlandse lezers houden niet van maatschappelijk geëngageerde literatuur, ze zijn – excuseer mijn academisch taalgebruik – het gezanik over de slavernij beu en willen niet langer geconfronteerd worden met hun eigen groezelige geschiedenis.

Laat ik diezelfde factoren nog eens de revue passeren, en ze van een andere kant bezien:
1. Evenmin als het Nederlandse boekenaanbod, is de kwaliteit van boeken uit Suriname en de Antillen gelijkmatig, maar het is onvoorstelbaar dat bij de nog zo jonge traditie van het geschreven woord, al zoveel boeken zijn gepubliceerd die mee kunnen op het eerste plan, denk maar aan Dubbelspel, De morgen loeit weer aan, of Geniale anarchie van Boeli van Leeuwen, of meer recentelijk de essaybundels van Anil Ramdas of de poëziebundels van Antoine de Kom.
2. Er zijn auteurs die zo kritisch zijn op hun eigen werk, en die hun eigen niveau zo continu afspiegelen aan dat van de beste internationale schrijvers, dat zij nooit of maar heel mondjesmaat tot publiceren komen. Maar er is ook een hele schrijversgeneratie opgestaan die heeft gezorgd voor meer romans sinds het jaar 2000 dan alle romans uit Suriname en de Antillen daarvóór.
3. Er zijn schrijvers die hun land van herkomst helder in beeld brengen voor lezers uit welk land dan ook, en dat grandioos en verbeeldingsrijk doen. Om maar een voorbeeld te noemen: enkele van de verhalen uit de bundel Waarover we niet moeten praten; Nieuwe Surinaamse en Antilliaanse verhalen verdienen een plaats in een bloemlezing met het beste korte Nederlandstalige proza van 2006.
4. Met behoud van het taaleigen is het wel degelijk mogelijk om een groot publiek te bereiken, vooropgesteld dat een auteur ook bereid is om met zijn publiek rekening te houden. Met poëzie geschreven in Chinese karakters verovert men nu eenmaal niet de Nederlandse markt, al is die poëzie misschien ook van wereldniveau.
5. Misschien wel het meest authentieke van de literatuur van Suriname en de Antillen is neergelegd in poëzie. Alle grote literatuur kan ook groots vertaald worden. Het probleem is dat de gedichten van een Pierre Lauffer of een Trefossa zo idiomatisch gebonden zijn aan de taal, dat pas zeer recent de eerste geslaagde vertalingen van hun poëzie zijn verschenen. Zij hebben niet de kans gehad enige reputatie te verwerven buiten hun land van herkomst, zodat de namen Trefossa en Lauffer nog altijd volstrekt onbekend zijn bij het Nederlandse poëziepubliek.
6. Natuurlijk zetten televisie en radio altijd in op mediagenieke types. Het zijn nu eenmaal massamedia, gedicteerd door de kijk- en luistercijfers. De media en ook de hele literaire infrastructuur van uitgeverij en boekhandel kan nu eenmaal alleen bestaan bij gratie van de grote successen. De veelverkopende schrijvers dragen de weinigverkopende auteurs. Maar goed toegankelijke dichters als Gerrit Komrij, Jean-Pierre Rawie en Drs P. halen wel degelijk de publiciteit en verkopen grote aantallen van hun dichtbundels. De dichter of schrijver die nooit water bij de wijn doet heeft per definitie gelijk, maar neemt het risico altijd in de kille ijlte van de Parnassus te blijven zitten.
7. Er valt altijd wel wat te jeremiëren, maar Nederlandse critici pikken bij tijd en wijle zeker wel boeken uit de grote stapel, uit nieuwsgierigheid naar andere literatuur. Van het prozadebuut van Denis Henriquez, Zuidstraat, telde ik maar liefst 18 recensies. Het debuut van Marylin Simons, Koorddansers, werd binnen een week na verschijnen kritisch maar welwillend besproken in NRC Handelsblad, en hetzelfde geldt voor Myra Römers, Verhalen van Fita, dat werd gerecenseerd in Vrij Nederland. Alle poëzie wordt in Nederland mondjesmaat besproken, maar daar zit Antoine de Kom dan wel met regelmaat bij.
8. De geschiedenis bewijst dat ook kleine uitgeverijen mooie successen kunnen boeken: Boeli van Leeuwen is een Knipscheer-auteur die meetelt in Nederland, Erich Zielinski’s prachtige roman De Engelenbron vond direct literaire erkenning en Cynthia Mc Leod werd bij Conserve een doorslaand succes. Bovendien zijn er ook altijd auteurs geweest die wel bij de grote uitgeverijen zaten – Albert Helman bij Nijgh & Van Ditmar, Cola Debrot bij De Bezige Bij, Diana Lebacs bij de belangrijke uitgeverij voor jeugdliteratuur Leopold – wat overigens natuurlijk nog geen garantie is voor ‘automatisch’ succes. De openheid bij de grote uitgeverijen naar Caraïbische auteurs is nu groter dan ooit – mede dankzij het jarenlang stug doorgaan van uitgeven door bijvoorbeeld In de Knipscheer. Zo zijn Tessa Leuwsha en Jules de Palm, Ellen Ombre en Denis Henriquez, en nog zeer recent Henna Goudzand, Marylin Simons en Aliefka Bijlsma terechtgekomen bij grote uitgeverijen.
9. Inderdaad zouden de grote festivals terughoudender moeten zijn om jong, aankomend talent voor de leeuwen te gooien, soms zelfs mensen die nog niet eens aan hun eerste boek toe zijn. Maar opvallend is wel dat de mindere goden het dankzij een opmerkelijke voordracht vaak veel beter doen dat de zgn. Grote Caraïbische Namen. En hoe je het ook wendt of keert; de constante aanwezigheid van Caraïbische auteurs op de festivals, heeft zeker veel bijgedragen aan het bewustzijn dat er naast een cultuur van de Oost ook een cultuur van de West bestaat.
10. Zo ‘t het publiek in Nederland ooit is gaan dagen, dat de koloniale geschiedenis van het Nederlandse rijk er misschien heel anders heeft uitgezien dan men lang dacht, dan is het nu. Er groeit ongetwijfeld een nieuwsgierigheid naar literaire teksten die die geschiedenis verbeelden, zoals ook het succes van een boek als De zwarte met het witte hart van Arthur Japin en Hoe duur was de suiker? van Cynthia Mc Leod laten zien. De tijd van politiek-propagandistische literatuur lijkt ook in de West voorbij. De generatie die na 2000 is opgestaan thematiseert natuurlijk vaak het land van herkomst, maar de literaire flair, de durf waarmee dat gebeurt, dwingt vaak respect af. Twaalf jaar na de uitspraak over de ‘Luxemburgse literatuur’ schreef Peter Verstegen mij: ‘Heel veel dank voor het sturen van de bundel Guirlande van Roberto Ashetu [onbekend, maar Bernardo Ashetu kennen we wel – MvK]. We zullen er zeker vier of vijf gedichten uit plaatsen. Ook het gedicht van Jit Narain is interessant, maar heeft zij misschien nog wat meer? [Zeker had zij nog wat meer, zelfs al was zij dan ook al jarenlang een ‘hij’ – MvK.] In Mama Sranan (wat een fraaie bloemlezing!) was ik erg getroffen door het gedicht ‘Jozefien’ van A. Huits.’ Ook dat is een opmerkelijke uitspraak, want in Mama Sranan staan helemaal geen gedichten. Kortom: het is wennen voor het Nederlandse literaire establishment. Wat ertoe doet is dat twaalf jaar na de ‘Luxemburgse literatuur’ De tweede ronde wél met een Caraïbisch nummer uitkwam.

Ik heb hier een aantal opposities geschetst, om te laten zien waarmee de schrijvers van Suriname, de Antillen en Aruba worstelen, hoe hun literatuur in beweging is en ook hoe de beeldvorming daarover in beweging is. Over al deze onderwerpen is nog veel meer te zeggen. Waaraan niet te tornen valt, is dat er altijd plaats is voor literatuur van bijzondere kwaliteit. Van mooie teksten zijn er nooit teveel. Daarom wil ik besluiten met een gedicht van Bernardo Ashetu, u weet: de prachtdichter die debuteerde in 1962 in de Antilliaanse Cahiers en die later nog 31 bundels schreef, maar daarvan nooit een gedicht meer heeft willen publiceren. De laatste jaren zijn in tijdschriften nog aardig wat gedichten uit de nalatenschap verschenen en in 2002 het bundeltje Marcel en andere gedichten. Maar eind 2007 verzorgde Gerrit Komrij een kleine bloemlezing uit zijn werk onder de titel Dat ik zong en al binnen een week verschenen juichende recensies in verschillende grote dagbladen. Komrij spreekt, en ziet: het recensentenvolk schiet wakker. Ashetu’s gedicht is getiteld ‘Indiaans’:

In de slotfase
van de wedstrijd
werd het feest
aangekondigd
bij Tata Miranda
te beginnen om
10 uur des avonds.

Om 3 uur
in de nacht
worden twee patrijzen
en een onvergelijk’lijk
trotse flamingo geslacht.

In de morgen
verwacht men
uit braziliaanse noten
zwaar versierde lijven
die van indiaanse
krijgslieden zijn.

Jaarverslag 2007

JAARVERSLAG WERKGROEP CARAÏBISCHE LETTEREN VERENIGINGSJAAR 2006-2007

Op de Algemene Ledenvergadering van zaterdag 10 juni 2006 werd een voorstel gepresenteerd om te komen tot de oprichting van een werkgroep die zich in het bijzonder zal gaan bezighouden met de literatuur uit de voormalige Nederlandse West: Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba. Het voorstel was ingediend door Michiel van Kempen en Peter Meel en werd bij acclamatie aangenomen. Op 22 juli 2006 kwam het beoogde bestuur van de nieuwe werkgroep voor het eerst bijeen in Leiden. De naam werd vastgesteld als Werkgroep Caraïbische Letteren en er werd een bestuur geformeerd. Het bestaat uit Lilian Gonçalves-Ho Kang You (voorzitter), Peter Meel (vice-voorzitter), Maite de Haseth (secretaris), Michiel van Kempen (penningmeester) en de leden Igma van Putte-de Windt, Annette de Vries en Henry Habibe. Het bestuur kwam vier maal bijeen om een beleidsplan te formuleren, activiteiten voor te bereiden: behalve op 22 juli 2006 ook op 12 december 2006, 6 februari 2007 en 3 april 2006; daarnaast vonden ter voorbereiding van specifieke activiteiten nog bijeenkomsten en petit comité en kleinere vergaderingen met derden plaats.

 

In het Beleidsplan heeft de Werkgroep haar doelstelling aldus geformuleerd: ‘het initiëren en ondersteunen van alle activiteiten ter bevordering van de letteren in ruime zin (literatuur, cultuur, geschiedenis), in gedrukte vorm maar ook de kunst van het ‘spoken word’, voorzover dat redelijkerwijs binnen ons vermogen ligt. De Werkgroep kan fungeren als een breed platform van literaire uitwisseling, niet enkel tussen de West en Europa v.v., maar ook binnen Nederland.’

De Werkgroep wil ervoor waken niet te treden op het terrein van reeds bestaande organisaties die actief zijn op het gebied van de Caraïbische cultuur en stelt in het beleidsplan vast: ‘Het is een kwestie van accent: wij zitten als Werkgroep eerder aan de beschouwende kant, waarbij onze activiteiten in dienst staan van primair literair werk. Het is daarom natuurlijk wel zaak om de band met de schrijvende West niet te verliezen en dichters en schrijvers te betrekken bij onze activiteiten. Principieel valt voor de Caraïbische Werkgroep elke in de (voormalige) Nederlandse West gebruikte taal binnen haar domein.’ En: ‘Van belang is verder dat wij evenzeer op het oog hebben de historische kennis over de literatuur van de West te vergroten en levend te houden, als aandacht te hebben voor de actuele, levende praktijk van het schrijven, vertellen en performen op dit moment.’

 

Simia Literario IMG_1770 (2)

Als doelgroep formuleert het beleidsplan: ‘De werkgroep richt zich primair op al diegenen die zich interesseren voor de literatuur en cultuur van het Caraïbisch gebied: lezers, schrijvers, voordrachtskunstenaars, zij die studieus met het onderwerp bezig zijn. Het is zaak hun interesse levend te houden en te verdiepen door het aanbieden van kwalitatief goede programma’s. De werkgroep kan niet de pretentie hebben direct massa’s nieuwe geïnteresseerden te winnen; daar hebben wij eenvoudigweg niet de armslag voor en dat hoort eerder tot het werkterrein van de Stichting CPNB of de Stichting Lezen (en ook hier geldt: wanneer wij kans zien een gezamenlijke activiteit op te zetten met deze stichtingen, moeten we dat niet laten).’

Wat de contacten met de landen/gebieden overzee betreft stelt de Werkgroep: ‘Om praktische redenen zal de werkgroep in eerste instantie in Nederland actief zijn, maar de contacten met het Caraïbisch gebied vormen onze life-line. Die contacten kunnen alleen structureel worden uitgebouwd wanneer wij duidelijk maken dat de werkgroep ook voor het culturele leven van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba betekenis heeft. Wij kunnen moeilijk inspanningen van vertegenwoordigers-overzee verlangen, wanneer zij enkel als informanten fungeren met wier kennis wij ‘aan de haal gaan’. Het streven als het gaat om de overzeese gebieden is:

– zorgen voor een goede informatiestroom die richting op
– zien wat de mogelijkheden zijn om mensen bij de activiteiten hier te betrekken, zo mogelijk ook het laten overkomen van sprekers
– bezien of welke mogelijkheden er zijn om activiteiten in de West te laten plaatsvinden onder auspiciën van de werkgroep.’

Inmiddels zijn in zowel Suriname, als de Nederlandse Antillen en Aruba contacten gelegd met mensen die zich bereid hebben verklaard te fungeren als lokale vertegenwoordigers. Een plan de campagne om te komen tot ledenwerving is in grote lijnen opgesteld. Er is een bankrekening geopend bij de Postbank: gironummer 3027698 t.n.v. de Werkgroep Caraibische Letteren, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.

De Werkgroep onderscheidt in het Beleidsplan vaste activiteiten, terugkerende activiteiten van wisselende inhoud en eenmalige activiteiten. In concreto heeft dat op dit moment geleid tot de volgende geplande activiteiten.

 

Als vaste activiteit staan twee lezingenreeksen op het programma, elk op jaarlijkse grondslag, zodat ze elkaar om en om afwisselen: de ‘Rudi van Lier-lezing’ in Leiden waarin het accent zal liggen op sociaal-historische en culturele onderwerpen (de eerste zal begin 2008 worden gehouden; beoogd spreker is prof. Ruben Gowricharn); een reeks lezingen in Amsterdam zal sterker literair georiënteerd zijn, zij het dat van de aangezochte sprekers gevraagd zal worden een essayistische, vakoverschrijdende visie op een bepaald onderwerp te geven (de eerste zal begin 2009 plaats hebben).

De Werkgroep zal elk jaar een Caraïbische Letterendag organiseren; de eerste staat gepland voor zondag 18 november 2007 in de theaterzaal van de nieuwe, in juli 2007 opengaande Openbare Bibliotheek in Amsterdam. De eerste Caraïbische Letterendag is tevens de Oprichtingsmanifestatie van de Werkgroep. Er is voor gekozen deze eerste Letterendag onder te brengen als afzonderlijke manifestatie binnen het Black Magic Woman-festival, aangezien dit festival, zoals het zich nu laat aanzien, hetzelfde thema heeft als de Caraïbische Letterendag van de Werkgroep, en het publiek waar de werkgroep zich op richt, voor een deel ook het publiek van het BMW-festival is. Bovendien werkt de Werkgroep met het BMW-festival samen voor wat betreft marketing, productie en organisatie.

De eerste Caraïbische Letterendag thematiseert ‘De Caraïbische vrouw over de Caraïbische man’. Twee dichters zal verzocht worden met nieuw werk op te treden. Beoogd key note-spreekster, regisseuse en columniste Sharda Ganga, komt over uit Suriname, waarna een debat zal volgen, geleid door Stephan Sanders, met zes personen die geacht worden over het thema substantiële dingen te kunnen zeggen.

Tot de vaste activiteiten van wisselende inhoud behoort een Literaire Prijsvraag die voor het eerst medio 2007 zal worden uitgeschreven, en die qua thematiek zal aansluiten bij de eerste Caraïbische Letterendag. Er wordt een deskundige jury samengesteld waarin de verschillende segmenten van het literaire veld vertegenwoordigd zijn. De winnaar wordt verzocht op de eerste Letterendag de winnende tekst voor te dragen. Bij voldoende verhalen met een goede literaire kwaliteit zal de Werkgroep stappen ondernemen een uitgever te interesseren voor publicatie in een bundel.

Tot de incidentele activiteiten behoort het verzoek om officiële erkenning van een Caraïbische auteur met bijzondere verdiensten. Op dit moment heeft de Werkgroep een verzoek bij de overheid liggen om een belangrijk dichter te decoreren.

Tenslotte: de Werkgroep is – zoals ook is meegedeeld aan de leden van de Maatschappij, voorafgaand aan de vergadering van 10 juni 2006 – opgezet naar analogie van de Werkgroep Indische Letteren, die zich echter geheel heeft toegelegd op de Oost. Hoewel de wenselijkheid van een tijdschrift vergelijkbaar met Indische Letteren reëel is, heeft de Werkgroep ervan afgezien om voorlopig met een vast periodiek uit te komen. Vooralsnog wordt om organisatorische en budgettaire redenen aansluiting gezocht bij bestaande media, zoals het tijdschrift voor Surinamistiek Oso; dit tijdschrift heeft te kennen gegeven open te staan voor interessante teksten die vanuit de Werkgroep Caraïbische Letteren geïnstigeerd worden.

Michiel van Kempen, penningmeester

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter